37 Het raadsel van Newan
'"Denk logisch!" dringen de Wetenschappers van Masilis aan. Vaak genoeg echter hielp mijn onlogische, chaotische manier van denken mij meer bij het ontsluieren van de raadsels van het leven. Dat proces van het combineren van ogenschijnlijk niets met elkaar uitstaand hebbende ideeënfluxen en gedachtesprongen verschafte mij meer dan eens openingen in gesloten waarheden en werkelijkheden. Ik drong dieper door in het wezen der dingen.'
Dexlu Dadandla van Kose tijdens een lezing voor de Scola Mystica van Kose.
Met kloppende hoofdpijn werd hij wakker. Hij lag op een bed van bladeren en kleine takken. Welwillend toekijkende baraxen bogen over hem heen. Hij wilde geluid uitstoten, maar een felle pijnscheut in zijn achterhoofd weerhield hem ervan. Een glimlachend gezicht verscheen boven hem.
'Wel, eens temeer blijken de Daith een hardnekkig volk. Ik meende even dat ik je kwijt was, Dol.'
De Daith staarde in twee zwarte ogen. De kap verhulde de rest van de gedaante.
Voorzichtig probeerde hij zijn stem:
'Arrahed?'
Een knokige vinger kwam op zijn lippen terecht.
'Je moet voorlopig maar niet spreken of bewegen. Als je hersteld bent gaan we naar Meerschaduw terug.'
Negen nietige gedaanten vorderden moeizaam zwoegend langs het amper begaanbare pad dat naar de poort van Newan moest leiden. Steeds dichter naderden ze de hellingen van de Hyurgish, die ook vandaag in donder en bliksem gedompeld waren. En hoe verder ze zich van Arfeandel - nog slechts een verre echo van schoonheid in een definitief achtergelaten tijdsgewricht - verwijderden, des te kaler en onherbergzamer werd het landschap. Soms dook het pad diep in een benauwend ravijn, om dan weer even steil te klimmen naar een smalle richel, waarover ze lange tijd met moeite balanceerden.
Op een bepaald moment hield het pad plotseling op. De reisgenoten stonden voor een honderden passen diepe afgrond. Op de bodem bevond zich een massagraf van geblakerde rotsblokken. De macabere stilte op deze plek werd benadrukt door het plotselinge wegwieken van een grote grijze vogel. Onder het slaken van naargeestige kreten verhief het dier zich en verdween over de rand van een steile helling. Bougiac legde een vinger op zijn lippen en speurde oplettend om zich heen.
'Dit is verontrustend,' fluisterde hij. 'De Alvií hebben me hierover niets verteld.'
De reisgenoten groepten bij elkaar onder de bescherming van een helling die grotesk over de duistere kloof hing. Aan de overzijde van de afgrond vervolgde het pad zijn grillige route, hooguit op vijftig passen afstand van de groep. De helling aan die zijde leek minder steil. Links en rechts van hen waren geen mogelijkheden om verder te gaan, zodat hen niets anders overbleef dan af te dalen in de diepte. Brior rolde een touw uit en slingerde het om een uitstekende rotspunt. Als eerste liet hij zich behendig zakken. Binnen de kortste keren stond hij op de bodem van het onnatuurlijke dal. Snel volgden de anderen, waarna Brior het touw liet vieren en binnenhaalde. Scianthe wees op een begaanbare route naar boven via enkele kleinere rotsblokken, die halverwege de helling waren blijven steken.
Op het moment dat hij aanstalten maakte om aan de klim te beginnen, siste Jyll een waarschuwing: 'Snel, verberg je.'
Zonder iets te vragen doken de reisgezellen weg achter een grote steen. De pompende vleugelslag van een enorme vogel werd hoorbaar. Jyll stapte naar voren en wierp een voorzichtige blik. Op nog geen honderd passen afstand van het gezelschap dreef het weerzinwekkende lijf van een vazal van Yrroth traag wiekend over de kloof. De achterpoten klauwden onregelmatig schokkend in de lucht. Diepliggende rode kolen speurden de afgrond af. Snel trok Jyll zich terug. Een rilling van afgrijzen voer door hem heen. Kort nadat de malende vleugelslagen waren weggestorven hoorden ze opnieuw een gevleugeld dier aankomen. Een gekrijs dat door merg en been ging werd gevolgd door een wilde warreling van geluiden, gejammer en woeste slagen. Een piepende gil weerklonk, werd plotseling afgesneden. Vlakbij de schuilplaats van de groep klapten de jammerlijke, bloederige overblijfselen van de grijze vogel op de rotsen. Verstijfd van schrik doken allen nog verder onder de rots. Even scheen de doder van de grijze vogel boven hen te blijven klapwieken. Toen verwijderde hij zich voor de tweede keer en nu voorgoed. Het duurde lang voor de gezellen zich voorzichtig onder de overhangende rots vandaan waagden. Ze besloten dat ze het erop moesten wagen om verder te gaan, omdat allen voor het vallen van de schemering voorbij de poort van Newan wilden proberen te komen.
Weer was het Brior die als eerste de nauwelijks begaanbare helling beklom en langzaam en nauwkeurig de omgeving verkende. Ten slotte gaf hij een teken dat de kust veilig was. Met grote moeite klommen de anderen achter hem aan.
Het aantal schuilmogelijkheden werd steeds geringer. Allen baden in stilte dat de vijand zich niet nogmaals zou vertonen.
Klaarblijkelijk was Bougiac's plan in eerste instantie geslaagd, maar sloot de Zwarte geen enkele mogelijkheid uit. Aan alle zijden van Arfeandel waakten zijn wachters. De kans dat ze ongezien voorbij de poort van Newan zouden geraken was minder groot dan ze de laatste uren hadden gedacht!
En dan mochten ze hopen dat de schaduwwezens hen verder met rust zouden laten. De Faeldra zelf was nog het minst opgetogen over het aanvankelijke succes van zijn ideeën. Hij vroeg zich af hoe hij zo dwaas had kunnen zijn om dit riskante plan naar voren te brengen. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het lot van de Alvií en Dol. Lange tijd staarde hij zwijgend en triest voor zich uit vanonder zijn borstelige wenkbrauwen. Ten slotte besefte hij dat er geen alternatief was geweest en dat de Alvií en vooral Dol de meest enthousiaste voorstanders van zijn plan waren geweest. Hij schudde zijn hoofd, als wilde hij alle sombere gedachten van zich afschudden.
'Welaan, jonge vriend,' zei hij met hernieuwde kracht tegen Jyll, 'Hoever zou het nog zijn naar die vermaledijde poort?'
'Gaendile meende dat we de toegang tot het pad een paar uur voor het invallen van de loden schemering zouden bereiken.' Bougiac keek met toegeknepen ogen in de verte: 'Laten we hopen dat we de spreuk kunnen doorgronden. Ik zal alvast mijn hersenen pijnigen.'
Vooral Gaendile was optimistisch geweest over hun kansen om voorbij de poort van Newan te geraken. Daarbij scheen hij er vanuit te gaan dat Jyll's sluimerende krachten zouden helpen. Maar Jyll had al uren het hulpeloze gevoel dat die krachten verder weg waren dan ooit. En er was nóg iets waar hij zich zorgen over maakte en waaraan niemand scheen te hebben gedacht, zelfs Bougiac niet. Wat was simpeler voor de vijand, dan voor alle zekerheid een wachter bij de poort van Newan te posteren? Jyll kon zich nauwelijks voorstellen dat de zwarte heer hieraan voorbij zou gaan. Hij herinnerde zich zijn laatste droom en vroeg zich af of het gevecht met de schaduwvorm een waarschuwing was geweest. Een stem, diep in zijn binnenste, zei iets over verschillende toekomstsporen, maar de betekenis ervan ontging hem. Peinzend bleef hij staan, pogend de stem ertoe te bewegen de woorden te herhalen, maar tevergeefs.
Zijn klauterende zus botste tegen hem op. Jyll draaide zich om en greep haar voor alle zekerheid beet. Haar verschrikte gezicht bracht hem tot de werkelijkheid terug. Ze waren niet voor niets al zover gekomen. Er was beslissende hulp geweest op onverwachte plaatsen, onvermoede momenten. Wellicht ook straks. Hij had enkele keren het kompas bestudeerd. Hij begreep nu dat de wijzer naar één punt, klaarblijkelijk het noorden, wees en dat hij daaruit de globale richting kon afleiden waarin ze voorttrokken.
Korte tijd later slaakte Brior een kreet. De anderen haalden hem in en zagen een ongewoon schouwspel over de rand van een scherpgetande bergrug. Voor hen lag een smal omlaag slingerend pad naar een nauwe, diepe vallei die bezaaid was met door reuzenhanden gedrapeerde rotsblokken. Aan de zuidzijde klom een ander pad naar hetzelfde onherbergzame dal toe. De toegang werd gemarkeerd door een zuil van grote witte steenblokken. Er bovenop zetelde een gebeeldhouwde hawijt, die met zijn wijd uitgestrekte vleugels de toegang tot elke prijs leek te willen verdedigen tegen ongewenste indringers. Aan het andere eind van de kale vallei verrezen onbestemde bouwsels, net te ver verwijderd om details te herkennen. Daarachter was vaag een pad zichtbaar, dat scherp omhoog kronkelde tegen een bijna loodrechte bergrug op, om plotseling over de rand te verdwijnen. Het tafereel bood een lege, trieste aanblik. Aan het eind van deze van leven verstoken vallei leek de wereld zoals zij die kenden op te houden. Het vage, verre pad leidde hen naar een onzichtbare hel.
'Daarginds moet de poort van Newan zijn,' vermoedde Bougiac. 'Laten we voorzichtig zijn. Wellicht heeft de schaduwheer ook hier een van zijn knechten geposteerd.'
Jyll keek de Faeldra verrast aan.
'Jawel, jonge vriend,' glimlachte Bougiac. 'Ik weet dat ook jij die mogelijkheid hebt overwogen. Wij zouden in de plaats van de zwarte vorst zeker zo'n maatregel hebben getroffen maar omdat zijn veile gedachten ondoorgrondelijk zijn, vermoed ik dat hij ons op een minder verwachte plaats zal treffen, op het moment dat we kwetsbaar zijn. Uiteraard hoop ik dat ik ongelijk heb,'
Scianthe stelde voor een of twee reisgenoten als verkenners vooruit te laten gaan. Jyll bezag de desolate omgeving die nauwelijks bescherming bood en knikte toen instemmend.
Na enig overleg werden Zecoria en Brior vooruitgestuurd.
'Denk erom,' benadrukte Bougiac, 'ga in géén geval voorbij iets wat op een poort lijkt. Het lied spreekt over dood. Zeker is dat de poort en zijn wachters gevaarlijk zijn voor argeloze wezens.'
De beide verkenners knikten en betraden het slingerende pad. De overigen sloegen hen gade terwijl hun gedaanten steeds kleiner werden naarmate ze de bodem van de vallei naderden. Langzaam werkten de twee zich naar de verzameling vreemde bouwsels toe. Even later wenkten ze de anderen.
Hoe dichter ze de bouwwerken naderden, des te duidelijker leken hun functies. Het eerste was een standbeeld, maar dan buiten elke normale proportie. De tand des tijds scheen nauwelijks vat te hebben gehad op de conditie van het monumentale werk. Een vijfkantige sokkel van een bleke steensoort was afgezet met brede guirlandes van vaalgroen,jadeachtig materiaal en torste, tientallen passen hoger, een rijder die op een steigerende fher was gezeten. Niet zomaar een rijder was het: zoals Bougiac eerder had gezegd, was Beroval een tweekoppig mythisch wezen. Elk van die monsterachtige hoofden bezat één oog en een mond. De ogen waren van een basaltgrijze edelsteensoort vervaardigd. Jyll meende even een fletse schittering waar te nemen in een van die facetachtige ogen, maar zette die waarneming als zijnde absurd van zich af.
Een inscriptie in krullende kapitalen meldde:
'Beroval dhayyed, Beroval assamender, Beroval manthok.'
'Beroval waakt, Beroval spreekt recht, Beroval voltrekt het vonnis,' vertaalde Bougiac. 'Het is geschreven in de oude taal van de eha!. Ginds, in het zuiden, hebben we de Hawijt uit het lied, hier waakt Beroval in het noorden. Verderop versperren hoge bouwwerken ons de doorgang. We zijn bij de poort van Newan, dat is zeker.'
Ze schrokken op van een paar ratachtige wezens die schichtig tussen een spleet in de sokkel verdwenen. Er was hier blijkbaar toch leven mogelijk. Een kille windvlaag kondigde weersverandering aan. Uit het noordwesten zeilden grillige wolkenvlagen aan, waardoor duistere schaduwen over de hellingen en rotsen de vallei binnendreven. Snel vervolgden ze hun weg naar de eigenlijke poort: een verzameling zware steenblokken met een klokvormige toren. Het bouwwerk blokkeerde de vallei over de volle breedte. Enkele schrale gele sporen vertelden over tijden dat het dak van het gebouw van guld moest zijn geweest. In de honderden passen hoge muren waren geen vensters of gaten te bekennen, behalve vlak onder de bovenrand, waarin vijf smalle gaten vlak naast elkaar waren uitgespaard. De toenemende, snijdende wind snerpte er doorheen met een akelig vals gefluit. Het naargeestige geluid benadrukte de verlatenheid van deze plaats.
Met een gevoel van onbehagen speurde Jyll om zich heen. Hij verwachtte elk moment vleugels te zien of te horen.
Centraal in de vestingmuur bevond zich een brede, zware poort met een halfronde bovenzijde, vervaardigd van een onbekend glad en groen materiaal. Boven de poort was een reusachtig wapenschild gemetseld, een vijfpuntig kruis van een onbekende, loodachtige metaalsoort op een bleek veld, met duidelijk leesbaar het woord 'Newan' eronder. Geen klink of ring was te bekennen, waarmee de poort geopend zou kunnen worden. Ter weerszijden torenden twee vijfkantige zuilen boven de vestingmuur en boven de rand van de vallei uit. Aan de voet van beide zuilen zetelden twee in donkerder steen uitgehouwen wezens. De ene leek een mens, waarschijnlijk een Chal, met een boog in de hand, terwijl de ander duidelijk een Alvil voor moest stellen. Beide standbeelden waren in zittende houding afgebeeld, minstens drie keer zo hoog als het reisgezelschap.
'Welnu,' sprak Bougiac met luide stem, tegen de toenemende kille wind in. 'Het schijnt mij toe dat het openen van de poort het makkelijkste onderdeel is. Het venijn schuilt echter in de laatste strofen van het lied. Laten we het er nog eens bijhalen, ik heb het opgeschreven.'
Hij diepte een stuk perkament uit zijn rugzak op en spreidde het op de grond uit, enkele zware stenen op de uiteinden plaatsend, om te voorkomen dat de nu stormachtige wind ermee aan de haal zou gaan.
Allen bogen zich over de woorden:
'Maak voort, maak voort, zet koers naar Hurogis, de Wal.
Men ginds uwe perden, richt uw oog op de Hawait.
Als hij in zuid is en noord ligt Beroval,
draaf dan naar de wachters van Dermodaith
Splijt open de poort met de magische woorden:
Ad aromaí, ad dendeth, grammuüs Newan hilii anadlo'g
Maak voort, maak voort, wezen en perd onder Newan.
Eén is dood, twee is niets voor zijn oog.'
'Als de poort eenmaal open is, moeten wij ons haasten, lijkt mij,' zei Wigge. 'Maar die laatste zin klinkt mij sinister in de oren. Als we een fout maken zullen de gevolgen rampzalig zijn.'
'...voor zijn oog,' mompelde Jyll voor zich heen. 'Het zal toch niet...'
Hij keek om naar Beroval, dan weer naar de poort.
'De ogen van Beroval zijn gericht op de poort,' riep hij boven de nu bulderende wind uit, die aan hun Alviímantels rukte.
Allen keken hem aan, ervan overtuigd dat hij op het punt stond het raadsel te ontsluieren. Jyll blikte peinzend enige tijd heen en weer.
Zijn ogen lichtten op: 'Ik weet niet of ik gelijk heb maar ik weet wel hoe ik het kan uitproberen zonder dat we gevaar lopen.'
Snel liep hij terug naar het immense standbeeld van Beroval. De anderen volgden hem.
'We moeten proberen die ratten te vangen,' sprak hij.
Verrast keken de anderen hem aan. Dit begrepen ze niet. Ze moesten een raadsel ontsluieren en Jyll wilde kleine dieren vangen.
Esled's kleine gezicht lichtte plotseling op: 'Ah, Esled begrijpt het: Twee is niets, één is dood. Ah.'
Ze keek Jyll lachend aan en haalde wat cuwsakorrels tevoorschijn die ze op een pas afstand van de spleet neerlegde. 'Weg allemaal,' siste ze.
De anderen verwijderden zich. Ze haalde een doek tevoorschijn. Aan de vier punten knoopte ze enkele puntige stenen en toen kroop ze weg achter de sokkel.
Na enkele minuten verscheen een voorzichtige snuit in de opening van de spleet. Een aarzelende trippelpas, wat schichtige bewegingen. De dapperste rat begon aan de cuwsa te knabbelen. Weldra vertoonden zes andere ratten zich, waanden zich veilig een begonnen zich tegoed te doen.
Een snelle beweging en de met stenen verzwaarde doek viel over de diertjes. Eentje wist te ontsnappen, glipte piepend door de spleet en verdween. De andere zaten hopeloos gevangen. Jyll snelde toe, bond de doek samen en repte zich met wapperende mantel tegen de wind in naar de poort.
'De spreuk, Faeldra,' zei hij. Bougiac spreidde zijn armen, als wilde hij zijn woorden kracht bijzetten en sprak met donderende stem: 'Ad aromaí, ad dendeth, grammuüs Newan hilii anadlo'g'
Een erbarmelijk gekraak overstemde het gieren van de wind. De poort gleed open. Erachter gaapte een tunnelmonding. Jyll graaide in de doek en wierp een rat door de opening.
Een helle lichtflits. Geschrokken deinsden de reisgezellen achteruit. Ze keken achterom. De ogen van Beroval gloeiden nog na. Van het dier restte slechts een hoopje as.
'Beroval velt het vonnis,' riep Jyll boven de bulderende storm uit. 'Eén is dood! Nu zullen we zien of Esled en ik het raadsel hebben ontsluierd.'
Hij deed weer een greep in de doek. Met een snelle zwaai wierp hij twee ratten tegelijk door de poortopening. Krijsend en piepend tuimelden ze op de grond en schoten weg in de schaduw van de vestingmuur.
'Het raadsel is opgelost!' juichte Jyll. 'Twee is niets voor het oog van Beroval. We moeten twee aan twee door de poort. Eén van ons moet een rat meenemen.'
Walinde, die toevallig omkeek, slaakte een waarschuwende kreet. Bij de zuidelijke ingang van de smalle vallei streken twee schaduwen neer. De wachters van Yrroth waren weergekeerd.
'Vlug, door de poort, twee aan twee,' riep Bougiac. 'De wachters hebben zich nog nooit op het pad gewaagd. Laten we hopen, dat ze het ook nu niet durven.'
Terwijl ze paarsgewijs onder de passendikke vestingmuur doorsnelden, stegen de twee dreigende schaduwen op en kwamen met logge vleugelslagen laag door de vallei naar de poort vliegen.
'Wanneer sluit de deur zich?' vroeg Zecoria met trillende stem aan Bougiac.
'Ik weet het niet. Laten we bidden dat het tijdig zal zijn.'
Jyll passeerde de poortopening als laatste met een rat in zijn hand. Ondertussen naderden de gevleugelden met een ongelofelijk hoge snelheid. Een woeste snauw weergalmde door de nauwe vallei. Hulpeloos en verstijfd van angst keken de reisgenoten achterom. Op dat moment zette de poortdeur zich knarsend in beweging, alsof een ongeziene aanwezigheid het gevaar besefte. De eerste gevleugelde was echter al bij de poort en dook met een triomfantelijke kreet door de opening. Een verblindende flits sneed als een mes van stilte door de akelige klanken. De vlerken en het gelede lijf verpulverden voor de ogen van de van angst verstijfde reisgenoten en dwarrelden omlaag. De deuren sloten zich en schoven de geblakerde overblijfselen terug als wilden ze zeggen:
'Voor het kwaad is geen plaats achter de poort!'
Het tweede monster zwenkte met een door merg en been gaande kreet weg van de poort.