9 Geestvelden
'Waar de mens niet regeert, heersen de geesten.'
Nomadengezegde
Alles om hen heen hield die nacht de adem in. Jyll woelde om en om en verstrikte zichzelf in zijn deken. De zestien stenen blikten met hun fossiele ogen op hem neer. Ze fixeerden zich op zijn gezicht, maar als hij opkeek, trokken ze zich terug in de schaduwen van zijn ooghoeken. De van historie doortrokken monumenten werden weer roerloze, oogloze stenen. Nieuwsgierige nachtvlinders deden ongezien de zwarte lucht om hem heen trillen. Geen ander dier waagde zich in hun nabijheid. Iets of iemand leek wel een magische cirkel van vreemdheid om hem heen te hebben getrokken. Daarachter loerde vanuit donkere verten een aanwezigheid die Jyll de rillingen over de rug deed lopen. Even leek die vormloze vijand dichterbij te komen, maar de ring van stilte werd niet doorbroken. De slaap kwam pas toen zich in het oosten al een flauw licht vertoonde.
Bougiac wekte hen kort daarna. Een troosteloze dag diende zich aan. Het licht moest zich door een dikke grijze laag boren. Ingedrukte stemming gingen ze op weg naar de Grauwe Wal. Aanvankelijk volgden ze de loop van de beek, maar later begon die af te buigen naar het zuiden. Na enig overleg besloten ze hun koers rechtstreeks naar de Wal te verleggen. De vertrouwde kleuren van Doornland, het grijsbruine leem, het frisse groen van de vazelbomen en het zwaardere aardegroen van de krikstruiken verdwenen. Ze maakten plaats voor een stoffig soort aarde, tussen zand en steengruis. Uit die bleke aarde rezen heuvels die steiler en steiler werden, terwijl de vreemde bomen met hun naar de wolken graaiende kronkelarmen steeds vaker voorkwamen. Ze vormden ook de enige begroeiing. Grillig in het rond gestrooide stenen en beendergrijs zand verdwenen verderop in de opkomende nevel. Het was hier zo duister dat het wel leek of de schemering nog heerste. En het was doodstil. Geen geritsel van kleine dieren, geen vogels, geen wind. De reisgenoten vervolgden zwijgend hun weg. Soms torenden onheilspellende blokken steen boven hen uit. Ze voelden zich nietige wezens en waagden het niet de stilte in dit dode land te verbreken. Uit de bodem steeg een zwavelachtige damp op, waardoor ze soms hun eigen voeten niet konden zien. De stank was weerzinwekkend en maakte hen duizelig.
'Als dit een voorproefje is van wat ons bij de Grauwe Wal te wachten staat dan kan ik niet zeggen, dat ik met vreugde in het hart verder ga,' zei Wigge zachtjes.
Bougiac reageerde niet. Hij speurde zeer oplettend om zich heen en trok zijn felthoed strak over zijn hoofd, als wilde hij zichzelf op die manier tegen komende verschrikkingen beschermen.
Een schrille kreet verscheurde de stilte. Iedereen verstijfde. Jyll meende vanuit zijn ooghoek een beweging te zien, maar toen hij snel opzij keek gleed een schaduw met dezelfde snelheid uit zijn blikveld.
Bougiac wenkte hen met een steels armgebaar:
'Dit zijn de voorposten van een gebied dat zich tot vlak bij de Grauwe Wal uitstrekt. We kunnen het niet omzeilen. Het Ardvolk noemde het de Geestvelden. Dit is het domein van onzichtbare wezens die zich op onbegrijpelijke manier manifesteren. Mensen zijn hier ongewenste bezoekers. Veel van die schaduwwezens zijn ons niet goed gezind. Ik wilde dat ik de goede van de kwade kon onderscheiden. We moeten dicht bij elkaar blijven en zo onopvallend en stil mogelijk onze weg vervolgen.'
Jyll was geschokt. Vanaf het begin had hij blindelings vertrouwd op Bougiac, zijn kennis en geheime krachten, maar nu gaf de oude man toe dat hij geen verweer had tegen de dreigende machten in dit verlaten land. Voor het eerst voelde hij vrees en drukte de queeste zwaar op zijn schouders. Hij was verantwoordelijk. Hij was de uitverkorene. Hoe kon de almachtige Endil hem, eenvoudige rijder, uitkiezen voor zo'n onmogelijke taak. Bougiac scheen zijn gedachtegang te doorgronden.
'Wanhoop niet,' siste hij de verward kijkende Jyll toe. 'Ik bezit nog wel wat vaardigheden die ons kunnen helpen en mocht het echt moeilijk worden dan hoop ik dat Endil zijn belofte niet vergeet. Wij mogen hulp verwachten van wezens die meer van Endil weten dan wij allen samen.'
Jyll kwam enigszins tot zichzelf. De zeer bezorgde blik die Bougiac in het rond wierp, ontging hem gelukkig.
'Blijf dicht bij elkaar en treed in elkaars voetstappen. Maak hen vooral niet wakker!' fluisterde de Faeldra.
Ze vervolgden hun weg. Althans, wat naar zij hoopten de juiste weg was, want in dit bleke oord was de Grauwe Wal niet te zien. Jyll, die Bougiac's raad nauwkeurig ter harte nam, liep vlak achter hem aan en werd op de voet gevolgd door Zecoria, Asgarith, Walinde, Wigge, Brior en Damiar. Scianthe sloot de rij. De ongewone duisternis verdichtte zich. Regelmatig hoorden zij hoge kreten, die soms naargeestig echoden tegen de grillige steenkolossen. Jyll hoorde ook stemmen. Waren ze afkomstig uit zijn eigen hoofd of werd hij erdoor omringd? Hij kon het niet bepalen. Deze wereld scheen eigen wetten te hebben, onbekende regels. Hier was normaal bewustzijn eerder een handicap dan een zegen. Zo trokken ze door een gebied waar hoge, overhangende rotsen troosteloze schaduwen - zwart op donkergrijs - wierpen. De stemmen kwamen terug, soms bijna verstaanbaar. Als flakkerende vlammetjes dwaalden ze over het veld.
Opeens klonken vlakbij onregelmatige, honende schreeuwen, waarna een dreunend, laag gebons hoorbaar werd, alsof iemand traag op een enorme gong sloeg. De grond begon loom te trillen. Het monsterlijke geluid steeg op uit de aarde zelf, talmend in de gehoorgangen, alsof het een mogelijkheid zocht om te echoën.
Jyll rilde. Een naargeestig gevoel bekroop hem. Een onnoembare duisternis probeerde hem in bezit te nemen. Zijn oren begonnen te suizen. Zijn voeten tintelden. Iets onzegbaars kroop stroperig langzaam maar doelgericht omhoog. Zwarte gedachten overmeesterden hem.
'Geef op. Je zult niet ontkomen. Dit land behoort slechts ons, de dolende doden. Geef op. Word een van ons. Wil je dan niet deelgenoot worden van luisterrijke heldendaden? Kom!'
Verder kroop het onnoembare. Jyll's benen werden gevoelloos, willoos. Met moeite hield hij zich staande. In doodsangst klampte hij Bougiac aan en wilde hem zeggen wat er gebeurde. Deze hief echter juist zijn staf. Luide woorden in een onbegrijpelijke taal dreven uit zijn mond:
'Ghorrokhodzn ernis blochowor drichid! Newan, Newan khillois. Newan dra.'
'Achhhhh...'
Heel langzaam, schijnbaar met tegenzin, loste het gevoel op.
Het zware dreunen galmde na in Jyll's oren. Verdoofd stonden de reisgenoten voor zich uit te staren.
'Wat was dat?' vroeg Damiar verwilderd.
Jyll besefte, dat iedereen dezelfde ervaring had beleefd.
'Zwijg! Vraag niets. We moeten voortmaken. Dit keer is het met mijn magere kennis van eenvoudige magie gelukt, maar ik weet niet of het de volgende keer ook helpt. We moeten vanavond nog aan de voet van de Grauwe Wal zijn,' zei Bougiac gehaast, met een vreemde emotie in zijn stem.
De ogen van de Faeldra waren grijs en moe. Allen voelden een drukkende aanwezigheid die hen vanuit donkere nissen tussen de rotsen beloerde. Het ontbreken van geluid was zo onwerkelijk dat hun schuifelende schreden hen oorverdovend, als heiligschennis in de oren klonken. Een aanzwellend gevoel van dreiging beklemde de reisgenoten. Alle geheimzinnige bewoners van dit dode land drongen langzaam op en vormden een sinistere haag langs het kaarsrechte pad dat ze hadden gekozen.
'Kijk recht voor je.' Bougiac's stem drong nauwelijks tot hen door. 'Laat je niet afleiden door bewegingen in je ooghoeken, door vreemde geluiden of onbegrijpelijke voorvallen. Kijk strak voor je en loop recht vooruit. Wie de Grauwe Wal ziet, moet dat onmiddellijk aan mij melden.'
Een bange groep zocht haar weg door het naargeestige land. Bij tijd en wijle deden zich vreemde verschijnselen voor: kreten, rookpluimen, soms weerklonk het zware bonzen weer in de verte en één keer drong op de grens van het hoorbare valse muziek met allerlei onbegrijpelijke dissonanten en wilde echo's zich aan hen op. Ze bleven strak voor zich uit kijken en marcheerden rechtdoor. Bij het vallen van de loden schemering die nauwelijks verschilde van de overdag heersende duisternis was er nog niets van de Grauwe Wal te bekennen.
'We moeten doorgaan,' zei een vermoeide Bougiac. 'Als we stilstaan en in slaap vallen zijn we verloren. We moeten door blijven lopen tot we uit deze velden zijn.'
Ontmoedigd en afgemat vervolgden ze hun onzekere weg. 'Stop!' riep Wigge opeens. 'Ik mis Asgarith.'
'Hoe kan dat?' stamelde Walinde. 'Zonet liep hij nog vlak voor me uit. Ik heb helemaal niet gemerkt dat hij verdween. Wat moeten we doen?' Ze deed een aarzelende stap. Bougiac hield haar tegen: 'We mogen ons in geen geval verspreiden.'
Jyll pakte een langwerpige steen: 'Laten we deze steen in de juiste richting leggen bij deze drietandige rots en met z'n allen op zoek gaan, zonder die uit het oog te verliezen.'
'Een goed idee,' beaamde Bougiac waarderend.
Terwijl ze de rots nauwlettend in het oog hielden riepen ze Asgarith' s naam. Dat klonk bizar, alsof het geluid niet ver droeg en door de mistflarden werd gesmoord. Ten slotte konden ze de rots nog net onderscheiden.
Wigge zakte mismoedig op een steen: 'Wat nu? We kunnen Asgarith moeilijk in de steek laten.'
'Maar waar moeten we zoeken?' Angst en ongerustheid klonken in Walinde's hese stem. 'Hij kan overal zijn. Maar de mist is ook overal. Als we verder zoeken slokt deze vreemde wereld ons op.'
'Wacht,' riep Jyll, 'Ik zie iemand.'
'Waar dan?'
'Daar, kijk dan toch!' gebaarde Jyll achter hen. De anderen zagen niets.
'Kom mee,' zei hij gedecideerd.
Ze volgden hem. Pas nadat ze enkele minuten hadden gelopen, begonnen ook anderen een figuur te ontwaren.
'Vreemd,' fluisterde Brior. 'Waarom kan alleen Jyll zo ver zien?'
Niemand wist het antwoord. Ze naderden de gestalte en het was inderdaad Asgarith. Hij stond als verdwaasd in de ondoordringbare mist te staren. Hij waadde tot aan zijn knieën in borrelende grijze modder, die een afgrijselijke geur verspreidde.
'Muziek,' fluisterde hij, zijn ogen gesloten. 'Hemelse klanken.'
De stilte was drukkend. Niemand deelde zijn euforie.
'Wat een prachtige harmonieën, wat een zuivere tonen. Alles op zijn plaats.'
'Kom, Asgarith,' zei Bougiac met zachte stem, terwijl hij zijn hand uitstak. 'Kom, we moeten verder.'
'Maar deze klankenpracht?'
'Later, later. We hebben nu weinig tijd,' drong de Faeldra voorzichtig aan.
'Ach,' sprak Asgarith treurig, 'ach.'
Met wazige blik keek Asgarith nog eenmaal om zich heen. 'Jullie hebben het niet gehoord,' besefte hij.
'Nee, Asgarith,jij bent de enige die deze muziek heeft gehoord.
Muziek van de geesten, onbegrijpelijk voor ons, maar jouw geest is er wellicht ontvankelijker voor.'
'Ja, dat moet wel,' zei hij nog altijd voor zich uitstarend. Bougiac stapte tot aan de rand van de poel: 'Kom, we moeten gaan.'
Asgarith keek spijtig om. Toen, alsof hij weer bij zinnen kwam keek hij ontzet naar de modder waarin hij stond. Vol afgrijzen werkte hij zich eruit. De brij maakte een zwaar ploppend geluid, alsof hij hem node liet gaan.
'De rots! Ze is hiervandaan niet meer te zien!' stamelde Zecoria. De grijze mist waarnaar Asgarith had staan staren en die mogelijk de bron van de muziek verhulde, drong nu op en beperkte het zicht tot een paar passen.
'Kom bij elkaar staan, snel!' waarschuwde Bougiac.
De angstige groep dromde om hem heen.
'Is iedereen er?' vroeg hij ongerust.
Iedereen was er.
'Uit welke richting zijn we gekomen?'
Niemand wist het.
Opnieuw ondergingen ze de angstwekkende sensatie van aanwezigheden. Stemmen rolden weer over het veld, spraken hen aan op de grens van het gehoor:
'Leven zij niet in duisternis, eeuwige duisternis, zoals wij, vergeefs roepende zielen? Zie deze pathetische wezens, ze begrijpen het niet. Ze wekken ons met hun lompe voeten en wensen tegelijkertijd dat we ons stilhouden. Wat verwachten ze wel van ons? Zijn wij gestorven om hen te redden? Hebben wij strijd gevoerd om hun armzalige levens te waarborgen? Waarheen leidt hun doelloze tocht? Laten wij hen verjagen uit onze velden, zodat zij ons met rust laten. Of beter nog: laten wij hen het land tussen de dood, eeuwige twijfel, eindeloos dolen, altijddurende smart en monsterlijke pijn injagen. Dood! Gitzwarte dood zonder verlossing.'
Een andere, nog hollere stem werd hoorbaar:
'Wij zijn de gevallenen. De trotse nomaden, de edele Chal, de zwarte Daith. Wij sneuvelden op velden van grootse eer. Ieder vreesde ons toch? Zelfs de duistere vorst uit Gormorod en zijn veile helpers. Hebben wij onze levens gegeven voor dit armzalige volk? Hebben wij dan al niet genoeg geboet, voor immer dolend over deze duistere velden?'
Een korte stilte. De stem keerde weer, maar brak abrupt af. Een bloedstollende, jankende schreeuw sneed door hun ziel. Verward keek Jyll om zich heen. Zijn tochtgenoten bleven staan, stapten met grote, angstige ogen uit hun rij. De nog steeds toenemende duisternis stolde om hem heen. Als in een boze droom zag hij zijn lotgenoten langzaam oplossen in een traag wentelende mist, zo grauw als het ontbonden lijk van een pring. Dit moest een hallucinatie zijn. Een angstkreet vormde zich achter zijn stembanden, maar schreeuwen kon hij niet. Wat was dat? Hij hoorde zwaarwiekende vleugelslagen. Een zure flard trof zijn reukzin. Vol afgrijzen deinsde hij achteruit voor de onnoemelijke stank. Ledigheid omhulde hem met slechts een pulserend, dof purper als houvast. Licht was een ongrijpbaar verschijnsel geworden. Vormen verloren hun verdichting en schenen uit te dijen tot waanzinnige sculpturen in grijs en zwart. Flarden duisternis schoten naar een punt vlak voor hem. De stilte groeide aan tot zij door een gekmakend krijsen leek te worden omsloten.
Een contour, zwart in zwart, nauwelijks waarneembaar, formeerde zich uit stroken schaduw. Diep purperen speldenknoppen lichtten op. Uit de peilloze afgrond achter die gloeiende kolen stak een duivelse storm op; zwart wervelend in zwart. Vanuit het bijna tastbare middelpunt steeg onbestaanbaar duister op, jankend op de waanzinnig kolkende wind die aan Jyll's kleren rukte. Wild om zich heen tastend viel hij achterover. Een snijdende pijn flitste door zijn achterhoofd. De donderende stem die vanachter de duivelse robijnen sprak rolde als een zwaar rotsblok over hem heen. Elk vlijmscherp woord brandde een knagende angst in de jonge rijder.
'Is dit het wezen waarvoor wij moeten vrezen?'
Twee scharlaken poelen brandden in Jyll's ogen.
'Zal dit armzalige creatuur dynastieën doen schudden op hun grondvesten? Ben ik hiervoor vele eonen geleden afgereisd naar dit verachtelijke oord? Ach, zal ik eerst mijn meester waarschuwen of zal ik voleinden?'
De stem zweeg, maar de granieten echo rolde door achter Jyll's gevallen lichaam. Een onontkoombaar weten vertelde hem dat hij die doodsangst nooit meer kwijt zou raken. De gruwelijke aanwezigheid kwam dichterbij. De bodem schokte. Onbewust omklemde hij de staf van Arrahed in zijn rechterhand. Een bleek licht drong door de duisternis. Magische woorden talmden in de lucht. In Jyll's gepijnigde oren echoden ze na:
'Eward Newan, droch c'hoallí. Droch c'hoallí.'
'Sta op,' fluisterde een gehaaste, gebarsten stem, die doordrong tot in de diepst weggeborgen catacomben van zijn geteisterde geest.
Hij opende zijn pijnlijk brandende ogen. Bougiac stond met verwilderde haren en een jachtige blik over hem gebogen. Zijn haren leken wel geschroeid, zijn staf was weggeslingerd. Hij sprak heftig: 'Snel, sta op, ik heb de zwarte geest van Gormorod kunnen verjagen, maar het was meer geluk dan wijsheid. De staf van Arrahed werkte als katalysator. Ik ben geen partij voor het ondier, maar dat weet hij nog niet. Ik heb hem misleid. Voor hij tot een ander besef komt moeten we de Geestvelden hebben verlaten.'
Hij boog verder naar Jyll toe en fluisterde in zijn oor: 'Zeg niets over deze verschijning tegen de anderen. Het zou hen nodeloos ongerust maken. Zij weten slechts van de Daithgeesten en andere, minder schadelijke wezens en dat is al lastig genoeg voor eenvoudige Candrasbewoners.'
De reisgenoten stonden even verderop ontzet bijeen. Bougiac greep zijn staf en ondersteunde Jyll.
'Maak voort, houd jullie hoofd omhoog en loop recht vooruit,' zei hij nadrukkelijk. 'Deze wezens hebben geen recht op jullie geest, prentje dat goed in. Zij zijn van andere tijden, bezitten andere waarden. Zij zijn gestorven op andere velden van eer, vér voor onze queeste. Als jullie echt willen, bestaan hun verdoolde stemmen niet. Negeer ze, richt je geest op onze taak! Denk aan Endil!'
De stemmen zwegen, alsof ze ingespannen hadden geluisterd naar Bougiac's dwingende woorden, die als een warme stroom lava onweerstaanbaar doorsijpelden in de verkilde, onsamenhangende gedachten van de reisgezellen. Even maar leek de nevel om hen heen terug te wijken. Verder ging het. Vooruit, waar de verlossing moest liggen. Zouden ze ooit uit deze duistere doodsvelden geraken?
Zijn ontmoeting met het zwarte wezen had Jyll verdoofd. Wat zijn zware taak ook inhield, er was een mateloze macht die hem zou tegenhouden. Een duistere heerser uit Gormorod, wiens afschrikwekkende dienaar hem niet eens de moeite waard vond. Een verschrikkelijke vijand, die hem elk moment kon vermorzelen. Deze queeste was zinloos, gedoemd te mislukken.
Hoewel Jyll zo nu en dan onverstaanbaar gefluister meende te horen, dat schijnbaar uit de bleke aarde voor hem opwelde, keerde de vreeswekkende duisternis niet weer. Een tijdlang scheen de hele wereld om hen heen de adem in te houden. Een bijna tastbare stilte vertraagde hun gang. Ze beklommen glooiende hellingen, bezaaid met zware, lage rotsblokken die soms naast elkaar neergelegd schenen te zijn, als massieve grijze lijkzakken.
Walinde kwam naast Bougiac lopen: 'Faeldra, lopen we nu in de goede richting?' vroeg ze met dunne stem.
'Wist ik het maar,' antwoordde hij zacht.
Er gebeurde iets met Jyll. Tot zijn eigen verbazing bekroop hem gaandeweg een groot gevoel van vertrouwen, net als tijdens de vergadering in de grote Wan. Met een zekerheid, die hij even tevoren niet had gevoeld wees hij: 'Hierheen.'
'Maar Jyll, hoe weet je dat zo zeker?' vroeg Walinde verbaasd.
'Vraag niets,' klonk Bougiac's nog altijd schorre stem. Hij wenkte de anderen: 'Geef elkaar een hand en volg hem.'
Door de nu weer dichter wordende nevel baande de groep zich een weg.
'We gaan omhoog,' waarschuwde Zecoria, die achter Jyll liep. 'Dat klopt niet. De route naar de drietandige rots was vlak.'
'Dit is niet de weg naar de rots,' zei Jyll vol overtuiging. 'Dit is het pad naar de Grauwe Wal. We hebben in cirkels gelopen en zijn ver afgedwaald.'
'Hoe weetje dat?'
'Ik weet het gewoon,' antwoordde Jyll eenvoudig.
Uren liepen ze zo door, tot allen tot op het bot vermoeid waren, maar niemand waagde het te klagen. Ze hadden maar één wens: dit verschrikkelijke land zo spoedig mogelijk verlaten. De mist loste langzamerhand weer op, maar de duisternis bleef ondoordringbaar en dreigend, alsof de ontastbare bewoners van het gedoemde land een laatste poging deden om hen te vangen. In de verte rommelde een zware donder. Regelmatig liet Jyll controleren of iedereen er nog was. Ze wisten niet of het alweer ochtend of nacht was. Afgezien van enkele ver verwijderde kreten, een gele mistflard en enkele zinsbegoochelingen in ieders ooghoeken deden zich geen vreemde verschijnselen meer voor.
Plotseling, alsof de Geestvelden het reisgezelschap eindelijk lieten gaan, loste het duister op. Recht voor hen uit, veel dichterbij dan ze hadden durven hopen torende de Grauwe Wal tot in de eeuwige wolken. Tegelijkertijd glipte het constante, drukkende gevoel weg uit de dodelijk vermoeide reisgenoten.
'Laten we nog een stuk doorlopen en dan ons kamp opslaan,' opperde Jyll.
Niemand klaagde. Ze wilden allen zo ver mogelijk van de Geestvelden vandaan zijn. Ze vonden een beschutte plek tussen twee rotsen.
'Ga allemaal slapen,' zei Bougiac. 'Ik houd de wacht.'
Jyll kroop naar de Faeldra toe en bekende hem zijn onzekerheid over de afloop van de tocht.
'Wanhoop niet, er is meer hulp dan je denkt. Merk je niet dat zich in jou macht ontwikkelt.'
Jyll keek de oude man niet begrijpend aan. 'Nee, wat dan?'
'Voorgevoelens, vreemde dromen, ongekende krachten?'
'Nee. Ja toch wel, soms voel ik me heel zeker van mijn zaak, zoals daarstraks over de route uit de Geestvelden in de richting van de Wal. Maar dan heb ik eigenlijk het idee dat ik niet mezelf ben.'
'Wel, dan zal dat ongetwijfeld allemaal nog komen. Ga nu maar slapen,je bent dodelijk vermoeid, meer nog dan de anderen, want zo'n ervaring trekt alle energie uitje weg.'
Jyll kroop naar de anderen en viel weldra in een bodemloze slaap.
Bougiac mompelde voor zich heen: 'Waar blijft de hulp? Is het dan al te laat? Slaapt Endil? Waar is Arrahed? Zijn alle magiërs uit dit tijdsgewricht verdwenen? En waarom twijfelt de jonge rijder? Is dit niet het goede contact? Ach Endil, wat is dit moeilijk! Moet ik alleen tegen Gormorod's heerser strijden?'
Deze vragen en vele andere bleven nagalmen in zijn hoofd.