7

 

Travis vervloekte zich voor zijn blindheid. Had hij ook maar even gedacht dat hij Don Fuego in de tang had gehad? De rollen waren omgedraaid, en op die manier hadden zij elkaar altijd al om beurten in hun greep gehouden. In de oeroude wrok van de sjamaan herkende hij de zijne. Zodanig, dat hij berouw voelde voor de wens van een veertienjarige jongen, overmand door de dood van zijn vader. Maar moest hij zichzelf daarvan de schuld geven?

Nu was er echter iets anders aan de hand, iets veel ergers. Wat het ook was, hij begreep dat het de consequentie was van een verloren spel met een in het nauw gedreven vader, wiens hart al eeuwenlang bloedde voor zijn zoon.

Travis sleepte zich voort door de bedding van de beek. De doodtarter vluchtte voor hem uit en droeg zijn geheim met zich mee. Verkild door de alpiene wind, zag Travis zijn silhouet oplossen in de nacht. Eindelijk was er licht geworpen in de duisternis van twaalfhonderd jaar doodtarten. Immer nagejaagd door het onvermijdelijke, was Don Fuego’s vlucht ontaard in een primitieve angst.

Wil je je werkelijk op datzelfde pad begeven?

Hij dacht aan de woorden van Nagual, dat doodtarten zelden tot iets goeds kon leiden.

Zie de schelp als het leven en ontdek wat de bron van alles je over de dood zegt, voor je eigenhandig het einde bepaalt.

Wat hadden de Tijuana Sloughs hem verteld? Travis was niet langer bang om te sterven. Het macabere beeld dat hij van het stervensproces had sinds de dag dat Buster hem beroofde – het uiteenvallen in dorre herfstbladeren met talloze ogen, weggedragen door de novemberwind – had onverwacht iets vredigs gekregen. En...

Er zat een visluchtje aan.

Christus, dát had hij gezien. Don Fuego had de schelp niet aan zijn leermeester teruggegeven. Nagual had hetzelfde lot ondergaan als Travis, twintig jaar geleden op het strand. De doodtarter had ook hem beroofd.

Grimmig versnelde Travis zijn pas. Voortgejaagd door de kwellende zorg over wat hij over het hoofd had gezien bereikte hij de voet van de rotsribbe en liet zich uitgeput op een richel vallen. Hij kon niet meer, maar hij moest. De wil om de sjamaan nog verder te volgen vloeide weg, maar toch dwong hij zichzelf overeind te komen. Hij keek op zijn horloge. Halfvijf. De dageraad lag al op de loer.

Hij begon de ribbe te beklimmen. Boven zich meende hij de voetstappen van Don Fuego te horen, maar zijn verbeelding kon hem parten spelen. Hoger en hoger sleepte hij zich voort in de hoop dat het nog niet te laat was. Het pad waagde zich langs afgronden waarvan hij de bodem niet eens kon ontwaren. Op den duur raakte hij in een verdoving, een apathie van lichamelijk lijden waarin de tijd vloeibaar leek. Nauwelijks besefte hij dat de omtrek van het gebergte in het eerste licht zichtbaar werd. Het enige wat hij in deze staat voor zich zag en wat hem de wilskracht gaf zich omhoog te hijsen, was het gezicht van Luke. Voor Luke deed hij het allemaal. Voor Luke.

Hij wist niet hoe lang hij er al had gelegen – misschien had hij het bewustzijn verloren – maar plotseling besefte hij dat hij er was. Hij lag plat op zijn buik op een plateau van gruis, zijn wang op de koude leisteen. Zijn lichaam was een pijnlijke klomp van uitputting. In het oosten bloedde de morgen in een purperen schemering. Voor hem daalde het terrein misschien tweehonderd meter af in een door grillige rotswanden en kale pieken omsloten bassin. Te midden daarvan lag een ovaalvormig meer, dat de omringende bergen in zijn rimpelloze oppervlak weerspiegelde. Don Fuego’s graf.

De wind joeg hem in het gezicht, maar dat was niet wat hem wekte. Het was het trillen van zijn mobiele telefoon, in zijn achterzak.

Kreunend haalde hij hem tevoorschijn. Op het display stond:

U heeft 2 nieuwe voicemailberichten.

Daarboven stond Telcel Mexico en rechts in beeld flikkerde een netwerkbalkje aan en uit. Natuurlijk, uit de luwte van de omringende bergwanden had een zendmast uit de vallei zijn telefoon gevonden.

Hij belde zijn voicemail. Het duurde even voor de verbinding tot stand kwam en soms viel het bereik weg, waardoor stukken onverstaanbaar bleven. Bij het horen van Sharons stem, hier, aan het eind van zijn lijdensweg, viel hij ten prooi aan intens heimwee en berouw.

Hoi, Travis. Misschien bereikt dit bericht je nooit meer, maar de uitslag van Luke is binnen. Het is nogal bizar. Ze geloven niet dat hij veertien is, iets met het bot in zijn vingerkootjes waaraan ze dat aflezen. Die dokter behandelde me alsof ik niet goed wijs was, het was zo gênant! Nou ja, ze willen zijn geboortecertificaat zien. Ze denken dat hij acht is, kun je je dat voorstellen? Ik vind het maar griezelig hoor, hoe kunnen ze daar nou zo stellig van overtuigd zijn? [Een korte stilte] Ik besefte dat ik je nog niet vaarwel had gezegd. Ik hoop dat je aan me denkt. Nou, eh... vaarwel, dan maar.

Dat was het moment waarop alle puzzelstukken op hun plaats vielen. Op slag was Travis gereduceerd tot een kern van waanzin en ongeloof, waarin één zinnetje steeds opnieuw in zijn gedachten omhoogkwam: Ik heb mammie ziek gemaakt.

Zijn duim, hevig trillend, zweefde boven de toets om het bericht te wissen. Op het laatste moment drukte hij op ‘bewaren’. Tegen beter weten in geloofde hij niet dat dit lot hem ten deel was gevallen, geloofde hij dat het tweede bericht het eerste zou ontkrachten, dat...

Travis, ik ben bang... Sorry, hier ik weer. Trav, ik weet niet wat er met Luke aan de hand is, hij slaapt niet... hij maakt me zo bang... Ik ben vroeg naar bed gegaan, ik was afgepeigerd van het graven. Een tijd geleden heb ik mijn boek in de tuin begraven, omdat ik dacht dat het me niets meer zou brengen. Nu wil ik het einde schrijven. Want... oh! [Een hoge snik, gevolgd door gefluister] Hij komt naar beneden! Ik moet ophangen...

Een onnoemelijke angst maakte zich van hem meester bij het noemen van de tuin, en de rest van haar woorden drongen niet meer tot hem door.

O, zeg tegen mama dat ze niet moet gaan spitten in de tuin.

De woorden van zijn vaders bericht.

Een waarschuwing.

Nog maar halfbewust van wat hij deed stond Travis op. Hij voelde het vergif dat de sjamaan hem twintig jaar geleden had ingegoten door zijn aderen stromen en walgde van zichzelf, walgde van zijn blindheid, maar walgde vooral van het schepsel dat al deze duisternis had veroorzaakt: Don Fuego. Hij trof hem enkele tientallen meters verderop op het plateau, uitkijkend over het meer. Toen Travis hem tot vlakbij was genaderd, draaide de sjamaan zich om.

‘Daar ben je dan.’

Toen zag hij wat Travis in zijn hand had: een zware, scherp gerande kei. Hij deinsde terug en tastte naar het medaillon.

‘Eén beweging,’ siste Travis, ‘en ik sla je hersens in.’

Don Fuego bevroor.