***
Proloog
De meeste mensen realiseren zich niet hoe de nacht om hen heen valt. Ze gaan vrolijk hun gang en denken dan plotseling: O, het is donker buiten. Ze zijn er zich niet van bewust hoe de schaduwen zich verdiepen en langzaam naar elkaar toe drijven, zich vermengen, met elkaar versmelten, hun onzichtbare handen ineenslaan en naar voren glijden en ons omringen. Ze merken zelden dat de vogels zich hebben teruggetrokken op hun rustige plekjes in het inktzwarte woud, en zich daar kalm en geduldig en optimistisch nestelen. Vogels lijden niet aan nachtmerries zoals ik vaak doe. Ze vertrouwen dat de zon altijd zal terugkomen en de wolken uiteindelijk zullen verdwijnen. Alles wat ze weten hebben ze bij hun geboorte meegekregen. Ze maken geen scheiding tussen hun kennis en henzelf. Het gaat erom wie of wat ze zijn en daarmee voelen ze zich op hun gemak. Je kunt hun tevredenheid en hun zelfvertrouwen zien aan de wijze waarop ze vliegen.
Ik benijd ze om hun zorgeloosheid, maar vooral om hun zelfverzekerdheid, hun wonderbaarlijke vertrouwen in zichzelf en in de beloftes van de Natuur, of dat nu de belofte is van de seizoenen, de belofte van de regen, of de belofte van de zon zelf. Ze glijden en duiken door hun dag, scheppen een wereld van schoonheid voor zichzelf.
Mevrouw Westington zei dat zelfs al zijn wij de gecompliceerdere en hogere vorm van het leven waarvoor dit alles geacht wordt te zijn gecreëerd, wij toch nog steeds verlangen naar de eenvoud waarin de dieren, zelfs de insecten, zich verheugen. Hun levens zijn zo ongecompliceerd.
'Ze hebben niet de leiding nodig van de Tien Geboden om de zonde te vermijden,' zei ze.
'Maar,' vroeg ik, 'zijn ze in staat tot waar geluk of gaan ze ge- woon maar automatisch verder met hun leven? Hebben ze ambities? Hebben ze dromen, hoop? Kunnen vogels, konijnen, vossen en slangen glimlachen? Voelen ze ooit echte vervoering, extase, voldoening?'
'O, dat weet ik niet. Ik weet ook niet eens of dat er wel iets toe doet. Belangrijker,' antwoordde mevrouw Westington, 'is de vraag: doen wij dat? We hebben onze momenten, zelfs onze dagen, maar die zijn niet van lange duur. Algauw zijn we jaloers op anderen of we ergeren ons aan iemand van wie we houden of vervelen ons, zijn vol afkeer, teleurgesteld. Besef jij het als de avond valt?' vroeg ze toen ik haar mijn overpeinzingen had toevertrouwd. Ze onderbrak haar antwoord met haar zachte lachje dat meer op kuchen leek. 'De meesten van ons merken niet eens dat het dag is, laat staan dat we even blijven staan om aan de rozen te ruiken of omhoog te kijken naar de sterren en hun verblindende schoonheid te bewonderen. Mijn man was vergeetachtig in dat opzicht. Hij stopte nooit om te genieten van wat hij had. Hij was altijd op jacht naar meer en het was nooit genoeg. Ik vraag me af of hij in het graf heeft gevonden wat hij zocht.'
Soms kon ik urenlang naar haar luisteren, als ze van het ene onderwerp overging op het andere, haar brokjes informatie op me losliet als een liefdevolle moeder die haar jong voert in het nest. Ze was autoritair, belerend, als een lerares op een school waar met harde hand werd opgetreden. Als ze te depressief werd, of met de gescheurde vlag van levenslange treurnis zwaaide, schudde haar trouwe dienaar, Trevor Washington, die al vijftig jaar bij haar in dienst was, zijn hoofd en zei: 'Kom nou, mevrouw Westington. Niet dal sombere doemdenken, anders jaagt u dat arme kind nog de deur uit.'
Meestal negeerde ze hem of wimpelde hem af met een kort handgebaar.
De enige die verder nog op het oude landgoed woonde, haar veertienjarige kleindochter Echo, was doof, en leek in veel opzichten zelf een klein vogeltje, weggedoken in haar eigen hoekjes, wachtend op een lied dat ze nooit zou horen zingen.
Mevrouw Westington had me gevraagd bij hen te komen wonen en haar te helpen met Echo en Echo gezelschap te houden. Echo's moeder, mevrouw Westingtons dochter, Rhona, had Echo hier meer dan tien jaar geleden achtergelaten. Echo had geen broer of zus, geen vrienden en geen ouders. Ik kon me geen eenzamer mens voorstellen dan Echo die toch al opgesloten zat binnen de vier muren van de stilte.
'Mijn dochter noemde haar Echo toen de dokter verklaarde dat haar baby doof was. "Het is of je jezelf hoort als je tegen haar praat. Het is een perfecte naam voor haar," antwoordde ze toen ik erover klaagde. Maar ik moet eerlijk bekennen dat ik het langzamerhand een leuke naam ben gaan vinden.'
'Het is een unieke naam. Ik vind hem ook leuk,' zei ik.
'Dat wist ik. Ik wist ook datje een goede vriendin voor haar zou zijn. Die hoort ze te hebben. Het arme kind hunkert naar goed gezelschap.'
Maar wat ik me algauw realiseerde, was dat mevrouw Westington mij net zo hard nodig had als Echo. Ze had zoveel wijsheid en een levenslange ervaring die ze heel graag wilde delen met iemand van wie ze hield. Dat trekt me aan. Ik houd van het gevoel dat ik belangrijk ben voor iemand, dat iemand van me houdt. Zelfs toen mijn ouders en mijn oudste zus Brenda en ik nog bij elkaar waren, voelde ik me niet zo nodig als hier in het oude huis en het wijnlandgoed in Noord-Californië.
Een verkeerde afslag naar een doodlopende weg had me naar dit huis en deze mensen gevoerd. Na het overlijden van mijn moeder, niet zo heel lang na de verzwegen fatale ziekte van mijn vader, was ik bij Brenda en haar geliefde, Celia, gaan wonen. Beiden studeerden aan de universiteit in Memphis, waar Brenda een atletiekbeurs had gekregen. Evenals mijn ouders, negeerde ik elke gedachte aan Brenda's mogelijke homoseksualiteit. Ik twijfelde er niet aan dat mijn ouders het wisten maar in hun hart wegsloten. Ik was bang om iets te vragen, bang dat dezelfde vragen later aan mij gesteld konden worden, bang dat ik de adem van al die fluisteringen in mijn hals zou voelen.
Mijn diepe droefheid na mama's overlijden en een traumatisch seksueel incident met Celia, noopten me te vluchten naar mijn oom Palaver, de broer van mijn moeder, op zoek naar emotionele geborgenheid. Voordat ik bij mevrouw Westington kwam, was ik maandenlang met mijn oom rondgetrokken. Hij was een goochelaar en een opmerkelijke buikspreker die met zijn camper van theater naar theater reed om op te treden. Ik besefte na korte tijd dat hij alcoholist was, een drankzucht die zijn oorzaak vond in zijn eigen intense verdriet over het verlies van zijn geliefde partner, de Afro-Amerikaanse vrouw, Destiny. Ze was zijn partner op het toneel, maar belangrijker nog, de partner in zijn leven.
Op een avond, toen ik al een tijdlang bij hem was, stierf hij achter in zijn camper, naast de replica van Destiny, een levensgrote pop, die hij na haar overlijden in zijn show gebruikte. Zelfs al had ik gevreesd dat het zou gebeuren, omdat ik had gezien hoeveel en hoe vaak hij dronk, was het toch een afschuwelijke schok om hem dood in bed te vinden, met zijn armen om de naakte pop. Te oordelen naar de glimlach op zijn gezicht, wist ik zeker dat hij gestorven was in de overtuiging dat ze weer bij hem terug was.
Mevrouw Westington geloofde dat het zo had moeten zijn, dat het in de sterren geschreven stond, vooral mijn komst hier, en ik moet bekennen dat ze me wist te overtuigen. Ik voelde me bevrijd, geloofde dat ik naar deze plek was geleid. Mevrouw Westingtons theorie was dat onze dierbare overledenen nog een tijdlang bij ons blijven en ons leven beïnvloeden.
'Ze doen hun best om over ons te waken en ons de weg naar het geluk te wijzen,' zei ze. 'Maar alleen als hel goede mensen waren,' voegde ze eraan toe. 'Hoe goed ze waren, bepaalt hoe lang ze bij ons blijven om ons te beschermen. Dat is wat de bijbel bedoelt als we lezen: "De zonden der vaderen komen neer op het hoofd van hun kinderen." Als de vader een zondaar was, dan hebben zijn kinderen geen beschermengel, zie je, niemand die hen beschermt tegen de last van al die zonden en de gevolgen daarvan. In dat opzicht moeten ze lijden. Je vader en moeder moeten goede mensen zijn geweest. Ze waken nog steeds over je.'
Het deed me goed dat te horen. Haar interpretatie van de bijbeltekst beviel me. Mevrouw Westington was niet echt een bijbelfanaal, een door religie gedreven vrouw. Ze hield zelfs vaak lange tirades over de corruptie van de geestelijkheid en de door religies veroorzaakte problemen in de wereld. Ze zei dat er een takelwagen voor nodig zou zijn om haar naar de kerk te krijgen en ze zou de hele weg met haar hielen greppels graven in de grond. Ze was erg koppig en overtuigd van haar gelijk. Vaak maakte ze me aan het lachen met die tirades van haar. Soms deed ze dat met opzet, maar soms kon ik zien dat het haar verbaasde als ik glimlachte.
'Ik meen het serieus, meisje,' zei ze dan met wijd opengesperde ogen, gevolgd door een snelle, harde tik met haar stok. Die lange, oude notenhouten stok met de parelmoeren knop had Trevor Washington voor haar gemaakt. Zoals ze het mij vertelde: 'Twee seconden nadat ik begon te wankelen.'
'O, ik weet dat u het ernstig meent, mevrouw Westington,' zei ik, waarop ze een sceptisch gemompel liet horen. 'Echt waar, en ik lach u niet uit!' hield ik vol.
Ik wilde haar niet van streek brengen. Ze was zo goed voor me geweest. Ze had me geholpen de begrafenis van mijn oom te regelen en was mijn steun en toeverlaat tijdens die beproeving. Brenda, nu een beroepsatlete, moest de dag nadat oom Palaver was overleden naar Duitsland voor eén basketbaltoernooi. Alles kwam dus op mij neer. Ik wist dat ze vond dat ik mijn problemen aan mijzelf te wijten had. Ik had niet weg moeten lopen nadat ze haar vriendin Celia bij mij had aangetroffen, maar dat was niet mijn schuld, en ik was niet bestand tegen Brenda's woede. Ik kon de gedachte niet verdragen dat ik bij haar zou blijven wonen terwijl ze me verachtte. Ik voelde me toch een blok aan haar been. De verantwoordelijkheid voor een jong tienerzusje terwijl ze bezig was haar eigen veelbelovende carrière op te bouwen, was een last die ze liever kwijt dan rijk was.
Maar toch, zelfs na dat alles, toen mevrouw Westington me had gevraagd bij haar in te trekken, was ik zenuwachtig en aarzelde ik. Per slot waren zij, Trevor en Echo volslagen vreemden voor me en was ik nog geen dag op het landgoed. Ik merkte echter algauw dat als mevrouw Westington een besluit had genomen, ze dat ten koste van alles wilde doorzetten, ook al was het iets waar ze niet lang over had nagedacht.
'Niemand hoort impulsief te zijn en tussen de wal en het schip terecht te komen, maar het leven is te kort om onze tijd te verspillen,' beleerde ze me tijdens het eten, het tijdstip waarop ze haar meeste wijze lessen uitdeelde. 'Als je zo oud bent als ik, besef je dat nog meer. Je hart lijkt op een van die parkeermeters. God gooit er een muntje in en het begint te tikken, maar de wijzer van de verstreken tijd klimt steeds hoger en de Man met de Zeis staat klaar om je een bon te geven. Ik kan zijn knorrige oude gezicht vorm zien aannemen in de nevel voor de ramen van mijn ziel.'
De uitdrukking op haar gezicht, de manier waarop ze haar ogen focuste, lieten de rillingen over mijn rug lopen. Het was alsof de Dood bij ons aan tafel zat en ze hem echt kon zien.
'Hoe weet u dat de Dood een man is?' vroeg Trevor met een ondeugende tinteling in zijn ogen.
'Ik ben vaak genoeg aan hem voorgesteld om het te weten,' snauwde ze. 'En kom me niet aan met die bijgelovige onzin die je oudtante je in je hoofd heeft geprent, Trevor Washington, een bijgeloof datje zuidelijke slavenvoorouders hebben doorgegeven. Je hebt al die jaren waarschijnlijk kilo's zout verspild door nu en dan een snufje' over je schouder te gooien. En ik weet dat je nooit een spin zult doodmaken. Ontken het maar niet!' voegde ze er snel aan toe en wees naar hem met haar rechterwijsvinger.
'Als het helpt, moetje niet klagen,' mompelde hij niet in het minst uit het veld geslagen. 'Ik heb gezien hoe u om een ladder heenloopt om te vermijden dat u eronderdoor moet.'
'Dat komt omdat je dat verdomde ding vlak voor iemands neus laat staan.'
Het was amusant die twee te horen bekvechten. Ik had medelijden met Echo, die het niet kon horen. Toen ik de gebarentaal onder de knie had, vertaalde ik hun liefdevolle geharrewar vaak, en dan lachte ze met me mee.
'Totdat jij kwam,' vertelde mevrouw Westington me op een dag niet lang nadat ik mijn intrek bij haar had genomen, 'was de lach van dat kind net zo zeldzaam als het gezang van vogels in de winter.'
Ik realiseerde me snel dat in een huis waarin de jongste doof is, de stilte regeert. Er klonk nauwelijks muziek en gebaren hadden de taal van stemmen vervangen. Mevrouw Westington had de gewoonte aangenomen hardop in zichzelf te praten, en de eerste paar dagen raakte ik daardoor in de war. Ik wist niet zeker of ze tegen mij sprak of tegen zichzelf, of zelfs tegen iemand anders die ongemerkt was binnengekomen. Na een tijdje deed ze het steeds minder vaak als ik binnen gehoorsafstand was, maar ik vermoedde dat ze het nog steeds deed als ze alleen was en de troost en het gezelschap zocht van tenminste haar eigen stem.
In de korte tijd dat ik bij oom Palaver had gewoond en met hem had rondgereisd om hem te helpen met zijn magische show, was ik gaan begrijpen hoe pijnlijk en angstwekkend eenzaamheid kan zijn. Het hielp me om begrip op te brengen voor zijn levensgrote replica van Destiny. Ze had echt haar, lange wimpers, volle lippen en ze was zacht op plaatsen waar een vrouw zacht hoorde te zijn. Hij had Destiny's kleren en schoenen bewaard en kleedde de pop daarmee aan. Hij bespoot de pop zelfs met Destiny's parfum. In plaats van tegen zichzelf te praten, praatte hij tegen haar, tegen de illusie en het beeld van de vrouw die hij niet kon vergeten. Hij was gestorven met haar beeltenis voor ogen en een glimlach om zijn lippen. Ik geloof nu dat hij zich met opzet had doodgedronken om bij haar te kunnen zijn. Met zijn stervende ogen zag hij haar, zag hoe hij haar hand vasthield, hoorde haar stem, die hem veilig door de duisternis leidde naar een wereld waarin hun liefde straalde.
Misschien waken de doden niet alleen over ons, maar spoken ze ook bij ons rond, dacht ik. Niet als geesten in een oud huis; ze spoken rond in onszelf. We moedigen het aan, zoeken het zelfs op. Hoeveel nachten had ik niet wakker gelegen, had ik met mama of papa gepraat en hen horen praten? Heb respect voor de doden, is ons geleerd. We zouden ook respect moeten hebben voor degenen die zijn achtergebleven, voor de diepbedroefde nabestaanden. En nu moest ik ook om oom Palaver treuren. Ik denk dat de reden waarom ik van mevrouw Westington hield was dat ze het scheen te begrijpen en zelfs te waarderen.
'Je oom was een gekwelde ziel,' zei ze, toen ik haar beschreef hoe het was om bij hem te wonen in zijn camper en te zien hoe hij omging met zijn pop. 'De enige rust en vrede vond hij waarschijnlijk als hij optrad voor zijn publiek. Het verbaast me niets dat hij koos voor magie en illusie. Het was een uitweg uit deze wereld, een manier om de pijn in zijn hart te verdoven. Maar ga niet denken dat het de manier is om al je problemen op te lossen. Treed niet in zijn voetsporen, April. Dat is hetzelfde als je kop in het zand steken.'
Natuurlijk wist ik wat ze bedoelde. Ik had nog steeds al zijn magische rekwisieten. Niets was weggehaald of aangeraakt, en toen ik hier kwam, nam ik behalve mijn Mr. Panda, de teddybeer die mijn vader me jaren geleden had gegeven, een paar van oom Palavers trucs mee. Het gaf me het gevoel dat hij er nog was. Onder zijn leiding had ik veel van de illusies en trucs en ook een beetje buikspreken geleerd. Op een keer trad ik met Destiny op voor Echo en
Tyler Monahan, haar leraar, die ook mijn docent was geworden.
Toen ik was weggelopen van Brenda, was ik ook weggelopen van school. Ik was nog geen achttien en ik wilde mijn highschooldiploma halen. Zoals mevrouw Westington zei: 'Je hebt minder wegen die je kunt bereizen en in deze wereld moetje elke richting kiezen die voor je open staat.'
Maar dit en nog veel meer zou allemaal komen aan het eind van de nieuwe reis die ik had ondernomen.
Mevrouw Westington zei dat je, zelfs als je je hele leven op één plaats blijft, toch veel reizen maakt over veel verschillende wegen.
'En het graf is slechts een tussenstation, niet meer dan een halte om te wachten op de volgende trein. Daarom bezoek ik geen kerkhoven. De doden zijn allemaal vertrokken, iedereen van wie ik heb gehouden. Maar ze blijven altijd hier,' ging ze verder en tikte zacht met haar lange, benige rechterwijsvinger tegen haar slaap. 'Altijd. Ik hoor hun stemmen, zelfs hun voetstappen.' Als ze dergelijke dingen zei, zwegen we allemaal, Trevor, ik, en vooral Echo, die ons zag nadenken en zelfs, al was ze doof, ons zwijgen hoorde.
Gevieren staarden we op de veranda naar de vallende avond. We waren niet zoals de meeste mensen als we naar de voortschrijdende duisternis staarden.
Wij dachten erover na.