11. Een buurjongen
Naarmate ik ouder werd en mijn borsten zich verder ontwikkelden, begon ik het verband ’s nachts zelf los te maken, om me wat comfortabeler te voelen. Mama wist het, maar zei niets, zolang ik me elke ochtend maar goed genoeg insnoerde om mijn borsten plat te drukken. Maar het werd steeds moeilijker om haar tevreden te stellen. Op een ochtend kwam ze mijn kamer binnen voordat ik wakker was en kon opstaan. Ze had een oud korset bij zich, dat ze had bijgeknipt, en dat van een van onze voorouders was geweest.
‘Ga rechtop zitten,’ beval ze en trok toen het korset om me heen, met van voren de veters om het dicht te snoeren.
‘Dat kun je elke ochtend zelf doen,’ zei ze. ‘Je kunt het net zo strak aantrekken als nodig is.’
Ik had nogal moeite met ademhalen, dus maakte ze het wat losser, maar slechts een heel klein beetje. Er ging geen ochtend voorbij dat ze me niet inspecteerde zodra ik de trap afkwam. Ze was zo waakzaam, gereed om de vinger te leggen op elke fout die ik maakte, dat ik met mijn opkomende seksualiteit bleef omgaan als anderen met hun ziektes. Mama keek achterdochtig naar elke verandering in mijn uiterlijk en in mijn temperament. Als mijn gezicht rood zag, liet ze me een van haar kruidenbrouwsels drinken. Ze scheen ook precies te weten wanneer ik buikpijn zou krijgen, want dan stond er altijd een van haar remedies op de ontbijttafel op me te wachten.
En toen scheen ze op een dag te besluiten dat ik meer moest eten, als compensatie voor mijn steeds strakker wordende lichaam, met de steeds rondere vormen. Als ik dikker werd, zou dat het camoufleren.
‘Er is niks mis met een jongen die een beetje aan de dikke kant is,’ mompelde ze terwijl ze nog een portie aardappelpuree met veel boter voor me neerzette of een plak van haar machtige chocoladecake afsneed. Mijn dijen werden inderdaad dikker en mijn middel zette uit. Ik vond het vreselijk zoals ik eruit ging zien.
Noble zou niet dik zijn op mijn leeftijd, vooral niet met al die activiteit en het vele werk. Ik hoorde niet dik te zijn, hield ik me voor, maar als ik niet alles opat wat mama voor me opschepte, liet ze me aan tafel zitten tot mijn bord leeg was. Eén keer liet ze me zoveel eten dat ik over moest geven, en onmiddellijk daarna liet ze me alles nog eens eten en bleef aan tafel wachten tot ze er zeker van was dat het er niet een tweede keer uitkwam.
Een van de ergste dingen die ik kon doen was voor een spiegel blijven staan om mezelf te bekijken. Om dat te voorkomen haalde ze alle spiegels in huis weg, zelfs de passpiegel in mijn badkamer. Ze vertelde me dat geesten spiegels vermeden, dat het ze ongelukkig maakte als ze hun spiegelbeeld niet konden zien, en alles in onze wereld was erop gericht het ons spirituele gezelschap naar de zin te maken. Maar in mijn hart wist ik dat het alleen was omdat ik me ongelukkig voelde als ik mijn eigen verschijning zag. ‘Pieker toch niet zo over dat dik worden. Werk harder, dan worden je spieren sterker. Je vader was ook niet ijdel.’
Ik kon bijna zien hoe ze manieren verzon om me meer als Noble te laten voelen toen ik ouder werd. Toen ik veertien werd, vond ze dat ik een hond moest te hebben.
‘Alle jongens op een boerderij hebben een hond,’ zei ze, en we gingen naar Luzon, een stadje ongeveer twintig kilometer verder naar het zuiden, waar een dierenwinkel was. Ik had geen idee wat voor soort hond ik zou moeten hebben, maar mama scheen te denken dat het een golden retriever moest worden, omdat we zoveel land hadden. De vier maanden oude puppy die ze uitzocht, was een mannetje, dat ze Cleo noemde, omdat ze zei dat zijn kop haar aan een leeuw deed denken. Het leek me dat zij de hond liever wilde hebben dan ik, maar toen we Cleo mee naar huis hadden genomen, werd hij mijn verantwoordelijkheid en kreeg ik de schuld van alles wat hij verkeerd deed, zoals graven in mama’s kruidentuin, de kippen op stang jagen of te dicht bij huis zijn behoefte doen. Ze dreigde me met: ‘Als je niet beter voor dat dier zorgt, Noble, geef ik hem weg.’ Ze deed het voorkomen alsof ik degene was die de hond had willen hebben.
Ik kan niet ontkennen dat ik al snel aan Cleo gehecht raakte. Hij begon me overal te volgen, en na een jaar was hij groot genoeg om elk dier uit te dagen dat hij zag. Zelfs een lynx, die over de oude stenen muur naar de vijver was afgedwaald. Hij zat onder de krabben, maar mama ging niet met hem naar een dierenarts. Ze behandelde zijn wonden zelf, en ze genazen snel. Ze gaf mij niet de schuld. We konden hem gewoon niet in bedwang houden. Hij vond het heerlijk om door het bos te rennen, elk diertje op te sporen dat zich in de grond begroef of zich in het kreupelhout verschool. Het was een genot om hem achter wilde konijnen aan te zien jagen. Hij kreeg er nooit een te pakken, maar hij gaf het niet op.
Wat water betrof, gedroeg Cleo zich meer als een vis. Zodra hij de beek of de vijver zag plonsde hij erin. Hij spetterde in het rond, stak opgewonden zijn tong uit en schudde zijn kop heen en weer. Hij was een hond waar elke jongen van zou houden, dacht ik, en ik holde met Cleo op mijn hielen over het veld of door het bos en leerde hem stokken en ballen te apporteren. Ik zag dat mama ervan genoot ons te zien spelen.
Maar ik kreeg een standje als Cleo in de modder rondspartelde, en toen ze op een dag ontdekte dat hij aan een van de poten van de oude piano had geknaagd, werd ze woedend en dreigde ons allebei in de schuur te laten slapen. Ze werkte aan die pianopoot als een ervaren ambachtsman tot hij er niet veel anders uitzag dan voordat Cleo zijn tanden erin had gezet.
Misschien heeft hij gewoon een hekel aan muziek, wilde ik zeggen, maar mama was niet in de stemming voor een grapje over haar kostelijke meubels. Bovendien was het ver bezijden de waarheid. Cleo was dol op muziek. Hij lag aan mijn voeten te luisteren naar de klassieke muziek die mama voor ons speelde. Bij een hoge noot spitste hij zijn oren en hield zijn kop enigszins opzij, alsof hij iets heel, heel merkwaardigs of vreemds hoorde.
Op een dag, toen ik hem vóór het huis hoorde blaffen, liep ik naar buiten om te zien wat er aan de hand was. Ik tuurde over de weide in de richting waarin hij keek, maar zag niets. Hij bleef blaffen en grommen. Ik knielde naast hem neer, met mijn hand op zijn nek en voelde zijn gegrom tot in zijn maag. Zijn ogen waren strak op dat ene punt gericht. Ik bleef ernaar staren, en kwam toen tot de conclusie dat het misschien iets spiritueels was en niet iets moois.
Was dat mogelijk? Ik legde de vraag aan mama voor.
Ze legde haar borduurwerk neer en dacht lang en diep na. Zoals altijd kwam ze weer met een verhaal uit het leven van haar voorouders.
‘Mijn oudoom Herbert had een golden retriever die precies op Cleo leek. Weet je.’ zei ze na een kort stilzwijgen, ‘sommige dieren kunnen dierlijke geesten en ook menselijke geesten gewaarworden. Ze hebben een gave.’
Ze keek naar Cleo.
‘Ik had al zo’n idee dat hij die gave zou kunnen hebben. Toen ik die dag in de dierenwinkel in zijn ogen keek, voelde ik het. Maar goed, oom Herberts hond raakte zo gehecht aan de geest van zijn jongere broer, Russell, dat hij vaak dagenlang wegbleef om bij hem te zijn. Oom Herbert zei dat als zijn hond, Kasey noemde hij hem, geloof ik, terugkeerde van een van zijn spirituele bezoeken, hij nog dichter bij hem bleef. Hij vertelde me dat het leek of de geest van zijn broer Kasey had ingeprent hoe belangrijk trouw was, en hoe belangrijk het was om over Herbert te waken.
‘Toen ik jou en Cleo daar zag, dacht ik dat hij misschien de geest van je vader had bezocht, en misschien was dat de reden waarom hij gromde. Hij is hier om je te beschermen, en hij zag iets waarvoor papa hem gewaarschuwd had.’ Ik ging Cleo nu anders bekijken. Hij staarde me aan alsof hij elk woord had begrepen dat mama gezegd had.
‘Er bestaat werkelijk een band, een relatie tussen alle mooie en liefdevolle wezens in deze wereld,’ zei mama. ‘Vergeet dat nooit. En daarom strafte ik je altijd als je mooie vlinders of rupsen doodde, Noble,’ voegde ze eraan toe en schudde haar vinger naar me.
Toen boog ze zich naar me toe om me een zoen te geven, precies zoals ze altijd had gedaan als ze Noble een standje gaf.
Net als Noble ontkende ik het. Mama keek naar me met die half kritische, half liefhebbende blik, en ging verder met haar borduurwerk.
Drie dagen later blafte Cleo weer tegen iets aan de rand van het bos.
Alleen was het deze keer beslist geen geest, geen goede en geen kwade.
Het was een slanke, lange jongen in een spijkerbroek, een bovenmaats blauw T-shirt en een paar donkerbruine laarzen, met losse veters. Op het eerste gezicht leek het of er een bos aardbeien op zijn hoofd groeide, zo rood was zijn haar. Het hing langs de zijkanten van zijn hoofd, over zijn oren, tot bijna op zijn schouders. Hij stond zo roerloos naast een oude eikenboom dat hij een deel van het bos leek, iets ongewoons dat daar gegroeid was.
Mijn hart begon te rikketikken. Ik fronste mijn wenkbrauwen en staarde terug.
Cleo begon nog harder te blaffen en rende op hem af. De jongen deinsde niet achteruit. Hij klapte in zijn handen en riep Cleo, terwijl ik volgde. Cleo’s staart begon te kwispelen toen hij bij hem was, en de jongen knielde neer om hem te aaien. Hij keek op toen ik dichterbij kwam.
‘Hallo, hoe gaat het?’ vroeg hij.
‘Wie ben jij en wat doe je hier?’ wilde ik weten.
Ik had mama’s wantrouwen jegens vreemden op ons land van haar overgenomen. Ik gaf de postbode zelden antwoord als hij me goedemorgen wenste en zwaaide bijna nooit terug naar een bezorger als hij naar mij zwaaide.
‘Dat is ook geen aardige manier om een nieuwe buurjongen te begroeten,’ zei hij, terwijl hij Cleo bleef aaien, die tevreden bij hem zat, zijn tong uit zijn bek, zijn ogen op mij gericht. Later zou ik mama vertellen dat Cleo hem vertrouwde en dat ik hem daarom niet gewoon gevraagd had weg te gaan zonder tegen hem te praten.
‘Nieuwe buurjongen? Wat bedoel je?’
‘Mijn vader heeft het huis van Baer gekocht,’ zei hij. ‘We zijn gisteren verhuisd. Wisten jullie dat niet?’
‘Wij steken onze neus niet in andermans zaken,’ zei ik bits. ‘Of lopen rond op andermans land.’
Hij bleef Cleo aaien en keek me aan, mijn kribbige toon negerend.
‘Leuke hond,’ zei hij. ‘Ik moest die van mij achterlaten voor we verhuisden.’
‘Waarom?’
‘Er was iets mis met haar heup. Ze was een prachtige labrador.’
‘Wáár heb je haar achtergelaten?’
‘Bij de dierenarts.’ Hij stond op en wendde zijn hoofd af. ‘Hij heeft haar laten inslapen.’ Hij draaide zich weer naar me om. ‘Ik wilde er niet bij blijven, wilde het niet zien, dus heb ik haar achtergelaten. Hoe lang woon je hier?’
‘Mijn hele leven. Dit is ons familiebezit en overal staan borden met “Verboden Toegang”,’ zei ik, met de nadruk op ‘Verboden’.
Hij knikte.
‘Ja, dat heb ik gezien. Krijgen jullie veel jagers die hier doorheen trekken?’
‘Nee. De meeste mensen houden zich aan de borden.’
‘Hoe oud ben je?’ vroeg hij, nog steeds mijn bitse houding jegens hem negerend. Was hij dom of gewoon koppig? vroeg ik me af.
‘Waarom?’
‘Ik wilde alleen weten of we in september in dezelfde klas zouden komen,’ zei hij schouderophalend. ‘Je gaat toch naar de openbare school hier?’
‘Nee. Als je het zo graag wil weten, ik ga niet naar de openbare school.’
‘O, een christelijke school?’
‘Nee.’
‘Wat dan, een chique particuliere school?’ vroeg hij met een grimas.
‘Je kijkt ernaar,’ antwoordde ik, met een knikje naar ons huis.
‘Hè?’ Hij keek over mijn schouder alsof hij meende dat hem iets ontging. ‘Dat is toch jouw huis?’
‘Ja. Mijn moeder is lerares. Ik heb thuisles.’
‘Thuisles?’ Hij rimpelde zijn neus.
Ik had altijd vermeden iemand te lang of te rechtstreeks aan te kijken omdat ik niet wilde dat ze hetzelfde bij mij zouden doen, maar onwillekeurig nam ik zijn gezicht aandachtiger op. Hij had opvallende, turkooizen ogen onder heel lichte wenkbrauwen en kleine sproetjes op zijn wangen. Zijn mond was stevig en krachtig met heldere, volle, lippen, en hij had een klein gleufje in zijn kin, meer een kuiltje, alsof zijn Schepper daar met de punt van zijn vinger een tikje tegen had gegeven toen hij gemodelleerd werd.
‘Ja, thuisles. En ik leer beter dan op de openbare school, waar ze steeds minder aandacht besteden aan een echte opleiding,’ zei ik, een van mama’s mantra’s reciterend over het onderwijssysteem in Amerika. ‘Ik word elk jaar getest en ik sta altijd in de top drie.’
‘Je meent het. Ik ben al blij als ik een voldoende haal, vooral voor Engels. Wiskunde gaat goed en natuur- en scheikunde meestal ook. Ik haat maatschappijleer. Vreselijk saai.’
‘Vind ik niet,’ zei ik.
‘Misschien kan ik ook beter de thuisles van je moeder volgen,’ zei hij.
‘Dat kun je niet. Dat is alleen voor mij.’
‘O.’ Hij knikte. ‘Ja.’ Toen lachte hij verward. ‘Alleen voor jou? Dat snap ik niet.’
‘Mijn moeder is beroepslerares, en ze onderwijst me in alle vakken. Is dat zo moeilijk te begrijpen?’
Hij haalde zijn schouders op.
‘Jij bent gewoon de eerste die ik leer kennen die dat doet als ze al zo oud is.’
‘Nou, nu ken je dus iemand,’ zei ik.
Hij haalde weer zijn schouders op en keek om zich heen. Hij liet zich niet wegjagen. Dat was duidelijk.
‘Blijf je de hele dag hier?’
‘Ja. En?’
‘Hoe kom je dan aan vrienden?’
‘Die heb ik niet,’ zei ik. ‘Voorlopig,’ voegde ik eraan toe.
Hij bleef Cleo aanhalen, alsof mijn woorden nergens op sloegen.
Toen sprong hij bijna met uitgestoken hand op me af.
‘Ik ben Elliot Fletcher.’
Ik keek naar zijn hand.
‘Ik bijt niet,’ zei hij.
Snel pakte ik zijn hand.
‘Noble Atwell.’
‘Wauw. Wat doe je, wrijf je met schuurpapier over je palmen?’ vroeg hij, mijn hand omdraaiend. ‘Die eeltplekken zijn keihard.’
‘Ik doe al het buitenwerk,’ zei ik trots.
‘Zoals?’
‘Houthakken, grasmaaien, planten, voor de kippen zorgen, onderhoud plegen.’
‘Ja, mijn vader had het erover dat ik nu huishoudelijke karweitjes kon doen om de benzine te verdienen voor mijn auto. Als hij tenminste toegeeft en er dit jaar een voor me koopt als ik mijn rijbewijs heb. We woonden in een stad in Jersey. Geen gras om te maaien en geen brandhout om te hakken. Wauw, dit lijkt op een echte boerderij, hè?’ zei hij, naar ons land kijkend. ‘Zijn dat maïskolven?’
‘Ja,’ zei ik. ‘Die zijn verrukkelijk. We plukken ze van de steel en koken ze dezelfde dag.’
‘Ik wed dat je ook jaagt, hè?’ zei hij.
‘Nee.’
‘Vissen?’
Ik wendde mijn hoofd af, overwoog of ik hem gewoon weg zou sturen, zelf weg zou lopen, of wat dan ook. Ik dacht dat ik mama aan de achterkant van het huis de hoek om zag komen, en even verstarde ik, maar het was slechts de schaduw van een wolk.
‘Soms,’ zei ik.
‘Ik vroeg me af wat er in die beek zit. Hij lijkt hier en daar erg diep.’
‘Als het in het voorjaar flink geregend heeft, zijn er plaatsen waar het water boven ons hoofd zou reiken.’
‘Daar zag het wel naar uit, ja. Ik heb gisteren een verkenningstocht gemaakt nadat we verhuisd waren. Mijn vader was natuurlijk woedend, want hij wilde dat ik zou helpen met de verhuizing, maar ik kreeg genoeg van het uitpakken en zei tegen hem en mijn zus dat ik een wandeling ging maken, of ze het leuk vonden of niet. Ik ging weg voor ze konden protesteren,’ voegde hij er glimlachend aan toe.
Hij had een leuke glimlach, die rond zijn ogen begon en omlaag scheen te rollen naar zijn mondhoek, bijna golvend over zijn wangen.
‘Hoe oud is je zus?’
‘Bijna achttien en een lastpak, vooral voor mijn vader.’
‘Waarom?’
‘Dat is ze gewoon. En ze probeert er altijd onderuit te komen om haar deel van het werk te doen. Daarom vond ik het zo leuk om haar de keukeninventaris te laten uitpakken. Ik heb vanmorgen geholpen en ben toen weer weggeglipt om rond te kijken. Ik heb je fort gezien,’ ging hij verder, met een knikje in de richting ervan.
‘Dat heb ik langgeleden gebouwd,’ zei ik. ‘Ik speel nu niet meer in forten.’
‘Hoe oud ben je?’
‘Vijftien, als je het zo graag wilt weten,’ zei ik strijdlustig.
‘Ik zou een jaar hoger zitten op schooi dan jij. Zoals ik al zei, ik krijg dit jaar mijn rijbewijs en een auto. Mijn vader heeft me daarmee omgekocht, om me te laten toestemmen in een verhuizing naaide wildernis.’
‘Wildernis?’
‘Bossen, platteland, hoe je dat ook noemt hier. We komen uit Paramus, New Jersey. Mijn vader had daar zijn eigen apotheek, maar de zaak ging failliet toen een van de winkels van een grote keten zich daar vestigde. Als je ze niet kunt verslaan, sluit je dan bij hen aan, zegt mijn vader altijd. Hij werkt nu bij Rite Aid in Monticello. Zegt dat het sowieso beter is werknemer te zijn dan eigenaar.’
‘Hoe komt het dat je alleen over je vader praat? En je moeder dan?’
‘Die is al langgeleden gestorven,’ zei hij.
‘O.’
‘Wat doet jouw vader?’
‘Die is ook al langgeleden gestorven.’
Hij knikte. Er lag een merkwaardige uitdrukking op zijn gezicht.
‘Wat is er?’
‘Feitelijk wist ik dat al,’ zei hij. ‘Ik wist ook hoe je heette. We hebben alles gehoord over jou en je moeder en het afschuwelijke ongeluk dat je zusje is overkomen. Daarom hebben we het huis zo goedkoop gekregen. Niemand wilde het van die ouwe man kopen en naast jullie wonen. Tenminste, dat zegt mijn vader.’
‘Fijn voor je. En maak nu dat je wegkomt,’ snauwde ik, terwijl ik me omdraaide en wilde weglopen.
‘Hé, kalm maar. Ik zei niet dat ik rare ideeën had over jullie. Daarom wilde ik je leren kennen.’
‘Cleo,’ riep ik, omdat hij bij Elliot bleef zitten.
‘Toe nou, zeg. Doe niet zo overgevoelig. Je stelt je aan als een klein kind.’
Ik draaide me met een ruk om.
‘Ik ben niet overgevoelig, en ik ben geen klein kind. Noem me niet zo.’
‘Ik probeer alleen maar je tot bedaren te brengen,’ zei hij schouderophalend.
Hij zag er onschuldig en vriendelijk genoeg uit, maar het feit dat hij over onze tragedie had gesproken, deed me huiveren.
‘Ik weet hoe die stomme mensen hier in de buurt denken over mij en mijn moeder. Daar hoef ik niet aan herinnerd te worden.’
‘Oké, ik zal er geen woord meer over zeggen.’ Hij stak zijn beide handen op.
‘Het kan me niet schelen of je dat doet of niet,’ zei ik en bleef teruglopen naar huis. Cleo volgde, maar keek nu en dan achterom naar Elliot. ‘Vergeet hem, Cleo,’ mompelde ik. Hij keek naar me omhoog en bleef naast me lopen.
‘Misschien hebben ze wel gelijk over jullie,’ hoorde ik Elliot schreeuwen.
Ik draaide me niet om.
Mijn hart bonsde nog toen ik al thuis was. Ik hoorde mama in de keuken. Moest ik naar haar toegaan en haar over hem vertellen? vroeg ik me af. Misschien was dat beter. Anders zou ze erachter komen en willen weten waarom ik het haar niet verteld had. We mochten nooit geheimen voor elkaar hebben, bracht ik mezelf in herinnering.
‘Wat is er?’ vroeg mama toen ik in de deuropening van de keuken stond.
‘We hebben nieuwe buren. Ik heb net de zoon ontmoet.’
‘Wat?’ Ze veegde haar handen af aan de keukendoek en stopte met het vullen van de kip. ‘Wat voor zoon?’
Ik beschreef hem en alles wat hij me verteld had, bijna zonder adem te halen.
‘Ik heb het bord gezien voor het huis van Baer, maar ik had niet gedacht dat iemand het zo gauw zou kopen. Hij moet het heel goedkoop verkocht hebben.’
Ik vertelde haar dat Cleo Elliot zo aardig vond.
‘Zorg dat je op niet al te vriendschappelijke voet komt,’ adviseerde ze. ‘Soms proberen mensen met je bevriend te raken en met je te praten, zodat ze verhalen over je kunnen rondstrooien. Wees op je hoede. Ik dacht niet dat het huis zo gauw verkocht zou worden,’ herhaalde ze, alsof ze daarvan overtuigd was geweest.
Ik knikte, en Cleo en ik lieten haar diep in gedachten verzonken achter. Ik dacht zelf ook diep na. Ik zat in mijn kamer met Cleo aan het voeteneind van mijn bed. Ik voelde me verscheurd. Ik wilde Elliot niet wegjagen, maar ik moest wel. Cleo leek teleurgesteld dat ik dat had gedaan. Telkens als ik me bewoog tilde hij vol verwachting zijn kop op, waarschijnlijk in de hoop dat we terug zouden gaan en weer met die jongen zouden praten.
‘Je hebt mama gehoord,’ zei ik. ‘Hij probeert alleen maar verhalen te verzinnen die hij over ons kan verspreiden.’
Toch was ik nieuwsgierig. Eindelijk hadden we echte buren. Het had me nooit geïnteresseerd meneer Baer te leren kennen of hem te bezoeken. Altijd als ik hem zag, maakte hij de indruk van een knorrige oude man. Het verbaasde me niets dat de mensen hem ervan verdachten een van ons iets verschrikkelijks te hebben aangedaan.
Maar Elliot, zijn zus en zijn vader waren anders. Ze waren een ander gezin. Op het ogenblik had ik eigenlijk meer belangstelling voor zijn zus. Hoe was ze? Hoe kleedde ze zich? Naar wat voor muziek luisterde ze? Welke boeken en tijdschriften las ze? Ik zou graag iets over haar te weten willen komen. Het ergste van alles was dat de ontmoeting met Elliot en de verhalen over zijn gezin mijn eenzaamheid plotseling verscherpten. Mijn kamer zag eruit als een gevangeniscel, de muren waren nu kaal, op een paar speelgoedautootjes na die samen met een paar insectenpotten op de planken stonden. De grote, grauwe wolken die uit het oosten kwamen aandrijven verduisterden algauw het beetje zon in mijn kamer. Somber was een goed woord voor wat ik voelde, dacht ik.
Ik kon mezelf niet bedwingen, ik stond op en liep de trap af, op de hielen gevolgd door Cleo. Mama was nog in de keuken, maar ze hoorde me en vroeg wat ik ging doen.
‘Ik moet wormen hebben. Ik denk dat ik morgenmiddag ga vissen,’ antwoordde ik.
Ze gaf geen antwoord en ik liep haastig naar buiten. Het was een leugen, en leugens bleven als stank hangen in ons huis. Ik had half en half gehoopt dat ik Elliot nog in het bos zou zien, maar hij was verdwenen. Langzaam slenterde ik over de weide naar de koele, donkere aarde in het bos, waar ik wist dat hopen wormen te vinden waren. Cleo draafde in de buurt rond. Ik hoorde hem in het struikgewas rondscharrelen. Telkens kwam hij even terug om te zien of ik er nog was. Ik mengde wat natte aarde door mijn wormen en verzamelde een paar heel dikke, sappige exemplaren, zoals Noble ze altijd noemde.
De lucht was nu volkomen bewolkt, maar het zag er niet naar uit dat het zou gaan regenen. Mijn nieuwsgierigheid werd me te machtig en ik besloot door het bos te lopen, over paden die ik goed kende, tot ik op een punt kwam waar ik gemakkelijk het huis van de buren kon zien zonder zelf gezien te worden.
Ik zag Elliot bezig tuinmeubilair op te stellen met een man die kennelijk zijn vader was. Hij had dezelfde bouw en al was zijn haar niet zo rood, het was mooi roodbruin. Hij was vijf à zes centimeter langer dan Elliot. Ik sloeg hen beiden een tijdje gade en zag toen, in verband met de bewolking, een licht aangaan achter een raam op de bovenverdieping.
Het bezit van de oude Baer was lang zo mooi niet als dat van ons, dacht ik, maar het had een groot Queen Anne-huis van twee verdiepingen met een brede veranda aan de voorkant en een kleine aan de achterkant. De grond en de tuin eromheen waren duidelijk verwaarloosd: het gras was te hoog en stond vol onkruid. De vegetatie van het naburige bos scheen snel op te rukken, alsof het de bedoeling had uiteindelijk het huis zelf te overwoekeren. Een kapotte boerenkar lag omgekanteld aan de linkerkant en een verroeste kruiwagen stond ernaast. Het houtwerk van het huis had dringend een paar nieuwe verflagen nodig, en sommige luiken waren gebroken en hingen aan één scharnier.
Cleo kwam hijgend naast me zitten. Zijn vacht was bezaaid met kleine takjes en bladeren, en de modder kwam tot halverwege zijn poten. Ik zou hem goed onderhanden moeten nemen voor ik hem mee naar binnen nam. Maar ik was voornamelijk bang dat hij zou gaan blaffen als hij Elliot en zijn vader zag en zij zouden zien dat ik hen bespioneerde.
‘Stil,’ waarschuwde ik hem en legde mijn hand op zijn nek. Ik hield hem stevig vast, zodat hij zou weten dat ik niet wilde dat hij uit het struikgewas zou stormen.
Plotseling werd het verlichte bovenraam opengegooid en een meisje met weelderige vormen en met haar dat meer op dat van haar vader leek, leunde naar buiten. Ze droeg alleen een beha en een slipje.
‘Papa!’ gilde ze. ‘Papa!’
Elliots vader legde zijn schroevendraaier neer, liep naar de zijkant van het huis en keek naar haar omhoog.
‘Wat is er?’
‘Er komt bruin water uit de kraan. Hoe kan ik nou douchen en mijn haar wassen met bruin water?’
‘Bruin?’
‘Vuil water,’ riep ze.
‘Het zal wel niets zijn,’ antwoordde hij. ‘Het is in die kamer natuurlijk een tijdlang niet gebruikt. Laat het maar een tijd lopen, dan zul je zien dat het vanzelf helder wordt.’
‘Ik heb wel wat anders te doen dan wachten tot het water helder wordt, papa,’ jammerde ze.
‘Betsy, probeer het nou maar, alsjeblieft,’ smeekte hij.
‘Waarom moesten we zo nodig verhuizen?’ schreeuwde ze en ging weer naar binnen.
Haar vader keek omhoog, schudde zijn hoofd en liep terug naar Elliot en de tuinmeubels. Ik zag dat Betsy in de kamer liep te ijsberen en tijdens het lopen haar haar borstelde met een zilveren borstel. Al was ze volgens mij niet erg mooi, ze had prachtig haar, vond ik, en ik voelde een vreemd verlangen in mijn maag. Ik bleef naar het raam kijken om te proberen nog een glimp van haar op te vangen, maar toen kreeg ik er genoeg van en ging op weg naar huis.
Ik deed er ruim een halfuur over om Cleo zo op te poetsen dat ik hem mee naar binnen kon nemen. Mama had de tafel al gedekt. De laatste tijd had ik haar mogen helpen, maar ze zei er altijd bij: ‘Het is iets wat een goede zoon altijd uit eigen beweging zou doen.’
Ik kon zien dat ze nog steeds ongerust was over de nieuwe buren. Ze bleef maar over hen praten.
‘Ik voelde me meer op mijn gemak toen meneer Baer daar woonde,’ zei ze. ‘Hij mocht dan vuil en knorrig zijn, maar hij bemoeide zich tenminste niet met ons. Ik heb geen behoefte aan een buurvrouw die komt koffiedrinken en roddelen. Tijdverspilling,’ zei ze pissig.
‘Hij vertelde dat zijn moeder dood was,’ merkte ik op. Om de een of andere reden had ik dat achterwege gelaten. Ze trok haar wenkbrauwen op.
‘O? Waarom? Wat is er met haar gebeurd?’
‘Ik weet het niet. Dat heeft hij niet gezegd, en ik heb het niet gevraagd.’
‘Je had gelijk dat je er niet naar gevraagd hebt. Maar toch,’ ging ze op zachtere toon verder, terwijl ze uit het raam keek, ‘vraag ik me af of haar geest hen hierheen gevolgd is.’
Bij dat idee trok ik mijn wenkbrauwen op.
‘Zou je haar kunnen zien?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei ze, ‘dat zou ik kunnen, en jij ook,’ voegde ze er op ferme toon aan toe.
Alsof ze verwachtte dat de geesten die om ons heen zweefden, vannacht rond de buren zouden zoemen, kon ze bijna niet wachten tot ze naar buiten kon, naar de schaduwen. Ik dacht erover haar achterna te gaan, maar ik wist dat ze dat niet prettig vond. Ze vertelde me altijd dat ze alleen moest zijn als ze de oversteek maakte.
Die avond had ik moeite om in slaap te vallen. Een paar dingen die Elliot me verteld had kon ik niet uit mijn hoofd zetten. Zou het niet prettig zijn nu al vriendschap te sluiten met mensen van mijn eigen leeftijd? Zou hij nog een keer terugkomen, of zou hij door mijn gedrag een hekel aan me hebben gekregen? Ik moest steeds weer aan zijn zus denken. Het beeld van haar zoals ze haar haar stond te borstelen bleef op de binnenkant van mijn oogleden geprent. Ik lag te woelen en te draaien en te kermen, maar de deur naaide slaap leek gesloten. Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst zo rusteloos was geweest.
Mama hoorde me en deed de deur van mijn kamer open toen ze op weg was naar haar eigen slaapkamer, maar ze kwam niet binnen om te zien wat me hinderde. Ze had me iets belangrijks te vertellen.
‘Er is geen geest met die mensen meegekomen,’ zei ze.
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik weet het,’ zei ze. ‘Er is iets niet in orde. Blijf uit de buurt van die mensen,’ waarschuwde ze me en deed de deur dicht.
Even kon ik me niet bewegen. Er is iets niet in orde? Wat had dat te betekenen? Als ik hiervóór al niet kon slapen, dan zou ik dat nu helemaal niet meer kunnen, dacht ik, en het duurde inderdaad nog zeker twee uur voor ik eindelijk in slaap viel.
De volgende dag keek ik telkens weer naar het bos, verwachtend dat Elliot me zou bespioneren of dat ik hem door het bos zou zien lopen. Ik hield ook Cleo nauwlettend in de gaten, maar hij blafte tegen niets in het bijzonder en lag meestal naast me en keek toe terwijl ik mijn werk deed. Mama zei niets meer over de nieuwe buren, maar ik kon zien dat ze nog steeds onrustig was. Toen ik vroeg of het goed met haar ging of dat er iets anders was, negeerde ze me alsof ik niets gezegd had. Maar wat ze zich wel herinnerde was dat ik haar verteld had dat ik zou gaan vissen.
‘Ik ben blij dat je dat weer gaat doen, Noble, maar wees alsjeblieft voorzichtig,’ zei ze, toen ik mijn hengel en de doos met visgerei en de pot met wormen ging halen. ‘Blijf er niet te lang. Ik ga naar de supermarkt en ik moet nog een paar andere boodschappen doen. En ik moet naar meneer Bogart,’ voegde ze eraan toe, wat me verbaasde. We waren niet meer in zijn juwelierszaak geweest sinds ze jaren geleden onze amuletten had gekocht. ‘We eten vanavond wat later.’
‘Oké,’ zei ik.
Ik liep door het bos naar de beek, maar ver van de plek waar het ongeluk was gebeurd. In het begin zat ik alleen maar naar de vislijn te staren en te wachten tot mijn dobber op en neer zou gaan. Plotseling hoorde ik rockmuziek. Ik kon natuurlijk horen dat het uit het huis van de buren kwam, en ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen.
Ik haalde mijn lijn in en legde de hengel naast me neer. Toen, zoals gewoonlijk met Cleo op mijn hielen, liep ik behoedzaam door het bos tot ik bij de grens van het land van de buren was. De muziek kwam door het open bovenraam, dat, zoals ik nu wist, van Betsy’s kamer was. Ik hoorde ook luid gelach. Toen riep er iemand, de stem van haar vader. Een paar ogenblikken later werd de muziek zachter gezet en ten slotte uitgedraaid.
Ik kon ze horen bewegen in hun huis, en toen ik wat verder omlaagging, kon ik in hun eetkamer kijken. Ik zag Elliot met over elkaar geslagen armen bij de tafel staan, en toen ging hij zitten en was alleen het puntje van zijn hoofd zichtbaar.
Mijn nieuwsgierigheid was onstuitbaar en werd sterker en sterker, tot een van mijn voeten de andere volgde en ik met gebogen hoofd omlaagholde, bijna hurkend om uit het gezicht te blijven. Cleo rende naast me, maar hield zich gelukkig stil. Het was bijna alsof hij wist dat hij zich niet mocht laten horen.
Toen ik bij het huis kwam, drukte ik me tegen de muur en hield mijn adem in. Toen bewoog ik me heel langzaam tot ik door een hoek van het raam in de eetkamer kon kijken. Elliots vader kwam uit de keuken met een gebraden kalkoen op een zilveren schotel. Hij had een schort voor. Nu ik zijn gezicht wat beter kon opnemen, zag ik dat hij en Elliot hetzelfde voorhoofd en dezelfde neus hadden, maar Elliots mond was krachtiger, strakker.
Betsy volgde met een schaal aardappelpuree en zette die op tafel. Ze droeg een hemd met een rood-zwarte streep en met korte mouwen en een zwarte das losjes rond een open kraag gestrikt en een bijpassende zwarte broek. Ik dacht dat ze er meer als een jongen zou hebben uitgezien dan ik, behalve dat haar open hemd een goede inkijk bood en haar schouderlange haar fraai geborsteld was. En ze had zich ongelooflijk opgemaakt voor een familiedineetje.
Nu ik haar goed bekeek, kon ik enige gelijkenis ontdekken met Elliot, maar ze had een ronder gezicht met kleine, bruine ogen en een heel zwakke mond die in de hoeken omlaaghing, wat haar een permanente uitdrukking van afkeer gaf. Ze smeet de schaal bijna op tafel en plofte neer op haar stoel.
‘Ik wil naar de bioscoop,’ jammerde ze. ‘Ik wil een paar kinderen van mijn leeftijd ontmoeten voordat de school hier begint, en Billy Lester wil met me mee.’
‘We weten nog niets over hem,’ zei haar vader.
‘Wat valt er te weten? Hij is de zoon van de makelaar die ons het huis heeft verkocht, papa. Geen seriemoordenaar.’
‘Ik dacht dat we het leuk zouden vinden om te genieten van ons eerste diner in ons nieuwe huis.’
‘En hoe lang gaat dat duren?’ vroeg ze kribbig.
‘Het lijkt me prettig om de eerste paar avonden hier onder elkaar te zijn, vind je niet ? Er is nog zoveel te doen, Betsy.’
Ze keek mokkend.
‘Het is jouw schuld, papa, omdat je haar al die nieuwe kleren hebt laten kopen. Ze vindt dat ze rond moet paraderen en ermee pronken,’ zei Elliot.
‘Niet waar. Dat het jou niet kan schelen hoe je eruitziet, wil niet zeggen dat ik in de massa op moet gaan.’
‘Wauw. Neem me niet kwalijk. In de massa opgaan. Miss America,’ plaagde Elliot.
‘Kom,’ zei hun vader. ‘Dit is een nieuw begin voor ons. Laten we een goede start maken.’
‘Fijne start,’ zeurde Betsy door.
Haar vader keek gefrustreerd.
‘We hebben gewoon wat tijd nodig om gesetteld te raken,’ merkte hij op.
‘Ik zal hier nooit gesetteld raken,’ mopperde ze, ‘Het zal een vreselijk saai leven hier worden, precies zoals ik dacht,’ jammerde ze en leunde achterover met haar armen over haar borst geslagen. Als ze zo mokkend keek, leek ze op een vis die wij een zuigvis noemden.
‘Betsy, alsjeblieft,’ pleitte haar vader.
‘Nou dat zal het zeker worden als ik elke avond thuis moet zitten en naar die ouwe muren staren en het water moet laten lopen tot het niet meer bruin ziet en -’
‘Oké, oké.’ Haar vader gaf zich over. ‘Als we gegeten hebben, help je met afwassen en dan kun je naar de bioscoop gaan. Maar ik wil dat je vroeg thuiskomt, Betsy. Ik ken deze omgeving nog niet. Ik wil niet dat je in moeilijkheden raakt.’
‘Dat gebeurt niet,’ zei ze zelfvoldaan.
‘Natuurlijk niet. En de zon komt morgen ook niet op,’ zei Elliot.
‘Jij bent een sukkel,’ zei Betsy.
‘Ik ben verleden jaar niet in moeilijkheden gekomen,’ snauwde hij terug.
‘O, nee, jij niet. Jij bent alleen maar twee keer geschorst omdat je gevochten had,’ zei ze. ‘En je had voor twee vakken bijna onvoldoende.’
‘Dat is lang niet zo erg als wat jij deed, dat weet je best,’ antwoordde hij. Ze speelden pingpong met beschuldigingen.
‘Kunnen we tenminste rustig eten?’ zei hun vader op wanhopige, vermoeide toon.
Ze keken elkaar allemaal nijdig aan.
Zou het zo geweest zij met Noble en mij? vroeg ik me af. Maar zelfs al maakten ze ruzie, het had toch iets aantrekkelijks. Ik moest erom lachen. Het duurde niet lang of ze praatten over andere dingen – het huis, de plannen die hun vader had om het op te knappen. Hij bracht het als een aantrekkelijk project voor ze. Betsy zei weinig, at snel door, maar luisterde en beloofde te doen wat ze moest doen.
‘Ik wil weer een hond,’ zei Elliot tegen zijn vader. ‘Die gekke mensen van hiernaast hebben een golden retriever.’
‘We zullen zien,’ zei zijn vader. ‘Eén ding tegelijk, Elliot.’
Gekke mensen? Was dat alles wat ze dachten van mama en mij?
Plotseling dacht ik dat ik Elliot naar het raam zag kijken. Ik trok me snel terug, met bonzend hart. Toen draaide ik me om en met dubbelgevouwen lichaam holde ik naar het bos. Cleo sprong achter me aan, veel te langzaam naar mijn zin.
Ik keek achterom toen ik bij de bomen was.
Elliot stond voor het raam. Hij had de jaloezieën omhooggetrokken en keek mijn richting uit.
Ik wist zeker dat ik een glimlach zag op zijn gezicht.
Zijn glimlach joeg me in sneltreinvaart door het bos. Ik had me niet gerealiseerd hoe laat het was geworden. Ik pakte de hengel, de doos met visgerei en de wormenpot. Toen holde ik door het bos terug naar ons eigen huis. Mama kwam net de oprijlaan oprijden.
‘Wat is er?’ vroeg ze, terwijl ze snel uitstapte. Ze had haar armen vol winkeltassen.
‘Niets,’ zei ik.
‘Waarom kom je zo hard het bos uit gerend? Heb je iets gezien? Iets gehoord? Nou?’ Ze bleef hijgend staan.
‘Nee,’ zei ik.
Ze staarde me aan. Het leek of ze dwars door mijn hoofd kon kijken.
‘Ze zullen hier niet lang blijven,’ voorspelde ze plotseling. ‘Dat is me verteld. Er wachten hun donkere dagen. Luister goed, Noble. Jij zult hetzelfde horen. Tenzij je dat al gehoord hebt. Is dat zo?’
‘Nee,’ zei ik. Angst omgaf me als een vlaag koude regen en wind.
‘Dat komt wel,’ hield ze vol en ging op weg naar het huis. ‘Ik heb een hoop te doen,’ mompelde ze. ‘Een hoop te doen. Knap je op voor het eten.’ Bij de deur draaide ze zich om. ‘En maak die hond schoon voor je hem binnenbrengt.’
‘Oké.’
Ze ging naar binnen en ik keek achterom naar het bos.
Wat zou er met hen gebeuren? Wanneer zou ik erover horen? Waar waren de geesten, en waarom zag en hoorde ik ze niet vaker?
Hoeveel langer zou het nog duren voordat ik even welkom was als mama?
Spreek tegen me, wilde ik tegen de schaduwen schreeuwen.
Misschien deed ik het ook.
Maar alles wat ik hoorde was het gehijg van Cleo en het gebons van mijn eigen hart.