45 Iantha Daïlanche

 

'Van de resterende meestermagiërs van deze era is Iantha Daïlanche, dochter van Xazziri, wel de meest zachtmoedige. Al haar machtige daden zijn gericht op het verwerven van vrede, harmonie, begrip en geluk. Onderschat echter nooit de ongebreidelde krachten en de kennis die schuilen onder dat edele gelaat!'

 

Uit: Het Derde Compendium van Aidèn's Meesters in Magerij en Toverij, bijgewerkt door Ezdruen Guasa, zeventiende Meester van Torn en Noord Mihim  

 

 

Tussen twee bergketens, in een kloof die aan de ene zijde scherp was afgebakend door grauwe rotstanden, waartegenover een glooiende helling duizenden passen doorliep naar ongeziene hoogten, zat hij tegenover een even eenvoudig als luisterrijk wezen.  

Hij had lang geslapen, onrustig, geteisterd door wilde dromen waarin hij keer op keer als een onbestuurbaar rotsblok naar de aarde suisde. En steeds als hij naar adem happend overeindschoot, was er die slanke hand op zijn schouder, die hem na enkele ogenblikken opnieuw deed wegzinken in een verlossende slaap.  

Ten slotte had de hand hem gewekt. Twee smaragdgroene vijvers hadden hem aangekeken. Een gezicht van tijdloze schoonheid omlijst door golvend blond haar. Ze was gekleed in een helderwitte mantel, afgezet met grijze ruches. Haar voeten staken in eenvoudige sandalen. Het was een rijzige jonge vrouw, maar iets vertelde hem dat die jeugd en die schoonheid door diepgaande levenswijsheid werden gevoed. Ze sprak met een warme stem, een milde balsem voor zijn nog altijd uitgeputte en verwarde geest. Alles aan haar straalde een ingehouden, scherp gecontroleerde kracht uit, die gebaseerd moest zijn op een mengeling van kennis en intuïtie.  

'Welkom, D'Anjal, brenger van vrede. Wat kan ik je eerst beter schenken dan mijn naam? Men noemt mij Iantha Daïlanche. Ofschoon mijn vader mij een geheime naam gaf die mij vele malen meer waard is, voldoet deze uitstekend. Ik werd geroepen om je te ondersteunen, je kennis en kunde te verdiepen.'

Ze zweeg even en blikte achter zich alsof haar aandacht even was afgeleid. Jyll meende een dun piepend geluidje te horen. Toen vervolgde ze met zachtere stem, alsof ze wilde dat de bergen niet meeluisterden: 'Omdat tijd onze grootste rivaal is, zullen we daar zo snel mogelijk mee beginnen. Maar eerst moetje eten, want magie op een lege maag is als een zilte zandstorm op een zoete vijver.'  

Jyll genoot van het verse zelfgemaakte brood. Hij kon kiezen uit een beleg van pittige vazelbessen en zoete moes die hij nooit eerder had geproefd. Een bittere honingdrank leste zijn dorst.  

Naast hem lag de staf van Arrahed als bewijs dat alles wat zich keer op keer in zijn hoofd afspeelde werkelijk zijn nabije verleden was. Allerlei vragen worstelden zich omhoog, maar de eerste woorden die over zijn lippen kwamen waren: 'Leven alle reisgenoten nog? Hoe is het met Esled? Waar ben ik?'  

Iantha Daïlanche boog elegant en lenig door haar knieën en ging in kleermakerszit tegenover hem zitten.

'Al je vragen zullen worden beantwoord. We hebben weinig tijd, maar alles zal ten langen leste door diezelfde tijd duidelijk worden gemaakt. Dit kan ik zeggen: je metgezellen, dus ook Esled, leven en zetten hun tocht voort. Het is beter dat zij niet weten dat je in leven bent. Droefheid is hun drijfveer geworden. Het geeft hen de kracht om de queeste door te zetten. Ze zullen je ontsnapping aan de klauwen van de zwarte dood ook niet kunnen verraden aan de bedreiger van alle vrede en harmonie op Aidèn, die meent dat je omgekomen bent. Dit dient zo lang mogelijk geheim te blijven. De overige wezens die hiervan weten zijn niet van deze wereld, of ze moeten zich aan hun magische eed houden. De plaats waar je je bevindt is nauwelijks van belang. Deze plek zetelt in het hart van de Hoge Hyurgish, niet zo heel ver van je metgezellen.'

Jyll keek Iantha Daïlanche een tijdlang taxerend aan. Zijn gedachten flitsten heen en weer tussen allerlei gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Gezichten verschenen voor zijn geestesoog en vervaagden weer. Het verdriet van zijn vader bij het afscheid van de Candras. De droom waarin zijn moeder voor het laatst aan hem verscheen. De gebeurtenissen in de Geestvelden en in de grotten van de Daith. Het onvergelijkelijke Arfeandel waar hij vriendschap had gesloten met Aenedir de Alvií en ten slotte de confrontatie met zijn vijand aan de rand van de afgrond.  

'Hoe ben ik aan de dood ontsnapt?' vroeg hij uiteindelijk met aarzelende stem.

'Voor een deel heb je dat zelf gedaan, althans: je hebt voor het eerst werkelijk gebruik gemaakt van de krachten die in je sluimeren. Maar je hebt het vooral te danken aan iemand die zo moedig was om voorspraak voor je te houden bij de goden. Die je over de grenzen van de dood liefheeft.'  

Even keek Jyll haar verwonderd aan. Toen boog hij het hoofd, opdat ze zijn tranen niet zou zien. Even later keek hij haar weer aan en zei schor: 'Wat gaan we doen?'

'Er zijn een paar vaardigheden die je jezelf moet aanleren. Sommige hebben geen naam. Zij die magische krachten bezitten bedenken er wellicht een naam voor. Ik zal je leren in harmonie te komen met jezelf en je omgeving. Dat is een eerste vereiste. De meeste wezens van Aidèn zijn van goede wil. Ik weet dat je de Sembiraa al hebt ontmoet. Weiara's geschenk is van onschatbare waarde. Er zijn meer dieren die, mits op de juiste wijze aangesproken, hulp bieden op onverwachte momenten. Je zult hun taal leren begrijpen en spreken. Ik zal je vertellen hoe je je geest vrij kunt maken, opdat de vijver waaruit je licht en kracht put sneller en op de juiste momenten verschijnt. Ik zal je helpen bij het beter gebruiken van de parel die je nog altijd in je hand geklemd houdt.'  

Verrast constateerde Jyll dat ze gelijk had. Iantha glimlachte.

'Bij dat alles zal ik slechts aangeven wat de beste wegen zijn. Je zult je krachten zelf moeten ontwikkelen. Daarvoor hebben we weinig tijd. Reeds zwermt de schaduw van het kwaad uit over alle landen van Aidèn. De zwarte plekken op deze wereld dijen onrustbarend uit. Er zal ook een moment komen dat de onnoembare beseft dat je nog in leven bent. Zover is het nog niet, hoop ik. Met de teugels van de tijd moeten wij het dunne spoor van hoop zien te mennen naar de goede momenten, de juiste keuzes.  

Er zal een tijd komen dat je beseft klaar te zijn voor het tweede deel van je queeste. Als dat moment zich aandient, dan gaan we samen op weg naar de plaats waar het tweede zwaard verborgen is.'

Verrast greep Jyll naar het gevest van Sperling. Hij was het bestaan van het Daithzwaard volledig vergeten. Een warme tinteling voer door de hand die hij op het zwaard legde, alsof het wilde zeggen: 'Ik ben er. Pak mij op als je me nodig hebt en ik zal mijn magische macht in jouw handen leggen.'  

Iantha Daïlanche zag de beweging en keek Jyll ernstig aan: 'Sperling is machtig. Toen je in de afgrond stortte en er een katalysator nodig was om je te bereiken, heb ik gebruik gemaakt van de staf van Arrahed en van de energie van het zwaard. Het was de enige manier om de krachten los te maken. Jijzelf was in een diepe bewusteloosheid verzeild geraakt.'  

Jyll besefte dat niet zozeer hijzelf, maar vooral Iantha Daïlanche hem van de dood had gered. Weer verzonk hij in gepeins. Zijn gedachten dwaalden naar zijn reisgenoten.

'De anderen. Zij zijn maar met z'n achten.'

Weer plooide zich de geruststellende glimlach rond Iantha's mond.

'Dat weet ik. Het is goed datje aan hen denkt. Ik heb er al voor gezorgd dat het weer een negental is geworden. Ayáro, mijn vaste metgezel, begeleidt hen naar de mensensteden. En heb geen vrees. Jouw vriend Bougiac is een wijs man. Nu de directe dreiging van het kwaad niet op hen gericht is, zal hij de groep ongetwijfeld met bekwame hand leiden. Ergens in de toekomst zul je hen weer ontmoeten. Verheug je op dat weerzien en laat het de komende dagen een drijvende kracht zijn bij het verwerven van kennis en inzicht.' Jyll boog het hoofd en knikte.

'Kom,' zei Iantha Daïlanche, terwijl ze zich oprichtte en met haar slanke hand naar de immense helling wees. 'Ik wil je iets laten zien. We zullen de goden berg Wearonoc'h beklimmen.'

 

Het besluit om verder te trekken was hen zwaar gevallen. Met name Scianthe en Walinde wilden eerst niet aanvaarden dat Jyll's lichaam onvindbaar was. Scianthe zei het vertrek te ervaren als verraad. Aanvankelijk drong hij aan op een tweede onderzoek van de nauwe kloof.

'Hoe kunnen wij deze plaats verlaten als het lichaam van onze jonge vriend niet is gevonden? En moeten we ons er ook niet van vergewissen of Sperling en de staf van Arrahed niet in verkeerde handen zijn gevallen?'

Esled antwoordde hem.

'Wij hebben de kloof naar beide zijden grondig doorzocht,' sprak ze met haar heldere meisjesstem. 'Wij moeten aanvaarden dat Jyll door een roofdier of wellicht een vogel of een berggeest is meegenomen. Als we in zijn geest willen handelen moeten we verder trekken naar de landen en steden achter de Hyurgish en daar de Alvií, Dvargen, mensen en andere wezens waarschuwen voor het naderend onheil.'  

Ze keek de anderen met vochtige ogen aan, maar dit keer waren er geen tranen om te vertellen van haar verdriet.

Ten slotte gingen de anderen akkoord, Scianthe schoorvoetend als laatste. Bougiac besefte meer dan de andere reisgenoten dat de Eerste Rijder zich hierover en waarschijnlijk over de hele queeste ongelukkig voelde. Zijn autoriteit was door Bougiac zelf en zeker ook door de vanzelfsprekende leiding die Jyll de afgelopen tijd op zich had genomen danig op de proef gesteld. En als hij dan sprak, was het over de verkeerde onderwerpen, op minder geschikte ogenblikken, nam hij standpunten in die niet door de anderen werden gedeeld. Als er iemand was over wie Bougiac soms twijfelde als reisgenoot, dan was het wel de Eerste Rijder.

Hij dwong zijn gedachten in een andere richting.

'Het probleem van de negende gezel is in ieder geval opgelost,' zei hij, voor het eerst weer met een twinkeling in zijn ogen.

De anderen keken hem eerst niet begrijpend aan, maar de slimme Esled pakte de kleine bergkat lachend op: 'Hier is onze negende reisgenoot.'  

Het speelse dier was duidelijk niet van plan Esled in de steek te laten of uit het oog te verliezen.

'We moeten hem nog een naam geven,' peinsde het meisje. 'Wat vinden jullie van Krummel? Ik kende vroeger een vrolijke jonge Dvarg die zo werd genoemd.'

Als wilde het dier zelf antwoord geven, miauwde het zachtjes en begon onmiddellijk te spinnen. Het had er een gewoonte van gemaakt op de smalle rechterschouder van Esled plaats te nemen. Welke beweging het meisje ook maakte, Krummel bleef rechtop zitten en blikte met scherpziende groene kijkers om zich heen. De anderen, die ook schik hadden in het vriendelijke dier, knikten instemmend. En zo kreeg Ayáro een tweede naam, waarnaar hij even goed luisterde.  

'Welnu,' zei Bougiac, zijn staf in westelijke richting prikkend, als wilde hij de anderen doen vergeten wat er gebeurd was, 'laten we dan verdergaan. Omwille van Jyll en omdat Endil het zo wenst.'

En zo gingen ze op weg, onbekende verten en een onzekere toekomst tegemoet. 

 

Lange tijd kronkelde het pad tussen de scherpe kolossen van de Hoge Hyurgish door, zonder dat ze uitzicht hadden op iets anders dan besneeuwde bergpieken, grillige rotsblokken en gapende afgronden. Op deze hoogten was geen begroeiing te bekennen. Op sommige plaatsen was het pad niet breder dan twee mensenvoeten, met aan een zijde de bergflanken en aan de andere kant een ravijn. Met hun gedachten nog bij de val van Jyll schuifelden ze voorzichtig voorbij die verraderlijke plekken.  

Halverwege de dag passeerden ze een smalle waterval die zich van ver boven hen in de diepte stortte. Hier vulden ze hun waterzakken. Ze stopten even om in de schaduw van een overhangende rots te eten. De zon brandde op hun tere huid. Vooral Brior had er last van. Bougiac wreef hem en de anderen in met een verkoelend smeersel.  

Bij het vallen van de avond werden ze nog steeds omringd door bergpieken. Ze vonden een nis waar, getuige de resten van enkele vuren, al eerder wezens hadden overnacht. Hier sloegen ze hun tenten op en maakten een klein vuur. De cuwsa deed wonderen. Weldra sliepen allen, behalve Bougiac die lange tijd gezelschap kreeg van de zacht spinnende Krummel.

De volgende dag veranderde het landschap langzaam. Lagere bergketens tekenden zich af aan de horizon en Renion's pad werd makkelijker begaanbaar. De middag was al ver gevorderd, toen het zich verbreedde en tegen een wijd uitwaaierende, glooiende bergwand opslingerde.  

'Laten we hier halt houden,' stelde Esled voor. 'We hebben het hoogste gedeelte van de Hyurgish achter de rug, maar er komen nog heel moeilijke stukken. Achter deze helling ligt de hoogvlakte van Led Maendre. Het pad wordt dan weer slechter begaanbaar. Soms is het beschadigd of onderbroken. Dit gedeelte van onze tocht zal inspannend zijn, te lastig om in de duisternis te volbrengen. Misschien moeten we zelfs omwegen maken.'  

En zo sloegen ze hun kamp voor de nacht op tussen de flanken van de Hyurgish. Toen de duisternis inviel nam de temperatuur snel af. Bougiac ontstak een elfenvuur, waaromheen de gezellen zich schaarden. Allen staarden in het vuur en lieten de onomkeerbare gebeurtenissen van de afgelopen dagen door hun sombere gedachten spelen.  

Na een tijdje weerklonk een zachte akkoordenreeks. Voor het eerst sinds Arfeandel bespeelde Asgarith weer zijn gildex. Het leek wel alsof de tonen uit de stilte tevoorschijn braken, aangeraakt door een zachte bries. Een trieste melodie resoneerde tussen de rotswanden en rolde weg tegen de glooiende bergrug op. Zoals altijd verklankten de zuivere mineurakkoorden de gevoelens van de reisgenoten. Het was als een balsem voor onherstelbare wonden. Ze wisten zich intens met elkaar verbonden en Asgarith's muziek haalde die band nog strakker aan. Krummel moest ook wel een muziekliefhebber zijn, want hij kroop dicht tegen Asgarith aan, terwijl deze de melodie liet moduleren. Hij vond een tegenmelodie die verhaalde van nieuwe wegen en wachtende landen. Ten slotte zweeg de gildex, al leken de laatste tonen moeite te hebben om weg te sterven tussen de zwijgend toehorende bergreuzen.  

 

Later, toen de anderen sliepen, kroop Esled naar Bougiac toe, die zoals altijd leunend op zijn staf de wacht hield.

Lange tijd zat ze zwijgend naast hem, terwijl zijn arm beschermend om haar heenlag.  

Toen ze sprak, leek Bougiac te weten wat er ging komen: 'Het is koud in mijn hart. Maar diep weggeborgen brandt een warm vuur dat niet wil geloven dat Jyll van mij... van ons is heengegaan. Toen ik op de bodem van de kloof stond en zijn lichaam niet kon vinden, noch het zwaard of andere attributen, ontwaakte er een vreemde hoop. Ik weet dat het onwerkelijk is om te verwachten dat ik hem ooit nog zal zien, maar niemand kan mij die gedachte afnemen.'

De ogen van de oude man lichtten spiegelend op in de vlammen, maar hij zei niets. Voorzichtig legde hij zijn staf neer en begon met zijn andere hand het grijze elfenhaar te strelen. Esled wist nu dat zij niet de enige was die hoop koesterde.  

Beiden zwegen lange tijd. Toen Bougiac eindelijk iets wilde zeggen, merkte hij dat het vertederende wezen in haar slaap dichter tegen hem aankroop. Niemand had ooit tranen in de ogen van de oude man gezien. Ook nu was er niemand om ze op te merken. 

 

Vanaf zijn torenhoge zitplaats, nabij de top van de berg Wearonoc'h, keek Jyll neer op een aantal minieme stippen. Naast hem lag Sperling te schitteren in het morgenlicht. De diep in gevest en kling weggeborgen macht leek te sidderen. Achter hem stond Iantha Daïlanche, haar hand op zijn schouder. De zon kwam van schuin achter hem. Een lichte bries streek langs zijn gezicht. Een zucht ontsnapte aan zijn bezwaarde gemoed. Een lange stilte volgde. De stippen kropen verder over het eindeloze pad.  

'Wanneer zie ik hen weer?' sprak hij zacht voor zich heen.

Iantha Daïlanche kneep heel even in zijn schouder.