18. Celeste
Zal ik zeggen dat er nu geen dag meer voorbijging zonder dat ik een spirituele aanwezigheid zag of voelde? Het zou geen leugen zijn. Eindelijk was ik net als mama met haar krachtige spirituele visie. We deelden de wereld als twee zusters die hemel en aarde hadden geërfd, blij voor elkaar.
‘s Avonds, als ons dagelijkse werk gedaan was en we heerlijk hadden gegeten, speelde ze piano en zat ik naast haar te lezen of soms alleen maar met gesloten ogen te luisteren. Op zulke fantastische avonden waren we vaak niet alleen. Veel leden van onze spirituele familie zaten op de banken en stoelen of stonden gewoon glimlachend om ons heen. Kinderen, mijn talloze nichtjes en neefjes, zaten op de grond en gedroegen zich rustig en netjes. Allemaal keken ze nu en dan even naar mij en lachten en wachtten tot ik terug zou lachen.
Hoewel ik het nog steeds niet aan mama vertelde, zag ik Noble ook steeds vaker. Hij volgde me als ik buiten op het land was, bekritiseerde mijn werk, vertelde me dat hij het beter kon. In het begin maakte hij me zenuwachtig, maar toen, voornamelijk dankzij papa, paste ik me aan en nam zijn commentaren niet al te serieus. Toch leek het of hij me achtervolgde, want toen hij zich meer op zijn gemak begon te voelen in mijn aanwezigheid, werden zijn klachten persoonlijker en frequenter. Hij was als een mug die in mijn oren zoemde. Hoe vaak ik ook naar hem sloeg, hij liet zich niet verdrijven.
Op een avond werd ik wakker en zag hem gehurkt naast mijn bed zitten. Hij keek naar me op en ik zag dat hij had gehuild.
‘Waarom huil je?’ vroeg ik. ‘Ik dacht dat er geen droefheid bestond in jullie wereld.’
‘Misschien alleen voor mij,’ mompelde hij.
‘Ik doe mijn best, Noble. Ik doe alles wat jij zou doen net zo goed als jij. Ik ben toch zelfs begonnen je fort weer op te bouwen?’
‘Daarom huil ik niet,’ zei hij, alsof ik een naïeve sufferd was.
‘Waarom dan? Waarom ben je zo bedroefd?’
Hij keek alsof hij het niet wilde vertellen of bang was om het te vertellen. Zijn ogen gingen de kamer door alsof hij zich ervan wilde overtuigen dat we alleen waren. Ik zag niemand anders.
‘Ik vind het vreselijk om jouw jurk te moeten dragen,’ zei hij ten slotte. ‘En jouw amulet. Ik hou van mijn worm.’
Ik kon hem alleen maar aanstaren. Ik wist niet wat ik moest zeggen of doen. Zoiets kon ik natuurlijk nooit aan mama vertellen.
‘Je draagt nu toch geen jurk,’ merkte ik op.
Hij grijnsde spottend.
‘Je weet er geen bal van. Ik moet zo gekleed zijn als ik jou zie, maar anders loop ik altijd rond in die jurk, en dat vind ik vreselijk. Onze nichtjes lachen me achter mijn rug uit.’
‘Daar zegt papa nooit iets over.’
‘Hij probeert alleen maar het mama naar de zin te maken.’
‘Ik kan er niks aan doen, Noble.’
‘Dat kun je wél. Jij kunt jezelf zijn. Zodra jij dat bent, zal ik ophouden.’
Zijn verzoek benam me de adem.
‘Dat kan ik niet maken,’ zei ik luid fluisterend.
Het begon me te duizelen. Lichtgevende witte rook kringelde om me heen. Was ik echt wakker of was het een droom?
‘Dat kun je wél!’ hield hij vol.
‘Dat kan ik mét! Mama zou… zou erg van streek zijn, en bovendien was haar verteld wat zij moest doen en wat ik moest doen,’ protesteerde ik. ‘Zij kan er niet tegenin gaan, en ik ook niet.’
‘Dat zul je,’ zei hij. Zijn ogen waren samengeknepen en kwaad, zoals ze konden zijn toen hij nog jonger was en ik iets deed dat hem ergerde. ‘Dat zul je,’ dreigde hij.
Hij spatte uiteen als een zeepbel.
Spoedig daarna begon ik ’s ochtends over te geven. Ik was zo misselijk dat ik moeite had om me aan te kleden en naar beneden te gaan. Ik wist zeker dat het op de een of andere manier door Noble bewerkstelligd werd, om het me betaald te zetten, en ik vertrouwde erop dat hij dat niet zou kunnen volhouden. Papa zou het hem beletten. Ik was nog steeds bang mama iets over hem te vertellen, want ze zou zich heel ongelukkig voelen als ze wist wat Noble me verteld had, vooral wat hij graag wilde.
En toen drong het op een dag tot me door, juist toen de misselijkheid ’s morgens begon te verminderen, dat mijn menstruatie was gestopt. Het was wel vaker voorgekomen dat die een paar maanden ophield en dan weer begon, maar dit was anders. Het ging vergezeld van een nieuwe gevoeligheid van mijn tepels en een verandering van de kleur. Ook betrapte ik me erop dat ik vaker in slaap sukkelde. Ik bleef verwachten dat mama me ernaar zou vragen, maar ze scheen het niet te merken, en ik dacht dat het allemaal gewoon voorbij zou gaan.
Op een ochtend, toen ik mezelf bekeek, viel het me op hoeveel groter mijn borsten waren geworden en dat mijn buik een beetje gezwollen was. Ik keek naar de hoek van de kamer en zag dat Noble stond te grijnzen.
‘Je zult niet veel langer voor mij kunnen doorgaan,’ zei hij met een plagend lachje.
‘Ga weg!’ gilde ik. ‘Ga weg!’
‘Wat is er, Noble?’
Ik begon mezelf zo snel mogelijk in te snoeren.
‘Is er iets mis?’ vroeg ze in de deuropening.
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik word alleen maar geplaagd. Net als vroeger,’ voegde ik eraan toe.
‘Geplaagd door wie, Noble? Wie zou jou plagen?’ vroeg ze met een verward lachje.
Ik wendde me snel van haar af.
‘Ik bedoelde niet echt geplaagd. Ik bedoelde geërgerd. Ik erger me over mezelf.’
‘Waarom?’
‘Ik doe minder dan ik zou willen, en het is al ver in de herfst.’
‘O. Nou ja, dat komt wel. Heb geduld. Ik ben niet ontevreden over je werk,’ zei ze.
Ze gaf me een zoen op mijn voorhoofd en wang, en ging weg.
Ik keek haar na en vroeg me af wat ik moest doen.
Dagen, weken, gingen voorbij terwijl ik het geheim in mijn hart hield gesloten. Soms voelde mijn hart meer aan als een gebalde vuist die vocht om gesloten te blijven. Ik had ook een brandend gevoel in mijn borst. Ik hield soms op met werken, buiten adem, hijgend naar koele lucht. Er waren zelfs momenten dat ik flink moest blijven slikken om te voorkomen dat er woorden door mijn keel omhoog zouden komen, op mijn tong en door mijn opeengeklemde lippen naar buiten.
‘Hoe kan ik hier een eind aan maken?’ riep ik uit. Soms hield ik midden in mijn werk op en als ik zeker wist dat mama me niet kon horen, schreeuwde ik het uit en wachtte op antwoord. Maar er gebeurde iets vreemds.
Papa kwam niet.
En ook niemand van mijn spirituele familie. Alleen Noble kon ik zien en horen, en meestal was het om zich te verkneukelen en mij te irriteren. En altijd kwam hij weer met zijn klacht.
‘Ik vind het vreselijk om jouw jurk te moeten dragen, en ik wil mijn amulet terug.’
Sommige avonden nam ik als ’t ware een sprong uit mijn droom en ging met een schok rechtop zitten, met een bezweet lichaam en bonzend hart. Hij baande zich een weg in al mijn dromen, kroop langzaam als een worm door mijn brein. Ik zag overal zijn gezicht. Eén keer zag ik een lynx uit het bos komen en de weide oversteken. Toen hij bleef staan en zich naar me toedraaide, had het dier het lachende hoofd van Noble.
Er viel niet aan te ontkomen. Zelfs de wind begon zijn klacht te herhalen.
‘Ik vind het vreselijk om jouw jurk te moeten dragen en ik wil mijn amulet terug.’
De boomtakken en hun handen waren als veelvoudige handen van dirigenten van symfonieorkesten die bewogen op het ritme van die zin. Ik bleef met mijn handen stijf tegen mijn oren gedrukt staan wachten tot de wind ging liggen en er eind kwam aan het zangerige koor.
Eén keer betrapte mama me erop dat ik dat deed en vroeg me naar de reden ervan.
Ik vertelde haar dat ik oorsuizingen had, en ze gaf me iets tegen een oorinfectie. Als ze nu ’s avonds pianospeelde, deed ik net of ik druk bezig was met iets anders dan lezen. De laatste keren dat ik me in haar aanwezigheid ontspande, zag ik niemand anders dan Noble, en het enige wat hij deed was aan mijn voeten hurken en naar me omhoogstaren met dat valse glimlachje om zijn lippen. Het lag op het puntje van mijn tong hem uit te foeteren, maar ik beheerste me bijtijds en stond op om een glas water te gaan halen.
Hij kwam me overal achterna, hulde zich soms in schaduw en gleed dan langs de muur voor hij verdween.
Er ging weer een maand voorbij zonder dat er iets veranderde. Mijn eetlust varieerde van bijna niets tot stiekeme tussendoortjes. Maar hoe dikker ik werd, hoe meer mama zich verheugde. De vrouw in me verdronk in de extra kilo’s. Zelfs de postbode die me nu en dan zag, schudde vol afkeer zijn hoofd.
Een gevolg van Nobles achtervolging was dat ik meer mijn best deed om de dingen te doen waarvan hij vond dat ze voor hem waren weggelegd. Ik leerde de kettingzaag te hanteren en zaagde hopen houtblokken. Ik spleet ze en stapelde ze op om te drogen. Ik kreeg steeds meer eelt op mijn handen, maar ik klaagde niet. Mama had goede kruiden om de pijn te bedwingen, en ik nam nu elke avond een kruidenbad, wat me hielp om in te slapen.
Gelukkig kwam ze nooit bij me binnen, en zag ze niet hoe mijn middel en borsten uitdijden. Ze zag de zwangerschapsstrepen niet of mijn gezwollen enkels. Het werd steeds moeilijker om het korset om me heen te snoeren, maar het bracht me op het idee om een van de korsetten van mijn grootmoeder te gebruiken om mijn dikke buik te camoufleren. Een andere voorzorgsmaatregel was dat ik nergens meer naartoe ging met haar. Maandenlang al zag niemand van buiten de boerderij me, behalve de postbode en een enkele leverancier. Ik ging ook niet meer naar de school. Aan dat alles was een eind gekomen.
‘Je bent nu trouwens op een leeftijd dat je niet meer naar school hoeft,’ zei mama toen ik een vage zinspeling maakte op het feit dat we niet waren komen opdagen voor onze periodieke test. ‘Wat hebben die bemoeials te maken met ons leven? Niets toch.’
Nee, dacht ik. Vooral nu niet.
Ik had me altijd afgevraagd hoe mama zo tevreden kon zijn met haar eenzame leven. Miste ze het gezelschap van mannen niet, van andere vrouwen van haar leeftijd? Wilde ze nooit uitgaan, zien wat er voor nieuws was op het gebied van de mode?
Nu meende ik haar beter te begrijpen. Ik werd niet meer zo vaak wakker met het verlangen de boerderij te verlaten. Het interesseerde me niet om kinderen van mijn leeftijd te ontmoeten. Ik hoefde er maar aan te denken wat er gebeurd was toen ik ze had leren kennen. Ik dacht er zelfs niet meer zo vaak aan hoe het zou zijn om naar de openbare school te gaan.
Maar ik wist dat ik weinig tijd meer had. Ondanks alles wat ik had gedaan en nog steeds deed, zou mama zich nu gauw realiseren wat ik me realiseerde maar weigerde te erkennen. Alleen Noble verkneukelde zich erover, en hij bleef maar zeggen: ik wil jouw jurk niet dragen. Ik wil mijn amulet terug.’
‘Dat gaat niet,’ schreeuwde ik tegen hem. ‘Waarom hou je niet op?’
Hij staarde me alleen maar aan.
Overal staarde hij me aan en wachtte, en de weken gingen voorbij en ik werd steeds dikker.
Op een avond werd ik in doodsangst wakker. Ik had gedroomd dat mama ’s morgens naar me keek en in tranen van woede en verdriet uitbarstte, zo erg, dat het haar hart brak en ze stierf. Ik zou alleen achterblijven en na wat er gebeurd was, zou geen enkele spirituele voorouder me troosten of ooit nog bij me willen zijn. Waar gaan mensen naartoe als ze niet naar die warme, gelukkige spirituele wereld gaan? Welk donker gat wachtte me?
‘Ik wil die jurk niet meer dragen,’ herhaalde Noble in de donkerste hoeken van mijn kamer. ‘En ik wil mijn amulet terug.’ Hij stond rechts van me, links van me, achter me, voor me. Ik sloeg mijn handen voor mijn oren, maar hij fluisterde tussen mijn vingers door, als door de kieren van een deur.
Ik gooide mijn deken van me af en slechts gekleed in mijn uitgerekte pyjamabroek en -jasje vluchtte ik de kamer uit.
Als een lint dat aan de achterkant van een auto is gebonden, volgde hij me.
Ik holde het huis uit, de verandatrap af en de tuin door, zonder me te bekommeren om de kleine steentjes en het grind onder mijn blote voeten. Huilend liep ik naar de schuur; de tranen stroomden over mijn wangen.
De lucht was zwaarbewolkt. Ik voelde de eerste regendruppels, maar daardoor liet ik me niet weerhouden. Ik vond de schop en rende door de tuin naar het kleine kerkhof. Ik was zelf verbaasd dat ik me zo goed en gemakkelijk bewoog door de inktzwarte duisternis.
Toen ik de grafstenen aanraakte, zag ik Noble staan wachten.
‘Als ik je die jurk uittrek en je je amulet teruggeef, komt hier dan een eind aan? Stopt het groeien in mijn buik dan?’ vroeg ik hem.
‘Ja,’ zei hij.
Ik stak de schop in de met gras begroeide aarde waar ik wist dat hij in mijn jurk begraven lag. De grond was zacht genoeg, maar het was zwaar werk. Ik was zo ingespannen en vastberaden bezig met graven, dat ik niets anders kon zien. Ik zag niet dat het licht in het huis aanging.
Ik hoorde de voordeur niet open- en dichtgaan. Ik zag de lichtstraal niet die over de grond gleed. Ik hoorde mama niet dichterbij komen. Ik groef, en toen voelde ik dat mijn arm werd beetgepakt.
Het verbaasde me zo, dat ik me met een ruk omdraaide.
Ze stond met een verbijsterd gezicht, vertrokken mond en wijd opengesperde ogen naar me te kijken. Haar stem klonk hees en fluisterend.
‘Wat doe je daar?’
‘Hij wil de jurk niet dragen, en hij wil zijn amulet terug,’ zei ik en keek naar de plaats waar Noble had gestaan, maar hij was verdwenen, opgelost in de duisternis.
Ze schudde haar hoofd en richtte toen het licht van haar zaklantaarn op mij. In één oogopslag zag ze alles: mijn grotere boezem, mijn gezwollen buik. Ik hield mijn adem in. Mijn hart leek stil te staan. Ik voelde me volkomen verdoofd. Ze stak haar hand uit en rukte de schop uit mijn hand.
‘Wat heb je gedaan?’ gilde ze. Ze liet de lantaarn vallen en hief met beide handen de schop op om hem op mij te laten neerkomen.
Ik liet me op mijn knieën vallen en aan haar voeten, in het licht van de lantaarn, zag ik haar verstarde lichaam, haar schuin geheven hoofd, haar scheefgetrokken mond. Ze luisterde, en toen knikte ze.
Toen ze weer naar me keek, was haar grimas veranderd in een glimlach. Ze legde de schop voorzichtig neer en stak haar hand naar me uit.
‘Kom,’ zei ze. ‘Ga mee terug naar huis. Het is goed. Het is goed.’
Ik stond langzaam op en pakte aarzelend haar hand. Ze zag hoe bang ik was en sloeg haar arm om me heen.
‘Alles komt in orde,’ fluisterde ze.
Het begon nog harder te regenen, maar geen van beiden sloegen we er acht op. Zonder nog iets te zeggen bracht ze me terug, haar arm om mijn schouder geslagen, zodat ze me dicht tegen zich aan kon houden. We gingen naar binnen en ze bracht me naar boven naar mijn kamer. Ze liet me op het bed zitten en ging toen naar de badkamer om een bak warm water te halen. Ze waste mijn voeten, maakte alle schaafwonden en striemen schoon. Toen hielp ze me mijn natte pyjama uit te trekken en droogde me af.
Toen dat gebeurd was, zei ze dat ik moest gaan liggen. Ze legde haar hand op mijn buik en bleef met gesloten ogen staan.
‘Er is iets wonderbaarlijks gebeurd,’ zei ze.
‘Wat voor wonderbaarlijks, mama?’ vroeg ik. Hoe kon ze het als iets anders zien dan een ramp?
Ze keek op een heel vreemde manier op me neer. Ik had het gevoel dat ze niet naar me, maar door me heen keek. Eigenlijk was het of ze me helemaal niet zag.
‘Mama?’
‘Het gaat goed met je,’ zei ze. ‘Alles komt goed. Ze hebben het me verteld. Het zal een wonder zijn.’
‘Wat voor wonder, mama?’
‘Geen vragen meer. Ga rusten en doe wat je gezegd wordt,’ antwoordde ze.
Toen ze weg was, zag ik Noble met een voldane grijns in de hoek van de kamer staan. Waarom grijnsde hij zo zelfvoldaan?
‘Wat is het? Wat is het wonder?’ vroeg ik.
Hij lachte slechts.
Ik was zo in de war dat het me duizelde. Ik voelde me misselijk. Ik deed mijn ogen dicht en probeerde te mediteren, maar ik hoorde dat hij naar mijn bed kwam en zijn lippen vlak bij mijn oor bracht.
‘Ik heb het je toch gezegd,’ zei hij. ‘Je kunt jezelf zijn.’
Hij was verdwenen toen ik mijn ogen opende en me omdraaide. Er was niets dan duisternis. Ik zonk weg in een diepe slaap.
De volgende ochtend begon er veel te veranderen. Mama verbood me nog zwaar werk te doen. Ik mocht de kettingzaag niet meer gebruiken, en ik mocht geen hout hakken of splijten. Zelfs mijn werk in de tuin werd beperkt. Geen graven en bukken meer. Geen wieden meer. Ze veranderde mijn dieet en gaf me kruidenpillen waarvan ze zei dat ze belangrijk voor me waren, maar ze had een glazige, afstandelijke blik in haar ogen, die me het gevoel gaf dat ze niet tegen mij sprak. Ze sprak tegen de baby die in me groeide.
Soms werd ze ’s nachts wakker en kwam ze naar mijn bed omdat ze zei dat ze de baby had horen huilen. De eerste keer dat ze dat deed was ik zo verward, dat ik haar vroeg: Welke baby?
Ze schudde slechts haar hoofd en zei dat ze iets warms voor me te drinken zou maken, wat feitelijk de manier was om de baby te laten drinken. Soms zat ze ’s nachts een oud volksliedje te zingen of te neuriën dat de baby moest kalmeren. Ze zei dat het hielp om de baby te laten slapen.
Dat alles gaf me het gevoel dat ik niet belangrijker was dan een kruiwagen. Ik had algauw door dat ik in mama’s ogen de baby naar de tafel of naar bed bracht. Ik haalde het kind uit de hete zon als ik me bewoog of hield het warm en veilig als ik me toedekte. Er was geen ‘ik’ meer. Ik verdween langzamerhand en de baby kwam tevoorschijn.
En Noble verkneukelde zich.
Hij was er altijd, in een schaduw, in een hoek, of hij liep een eindje achter me, vooral als mama had gesproken tegen de baby in me.
‘Als de baby geboren is,’ zei hij, ‘ga jij volledig verdwijnen.
‘En dan hoef ik geen jurk meer te dragen en krijg ik mijn amulet terug.’
Ook al kreeg ik steeds minder te doen, toch vond ik mijn leven er niet gemakkelijker op worden. Bijna van de ene dag op de andere, misschien omdat ik het niet langer kon of hoefde te verbergen, werd ik steeds dikker. Ik waggelde als ik liep, had de grootste moeite om op te staan uit een stoel, hees me langzaam de trap op en kreunde van de pijn in mijn onderrug. Ik zag dat Noble erom moest lachen. Soms weergalmde zijn lach door het huis en werd aangevuld door een koor van verkillend gelach uit het duister. Ik voelde de kilte overal. Het werd kouder in huis.
Deze winter was nog strenger dan de vorige. Het was zo koud, dat de tranen op mijn wangen bevroren zodra ze aan mijn oogleden ontsnapt waren. Ik had vaak de indruk dat de wereld zou kunnen barsten als een brok ijs.
Mama dacht dat het gevaarlijk voor me was, of liever gezegd voor de baby, om te veel buiten te zijn. Week in week uit was de temperatuur onder nul. Ik ging zelden de deur uit en bracht uren door in mijn kamer, lezend, slapend, of starend uit het raam.
De kou eiste van alles zijn tol. Mama had problemen met onze auto. Toen ze een keer was weggegaan om boodschappen te doen, kwam ze pas na acht uur ’s avonds terug, omdat er een slangetje of zoiets kapot was gegaan en ze urenlang op hulp en een sleepwagen had moeten wachten en toen op de monteur om de boel te repareren.
We hadden problemen met onze oliestook. De buizen bevroren bijna, en er lag zo’n dikke laag sneeuw door de ene sneeuwstorm na de andere, dat mama eindelijk door de knieën ging en iemand aannam om onze oprijlaan sneeuwvrij te maken, twee, soms drie keer per week. Ik herinnerde me dat papa dat vroeger deed met zijn truck en Noble en ik met hem meereden, of dat we toestemming kregen om met de kleine tractor de sneeuw weg te schuiven. Na papa’s dood hadden Noble en ik het samen gedaan.
Tegen het einde van die strenge wintermaanden kregen we ijsstormen en braken er voortdurend takken af van de bomen. Het maanlicht danste op de beijsde schors, wat ’s avonds een schitterend schouwspel opleverde, maar mama noemde het ‘de glimlach van de koude Dood, vrolijk genietend van zijn triomf over de tere en kwetsbare levende wezens die verrast werden door de verraderlijkheid van de Natuur’.
Ik deed ’s morgens nu weinig moeite meer om op te staan. Mama bracht me het ‘babyontbijt’ en ik bleef tot bijna twaalf uur in bed. Ik begon er een hekel aan te krijgen om naar beneden te gaan, want dat betekende dat ik in beweging zou moeten komen. Mama waarschuwde me dat ik niet te lui mocht worden.
‘Het zal alles moeilijker maken voor de baby,’ zei ze. Nooit zei ze dat het voor mij moeilijker zou worden. Alles draaide om de baby.
Ze scheen niet te merken dat al die tijd dat ik in huis moest blijven, mijn haar steeds langer groeide, en nu bijna tot op mijn schouders viel. Als ik wist dat het veilig was omdat ze beneden bezig was, ging ik naar haar kamer en bekeek mezelf in de spiegel van haar toilettafel. Ik bedacht hoe mijn haar nog langer zou worden en hoe ik het zou kunnen knippen en stylen. Maar elke dag verwachtte ik dat ze het zou beseffen en met de schaar op me af zou komen.
Ik probeerde het schoppen van de baby geheim te houden. Eerlijk gezegd, maakte het me een beetje bang. Maar op een middag toen ik op de bank in slaap was gevallen en het schoppen van de baby me met een schok wakker maakte, gaf ik een gil. Ze legde haar breiwerk neer (ze maakte een mutsje en wantjes voor de baby), liep naar me toe en legde haar hand op mijn buik. Ze wachtte even en toen begon haar gezicht te stralen, zoals ik het in jaren niet meer van haar gezien had.
‘Het is bijna zover,’ zei ze. ‘Bijna.’
Ik dacht zelden of nooit aan de komende bevalling. Het leek wel of ik geloofde dat ik voor eeuwig zo zou blijven. De foetus in me zou me nooit verlaten. Ik probeerde zoveel mogelijk te weten te komen uit de boeken die we thuis hadden, maar het bleef een mysterie voor me.
De eerste keer dat ik een wee voelde, gilde ik zo hard en schril dat ik er zelf bang van werd. Mama kwam aangehold. Ik zat aan de keukentafel thee te drinken. Het kopje viel uit mijn vingers en brak. Ik dacht dat ze daarover tekeer zou gaan, maar het scheen haar niet te deren, of zelfs maar tot haar door te dringen, zodra ze besefte wat er aan de hand was.
Ze liet me lopen, zelfs toen de pijn weer terugkwam. Ze bracht me de trap op naar mijn kamer, waar ze me liet liggen. Maar de weeën stopten na een paar minuten, en het leven ging weer zijn gewone gang. Ik aarzel om te zeggen dat het normaal werd. Het was zo anders dan mijn vroegere leven, zelfs na Nobles tragische dood.
De volgende keer dat de weeën kwamen, gingen ze vergezeld van iets wat me nog veel meer angst aanjoeg: een stroom water die langs mijn benen liep. Ik stond in de gang en kon geen centimeter vooruit of achteruit. Mama was buiten, maar toen ze binnenkwam zag ze onmiddellijk wat er aan de hand was.
Eerst wilde ze me de trap op helpen, maar de pijn was nu zo hevig, dat ik mijn voeten niet voldoende kon optillen om de trap te beklimmen. Dus draaide ze me in de richting van bank, en zei toen glimlachend: ‘Dit is verbluffend. Ik herinnerde me net dat mijn overgrootmoeder Elsie op deze zelfde bank het leven gaf aan mijn grootvader. Er was zelfs geen tijd om de dokter te waarschuwen, en geen tijd om haar naar een ziekenhuis te brengen. Voel je haar?’ vroeg ze me met diezelfde afstandelijke blik in haar ogen. Het was griezelig. Het was of ze naar een gezicht achter mijn gezicht keek, en ik alleen maar een masker was.
‘Het komt in orde,’ zei ze, en ging handdoeken en warm water en een van haar kruidenbrouwsels halen. Ik hoorde haar mompelen dat het iets was dat haar grootmoeder had gecreëerd. Ik slikte twee eetlepels ervan, maar veel hielp het niet. De pijn werd alleen maar erger.
Ik weet niet hoe lang ik lag te gillen. Ik weet dat mijn geschreeuw schor begon te klinken en mijn stem hees werd. Soms zakte ik weg en was ik me niet langer bewust van mijn omgeving. Toen ik op een gegeven moment weer bij bewustzijn kwam, zag ik dat de zitkamer vol was met leden van onze spirituele familie. Allemaal zaten of stonden ze rustig en zachtjes te praten en naar mij te kijken. Achter een van mijn ooms, vlak bij de deur, stond Noble, met een angstig gezicht, dacht ik.
Mijn weeën duurden voort. Mama veegde mijn gezicht af met een warme natte doek, maar deed verder heel weinig. En toen, vlak nadat het donker begon te worden en de duisternis ons insloot alsof een reus een zwart laken over huis en ramen had gedrapeerd, zag ik de familieleden dichterbij komen.
‘Persen,’ schreeuwde mama. ‘Persen, persen, persen.’
Ik deed het, en weer schreeuwde zij en weer schreeuwde ik. De kamer kleurde rood. Ik keek naar alles en iedereen als door een rode sluier. Zelfs mama’s gezicht was vuurrood. Ik hoorde een gejuich en een kreet van vreugde en toen het huilen van een baby.
Mama sneed snel de navelstreng door en knoopte hem dicht. Noble, die steeds dichterbij was gekomen, stond erbij met ogen die hij zover opengesperd had dat het leek of ze elk moment konden exploderen. Mama hield de baby op zodat iedereen het kind kon zien. Ik zag dat het rood haar had. Elliots rode haar.
‘Het is een meisje!’ verklaarde ze.
En toen draaide ze zich om en droeg de in een deken gewikkelde baby weg in haar armen. Ik hoorde dat ze de trap opliep. De hele spirituele familie in de kamer volgde haar. Zelfs Noble vertrok, en ik was alleen.
Ik viel in slaap, of raakte buiten bewustzijn, en toen ik wakker werd, zag ik dat het al licht begon te worden. Mijn hele lichaam deed pijn. Zelfs op plaatsen waar ik niet wist dat het pijn kon doen. Mama kwam binnen met een blad en zette dat op het kleine tafeltje dat ze naast de bank had geplaatst.
‘Je moet eten,’ zei ze. ‘Je moet gezond en sterk zijn.’
‘Waar is de baby? Hoe gaat het met de baby?’ vroeg ik.
Ze gaf geen antwoord. Ze liet me alleen en ging de trap op. Ik dronk het sap en at de havermoutpap en de toast. Net toen ik klaar was kwam ze terug met iets heel vreemds.
‘Wat is dat, mama?’ vroeg ik, toen ze een stoel naast het bed schoof.
‘Maak je blouse los,’ zei ze in plaats van antwoord te geven. ‘Gauw.’
Ik deed wat ze vroeg, en ze boog zich naar voren en trok de blouse open, zodat mijn borsten volledig bloot waren. Toen bracht ze het ding aan mijn rechterborst en sloot het om mijn tepel.
‘Ga liggen en ontspan je,’ zei ze.
Ze begon te pompen en ik zag dat mijn melk de flessen vulde die eraan bevestigd waren. Op een gegeven moment riep ik uit dat het pijnlijk was, en ze deed het rustiger en langzamer. Toen ze klaar was stond ze op, draaide zich om en wilde weer weggaan.
‘Waar is de baby?’ vroeg ik.
‘Rust jij nu maar uit,’ zei ze.
Ze bleef urenlang weg. Ik stond op en liep door de kamer en toen ik haar de trap af hoorde komen, liep ik erheen en keek omhoog.
‘Ga terug naar de bank!’ beval ze. ‘Ik heb je gezegd dat je moet rusten.’
‘Maar ik wilde de baby zien.’
‘Niet nu,’ en ze duwde me hardhandig weg van de trap.
Ze liet me in de zitkamer blijven voor de lunch en zelfs voor het avondeten. Ik wilde naar mijn kamer gaan, maar ze zei dat ik nog geen trappen mocht lopen. In de weken daarop kwam ze geregeld met de pomp en vulde de flessen met mijn melk.
Op een avond stond ik op en liep stilletjes naar de trap. Ik wilde andere kleren aantrekken, een bad nemen en me opknappen. Ik zag dat de deur van haar slaapkamer dicht was. Ik luisterde en liep toen mijn kamer in, nam een douche en trok een schone pyjama aan. Ik zag geen reden waarom ik nu niet in mijn eigen bed zou kunnen slapen, en dat deed ik dus.
De volgende ochtend kwam ze met een woedend gezicht mijn kamer binnenstormen.
‘Ik heb je gezegd dat je beneden moet blijven,’ schreeuwde ze tegen me. Ik was nog maar nauwelijks wakker.
Ik wreef de slaap uit mijn ogen en kwam op mijn ellebogen overeind. Ze stond over me heen gebogen en keek zo kwaad en zo vreemd, dat ik bang werd.
‘Ik moest me wassen en ik wilde in mijn eigen bed slapen, mama,’ zei ik.
‘Ik wil je niet hier boven hebben. Kleed je aan en ga weer naar beneden.’
Ik hoorde de baby huilen.
‘Mag ik eerst de baby zien?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Ga naar beneden!’ gilde ze. Toen liep ze de kamer uit.
Toen ik een schoon shirt, ondergoed en broek had aangetrokken, ging ik de kamer uit en bleef in de gang staan. De deur van haar kamer was weer gesloten. Ik wachtte even, ging toen naar beneden en maakte wat eieren en toast klaar. Ik had honger. Mama kwam naar de keuken en liet me weer een van haar pillen slikken.
‘Waarom mag ik de baby niet zien, mama?’ vroeg ik, maar ze gaf geen antwoord.
Later die middag deed ze iets heel vreemds. Ze reed het oude televisietoestel naar de zitkamer en sloot het aan. Ik keek verbaasd toe. Plotseling was het niet erg meer als ik televisiekeek. Ze maakte zich niet langer bezorgd over de schade die het kon toebrengen aan mijn studie of wat dan ook.
‘Amuseer je,’ zei ze. Het klonk als een bevel. Toen liet ze me weer alleen. Dagenlang belette ze me om naar boven te gaan. Ze bracht kleren voor me naar beneden naar de zitkamer. Ze stond erop dat ik daar at. En op gezette tijden kwam ze met de pomp.
Ze bracht weinig of geen tijd met me door en sprak nauwelijks met me als ze er was. Ik wilde natuurlijk verschrikkelijk graag de baby zien, en het feit dat dat niet gebeurde, veroorzaakte een pijnlijke leegte in me, maar ik besefte dat er meer aan de hand was.
Sinds de geboorte van de baby had ik Noble niet meer gezien en evenmin een ander spiritueel familielid. Als ik de televisie uitzette was het zo stil als het graf in huis, op het geluid na van mama die ik boven in haar kamer hoorde of van het gehuil van de baby, dat door de muren gedempt werd. Elke hoek van het huis, elke schaduw was leeg. Ik was nog nooit zo alleen geweest nu mama me negeerde, behalve als ze mijn melk wilde kolven of als ze me iets te eten bracht. Ik verlangde er zo wanhopig naar de baby te zien groeien dat ik aan niets anders meer kon denken.
Urenlang wachtte ik op het stemgeluid van de baby, en als ik mama’s voetstappen op de trap hoorde stond ik gretig op en hoopte vurig dat ze de baby beneden zou brengen zodat ik haar kon zien. Helaas gebeurde het nooit.
Maar toen mama op een dag weg moest om een paar dingen te kopen die ze nodig had, ging ik naar boven en liep haastig naar haar kamer. Ik hoorde de baby. Ze huilde niet, maar ik kon babygeluidjes horen. Ik draaide aan de deurknop, maar de deur was op slot. Het was frustrerend en de tranen sprongen in mijn ogen. Ik probeerde door het sleutelgat tegen de baby te praten en probeerde zelfs een glimp van haar op te vangen, maar dat lukte niet op deze manier.
Toen ik mama’s auto hoorde, ging ik snel weer naar beneden. Ik bood aan de boodschappen voor haar naar binnen te dragen, maar ze zei dat ik terug moest naar de zitkamer. Ze wilde mijn hulp niet.
‘Maar ik word gek daarbinnen, mama. Ik moet iets te doen hebben. Waarom mag ik de baby niet zien? Waarom mag ik je niet helpen?’
Ze gaf geen antwoord. Ze ruimde haar boodschappen op en ging toen naar boven. Ik keerde terug naar de zitkamer, waar ik mokkend en wezenloos naar de televisie staarde. Ook al was het een nieuwe ervaring voor me, toch moest ik steeds weer denken aan de baby en wat mama boven met haar deed. Ik zag dat het ook van haar zijn tol eiste. Elke dag ging ze er magerder en vermoeider uitzien.
En al die tijd geen visioen, geen stem, niets. Ik begon me weer af te vragen of ik ooit wel eens iets spiritueels had gezien of gehoord. Het was allemaal een hallucinatie geweest, iets wat mama wellicht had veroorzaakt met haar geheime dranken. Noble sprak alleen tegen me in mijn gedachten. Het was alleen mijn geweten of mijn angst. Ik was niets bijzonders. Ik had geen speciale krachten geërfd. Misschien was dat eindelijk tot mama doorgedrongen en deed ze daarom nu zo onverschillig tegen me.
Eindelijk, ruim tweeënhalve week na de geboorte van de baby, kwam mama beneden, maakte mijn eten klaar, bracht het me, en ging toen zelf eten. Ik at en luisterde ingespannen, omdat ik nu het huilen van de baby soms beter kon horen.
En ja hoor, ze begon te huilen en toen nog harder te huilen. Ik verwachtte dat mama haastig de gang in zou lopen en naar boven gaan.
Ik stond op en liep voorzichtig de eetkamer binnen. Ze zat aan de tafel met haar hoofd op haar armen te slapen. Zo behoedzaam mogelijk liep ik op mijn tenen naar haar toe, stak heel omzichtig mijn hand in de zak van haar schort en haalde de sleutel van haar kamer eruit. Ze verroerde zich niet. Ik zag dat ze regelmatig en rustig bleef ademen. Ze sliep heel vast. Of misschien was ze wel bewusteloos geraakt, zoals die keer in het kantoor van de notaris. Ik kon niet anders dan gebruikmaken van de gelegenheid.
Ik bewoog me zo snel en zo stil mogelijk door de gang en de trap op. Boven aan de trap bleef ik even staan, om zeker te weten dat ze niet wakker was geworden. Beneden was alles stil, maar de baby begon nog harder te huilen achter de gesloten deur van mama’s kamer. Ik draaide de sleutel om in het slot en ging naar binnen.
Mama had een wieg naast haar bed gezet. Het bed was niet opgemaakt en haar kamer was rommeliger dan ik hem ooit gezien had. Er heerste zelfs een complete wanorde: kleren lagen overal verspreid, luiers lagen opgestapeld op de toilettafel, een paar schalen met eten van vorige dagen stonden op tafels, en er lagen zelfs een paar vuile borden op de grond.
Ik liep snel naar de wieg en keek naar de baby. Even dacht ik dat er iets mis was met haar, maar toen drong het tot me door wat het was.
Haar haar was in mijn kleur geverfd. Het was niet langer rood. Ik kwam snel over de schok heen en tilde haar op in mijn armen. Het was duidelijk dat ze honger had. Ik keek om me heen om te zien of mama soms een fles had achtergelaten, en toen dacht ik: wat stom.
Ik opende mijn blouse en bracht haar mondje naar mijn tepel. Ze begon te drinken en keek naar me met ogen waarin ik vreugde en voldoening meende te zien. Ik lachte zacht, ging in de stoel naast de wieg zitten en keek toe terwijl ze dronk.
Kort daarna voelde ik een donkere schaduw over ons heen vallen. Toen ik opkeek zag ik mama op de drempel staan. Ze keek zo kwaad, dat ik dacht dat ze me aan zou vliegen, maar ze bewoog zich niet.
Ze bleef slechts staan kijken en wachten tot de voeding voorbij was.
Toen liep ze kalm de kamer door en nam de baby voorzichtig uit mijn armen en hield haar in haar eigen armen. Haar gezicht straalde van geluk.
Ik beefde inwendig, maar ze merkte het niet. Ze keek zelfs niet naar me. Ze wiegde de baby in haar armen tot haar oogjes dichtvielen en bedekte het lijfje met het kleine roze dekentje.
Ik stond op en keek over haar schouder.
Eindelijk draaide ze zich om en keek naar me.
‘Je moet terug naar je eigen kamer,’ zei ze, ‘en wachten tot je nodig bent.’
‘Maar, mama… het haar van de baby. Waarom heb je dat in een andere kleur geverfd?’
Ze schudde haar hoofd alsof ze een onbegrijpelijk gebrabbel had gehoord en keek me glimlachend aan.
‘Ik heb haar haar niet geverfd, malle.’
‘Maar… het was roder. Het was -’
‘Natuurlijk was het dat niet,’ zei ze op scherpe toon en draaide me om in de richting van de deur.
Ze duwde me praktisch de gang op en begon de deur dicht te doen.
‘Mama, waarom houd je me bij haar vandaan?’ snikte ik. Mijn ogen waren nat van de tranen.
Ze hield de deur halfgesloten en staarde me een moment lang aan.
‘Het is nog niet de tijd voor je om bij haar te zijn.’
‘Maar er is zoveel te doen. Moeten we niet… ik bedoel, ze heeft geen naam.’
Mama glimlachte.
‘Natuurlijk heeft ze een naam, Noble,’ zei ze.
Ze wilde de deur weer dichtdoen. Ik stak mijn hand uit en ze keek me aan.
‘Hoe heet ze dan?’ vroeg ik.
‘Haar naam is Celeste,’ antwoordde ze.
En sloot de deur.