Hoofdstuk 1. Van Parijs naar Croydon

Fel scheen de septemberzon neer op het vliegveld Le Bourget, toen de passagiers het terrein overstaken en in het lijnvliegtuig Prometheus klommen, dat over een paar minuten zou vertrekken.
Jane Grey was bijna de laatste die binnenkwam en haar plaats innam - nummer 16. Enkele van de passagiers waren reeds door de deur in het midden langs de miniem kleine gecombineerde keuken en provisiekamer en de beide w. c. 's naar de voorcabine gegaan. De meesten hadden hun plaatsen al ingenomen. Aan de andere kant van het gangpad werd er al lustig op los gepraat -waarbij een nogal schelle, harde vrouwenstem het gesprek domineerde. Jane vertrok even haar mond. Dat bepaalde soort stem kende zij zo goed.
'Dag, lieve kind - is het niet merkwaardig - ik had geen idee - Waarvandaan, zeg je? Juan les Pins? O ja. Nee - Le Pinet -Ja, precies hetzelfde stel van altijd - Natuurlijk gaan wij bij elkaar zitten. O, gaat dat niet? Wie -? O, ik begrijp het al... '
En dan een mannenstem - met een buitenlands accent, beleefd: 'Met het grootste genoegen, madame. '
Jane wierp een steelse blik op het tafereel.
Een kleine, al wat oudere man met een grote snor en een eivormig hoofd was zo beleefd zichzelf en zijn bagage te verwijderen van de zitplaats naast die van Jane aan de andere kant van het gangpad.
Jane draaide haar hoofd even om en kreeg de beide vrouwen in het oog, wier onverwachte ontmoeting de oorzaak was geweest van het beleefde optreden van de vreemdeling. De naam Le Pinet had haar nieuwsgierigheid gewekt, want Jane was ook naar Le Pinet geweest.
Een van de vrouwen herinnerde zij zich heel goed - zij wist nog hoe zij haar het laatst had gezien - aan de baccarat-tafel, terwijl haar kleine handjes zich nu eens tot vuisten balden en zich dan weer ontspanden, en haar keurig opgemaakt, aan Saksisch porselein herinnerend gezichtje beurtelings rood en bleek werd. Met PLATTEGROND ACHTERCABINE 'PROMETHEUS"
Passagiers Zitplaats
No. 2
No. 4
No. 5
No. 6
No. 8
No. 9
No. 10
No. 12
No. 13
No. 16
No. 17
Madame Giselle Meneer Ryder Monsieur Armand Dupont Monsieur Jean Dupont Meneer Clancy Hercule Poirot Dokter Bryant Meneer Norman Gale Lady Horbury Juffrouw Jane Grey Juffrouw Venetia Kerr
enige inspanning, dacht Jane, had zij zich haar naam wel te binnen kunnen brengen. Een vriendin had die genoemd, en had gezegd: 'Zij is wel van adel, maar niet echt - zij is vroeger maar zo'n koristje geweest. '
De stem van haar vriendin had heel minachtend geklonken. Dat was Maisie geweest, die een beste baan had als masseuse, en er voor moest zorgen dat de klanten hun slanke lijn behielden.
De ander, dacht Jane terloops, was 'echt', een in paarden ge-interesseerde vrouw behorend tot de landadel, en meteen vergat Jane de beide vrouwen en schonk aandacht aan het uitzicht dat men vanuit het raampje op het vliegveld van Le Bourget had. Hier en daar stonden nog meer toestellen. Een er van leek wel een grote, metalen duizendpoot.
Wat zij beslist niet wilde was recht voor zich uit kijken, naar de plaats tegenover haar waar een jongeman zat.
Hij droeg een nogal opvallende pullover van lichtblauwe kleur. Jane was vastbesloten niet hoger dan de pullover te kijken. Als zij dat deed, zou zij misschien zijn aandacht trekken, en dat wilde zij volstrekt niet!
De mecaniciens riepen iets in het Frans - de motor daverde -minderde - daverde weer - de blokken werden weggetrokken -het vliegtuig startte.
Jane hield haar adem in. Dit was pas haar tweede vlucht. Zij was nog niet blasee. Het leek wel alsof zij tegen die omheining zouden botsen - nee, zij waren al los van de aarde - hoger -steeds hoger - het toestel beschreef een bocht - en toen lag Le Bourget beneden hen.
Het lijnvliegtuig van twaalf uur 's middags naar Croydon was vertrokken. Er zaten eenentwintig passagiers in - tien in het voorste compartiment, elf in het achterste. Het had twee piloten en twee hofmeesters. Men had het motorgeronk heel goed weten te dempen. Er behoefden geen watjes in de oren gestopt te worden. Niettemin was het lawaai luid genoeg om de mensen van een gesprek te weerhouden en aan het denken te zetten.
Terwijl het vliegtuig over Frankrijk raasde op weg naar het Kanaal, waren de passagiers in het achterste compartiment ieder voor zich bezig met zijn eigen gedachten...
Jane Grey dacht: Ik kijk hem niet aan... ik doe het niet... Veel beter van niet. Ik blijf maar uit het raampje kijken en nadenken. Ik zal een bepaald onderwerp gaan overdenken - dat is altijd het beste. Dan blijf ik er kalm onder. Ik zal bij het begin beginnen en alles nog eens nagaan.
Vastberaden ging zij in gedachten terug naar wat zij het begin noemde: het kopen van een lot in de Ierse Sweepstake. Dat was wel geld verkwisten geweest, maar deze verkwisting had haar ook veel opwinding bezorgd.
Heel wat gelach en plagerijtjes in de kapsalon waar Jane en nog vijf jongedames werkten.
'Wat ga je doen als je hem wint?'
'Ik weet wel wat ik zou doen. '
Plannen - luchtkastelen - een heleboel gekheid.
Nou, ze had 'hem' niet gewonnen - 'hem', dat was de hoofdprijs; maar zij had wel honderd pond gewonnen.
Honderd pond.
'Ik zou er de helft van opmaken, lieve kind, en de andere helft bewaren als een appeltje voor de dorst. Je kunt nooit weten. '
'Ik zou een bontjas kopen als ik jou was - een echte fijne. '
"Wat denk je van een plezierreis met een boot?'
Jane was gaan aarzelen bij de gedachte aan zo'n tochtje, maar tenslotte was zij haar oorspronkelijk idee toch trouw gebleven. Een week in Le Pinet. Zoveel van haar klanten zouden naar Le Pinet gaan, of kwamen er net vandaan. Terwijl haar handige vingers de krullen streelden en bewerkten, en zij werktuiglijk de gewone frazen uitte: 'Laat eens kijken, hoe lang is het geleden van uw laatste permanent, mevrouw?' 'Uw haar heeft zo'n bijzondere kleur, mevrouw. ' 'Wat een heerlijke zomer hebben wij gehad, nietwaar, mevrouw. ', had Jane bij zichzelf gedacht: Drommels, waarom kan ik niet naar Le Pinet? Nou, nu ging dat wel.
De kleren boden weinig moeilijkheden. Evenals de meeste Londense meisjes die in deftige zaken werken, kon Jane een wonderbaarlijk modieus effect bereiken voor een bespottelijk klein bedrag. Nagels, make-up en haar waren onberispelijk.
Jane ging naar Le Pinet.
Was het mogelijk dat nu, in haar gedachten, die tien dagen in Le Pinet waren ingekrompen tot een voorval?
Een voorval aan de roulettetafel.
Jane veroorloofde zich iedere avond het genoegen een zeker sommetje te vergokken. Zij was vastbesloten dat bedrag niet te overschrijden. In weerwil van het gangbare bijgeloof, had Jane niet het geluk van de beginner gehad. Dit was haar vierde avond, en de laatste inzet van die avond. Tot dusver was zij zo voorzichtig geweest te zetten op de kleuren of op een van de twaalftallen. Zij had wel eens iets gewonnen, maar meer verloren. Nu wachtte zij, met haar inzet in de hand.
Er waren twee nummers waarop niemand gezet had, vijf en zes. Zou zij haar laatste geld nu maar op een van deze nummers zetten? Zo ja, welk dan? Vijf of zes? Wat zei haar gevoel?
Vijf-vijf zou winnen. Het balletje werd opgegooid. Jane strekte haar hand uit. Zes, zij zou op zes zetten.
Net op tijd. Zij en een speler tegenover haar zetten tegelijkertijd in, zij op zes, hij op vijf.
'Rien ne va plus, ' zei de croupier.
Het balletje tikte, en bleef liggen.
'Le numero cinq, rouge, impair, manque. '
Jane had wel kunnen huilen van ergernis. De croupier harkte de fiches weg, en betaalde uit. De man tegenover haar zei: 'Moet u uw winst niet opstrijken?'
'Mijn winst?'
'Maar ik heb op zes gezet. '
'Beslist niet. Ik heb op zes gezet en u op vijf. '
Hij glimlachte - een heel aantrekkelijke glimlach. Witte tanden in een erg gebruind gezicht, blauwe ogen, kort krulhaar.
Half ongelovig streek Jane haar winst op. Was het echt waar? Zij was zelf een beetje in de war. Misschien had zij toch haar fiches op vijf gezet. Ze keek de vreemdeling aarzelend aan, en hij glimlachte kalm terug.
'Toe maar, ' zei hij. 'Als men daar iets laat liggen graait iemand het weg die er geen recht op heeft. Dat is al een oud trucje. '
Toen had hij zich met een vriendelijk knikje verwijderd. Ook dat was aardig van hem geweest. Anders zou zij misschien vermoed hebben dat hij haar zijn winst had laten nemen om zich aan haar op te dringen. Maar van dat soort was hij niet. Hij was aardig,.. (En daar zat hij nu, tegenover haar. )
En nu was het allemaal achter de rug - het geld was op - een laatste paar dagen (nogal teleurstellende dagen) in Parijs, en nu terug naar huis op haar vliegretourtje.
En dan verder?
Hou op, zei Jane bij zichzelf. Denk niet over wat er verder gaat gebeuren. Daar word je alleen maar zenuwachtig van.
De beide vrouwen zwegen nu.
Zij keek naar de andere kant van het middenpad. Het aan Saksisch porselein herinnerende vrouwtje liet een gemelijke uitroep horen, en zat een gebroken vingernagel te bekijken. Zij belde, en toen de in een witte jas gestoken hofmeester verscheen, zei zij: 'Stuur mijn kamenier naar mij toe. Zij zit in het andere compartiment. '
'Jawel, mylady. '
De hofmeester, die zeer beleefd, zeer vlug en goed voor zijn taak berekend was, verdween weer. Er verscheen een Frans meisje met donker haar, dat in het zwart gekleed was. Zij had een kleine juwelencassette in haar hand.
Lady Horbury sprak haar in het Frans aan: 'Madeleine, ik wil mijn rood marokijnen koffertje hebben. '
De kamenier liep het gangpad af. Helemaal achteraan in het compartiment lag een stapel reisdekens en koffers.
Het meisje kwam terug met een klein rood toiletkoffertje.
Cicely Horbury nam het aan en stuurde de kamenier weer weg.
'Laat maar, Madeleine. Ik houd het wel bij mij. '
Het meisje ging weer weg. Lady Horbury opende het koffertje, dat er van binnen keurig uitzag, en haalde er een nagelvijl uit. Toen bekeek zij lang en ernstig haar gezicht in een spiegeltje en werkte het wat bij - wat poeder en nog wat meer lippenstift.
Janes lippen krulden zich minachtend; zij keek verder het compartiment in.
Achter de twee vrouwen zat de kleine vreemdeling, die zijn zitplaats had afgestaan aan de dame van goede familie. Hij was stevig ingepakt in overbodige sjaals, en leek wel vast in slaap te zijn. Misschien voelde hij dat Jane naar hem keek, want hij opende zijn ogen, keek haar even aan en sloot ze toen weer.
Naast hem zat een lange man met grijs haar en het gezicht van iemand die gewoon is gehoorzaamd te worden. Hij had een fluitetui open voor zich staan en was bezig met liefderijke zorg de fluit op te poetsen. Vreemd, dacht Jane, hij zag er niet uit als een musicus - hij leek meer op een advocaat of een dokter.
Achter die twee zaten een paar Fransen, een met een baard, en de ander veel jonger - zijn zoon misschien. Zij praatten druk en maakten opgewonden gebaren.
Aan haar eigen kant van het compartiment werd Janes uitzicht geblokkeerd door de man met de blauwe pullover, de man die zij, om de een of andere belachelijke reden, beslist niet wilde aankijken.
Bespottelijk om mij zo opgewonden te voelen. Het lijkt wel of ik zeventien jaar ben, dacht Jane geergerd.
Tegenover haar dacht Norman Gale: Zij is knap - echt knap. ... Zij heeft mij heus wel herkend. Zij keek zo teleurgesteld toen haar inzet werd weggeharkt. Het was heel wat meer waard dan dat geld om te zien hoe blij zij was toen zij gewonnen had. Ik heb dat
vrij aardig opgeknapt.... Zij is heel aantrekkelijk als zij lacht; gezond tandvlees en gave tanden.... Vervloekt, ik voel mij echt opgewonden, kalm aan, jongetje...
Hij zei tegen de hofmeester, die naast hem stond met het menu: 'Ik neem koude tong. '
De gravin van Horbury dacht: Mijn hemel, wat moet ik toch beginnen? Ik zit lelijk in de knoei. Ik zie maar een uitweg. Als ik de moed er maar toe had. Zou ik het kunnen? Zou ik mij er uit kunnen draaien? Mijn zenuwen zijn helemaal in de war. Dat komt van de cocaine. Waarom ben ik toch met cocaine begonnen? Mijn gezicht ziet er verschrikkelijk uit, gewoon verschrikkelijk. En dat die kat van een Venetia Kerr hier is maakt het nog erger. Zij kijkt mij altijd aan alsof ik iets minderwaardigs was. Zij had Stephen zelf willen hebben. Nou, gekregen heeft zij hem niet! Ik word gewoon zenuwachtig van die paardekop van haar. Wat heb ik een hekel aan die vrouwen van goede familie! Mijn God, wat moet ik toch beginnen? Ik zal nu moeten beslissen. Dat oude kreng meende wat zij zei...
Zij frommelde in haar tasje naar haar sigarettenkoker en stak een sigaret in een lang pijpje. Haar handen beefden een beetje.
Venetia Kerr dacht: Vervloekte lichtekooi. Want dat is zij. Ogenschijnlijk mag zij dan misschien deugdzaam zijn, maar zij is op en top een lichtekooi. Die arme Stephen... kon hij maar van haar afkomen...
Zij zocht op haar beurt haar sigarettenkoker op. Zij accepteerde een lucifer van Cicely Horbury.
De hofmeester zei: 'Neemt u mij niet kwalijk, dames, maar er mag hier niet gerookt worden. '
Cicely Horbury zei: 'Verdomme!'
Monsieur Poirot dacht: Zij is knap, dat kleintje daar. Maar waar maakt zij zich toch zo druk over? Waarom is zij zo vastbesloten die knappe jongeman tegenover haar niet aan te kijken? Zij is zich zeer sterk bewust van zijn aanwezigheid, en hij van de hare... Het vliegtuig verloor plotseling wat hoogte. Mon estomac, dacht Hercule Poirot, en deed zijn ogen stijf dicht.
Dr. Bryant, naast hem, die met zenuwachtige handen zijn fluit zat te strelen, dacht: Ik kan niet besluiten. Dat kan ik gewoon niet. Dit is het keerpunt in mijn loopbaan...
Zenuwachtig haalde hij zijn fluit uit het etui te voorschijn, liefkozend, vol liefde... muziek... In de muziek kon je troost vinden voor al je zorgen. Half glimlachend bracht hij de fluit aan zijn lippen, en legde ze dan weer neer. Het mannetje met de snor naast hem zat vast te slapen. Even, toen het vliegtuig een beetje slingerde, had hij bepaald een groene kleur gehad. Dr. Bryant was blij dat hij zelf noch wagenziek noch zeeziek noch luchtziek was...
Opgewonden draaide monsieur Dupont pere zich op zijn zitplaats om, en schreeuwde tegen monsieur Dupont fils, die naast hem zat: 'Er is geen twijfel aan. Zij hebben het allemaal mis - de Duitsers, de Amerikanen en de Engelsen! Zij geven allemaal verkeerde tijden op voor dit voorhistorische aardewerk. Neem nou dat spul uit Samarra -'
Jean Dupont, die lang en blond was, en die zich misleidend traag kon voordoen, zei: 'U moet het bewijsmateriaal uit alle bronnen nemen. Daar heb je bijvoorbeeld Tall Halaf, en Sakje Geuze --'
Zij zetten de discussie voort.
Armand Dupont trok met een ruk een gehavende aktentas open.
'Neem nou die Koerdische pijpen, zoals zij die tegenwoordig maken. De versiering er op is bijna precies gelijk aan die op het aardewerk van 5000 voor Christus. '
Met het heftige gebaar dat hij maakte sloeg hij bijna het bord weg dat de hofmeester net voor hem neerzette.
Meneer Clancy, schrijver van detectiveverhalen, stond op van zijn zitplaats achter Norman Gale en stapte naar het andere eind van het compartiment, haalde een spoorboekje van het vasteland uit de zak van zijn regenjas en keerde er mee naar zijn plaats terug om, met het oog op een verhaal dat hij aan het schrijven was, een ingewikkeld alibi uit te werken.
Meneer Ryder, achter hem, dacht: Ik moet mijn hoofd boven water zien te houden, maar dat zal niet gemakkelijk zijn. Ik weet niet hoe ik aan de duiten moet komen voor het volgende dividend.... Als wij geen dividend uitkeren heb je de poppen aan het dansen.... O, verdomme!
Norman Gale stond op en ging naar het toilet. Zodra hij weg was haalde Jane een spiegeltje te voorschijn en bekeek bezorgd haar gezicht. Ook zij gebruikte wat poeder en lippenstift.
Een hofmeester zette een kopje koffie voor haar neer.
Jane keek uit het raampje. Blauw en glinsterend in de zon lag daar het Kanaal.
Een wesp gonsde rond het hoofd van meneer Clancy juist toen hij bezig was met 19 uur 55 in Tzaribrod, en verstrooid sloeg hij er naar. De wesp vloog weg om de koffiekopjes van de Duponts eens nader te bekijken. Jean Dupont sloeg hem handig dood.
Het werd stil in het compartiment. Er werd niet meer gesproken, maar de gedachten hadden de vrije loop.
Helemaal aan het eind van het compartiment, op zitplaats no. 2, zat madame Giselle met haar hoofd wat voorover. Men had wel kunnen denken dat zij sliep. Maar zij sliep niet. Zij sprak noch dacht.
Madame Giselle was dood...