Epiloog Welkom thuis

 

Niet lang nadat mama stopte met kolven en de baby mama’s speciale babyvoedsel kreeg – de flesvoeding die ze gebruikt had voor Noble en mij – kon ik het korset strak genoeg om me heen snoeren om mijn rondingen en boezem weer te verbergen. Ik viel niet snel af, uiteindelijk niet meer dan een paar pond. Mijn gezicht was nog rond en mollig. Ik was er niet blij mee, maar ik kon zien dat het mama beviel. Ze zei zelfs tegen me dat ik naar haar kamer moest gaan en mijn haar afknippen.

Ik zat bijna een uur in haar spiegel naar mezelf te staren, dromend dat mijn haar los over mijn schouders viel, zoals bij sommige vrouwen over wie ik had gelezen en die ik op de televisie had gezien. Eindelijk riep ze naar me omdat ze iets gedaan wilde hebben, dus zette ik de schaar in mijn lange lokken, knipte mijn haar af tot het weer heel kort was en de fantasie verdwenen was. Ze wilde dat ik haar zou helpen met baby Celeste, en ik was bang dat als ik niet precies deed wat ze wilde, ze me niet bij de baby toe zou laten.

Na verloop van tijd stond ze me toe Celeste vast te houden of haar te voeden en te verschonen.

‘Het is geen schande voor een grote broer om te helpen,’ zei ze.

Het gaf niet wat ze zei zolang ik het maar kon doen. Die uren waren het geluk van mijn leven. Ik was al blij als ik gewoon in de kamer kon zijn en de baby zien slapen.

Zodra het rode haar van de baby terug beton te komen, verfde mama het en kreeg het weer mijn kleur. Meestal deed ze het ’s avonds, als ik sliep. Niemand anders zou het trouwens geweten hebben. Alleen de postbode en een enkele monteur kwamen op de boerderij, en mama lette heel goed op wanneer ze Celeste mee naar buiten nam. Niemand ter wereld behalve wij wist dat ze geboren was.

‘Als de tijd rijp is, zullen we haar bestaan bekendmaken,’ zei mama en voegde eraan toe: ‘Als zij het me vertellen.’

Alles wat we in ons leven deden vloeide nu voort uit die beroemde vier woorden: het is me verteld. Nieuwe ideeën, veranderingen, wat dan ook, alles kwam voort uit het gefluister dat neenegende uit wolken die alleen mama kon zien. Ik had al die tijd niets meer gezien of gehoord van de spirituele wereld, het zat allemaal in mijn hoofd als een droom van jaren en jaren geleden, en ik begon steeds meer te vermoeden dat het niet meer dan hallucinaties waren.

Samen in onze geheime wereld zagen mama en ik baby Celeste sterker en alerter worden. Toen ze begon te kruipen en alles begon beet te pakken, gaf mama me steeds meer met haar te doen, tot ik het grootste deel van de dag op haar paste. Het was een paar keer op het nippertje, toen de man die elke maand de elektriciteitsmeter kwam opnemen haar bijna zag, en een keer toen er iets bezorgd werd en de chauffeur haar beslist had horen huilen.

Naar niemand kwam naar haar informeren. Ik dacht weleens aan de Fletchers die nog steeds naast ons woonden, en hoe verbaasd meneer Fletcher zou zijn als hij ooit zou horen dat hij grootvader was. Zou hij kwaad of blij zijn?

Baby Celeste was een mooie baby. Hoe zou iemand niet blij kunnen zijn met haar? Ze had de blauwgroene ogen die mama verwacht had dat ze zou hebben en die natuurlijk hielpen bevestigen wat haar verteld was. Ik kon zien dat baby Celeste ook niet alleen maar alert was. Ze was intelligent en heel nieuwsgierig naar alles wat ze zag en hoorde. Toen ze ging staan en viel, maar steeds weer opstond, tot ze met elf maanden haar eerste stap kon zetten, was mama ervan overtuigd dat ze een gezegend kind was.

Dit is niet iemand die we eeuwig geheim kunnen houden, dacht ik, maar mama maakte zich nergens bezorgd over. Ze had zoveel vertrouwen in haar stemmen.

Waar waren ze? vroeg ik me steeds weer af. Waarom hadden ze mij in de steek gelaten? Waren ze ooit bij me geweest? Of was het alleen maar wat ik vreesde: iets waar ik zo hevig naar verlangde, dat het werkelijkheid voor me was geworden?

Ik deed mijn werk. Ik zat ’s avonds met baby Celeste op mijn schoot en we luisterden naar mama’s pianospel. Ik las wanneer ik maar kon en wachtte.

Waar wachtte ik op?

Het volgende voorjaar begon ik mijn wandelingen in het bos te hervatten, maar heel lang vermeed ik wat mijn speciale plekje was geweest. Eindelijk raapte ik al mijn moed bijeen en zocht het weer op, maar nu ik het terugzag leek het onschuldig, net als de rest van het bos. Er waren veel plaatsen waar de pijnbomen de grond overschaduwden en waar de grond bedekt was met een tapijt van gevallen naalden, en waar het even geurig en fris rook als hier, vond ik.

En ik dacht: in feite komen al onze speciale plekjes uit ons innerlijk voort. Iets binnen in ons maakt ze speciaal, en als dat verandert, veranderen die plekjes ook. Een verrassend gevonden schoonheid is het indrukwekkendst door wat er in ons hart omgaat als we het aanschouwen, of het nu een onverwachte waterval is, een hert of een mooie vogel. Als we het eenmaal gezien hebben en het opnieuw zien, is het nog steeds mooi, maar anders, zo anders als een prachtig opgezet dier anders is dan het dier zelf of een schilderij van een mooi landschap anders is dan het landschap zelf. Iets ervan wordt voor altijd vastgelegd, maar het zal nooit meer zijn wat het was in het begin, die allereerste keer.

Ik wilde mama zo graag vertellen dat al dat bewustzijn tot me was doorgedrongen zonder dat het me verteld was, maar toen dacht ik: Misschien is dat waar de geesten werkelijk vertoeven, binnen in onszelf. Misschien had ze gelijk, en misschien, als we ons dat realiseren, ons eraan overgeven, erin geloven, zullen ze verschijnen.

Had ik ooit echt geloofd, of was ik net als Noble sceptisch? Soms kan het verlangen groter zijn dan het object zelf. Je maakt er iets van dat meer is dan wat het is, en dan doet het pijn als je geconfronteerd wordt met de werkelijkheid. Was het minder pijnlijk om nooit te fantaseren, nooit te geloven, en nooit teleurgesteld te worden? Of was dat een leeg leven, een leven met schaduwen die nooit gedaantes werden, wolken die nooit interessante vormen aannamen, winden die slechts winden waren en geen stemmen meevoerden?

Hoe zou baby Celestes wereld eruitzien, wat zouden haar keuzen, haar visioenen zijn?

Laat in de middag, op het moment dat het daglicht nog een laatste ogenblik gevangen blijft onder het gordijn van de nacht, dat speciale moment dat we schemering noemen, stond mama me op een dag toe baby Celeste mee naar buiten te nemen voor een kort wandelingetje. Deze keer ging mama niet met ons mee zoals ze anders altijd deed.

Even deed me dat aarzelen. Wat was haar verteld? Waarom ging ze niet mee naar buiten?

We verlieten het huis. Baby Celeste klampte zich vast aan mijn hand en bekeek alles met stralende ogen. Ik had geen speciaal doel gekozen voor onze wandeling, maar om de een of andere reden sloegen we rechtsaf en liepen langzaam naar het kleine kerkhof. Zodra ze het zag, werd ze nieuwsgierig. Toen ik haar handje losliet, ging ze er naar binnen en liep regelrecht naar de grafstenen. Ze bleef staan, keek ernaar en legde toen langzaam haar handjes op de in steen gehouwen handjes van baby Jordan.

Ik keek gefascineerd toe.

Ze draaide zich naar me om, hield haar handjes op de steen gedrukt en glimlachte. Had zij ze voelen bewegen?

Ik hield mijn adem in.

En toen voelde ik iets, een warme aanraking op de achterkant van mijn hals. Ik draaide me om naar de naderende schaduwen die uit het bos naar ons toekwamen en met elke stap die ze deden de sterren in de lucht tevoorschijn brachten.

Voorop liep papa.

En toen Noble.

Gevolgd door al onze spirituele voorouders.

Ze kwamen om ons weer tot een familie te smeden.

Ze kwamen om me welkom thuis te heten.