5

 

Het was al donker toen Travis werd gewekt door het getingel van een honkytonkpiano uit de eetzaal. Hij voelde zich nog altijd geradbraakt, maar niet meer zo vermoeid. Nadat hij een douche had genomen gingen ze naar beneden. Hij at een eenvoudige maaltijd in het groezelige restaurant, waar een gezelschap mannen uit het dorp, allemaal latino’s, een luidruchtig feestje hield. De eetzaal rook naar tequila, aangebrand vlees en knoflook, maar die lucht werd versluierd door de nacht en de geur van de woestijn die buiten lagen te wachten.

‘Steken we hier in Naco de grens over?’

‘Ja, naar gene zijde, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Don Fuego sloeg hem gade terwijl hij at. De broodmagere ober had hem bevreemd aangekeken toen hij kenbaar maakte dat hij niets wilde bestellen, maar lichtte vliegensvlug de hielen toen de sjamaan zijn ogen op hem richtte. Don Fuego’s hoornvlies begon de eerste tekenen van vertroebeling te vertonen. Blijkbaar was zijn bewustzijn niet in staat het ontbindingsproces geheel tegen te houden, maar slechts te vertragen.

‘De politie is naar me op zoek. Die troep die je in Greens crematorium hebt veroorzaakt komt op mijn conto te staan. En ik heb gisternacht een mortuarium beroofd.’

‘We komen er wel doorheen. Ik ken een paar trucs. Geef me het spiegelmedaillon dat ik je in San Diego gaf.’

De herinnering aan het medaillon bracht vlagen van de droom terug en een huivering trok langs Travis’ ruggengraat. Behoedzaam overhandigde hij hem het sieraad. Don Fuego hing het om de opgeslagen kraag van zijn leren jas.

‘We zullen vannacht een stuk moeten lopen, en je zult het op eigen kracht moeten doen,’ zei hij. ‘Maar we komen er, hoe dan ook. Eet een beetje door, dan kunnen we gaan.’

Hij had haast. Plotseling was dat geen veronderstelling, maar een onweerlegbaar feit. Hij viel langzaam uit elkaar. Waarom zou hij haast hebben als hij wilde sterven?

Niettemin waren ze twintig minuten later op weg. Travis merkte dat zijn handen trilden toen ze de grensplaza naderden. De douanepost van Naco was klein en slecht geëquipeerd, precies de reden waarom Don Fuego de plaats had uitgekozen. Hij bestond uit een eenvoudige barak van dikke, gehavende adobemuren met afgeronde hoeken en uitstekende houten balken. Slechts een enkele laan leidde onder de aardekleurige overkapping door. Aan de overzijde lonkte het bord BIENVENIDOS A NACO, SONORA in het vaderland van Don Fuego, maar eerst dienden zich de douaniers aan.

‘Doe precies wat ik zeg,’ siste de sjamaan. ‘Handel snel, als het moet.’

Travis remde af voor het rode stoplicht. Een gezette Mexicaanse douanebeambte kwam naar buiten en gebaarde Travis het raampje open te maken. ‘Goedenavond, señor,’ groette de man met een zware Spaanse tongval. ‘Iets aan te geven?’

‘Nee, meneer,’ zei Travis.

‘Paspoort, por favor.’

‘Dat heb ik niet bij me, maar ik heb wel mijn rijbewijs.’ Hij overhandigde hem het document. De douanier wierp er een korte blik op.

‘Dit is niet paspoort. Uw amigo?’ Hij wierp een blik door het open raampje en zette grote ogen op bij het zien van het inmiddels purperen wondweefsel op de wang van zijn medepassagier. ‘Wat is er met ú gebeurd?’

‘Ik ben in het mes gelopen,’ zei Don Fuego afgemeten.

Voor de douanier kon reageren kwam zijn collega opgewonden uit de wachtpost naar buiten. ‘Es buscado por los Americanos!

Para qué?

De beambten wisselden enkele woorden in het Spaans, en toen de gezette man zich weer tot de Galaxie richtte, was zijn toon dwingend. ‘Uitstappen, por favor.’

Travis wierp een vertwijfelde blik op Don Fuego, die knikte. Hij opende het portier en stapte tussen de twee douaniers. Deze hadden hun dienstpistool nog niet getrokken, maar leken nerveus als wezels. Toen de sjamaan om de Galaxie naar hun kant liep, hoorde Travis het veel te holle geklak van diens lege cowboylaarzen op het plaveisel. Hij was er vrij zeker van dat de douaniers het ook hoorden, want ze keken elkaar kort aan.

‘Leg uw handen op de auto,’ beval de gezette Mexicaan. Travis en Don Fuego deden zwijgend wat er van hen verlangd werd. Terwijl de tweede beambte hem begon te fouilleren, wendde de gezette zich tot Don Fuego. Toen zijn handen niet op weerstand stuitten, maar de leren jas als een laken aan een waslijn golfde, trok de arme kerel asgrauw weg en fluisterde: ‘Dios mio.’

Don Fuego draaide zich om en grijnsde van oor tot oor. ‘Wil je een knuffel, schat?’

Voor de douanier wist wat hem overkwam sloeg de sjamaan zijn armen om hem heen. Travis zag dat het lichaam van de man onmiddellijk begon te stuiptrekken.

Hijo de puta!’ De tweede beambte deed een greep naar het dienstpistool aan zijn koppelriem, Travis op slag vergeten. Don Fuego duwde de gezette man van zich af en deze wankelde schreeuwend weg, zijn handen tegen onzichtbare belagers opgeheven.

Het schot verscheurde de nacht en verdoofde Travis voor luttele seconden. De kogel doorboorde Don Fuego’s leren jas aan beide kanten en sloeg het stucwerk van het grenskantoor kapot. Ongelovig keek de sjamaan naar het rokende gat in zijn revers.

‘Ze hebben mijn fucking hoofd afgehakt,’ riep hij. ‘Denk je dat een kogel me iets doet?’

Voordat de verbijsterde douanier een tweede schot kon lossen, nam Don Fuego ook hem te grazen. De Mexicaan begon te sidderen alsof hij onder stroom stond. Toen de sjamaan hem losliet rende hij als een dolleman weg over de grensplaza.

‘Wat heb je met ze gedaan?’ vroeg Travis.

‘Het archaïsche equivalent van een mep op de rug,’ zei Don Fuego nuchter, terwijl hij zich om de wagen haastte. ‘Stap in, indiaan. We krijgen gezelschap.’

Travis hoorde het lawaai van toesnellende stemmen uit het kantoor, gealarmeerd door het schot. Zonder na te denken sprong hij in de auto en trapte het gaspedaal tot op de plank in. Met piepende banden scheurde de Galaxie Mexico binnen. Er volgde een salvo pistoolschoten en Travis kromp ineen achter het stuur. Enkele kogels ketsten af op het chassis, maar in een mum van tijd waren ze buiten bereik van de grenspatrouille.

‘En nu gassen,’ maande Don Fuego. ‘We moeten zo veel mogelijk voorsprong krijgen.’

‘Als ze achter ons aan komen, ontlopen we ze nooit.’

‘Dat hoeft ook niet.’

Als een projectiel schoot de wagen over de hoofdweg door het stadje. Her en der sprongen mensen geschrokken tegen de gevels. Eenmaal moest een gammele sedan zonder achterbumper naar het trottoir uitwijken om hen te laten passeren. Algauw hadden ze de grens van de bebouwde kom bereikt. Het wegdek werd slechter, was her en der zelfs gescheurd. Woonhuizen maakten plaats voor verweerde barakken, en nadat ze ook die achter zich hadden gelaten, slokte de woestijn hen op.

Het duurde niet lang voor er een kordon zwaailichten in de achteruitkijkspiegel opdoemde, dat zienderogen op hen inliep. Koortsachtig drukte Travis het gaspedaal dieper in, tot Don Fuego plotseling zei: ‘Stoppen.’

‘Wat?’

‘Stoppen!’

Travis ging op de rem staan en prompt klapte Don Fuego als een lappenpop dubbel in zijn gordel. Midden op de verlaten weg kwam de Ford tot stilstand.

‘Maak voort.’ De sjamaan sprong uit de wagen en gooide het portier achter zich dicht. Travis volgde zijn voorbeeld en rende hem achterna de berm in, waar hij een lage, met timothee overwoekerde aarden wal beklom. Sprinkhanen sprongen driftig sjirpend naar alle kanten weg. Aan de andere kant van de wal lieten ze zich vallen en krabbelden zo ver terug omhoog dat ze op de weg konden kijken.

‘Christus,’ hijgde Travis. ‘Wat ben je van plan?’

Don Fuego siste hem toe stil te zijn. Enkele honderden meters verderop naar het noorden kwamen de zwaailichten van het kordon dichterbij. Ze hadden motoren ingezet om de voortvluchtigen in te halen. Toen ze de Galaxie op vijftig meter waren genaderd, hielden de motoragenten halt en wachtten op een oude pick-uptruck die was overgeschilderd tot patrouillewagen. Een aantal federales sprong met getrokken pistool uit de roestige laadbak. Ze waren zes man sterk. Travis hoorde hun opgewonden stemmen terwijl ze naar de lichten van de stilstaande wagen tuurden.

Langzaam slopen de federales naderbij.

Ademloos keek Travis toe hoe Don Fuego het medaillon van zijn hals haalde en een stroom woorden in een vergeten taal in het halfgeopende klepje prevelde. Daarop wendde hij zich grimmig tot Travis.

‘Maak kennis met de anorgs.’

Met een woeste beweging stootte Don Fuego het medaillon aan het leren koord naar voren. In een geluidloze explosie schoten er drie, vier, vijf schimmige gedaanten met duizelingwekkende snelheid uit naar voren. Vliegensvlug namen ze hun positie in tussen de Galaxie en de federales en bleven daar roerloos zweven. De Mexicanen slaakten verschrikte kreten bij het zien van wat er voor hen hing, Travis’ eigen schreeuw stierf weg voor deze zijn lippen had verlaten.

De enige woorden waarmee hij zou kunnen omschrijven wat hij zag, was dat het vlekken waren van een volslagen afwezigheid van kleur, vorm en substantie, die de werkelijkheid om zich heen op een krankzinnige manier leken te vervormen. Elk afzonderlijk wezen leek uit scherven te bestaan die aan de randen halftransparant schenen, maar daarbinnen... Er waren niet alleen geen aardse begrippen die konden beschrijven wat daar was, maar zijn hersenen leken zelfs niet genoeg ontwikkeld om te registreren wat zijn ogen waarnamen. Het was alsof hij te lang in zijn ogen had gewreven en blinde vlekken zag. Misschien was dat wel de beste omschrijving van de wezens: staarvlekken op het netvlies van de werkelijkheid zelf.

‘Wat zijn dat?’ bracht hij uit.

‘Dat,’ fluisterde Don Fuego, ‘zijn anorgs, anorganische wezens.’

De federales fluisterden met elkaar. Een van hen vuurde een schot, maar de wezens bleven onbewogen op hun plaats. Travis voelde de lucht dichter worden.

‘Wat zíjn het?’

‘Levensvormen uit een andere dimensie. Vele malen sterker dan organisch leven, maar hun bewustzijn is flauwer. Daarom voelen ze zich aangetrokken tot onze helderheid, vooral tot die van de doodtarter. Het zijn nogal sluwe schepselen. Ze zullen proberen je om de tuin te leiden, je hun wereld in te lokken en je daar voor eeuwig gevangen te houden.’

De sjamaan zwaaide met zijn arm en met kwaadaardige speelsheid schoten de schimmen op de federales af. Deze lieten hun wapens vallen en sloegen gillend op de vlucht. De snelste kwam nog niet halverwege de pick-uptruck. Midden in hun vlucht werden ze door hun belagers overweldigd. Ze verstijfden letterlijk in de blinde vlekken die hen omsloten. Hun van doodsangst vertrokken en uit het perspectief gerukte gezichten verwerden tot groteske maskers.

Travis was nauwelijks in staat enig stemgeluid te produceren. ‘Wat doen ze?’

‘Ze knappen het vuile werk op. Een tovenaar die de kunst verstaat ze gevangen te nemen, kan ze naar onze wereld halen. Die kunnen ze niet op eigen kracht ontvluchten. Anorgs beschermen de doodtarter met hun buitengewone kracht en bewaken zijn graf. In ruil daarvoor laat hij ze op den duur weer terugkeren. De doodtarter onderwerpt ze en maakt ze tot zijn bondgenoten.’

‘Klinkt meer als slavernij,’ mompelde Travis.

‘O, heb geen medelijden met ze. Het is een gevaarlijk spel. Als je ook maar één moment niet oplet, zullen ze je meedogenloos meesleuren en met jou precies hetzelfde doen.’

Plotseling lieten de anorgs de grensbewaarders uit hun greep ontsnappen. Deze vielen op hun knieën en kropen als mieren alle kanten uit, terwijl de wezens om hen heen cirkelden. Een van de federales lachte hoog, waanzinnig, een geluid dat Travis tot in zijn botten verkilde.

‘De aanraking van de anorgs kan een mens op slag zijn verstand laten verliezen,’ zei Don Fuego. ‘De confrontatie met zoiets vreemds, zoiets uitheems, is net als een blik in het centrum van de schelp.’

Plotseling werd het Travis allemaal duidelijk. ‘Dus dat is wat er in het duinhuis spookte.’

‘Is het er nog steeds?’ De sjamaan grijnsde. ‘Het arme ding. Ze blijven als vliegen om een lichtbron zwermen waar ze deze wereld zijn binnengesleept, in de hoop ooit terug te kunnen keren. Voor hen is onze wereld net zo ondefinieerbaar als zij voor ons.’

Opnieuw maakte Don Fuego een armbeweging en nu stortten de anorgs zich op de motoren en de pick-uptruck van de federales. Een grillig mozaïek van blinde vlekken spande zich als een gescheurd dekzeil over de voertuigen. Even was er het vermoeide zuchten van metaal, toen verdwenen de delen die de anorgs in hun lichamen absorbeerden gewoon. Het overgebleven schroot stortte als een incomplete puzzel op het wegdek. Er klonk een doffe klap toen het achtereind van de laadbak van de truck op zijn achterwielen voorover plofte.

‘Anorgs kunnen hun vorm vervasten,’ verklaarde Don Fuego. ‘Als ze dat doen scheuren ze de schaal van de werkelijkheid als het ware open en alles wat zich daarin bevindt wordt hun wereld ingezogen. Zoek dekking.’

Don Fuego sprong op de aarden wal en rende een eind naar links. Zonder zich te bedenken volgde Travis het advies van de sjamaan op. Hij liet zich naar beneden zakken en rende weg. Twintig meter verder draaide hij zich om. Op dat moment werd hij geconfronteerd met een beeld dat hem altijd bij zou blijven: Don Fuego, zelf een figuur uit de schemerwereld, dansend in een bovennatuurlijk ballet met de schimmen, op de choreografie van een waanzinnige. De sjamaan hield het spiegelmedaillon uitgestrekt in de lucht. Hij bulderde een onaards gezang terwijl de anorgs in een spiraal boven zijn hoofd cirkelden. De leren jas, opengesprongen in het tumult, wapperde als een spookachtig gewaad in het ritme mee onder zijn hoofd. Aan de grond genageld zag Travis dat een van de anorgs er een agressieve uitval naar deed en de flap afbeet. Don Fuego dook van de aarden wal, het medaillon in een uiterste krachtinspanning boven zijn lichaam geheven. Een tel later werden de wezens stuk voor stuk naar binnen gezogen.

Verbluft haastte Travis zich naar de plek waar de sjamaan was gevallen. Hij lag in het stof van de berm, zijn menselijke vorm onder de gescheurde leren jas misvormd, maar het hoofd nog altijd ongeschonden. Toen Don Fuego de schrik in Travis’ ogen zag produceerde hij een clowneske grijns en zei: ‘Dat scheelde niet veel!’

Hij sloot het klepje van het medaillon en krabbelde overeind.

‘Wat gebeurde er?’ stamelde Travis.

‘Ze waren flink pissig. Dat krijg je, na een tijdje. Ze willen naar huis. Maar ik heb ze gevangen in mijn spiegel, en daar kunnen ze ons niets doen.’

Onverhoeds werd het tragische lot van de anorganische wezens Travis duidelijk en hij voelde een steek van woede. Ze waren slaven in een compleet onbekende wereld die er voor hén uit moest zien als een blinde vlek, waarin ze slechts het heldere bewustzijn van organisch leven voelden. Ze waren misleid door een sjamaan die zich van het lot van zijn bondgenoten niets aantrok.

‘De krengen,’ zei Don Fuego laconiek. ‘Je wilt niet dat ze jóú gevangennemen.’ ‘Wat gebeurt er dan?’ ‘Dan ben je verdwaald, als een worm in een blok beton.’ ‘Kom, indiaan, laten we gaan.’ Zonder de federales, die nog steeds verdwaasd tussen de overblijfselen van de pick-uptruck rondscharrelden, nog een blik waardig te keuren leidde hij Travis naar de Galaxie. Bij het instappen zei hij: ‘Herinner je je mijn pink nog? Die ben ik in een gevecht met een anorg verloren. Wist ik veel dat er een moment zou komen dat ik hem niet meer zou missen!’

Hij schaterde het uit, maar Travis was roerloos blijven staan. Een straffe bries kwam vanuit de nachtelijke woestijn aanrollen en verkilde zijn huid. Travis had zojuist een gedeelte van zijn nachtmerrie voor zijn ogen werkelijkheid zien worden. Pas nu besefte hij dat dit zijn nachtmerrie wás, en al die jaren sinds de in zijn droom herrezen nacht in het duinhuis al was geweest. In de dramatische betekenis daarvan durfde, nee, kón hij zich niet verdiepen.

Maar wat er die nacht, meer dan negentien jaar geleden, was gebeurd, was niet het meest angstaanjagende. De verklaring van het verlies van Don Fuego’s pink bracht een parallel met zich mee, die hij tot nu toe over het hoofd had gezien. Ook Sharon had op onverklaarbare wijze haar pink verloren. En dat was gebeurd tijdens een ongeluk met een spiegel, bij hen thuis op de overloop.