8

 

De tuin leek op de ravage van een mollenplaag... of van een massagraf.

Overal waar de grond rul was, waar ze sporen vond van eerdere gaten of waar ze rozenstruiken of fuchsia’s had geplant, bevonden zich nu kuilen van ruim een halve meter diep. De aarde zelf lag in bergen op het gazon, soms achteloos over de ontwortelde bloemen gestort.

Sharon had gisteren de hele dag buiten doorgebracht, ver van de beklemmende eenzaamheid van het huis. Bij het vallen van de avond was de vertwijfeling in haar geslopen. Om haar heen had de mantel van de nacht zich uitgespreid en met de wetenschap dat ze haar boek nog altijd niet had gevonden leek het doel van het graven haar uit handen te glippen. Ze staarde naar de ravage alsof ze bang was zichzelf erin te verliezen. Waar waren acceptatie, bevrijding en innerlijke rust, als in haar binnenste niets dan bezorgdheid broedde?

Het was al pikdonker toen ze haar spade neergooide en nerveus de serredeur achter zich vergrendelde. Het huis ademde stilte en een fluwelen duisternis uit. Ze voelde hoe de aanwezigheid van Luke zijn stempel op haar gemoed drukte. Sinds ze van het Rady was thuisgekomen wist ze niet goed wat ze met de situatie aan moest. Natuurlijk waren de veronderstellingen die dr. Lance had geuit van de gekke. Maar toen haar zoon uit school was thuisgekomen had ze desalniettemin met andere ogen naar hem gekeken. Op de bank voor de televisie leek het zo’n kwetsbaar joch, zijn knieën opgetrokken en zijn humorloze ogen op het flakkerende beeld gevestigd. Aanvankelijk leek hij een van zijn bekende zwijgzame buien te hebben, maar tijdens het avondeten werd hij wispelturig. Hij at nauwelijks en kon geen seconde stilzitten. Steeds staarden zijn ogen met een griezelige concentratie in de verte, alsof hij iets zag naderen wat voor haar verborgen bleef. Het maakte haar koud vanbinnen en ze had haar toevlucht in de tuin gezocht. Als ze haar boek had teruggevonden en ze die laatste bladzijde kon schrijven, zou het allemaal van haar afglijden, redeneerde ze.

Maar ze vond het boek niet en de nacht werd een hel.

Tegen elven verkeerde ze in een toestand van lichte hysterie, verlamd in het kussen. Langer dan een uur had ze naar het scharrelen van Lukes blote voeten op het tapijt geluisterd, nu eens beneden dan weer boven op de overloop. Ze verbeet haar tranen en haar schaamte dat ze niet de moed kon opbrengen haar autoriteit te laten gelden. Zich vastklampend aan het idee dat haar angsten ongegrond waren, sloop ze uiteindelijk op haar tenen uit bed om hem naar zijn kamer te brengen.

Dat herhaalde zich de hele nacht lang.

Want Luke sliep niet.

Bij de vijfde keer dat ze wakker schrok, tegen kwart over twee, tekende zijn roerloze gestalte zich af naast haar bed. Ze schrok zich wild en een messcherpe angst vulde haar hart van binnenuit. Niet alleen sliep Luke niet, hij was klaarwakker. Zijn nieuwsgierige en begrijpende blik overwon het schemerduister en hij zei met sopraanstem: ‘Jij lijdt.’

Dat was op de een of andere manier enger dan al het andere. Ze schreeuwde tegen hem. Toen ze hem weer naar bed had gebracht en de slaapkamerdeur achter haar in het slot viel, barstte ze in tranen uit. Uiteindelijk zonk ze weg in iets wat althans op slapen leek. Het eerste ochtendlicht wekte haar. Ze hulde zich snel in japon en sjaal en behoedzaam glipte ze over de stille overloop. De koelte van vijf uur ’s morgens verwelkomde haar toen ze het sanctuarium van haar tuin betrad.

En nu groef Sharon verder en diepte met toenemende wanhoop de kuilen van gisteren uit, in een poging betekenis te ontdekken die er niet was. Het huis sloeg haar zwijgend gade. Tegen zevenen, toen in het oosten de zon opkwam en zich meteen achter wolkensluiers verschool, zakte ze uitgeput op haar spade in elkaar. Ze begreep het niet. Ze had alle mogelijke plekken waar ze het boek had kunnen begraven omgewoeld. De rest van de tuin was gazon en daar was niet gespit.

Er restte nog maar één optie.

Lukes zandbak.

‘Wat heb je met Luke gedaan?’ fluisterde Travis.

Don Fuego’s ogen bleven op de steen gericht. ‘Leg neer. Daarmee bereik je niets.’

‘Je oogst wat je zaait, klootzak. Zeg het me, of ik beuk je de vergetelheid in.’

‘En als ik omkijk zal ik jou zien, indiaan.’

Wat heb je godverdomme met Luke gedaan!’ brulde hij. De sjamaan deinsde achteruit en hief een gehandschoende hand op. Zonder zich te bedenken stortte Travis zich op hem en wierp hem tegen de vlakte. Het geluid van de splijtende schedel toen deze tegen een rotsblok sloeg knakte de paarse dageraad. Travis hief de kei boven zijn hoofd.

‘Oké, oké,’ hijgde Don Fuego. ‘Ik vertel het je.’

Het zand was los en de spade gleed er gemakkelijker doorheen dan door de droge tuinaarde. Dit was haar laatste kans. De wolkensluiers verkleurden het ochtendlicht tot een somber, ontwrichtend decor. Haar spieren gilden het uit, maar toch verdween schep na schep zand over de houten, gebleekte omranding van de zandbak. Nu en dan ketste het blad op felgekleurde plastic zandvormpjes of actiefiguurtjes van Luke, die ze achteloos aan de kant smeet. Op een diepte van ongeveer een halve meter stuitte Sharon op donkere aarde, afgezet met kiezels en taaie wortels. Juist wilde ze de kuil verbreden, toen haar schep iets zachts raakte. Ze liet zich op haar buik aan de rand van het gat vallen en wroette met blote handen het rulle zand op de bodem weg.

Toen ze voelde wat daar lag, verstijfde ze van afschuw.

In de bedding van de kuil, bedekt met een dun laagje aarde, lag een kinderhand.

‘Hij is een lioh o’oh, een godenmens in de taal van de Yo’emem.’

Roerloos staarde Travis hem aan.

‘Een meestertovenaar. Half menselijk, half anorganisch. Hij heeft de kracht van een anorg en de helderheid van organische wezens. Deze magische schepselen doolden vroeger over de aarde, maar tegenwoordig zijn ze allemaal verdwenen.’ Hij grijnsde. ‘De anorgs in je huis zijn van hem, indiaan. Hij wond ze waarschijnlijk al om zijn vinger toen hij nog in de wieg lag.’

Travis hapte naar adem. Hij had het gevoel alsof al zijn vragen zich over de rand van een afgrond stortten en hij erachteraan viel.

‘Weet je nog, die avond in het duinhuis?’ Don Fuego blies de lijkenlucht over zijn gebarsten lippen. ‘Het was jouw wens die dit op gang bracht. Jij versplinterde mijn hart, de eerste keer in eeuwen dat het weer liefde voelde. Dus ontbood ik een anorg om je te bezwangeren.’

‘Hij heeft me verdomme verkracht!’ barstte Travis uit. Hij hief de kei weer boven zijn hoofd. ‘Klerelijer. Geef me één reden om je niet te doden. Je hebt me vader van een monster gemaakt.’

‘Het is nog steeds je zoon.’

‘Hij is godverdomme een doodtarter!’

‘Waar heb je het over?’

‘Hou je niet van den domme! Luke is al zes jaar lang acht! Hij heeft Sharon met zo veel geweld van levensjaren beroofd dat ze nu aan kanker sterft. Jíj hebt het allemaal op gang gebracht!’

Maar halverwege zijn tirade luisterde de sjamaan al niet meer naar hem. ‘Die bijdehante kleine klier!’ Don Fuego’s woede was onmiskenbaar, en Travis begreep dat ook hij een laatste feit over het hoofd had gezien. ‘Dat eigenwijze jong is zich niet half bewust van zijn eigen krachten. Als het waar is wat je zegt, heeft hij zich, verzot op zijn dinky toys en zijn perfecte bestaan van een achtjarige, puur instinctmatig ergens begraven en zich opnieuw de wereld in geslingerd. Het is een klein kind dat met vuur speelt. Hij heeft waarschijnlijk geen flauw benul van wat hij heeft gedaan.’

Hij herkende zijn stem nauwelijks meer. ‘Wat dan nog?’

‘Volgens de legende ontwaken de krachten van de lioh o’oh in de puberteit. Als kleuter is hij niets meer dan nog niet ontkiemd uitspruitsel. Zijn vader en meester behoort hem in die ontwikkeling bij te staan, anders zijn de poppen aan het dansen.’

Travis’ koude ogen doorboorden hem. ‘En ik veronderstel dat je nu de tijd rijp vond om hem op te komen eisen.’

‘Het is ook míjn zoon,’ siste Don Fuego en Travis had de kei op zijn schedel laten neerkomen, als hij op dat moment niet doordrongen was van een vlijmende angst. De waarschuwing van zijn vader. O christus. Hij begreep wat zich aan het voltrekken was, negenhonderd kilometer verderop in San Diego.

Hij greep naar zijn mobieltje en drukte het thuisnummer in.

Hij luisterde zeker zes tellen, voor hij besefte dat de netwerkverbinding was weggevallen.

Geschokt door haar ontdekking deinsde Sharon terug uit de kuil en dwong zich nog eens te kijken.

Daar lag hij.

Een jongenshand, met de muis naar boven, de vingers lichtjes gebogen. De groeven in de huid waren opgevuld met aarde. En...

Op de duim zat een klein, gebogen litteken.

Ze herkende het meteen, want dat was het litteken op Lukes duim. Hij had het opgelopen op zijn zevende, toen hij zich op het schoolplein aan een glasscherf sneed.

O lieve god, daar lag Luke.

Ze gilde zijn naam en stortte zich op het graf om zijn lichaam te bevrijden. Al haar gedachten losten op als sneeuw voor de zon en ze zag alleen nog haar zoon in doodsnood, begraven onder een vracht aarde in zijn eigen zandbak. Met blote handen ging ze het zand te lijf. Ze verwondde haar vingers aan de harde grond en met bloedende handen groef ze verder om het gat groter te maken. Keer op keer gilde ze zijn naam. Ze merkte niet tot hoever ze haar lichaam dreef, tot koud zweet haar in de ogen stroomde. Toen de kuil diep genoeg was klom ze er zelf in en sjorde aan de blootgelegde arm. De huid voelde warm aan – goddank, hij leefde nog. Na een tweede ruk gaf de aarde mee en gleed het slappe, vuile lichaam van Luke tevoorschijn. Hij was naakt en bewusteloos. Met tranen van afschuw nam ze hem in haar armen en klopte teder het zand van zijn gezicht.

‘Luke, o lieve Luke,’ prevelde ze, ‘wat is er met je gebeurd, wat hebben ze met je gedaan...?’

Ze hees zich aan de rand van de zandbak omhoog, haar vrije arm om het zachte vlees van zijn rug geslagen, en tilde haar zoon uit zijn graf.

Tegelijkertijd voelde ze hem in haar armen zwaarder worden.

Sharon keek naar het lichaam van Luke en zag het voor haar ogen verouderen. Ze zag het vooruitstekende buikje verzinken, terwijl zijn schouders en borst breder werden. Ze zag zijn kaaklijn vermannelijken en de ranke spieren in zijn ledematen de ontwikkeling doormaken die normaal jaren kostte. En ze zag zijn schaamdons ontluiken, terwijl zijn groeiende gewicht haar tegen de graszoden drukte. In enkele seconden was Luke veranderd in een veertienjarige, met wangen die roze zagen en blaakten van gezondheid. Dit was hoe hij altijd al had moeten zijn, begreep ze. Het was een van de laatste dingen die ze met haar volle verstand begreep.

Een geluid. Ze keek om en...

Achter haar.

Ze keek van de jongen die aan de rand van de zandbak stond naar het lichaam in haar armen en weer terug. Ze werd wee vanbinnen, en tegelijkertijd ongelooflijk koud. Luke was naar buiten gekomen in het SpongeBob SquarePants T-shirt en de zwarte short waarin hij het liefste sliep. Het geluid dat ze had gehoord was het losrijten van de naden, toen zijn lichaam uit het shirt scheurde. Het lag in flarden aan zijn voeten. Alleen de elastieken band van de korte broek zat nog laag om zijn middel, en hield de gescheurde stof bijeen alsof het de gêne van de puberteit begreep.

Verwonderd, alsof hij juist was ontwaakt uit een lange slaap, keek de herboren jongen langs zijn lichaam omlaag. Vervolgens keek hij naar zijn evenbeeld in haar armen. En ten slotte vestigde hij zijn ogen op Sharon.

Sharon gilde, een gil die het einde van de normaliteit inluidde.

Zevenmaal probeerde Travis haar te bellen, en elke keer beefden zijn vingers meer. Maar als door een boosaardige gril van het noodlot kreeg hij geen bereik meer. Ten slotte gaf hij het op en wendde zich tot de sjamaan, die hem behoedzaam gadesloeg. Travis hield hem nog altijd tegen de rotsen gedrukt. Met zijn hoop vervlogen ook de moraal en menselijkheid uit zijn lichaam. Wat restte zag hij door een bloedrode sluier van haat jegens de man die hem alles had afgenomen.

‘Ik kan me niet voorstellen dat je nu nog bang bent om te sterven. De dood krijgt eindelijk wat hem toekomt.’ Hij hief de kei met een verkrampt gezicht van krachtinspanning op.

‘Je hield veertien jaar lang van hem,’ zei Don Fuego. ‘Eén seconde kan dat beëindigen.’

Zijn arm bleef gestrekt in de lucht hangen, aarzelend. De kei glom als bloed in de gloed van de eerste zonnestralen.

‘Zal hij bij mij blijven, als ik terugkom?’

‘Dat verzeker ik je. Jullie zullen beiden doodtarters zijn. Ik kom mijn deals altijd na, dat heb ik je bewezen.’

Vagelijk besefte Travis dat hij niet meer in staat was rationele keuzes te maken en dat hij de drempel naar de krankzinnigheid had overschreden. Maar wat maakte een laatste bedrog na zo veel misleiding nog uit? Hij hield niet minder van zijn zoon.

‘Vervul mijn wens dan,’ zei hij en hij liet de kei vallen.

Don Fuego krabbelde onder hem vandaan. Hij keek hem gespannen aan, de stilte tussen hen aftastend. Toen hij zich naar het meer wendde, zag Travis de misvorming op zijn achterhoofd, waar de schedel was gebarsten. Zonder een woord met elkaar te wisselen daalden ze af in het bassin. Een eind bergafwaarts hielden ze halt. Geplaagd door de vraag of hij er goed aan had gedaan, staarde Travis over de stille oever en het zwarte water. Hij merkte dat hem de moed ontbrak om te vragen wat zou volgen.

Lang hoefde hij er niet op te wachten.

De sjamaan haalde het spiegelmedaillon van zijn hals en opende het...

Een flits lichtte de natuurlijke arena van omringende rotsflanken op en de anorgs ketsten over de donkere spiegel van het meer, dat onmiddellijk begon te kolken. Travis vocht tegen zijn instinct om niet als een dolle weg te rennen, toen het meer zich met het geraas als van twintig watervallen in de greep van de wezens uit het bekken verhief. Het water zweefde letterlijk omhoog, omgeven door stortvloeden die aanvankelijk naar beneden regenden, maar voor ze op de bedding plensden in een weergaloze bespotting van de zwaartekracht naar boven terugstroomden. Op grote hoogte kwam het spiegelende water tot stilstand. Het had gewemeld van de anorgs, de behoeders van het graf, die nu in een waanzinnige schimmendans onder het zwevende meer in de rondte cirkelden. Het licht van de dageraad wierp een feeëriek clair-obscur van regenbogen en stralenkransen door het glinsterende water.

Travis was op zijn knieën gevallen. Op de uitgesleten rotsbodem van het meer hieven enkele van de schepselen twee enorme, platte dekstenen omhoog en legden zo een mausoleum bloot dat altijd door het water aan het zicht onttrokken was geweest.

Don Fuego spreidde zijn armen en zijn buitenaardse leger kwam in een georganiseerde formatie tot rust, wachtend op het bevel van zijn commandant. Deze wendde zich tot Travis.

‘Welnu, indiaan,’ zei hij, en hij gebaarde naar het graf. ‘Treed naar voren.’

De telefoon rinkelde in een stil huis. Acht keer ging hij over, toen trad het antwoordapparaat in werking. De opgewekte stem van Sharon speelde blikkerig voor een vergeten publiek.

Hallo, dit is het nummer van Travis, Sharon en Luke Lauper. Als u belt voor achterstallige betalingen van Sears, Lukes schoolgeld of de huurachterstand, toets dan een 1 en hang op. Spreek in alle andere gevallen een bericht in na de piep, dan bellen we zo spoedig mogelijk terug.

Er klonk een piep, gevolgd door een lange stilte. Toen een stem. De stem huilde.

Dag lieve Sharon. Met Travis...

Er volgde meer, maar de woorden gingen verloren in de stilte. Enkele minuten later klonk er eindelijk een geluid. Een hand, bleek en mager, graaide over de drempel van de serredeur, tastte door het vliegengordijn, greep zich vast aan het hout. Sharon sleepte zich naar binnen en bleef in de deuropening liggen, het gezicht plat op de grond. Ze lag te stuiptrekken, niet in staat zich te bewegen. Van boven tot onder was ze een kloppende golf van pijn. Als ze ademhaalde, leek het alsof ze brandende as naar binnen zoog. Ze vermoedde dat ze een beroerte had. Ze voelde haar linkerarm niet meer. Deze lag als een dood stuk vlees onder haar lichaam gevouwen.

Ten slotte dwong ze zichzelf voort te maken, opgejaagd door een fysieke angst die sterker was dan de pijn. Ze doorkruiste de woonkamer, zich voorttrekkend aan pollen tapijt en de poten van meubels. Bij het trappenhuis aangekomen hees ze zich omhoog aan de eerste spijl en op dat moment hoorde ze het klateren van het bamboe vliegengordijn.

Luke Lauper kwam binnen in de trage, halfverdoofde staat waarin hij haar door het labyrint van kuilen in de tuin was gevolgd. Sharon uitte een gesmoorde kreet en begon zich omhoog te slepen over de eerste treden van de trap. Ze wist dat het ding dat haar nazat niet haar zoon was. Ze wist zelfs dat het niet louter kwaadaardig was, alleen... nieuwsgierig. Instinctief voelde ze dat die nieuwsgierigheid haar leven bedreigde. Plotseling leek sterven geen verlossing meer, niet op deze manier.

Luke bleef vertwijfeld staan bij haar sjaal, die ze halverwege de woonkamer was verloren. Toen begon hij weer langzaam achter haar aan te lopen. Sharon was bij de negende tree toen ze hem onder aan de trap hoorde. Kermend van afschuw keek ze over haar schouder. Haar zicht was onscherp en vertekend, maar toch zag ze de bijna naakte jongen traag de trap op komen. Gedreven door paniek sleepte ze zich verder omhoog. Ze gilde bij een pijnscheut in haar linkerboezem, gaf het bijna op, zette toch weer door, en bereikte zo het spiegelpaleis.

Ze was halverwege de overloop toen ze haar ijdele vlucht staakte. Steun zoekend bij de deurpost van de badkamer, hees ze zich overeind. Luke had de bovenste treden bereikt en betrad het spiegelpaleis. De jongen keek haar niet aan, maar observeerde haar wel, keek door haar heen. Ze begreep dat hij er zich niet van bewust was wie of wat hij was, of waar hij zich bevond. Hij was het slachtoffer van de wrede onschuld van zijn instinctieve nieuwsgierigheid.

Luke... lieverd... wilde ze zeggen, maar de woorden kwamen niet over haar lippen.

De meestertovenaar hief zijn armen. In een regen van glas spatte het spiegelpaleis uiteen in ontelbare kleine scherven. Sharon voelde haar huid door talloze minuscule speldenprikken doorboord worden. Even dacht ze aan een optische illusie toen ze de blinde vlekken zag die voor haar opdoemden. Het volgende moment omsloten ze haar in hun omhelzing en wist ze niets meer.

Toen de anorg zijn vorm vervastte, viel Sharon in twee werelden tegelijk in scherven uiteen. Maar die scherven waren geen glas, die scherven waren warme hompen bloedend vlees.