Een verontruste vader

Bobby knielde naast hem neer, maar er viel niet aan te twijfelen. De man was dood. Hij was nog even tot bewustzijn gekomen, had plotseling die vraag gesteld, en toen - was het afgelopen.
Bijna verontschuldigend stak Bobby zijn hand in de zak van de dode man en haalde er een zijden zakdoek uit, die hij eerbiedig over het gezicht van de dode uitspreidde. Verder kon hij niets doen.
Toen zag hij dat er tegelijkertijd iets anders uit de zak was gegleden. Het was een foto, en voordat hij deze weer in de zak stak, wierp hij er vluchtig een blik op.
Hij zag een vrouw met een vreemde, fascinerende uitdrukking op haar gezicht. Ze had blond haar en grote, wijd uiteenslaande ogen. Ze leek nog heel jong en was zeker nog geen dertig jaar, maar het was meer het fascinerende van haar schoonheid dan de schoonheid zelf die tot de verbeelding van de jongen sprak. Het was het soort gezicht, dacht hij, dat iemand niet licht zou vergeten.
Behoedzaam en eerbiedig stak hij de foto weer in de zak waaruit ze gegleden was en ging toen op de terugkomst van de dokter zitten wachten.
De tijd kroop voorbij -- tenminste die indruk had de wachtende jongen. Bovendien was hem juist iets te binnen geschoten. Hij had zijn vader beloofd in de avonddienst van zes uur het orgel te bespelen, en het was nu tien minuten voor zes. Als hij het zijn vader uitlegde, zou die het natuurlijk wel begrijpen, maar hij wou toch maar dat hij eraan gedacht had de dokter een boodschap mee te geven. Dominee Thomas Jones was van nature bijzonder nerveus. Hij was, par excellence, een zenuwpees, en als hij zich druk maakte kreeg hij last van zijn spijsvertering en leed ondraaglijke pijn. En ofschoon Bobby hem een meelijwekkende ouwe dwaas vond, was hij toch bijzonder op zijn vader gesteld. Dominee Jones, van zijn kant, vond zijn vierde zoon een meelijwekkende jonge dwaas en was minder tolerant in zijn pogingen om de jongeman te verbeteren dan Bobby.
Arme ouwe heer, dacht Bobby. Die zal nu wel zenuwachtig heen en weer lopen. Hij weet natuurlijk niet of hij met de dienst beginnen moet of niet. Hij zal zich zo opwinden dat hij weer pijn in z'n maag krijgt en dan niet kan eten. Hij zal wel niet zo verstandig zijn zich te realiseren dat ik hem niet in de steek zou laten als het niet absoluut onvermijdelijk was - en wat geeft het ook eigenlijk? Maar van die kant zal hij het toch nooit bekijken. Mensen boven de vijftig hebben geen verstand - ze maken zich dodelijk ongerust over onbenullige kleinigheden. Ze zullen wel totaal verkeerd zijn opgevoed en nu weten ze zichzelf niet te redden. Die arme ouwe paps, hij heeft nog minder verstand dan een kind!
Hij zat daar met gemengde gevoelens van genegenheid en ergernis over zijn vader na te denken. Zijn leven thuis leek hem een lange opoffering aan de zonderlinge ideeen van zijn vader. Dominee Jones vond dat datzelfde leven daarentegen een lange opoffering vergde van zijn kant, iets wat slecht begrepen en niet gewaardeerd werd door de jongere generatie. Zo kunnen over hetzelfde onderwerp verschillende meningen bestaan.
Wat bleef die dokter lang weg! Hij had toch ondertussen allang terug kunnen zijn?
Bobby stond op en stampte ontstemd met zijn voeten op de grond. Op dat ogenblik hoorde hij iets boven zich en keek op, dankbaar dat er hulp op komst was en dat zijn eigen diensten niet langer nodig waren.
Maar het was de dokter niet. Het was een man in een plusfour; Bobby kende hem niet.
'He,' zei de vreemdeling. 'Is er iets aan de hand? Is er een ongeluk gebeurd? Kan ik misschien ergens mee helpen?'
Het was een lange man met een prettige tenorstem. Bobby kon hem niet erg duidelijk zien, want het werd nu snel donker.
Hij vertelde wat er gebeurd was, waarbij de vreemdeling ontstelde uitroepen slaakte.
'Kan ik iets voor u doen?' vroeg hij. 'Hulp halen of iets dergelijks?'
Bobby legde uit dat er hulp onderweg was en vroeg of de ander ook iets zag aankomen.
'Ik zie nog niets.'
'Ja, ziet u,' zei Bobby. 'Ik heb om zes uur een afspraak.'
'En u wilt misschien liever niet...'
'Nee, eigenlijk niet,' zei Bobby. 'Ik bedoel, de arme kerel is dood en al die dingen meer, en we kunnen natuurlijk niets meer doen, maar toch...'
Hij maakte zijn zin niet af, zoals gewoonlijk vond hij het moeilijk zijn verwarde emoties onder woorden te brengen.
De ander scheen zich echter in zijn gevoelens te kunnen verplaatsen.
ik begrijp het,' zei hij. 'Hoor eens, ik kom naar beneden -- tenminste, als ik de weg kan vinden -- en dan wacht ik daar wel tot die mannen komen.'
'O, zoudt u dat willen doen?' zei Bobby dankbaar. 'Ja, ziet u, het gaat om mijn vader. Hij is werkelijk niet zo kwaad, maar hij maakt zich gauw overstuur. Kunt u de weg vinden? Een beetje meer naar links - nu naar rechts - juist. Het is eigenlijk niet zo moeilijk.'
Hij moedigde de ander met zijn aanwijzingen aan tot de twee mannen tegenover elkaar op het smalle plateautje stonden. De nieuw-aangekomene was een man van ongeveer vijfendertig jaar. Hij had een nogal onbeduidend gezicht dat om een monocle en een snorretje scheen te vragen.
ik ben hier vreemd,' verklaarde hij. 'Tussen twee haakjes, mijn naam is Bassington-ffrench. Ik kwam hier om naar een huis te kijken. Wat een vreselijk ongeluk, zeg! Is hij over de rand gestapt?'
Bobby knikte.
'De mist kwam juist opzetten,' legde hij uit. 'Het pad is hier erg gevaarlijk. Nu, dan ga ik maar. En bedankt. Ik moet me haasten. Ik vind het erg vriendelijk van u.'
'O, helemaal niet,' wierp de ander tegen. 'Dat zou iedereen doen. Je kunt die arme kerel toch niet alleen laten liggen -- eh, ik bedoel, dat zou toch eigenlijk een beetje onbehoorlijk zijn.'
Bobby klauterde het steile paadje op. Boven gekomen wuifde hij naar de ander en toen ging hij vlug dwars over het land ervandoor. Om tijd te winnen sprong hij over de muur van het kerkhof in plaats van om te lopen en aan de voorkant door het hek te gaan -- een handelwijze die de dominee
door het raam vair de consistoriekamer gadesloeg en ten strengste afkeurde.
Het was vijf minuten over zes, maar de klok luidde nog.
Verklaringen en verwijten werden tot na de dienst uitgesteld. Buiten adem nam Bobby zijn plaats in en bewerkte de registers van het zeer oude orgel. Door zijn herinnering aan het gebeurde speelde hij onwillekeurig de treurmars van Chopin.
Naderhand nam de dominee, meer verdrietig dan boos (zoals hij nadrukkelijk beweerde), zijn zoon onder handen.
'Als je iets niet behoorlijk kunt doen, beste Bobby,' zei hij, 'kun je het beter laten. Ik weet dat jij en al je jonge vrienden geen idee van tijd schijnen te hebben, maar er is er Een die we niet mogen laten wachten. Je hebt uit eigen beweging aangeboden het orgel te bespelen. Ik heb je niet gedwongen. In plaats daarvan bleef je liever golfen...'
Bobby dacht dat het beter was zijn vader in de rede te vallen voordat hij te veel zou doordraven.
"t Spijt me, pa,' zei hij, vrolijk en opgewekt zoals zijn gewoonte was, over welk onderwerp het ook ging. 'Ik kon er deze keer niets aan doen. Ik moest de wacht houden bij een lijk.'
'Wat moest je?'
'De wacht houden bij een snuiter die in de afgrond gestort is. U weet wel -- waar die kloof is -- bij de zeventiende tee. De mist kwam toen juist opzetten en hij moet rechtdoor gelopen en naar beneden gevallen zijn.'
'Goeie genade!' riep de dominee uit. 'Wat vreselijk! Was hij op slag dood?'
'Nee. Hij was bewusteloos. Hij overleed kort nadat dokter Thomas was weggegaan. Maar ik voelde me wel verplicht bij hem te blijven -- ik kon er toch moeilijk vandoor gaan en hem zo achterlaten. En toen kwam er een andere knaap langs en dus heb ik de taak van eerste rouwdrager op hem overgedragen en ben hier zo vlug mogelijk heengehold.'
De dominee zuchtte.
'O, beste Bobby,' zei hij. is er dan niets waardoor je betreurenswaardige ongevoeligheid geschokt wordt? Het bedroeft me meer dan ik je kan zeggen. Nu heb je van aangezicht tot aangezicht met de dood gestaan - met een plotselinge dood. En jij maakt er een grapje over! Het doet je niets. Alles -- alles, hoe ernstig of heilig het ook is, is louter een grap voor jullie generatie.'
Bobby schuifelde met zijn voeten.
Als zijn vader niet begreep dat je over zoiets natuurlijk een grapje maakte omdat het je aangegrepen had - nou ja, dan begreep hij het maar niet! Zoiets kon je niet uitleggen. Als je met dood en droefheid in aanraking kwam, moest je wel stoer doen.
Maar wat kon je anders verwachten? Mensen boven de vijftig hadden geen begrip. Ze hielden er de zonderlingste ideeen op na.
Het zal wel een gevolg van de oorlog zijn, dacht Bobby loyaal. Ze zijn erdoor geschokt en ze zijn er nooit weer helemaal overheen gekomen.
Hij schaamde zich over zijn vader en had medelijden met hem.
"t Spijt me, pa,' zei hij, daar hij maar al te goed besefte dat hij het onmogelijk kon uitleggen.
De dominee had medelijden met zijn zoon -- die er beschaamd uitzag - maar hij schaamde zich ook over hem. De jongen had geen begrip van de ernst van het leven. Zelfs zijn excuus klonk vrolijk en weinig berouwvol.
Ze liepen in de richting van de pastorie, terwijl ze allebei heftige pogingen deden een excuus voor elkaar te vinden.
De dominee dacht: Ik ben benieuwd wanneer Bobby iets om handen krijgt.
Bobby dacht: Ik ben benieuwd hoe lang ik het hier nog zal kunnen uithouden.
Toch waren ze bijzonder op elkaar gesteld.