2

 

Even voor het begon te dagen, besefte Travis Lauper dat de hallucinatie niet langer een gevolg van slaapdronkenheid of snelweghypnose was. Dat was duidelijk omdat hij niet langer voelde hoe beroerd hij eraan toe was. Zijn geest begon warm en niet onprettig te tintelen, alsof hij door onzichtbare handen omhoog werd geduwd. Het licht van de koplampen dreef vloeibaar voor de Ford Galaxie uit als rivieren van gesmolten zilver. Travis voelde zich erop wegzweven en snakte naar adem. Wat hij zag, kon maar één ding betekenen. Don Fuego was ontwaakt.

Ik laat je de weg van de tovenaar zien, indiaan, klonk zijn stem vanuit het universum waar zijn geest in oploste. We hebben een lange reis voor de boeg.

Voor Travis’ oog openbaarde zich een sprookjestafereel van een man en een kleine jongen op een bergtop die elkaars hand vasthielden. De man was Don Fuego, misschien tien jaar jonger in zijn gezicht, maar vrij van het gewicht van een millennium in de ogen. De indianenjongen was zijn zoon. Onder hun voeten ontvouwde zich een fabelachtig landschap van nevelige valleien waarin de rivier de Yaqui als een fata morgana in de zon trilde. De trilling leek een optische illusie, alsof de lucht ademde en plotseling verboog. In het midden opende zich een gat waaruit een peilloze duisternis het tweetal tegemoet gulpte, die de jongen met ongelooflijke vaart uit de hand van zijn vader rukte.

Als laatste afstammeling van de Yo’emem Tankahal zag ik mijn volk in vlammen verschroeien, sprak Don Fuego. Maar als méns zag ik alleen mijn zoon sterven. Het gebroken silhouet van de vader zonk op zijn knieën voor de brandende hut, waarin zijn zoon zat opgesloten. Zijn lichaam zat onder het bloed van degenen die hij had gedood in zijn poging hem te redden, terwijl de hitte van het bulderende vuur blaren op zijn gezicht schroeide. Ik was te laat, misschien maar luttele minuten. Slechts enkele meters voor mij stierf mijn zoon. Hij was negen jaar. Alleen iemand die ooit het dierbaarste wat hij bezat heeft verloren, kan de betekenis daarvan overzien. Wat je verliest, draag je onherroepelijk alleen.

Travis kende het gewicht van de rouw, het riep de echo van een verloren verleden op. Voor zijn ogen veranderde de gestalte van de man in een uitgemergelde woestijnwolf. Het dier rende door de nachtelijke Sierra Madre, verworden tot een gitzwart brok vergif dat leven en dood vervloekte, en een spoor van verzengde aarde onder zijn poten achterliet.

Maar achter mijn wrok ging slechts verdriet schuil, vertelde Don Fuego, een ontmantelend verlangen om hem terug te krijgen. Ik begeerde het onmogelijke: ik wenste het verleden ongedaan te maken. Als ik maar sneller had gerend, als ik die dag maar in de nederzetting was gebleven, als ik maar, als ik, als...

De wolf wierp zijn kop in zijn nek en huilde zijn menselijke kreet in de schaduw van een dode yucca.

Ik weet nog heel goed dat ik op een nacht wakker schrok en besefte dat ik me niet meer kon herinneren wat het laatste woord was dat hij tegen me had gezegd. En hoe anders het zou zijn, met elk ander woord. ‘Vader’ of ‘liefde’ in de vergeten taal van de Tankahal vond ik goede woorden. Ik hield me voor dat het ‘jou’ was, omdat hij ‘ik hou van jou’ zou hebben gezegd. Maar de waarheid was dat ik het niet wist. Misschien was het wel ‘misschien’, of ‘was’, of ‘wel’, omdat ik hem niet had laten uitpraten. Of misschien was het ‘straks’, omdat hij had gezegd ‘tot straks’, terwijl hij niet wist dat er helemaal geen straks meer zou komen.

Ik zie je vanavond, prevelde Travis en hij voelde een ongelooflijke hitte in zijn geest branden.

Ik moest het weten, vervolgde de stem van Don Fuego. En weet je wat ik toen deed?

De wolf zette een stuntelige pas achteruit, de staart tussen de pezige benen, en begon achteruit te schrijden. Travis was met stomheid geslagen. In een mum van tijd waren de visionair en zijn gids veranderd in de kleine jongen in zijn bermuda die achteruit door de branding ploeterde en de sjamaan die zijn gezicht tegen zijn naar kruidentabak geurende shirt drukte. De magie van de tovenaar? Of het verlangen van de leerling naar iets wat was voorbijgegaan?

Onthutst keek Travis toe hoe de woestijnwolf achteruit door de bergen kroop, in een poging de echo’s van zijn voetstappen terug te vinden. Maar de wolf zag in wat ook Travis eens had ingezien: dat de vogels vooruit bleven vliegen en de zon in het oosten bleef opkomen; dat de tijd almaar vooruit bleef gaan, terwijl zij in dat bevroren moment zaten verankerd.

Jij was niet de enige, indiaan. Toen wij elkaar die dag op het strand ontmoetten wist ik dat wij elkaars leven op ingrijpende wijze zouden veranderen.

Op dat moment botste de wolf tegen een gestalte op en toen hij zich omdraaide, was het weer Don Fuego. De kluizenaar uit de bergen leek ouder dan de wereld, had een gezicht van boombast en de ogen van een uil. ‘Jij zint op wraak,’ zei hij met een raspende stem. ‘Jij zit gevangen in jouw lichaam. Jouw naam is Tonal.’

Zo trof mijn leermeester mij aan. Zíjn naam was Nagual. Hij was een oude medicijnman van een stam uit de bergen die in vroeger tijd in een zelf gevlochten caballito over alle wereldzeeën had gevaren. De tovenaar nam mij onder zijn hoede om zijn kennis over te dragen voor hij zou sterven.

In enkele ogenblikken zag Travis een jarenlange leerperiode voorbijflitsen, waarin Tonal zelfstandig leerde begrijpen wat Travis zelf in een spoedcursus op het strand was uitgelegd. De oude Nagual liet zijn leerling trippen met mescalito en leerde hem dat tovenarij niet het uitoefenen van bovennatuurlijke krachten of het oproepen van geesten was, maar de concretisering van waarnemingstechnieken waarmee we het universum om ons heen gestalte gaven. Travis herinnerde het zich allemaal. De wilde pracht van de kleuren, de vibrerende energievezels, maar vooral Humptie Dumptie, het lichtgevende ei van het menselijk leven.

Bovenal leerde mijn meester mij door zijn onderwijzing in tovenarij weer vooruit te lopen, zoals ik jou dat leerde door te surfen. Toen Nagual doorhad wat mij kwelde, greep hij me bij mijn lurven en gaf me de oplawaai die ik al die tijd al nodig had gehad.

‘Verdriet is slechts een vergankelijke pijn,’ sprak de oude sjamaan, ‘alleen maar werkelijk zolang je het met je herinnering vasthoudt. Je wordt erdoor verzwolgen of je sluit er een verbond mee, en in dat laatste geval verandert de pijn op den duur in spookbeelden van verlies en afwezigheid, die als plassen van een voorbije regenbui langzaam opdrogen in de morgenzon.’

Maar jij kon het niet, fluisterde Travis.

Ik kon het niet, beaamde Don Fuego. Andermans medeleven blijft vergankelijk, hoe troostend de woorden ook zijn. Uiteindelijk komt er een moment dat je weer alleen bent, en dan bespringt het je opnieuw. Het laat je niet los. Ik wilde me wreken op de dood, die me mijn zoon had afgenomen. Toen ik van het bestaan van de doodtarters hoorde, groeide mijn verlangen naar mijn ultieme wraak.

Travis begreep dat de oude man uit de bergen zelf geen doodtarter was. Niet alleen voelde Nagual een sterke tegenzin zijn leerling over het doodtarten te vertellen, hij vond het zelfs bijzonder vervelend als deze het onderwerp te berde bracht. Al wat hij erover kwijt wilde, was dat de doodtarter niet kon ontkomen aan de morele keus om een ander levensjaren af te nemen, zelfs als zijn intentie zuiver was. Maar Travis zag dat Tonal aan kracht won en dat Nagual langzaam zijn grip op hem verloor.

‘Dit is de laatste les die ik je kan geven,’ zei de tovenaar op een avond. Hij overhandigde zijn leerling de bontgekleurde schelp van een nautilus, gevormd als een platte spiraal van zo’n dertig centimeter in doorsnee.

Ik herkende hem in eerste instantie niet, vertelde Don Fuego, omdat ik nooit de zee had gezien. De nautilus is de meest primitieve diersoort op aarde, sinds het begin der tijden onveranderd gebleven. Nagual noemde hem daarom een levensschelp. Hij had hem tijdens een van zijn omzwervingen over de aardbol uit de Indische Oceaan opgevist.

‘Projecteer je bewustzijn in de schelp,’ zei de oude man, ‘en ontdek welke weg jij hebt te gaan.’

Ik vroeg hem om meer uitleg, maar hij wilde niets loslaten. Het was een onderwijsmethode die hij vaak toepaste: hij gaf me een raadsel op dat ik zelf moest oplossen, wat soms maandenlang kon duren. Zo ook in dit geval. Dag in dag uit projecteerde ik mijn bewustzijn vergeefs in de holte van de schelp en stuitte tegen de kalkschaal, die mijn doorgang naar de volgende kamer blokkeerde. De wanhoop nabij zocht ik uiteindelijk opnieuw mijn meester op, en gaf hem de schelp terug.

‘Hoe ging het?’ vroeg de tovenaar.

‘Er zat een visluchtje aan,’ zei Tonal en Travis kon het ruiken. De oude medicijnman nam zijn leerling bij de arm en begon te vertellen.

‘Het wezen dat deze schelp bewoonde bewoog zich gedurende zijn leven voort door zijn huis en naarmate het ouder werd, metselde het de kamer waarin het eerder verbleef achter zich dicht. Wijzen in landen ver hiervandaan ontdekten dat de schelp van de nautilus een unieke vorm heeft. Met elke wenteling wordt de spiraal groter, maar de vorm blijft gelijk. Zij beschreven de spiraal in een functie waarop alle belangrijke processen in het leven zijn terug te voeren.’

Voor Travis’ geestesoog loste het beeld van de twee figuurtjes in de Mexicaanse schemerbergen op en maakte plaats voor een kolossaal rad van psychedelisch licht. Gestaag draaide het altijd voort. Verbeeld in deze spiraal zag Travis de wentelende groei van de zonnebloemkop, de vioolspin die zijn web weefde, de havik die naar zijn prooi cirkelde, een draaikolk op open zee, het ontstaan van een orkaan vanuit de hemel, de arm van het spiraalvormige melkwegstelsel en het uitdijende universum zelf.

‘Jij moet een beproeving doorstaan,’ vervolgde de tovenaar, ‘omdat doodtarten zelden tot iets goeds kan leiden. Zie de schelp als het leven en ontdek wat de bron van alles je over de dood zegt, voor je eigenhandig het einde bepaalt.’

Ditmaal dook Travis’ bewustzijn mee in de holte van de nautilus, een ruimte van kathedraalachtige proporties, met muren van mineralen die glinsterden als serpentines van uitgelopen goud. Tot zijn verbazing toonde zijn visioen hem in de eerste kamer van de schelp niet een nieuwe episode uit Don Fuego’s leven... maar uit dat van hemzelf.

Hij zag Sharon, liggend op de vloer in het spiegelpaleis, terwijl Luke op haar neerkeek.

Nu ik begreep dat de schelp mijn leven voorstelde, echode de stem van Don Fuego, besefte ik dat elke kamer daarbinnen een afgesloten stadium van dat leven was, waar ik doorheen moest om bij de bron te komen. En de enige manier waarop de tovenaar tot de volgende kamer kon doordringen, was door te accepteren wat er zich in de huidige bevond, zodat hij het van zich af kon laten glijden.

Zo gebeurde het. De spiraal begon te draaien en Travis voelde zich dieper naar binnen afzakken, naar de tegenoverliggende kalkschaal en het beeld van Sharon, die de doorgang naar de volgende kamer versperden. Even vreesde hij dat hij ertegenaan zou slaan, maar toen opende de schaal zich en Travis’ bewustzijn stroomde vloeibaar de tweede kamer binnen. Zo kwam de carrousel op gang. Verder en verder daalde hij af naar het centrum van de spiraal. In elke kamer werd hij geconfronteerd met een nieuw beeld uit zijn leven en het verbaasde hem met hoeveel gemak hij het kon loslaten. Zelfs toen hij eindelijk, na bijna twintig jaar, zag hoe zijn vader op de stormachtige golven vergeefs de Zodiac onder controle probeerde te houden, maar door een fatale rukwind tegen het rif werd gedreven en overboord sloeg, aanvaardde hij voor eens en altijd de realiteit daarvan. Hoe dieper hij in de vernauwende schelp doordrong, hoe minder gewicht hij op zijn schouders voelde drukken. Zodoende belandde hij bij een grotesk beeld van de geboorte van het leven zelf: een machtige adelaar die een klein, lichtgevend ei uitpoepte.

Je zou me de weg van de tovenaar laten zien, zei Travis. Waarom zie ik mijn eigen leven, en niet het jouwe?

Don Fuego bleef hem het antwoord schuldig en instinctief voelde Travis dat dit van belang was. Niettemin vervolgde de stem van de sjamaan: Maar de plek waar ik nu was beland, was nog niet de bron. Ik begon te begrijpen waar Nagual op aanstuurde. Hij wilde me de beproeving laten doorstaan die alleen de machtigste en meest wijze tovenaars in het verleden hebben volbracht. Hij nam een korte pauze in acht, en zei: Nagual wilde me over de Tijuana Sloughs laten surfen.

Voor de tweede keer in korte tijd was Travis met stomheid geslagen.

Daar sta je van te kijken, hè? grinnikte Don Fuego. Ooit, indiaan, vertelde ik je dat het leven is als de Tijuana River: een rivier van vergiftigd rioolwater die naar zee stroomt, en besmet raakt met al wat hij op zijn weg tegenkomt. Alleen door alle vervuiling los te laten en op te lossen in de golfbrekers aan het eind, kan het water gezuiverd worden. Om dit te bereiken moet de tovenaar niet alleen alle onopgeloste vervuiling van zijn leven aanvaarden, maar deze, samen met het idee van het leven zélf, loslaten. Wil de tovenaar terug naar de bron om te leren over de dood, dan moet hij de Sloughs berijden en een blik werpen in de oceaan van zuiver water daarachter.

En verder wentelde de schelp. Hij voerde Travis’ bewustzijn met zich mee, terwijl om hem heen alles zijn betekenis verloor en taal niet langer in staat leek te vatten wat er met hem gebeurde. Op slag verdween al zijn benul van tijd, ruimte en bestaan. Maar vlak voordat dat gebeurde, zag hij één beeld, dat zelfs in de ondifferentieerbare leegte die achterbleef een echo naliet: een kalme, oneindige oceaan van louter zuiver water.

Die oceaan was de dood.

En al wat hem daar vergezelde, waren stemmen.

De stem van Don Fuego: Zodra de tovenaar aan de kust van die oceaan staat, zal hij dingen nooit meer hetzelfde ervaren. Hij heeft een blik in de afgrond geworpen en gezien dat er niets is.

De stem van hemzelf: Dat is niet waar. Er is de dood.

De stem van Don Fuego: Bij het zien van de onbeduidendheid van het leven staat de tovenaar inderdaad oog in oog met de dood. Maar hij hoeft zich er niet langer door te laten verpletteren. Integendeel, het is de bron van een nieuw begrip dat het leven omarmt. Er blijft namelijk maar één vraag over, en dat is of je wilt leven of sterven. Naguals bedoeling was om me mijn persoonlijke geschiedenis en de dood te laten aanvaarden als onderdeel van het leven, alvorens ik de keuze zou maken de dood in het gezicht uit te lachen.

Met een enorme vaart wikkelde de spiraal van de schelp zich van Travis’ bewustzijn af en de tastbare wereld begon weer vorm aan te nemen. Hij zag een kampvuur en rook de geur van geroosterd wild aan het spit. Het was nu nacht. Nagual rookte kruiden uit opgerold maïskaf. Uit de duisternis maakte zich de gestalte van Tonal los, alleen van de achterkant zichtbaar. Hij leek zijn meester iets te overhandigen – mogelijk de schelp, maar dat kon Travis niet goed zien.

Wel zag hij dat de blik van de sjamaan uit de bergen op slag verouderde... en op een vreemde manier verdorde, als verwaaiende herfstbladeren.

‘Hoe ging het?’ fluisterde Nagual hees.

‘Er zat een visluchtje aan,’ zei Tonal en hij werd een doodtarter.