15

Pyson Wence was klaar met zijn verhaal en Shadea a'Ru bestudeerde hem alsof hij een belangwekkend insect was. Ze keek even naar Traunt Rowan, keerde hen beiden de rug toe en staarde uit het raam naar het wegstervende middaglicht.

'Vertel het me nog een keer,' zei ze zachtjes.

Ze wist de woede uit haar stem te weren, maar die sloeg van haar lichaam af, als de hitte van de door de zon verschroeide aarde midden in de zomer. Ze voelde hun angst, hun onzekerheid, maar daar veranderde ze niets aan. De stilte tussen hen groeide.

'Ik zie er totaal het nut niet van in om alles nog een keer door te nemen,' antwoordde Pyson Wence.

Ze stelde zich voor hoe hij een blik wisselde met Traunt Rowan. Ze kon zich eveneens de gemelijke, waakzame, tussen verveling en geringschatting aarzelende blik voorstellen, waarmee hij naar haar terugstaarde. Ze haalde zich zijn scherpe Gnoomtrekken voor de geest, hoe zijn ogen en mond zich in een verwrongen streep zouden vertrekken. Ze had die blik vaak genoeg gezien. Ze wist wanneer ze die kon verwachten. Alleen al bij de gedachte werd ze nog woedender.

'Ik wil zeker weten dat ik niets heb gemist,' zei ze, 'dat is alles.'

Ze bleef met afgewend gezicht staan zodat ze haar gezichtsuitdrukking niet konden zien. Er viel weer een stilte die zich traag uitstrekte terwijl zij afwachtte wie van de twee het eerst het woord zou nemen. Tot nu toe had Pyson het woord gevoerd. Dat was ongebruikelijk, omdat Traunt Rowan meestal voor hen beiden sprak. Hij was degene die kalm bleef wanneer ze slecht nieuws te melden hadden en een onhoudbare toestand moesten verdedigen. Hij was de stabiele factor. Pyson was de wezel, het geslepen type, de manipulator, en wellicht hadden ze besloten dat in hun huidige hachelijke toestand die eigenschappen het beste werkten.

Als ze ook maar een greintje verstand hadden, zouden ze zich realiseren dat niets hen meer kon redden.

Pyson schraapte zijn keel. 'We schieten er niets mee op wanneer we...'

'Ik wil het nog een keer horen!' schreeuwde ze uit en nu draaide ze zich met een ruk om en keek hen met witheet gloeiende ogen aan.

Haar lange, gespierde lichaam stond als een boog gespannen, alsof ze hen wilde aanvallen. Pyson trok wit weg bij haar woorden, verschrompelde bij haar houding. Hij kromp ineen en zag er nietig uit. Maar hij was snel van geest en kon zich goed aanpassen. Hij kon zich in een oogwenk herstellen, dus toonde ze geen greintje meegevoel, wierp hem geen reddingslijn toe die hem door dat heikele ogenblik zou kunnen loodsen.

'Tong verloren, Pyson?' spuugde ze uit en ze deed een snelle stap in zijn richting, waardoor hij er een paar achteruit deed. 'Wordt het allemaal te lastig voor je? Is het zo moeilijk om je woorden te herhalen, te belastend? Ik wil ze nog een keer horen, Pyson. Ik wil dat je me het nog een keer vertelt. Nu!'

'Laat hem met rust,' zei Traunt Rowan, hij sprak nu voor het eerst.

Ze verplaatste onmiddellijk haar woedende blik naar hem. 'O, ga jij het nu voor hem opknappen? Ga je gang, Traunt Rowan. Doe me een lol.'

'Niemand heeft hier lol, Shadea. Dat sarcasme van je is verspilde moeite. Wij zijn net zo boos als jij over wat er is gebeurd. Maar we hadden het ook niet kunnen voorkomen. Wij dachten dat de jongen veilig opgeborgen zat.'

'Ja, dat zal wel!' snauwde ze. 'Net zoals je dacht dat zijn ouders veilig opgeborgen zaten. Maar zij zijn ook ontsnapt, nietwaar? Feitelijk zijn zij eerst ontsnapt! Merkwaardig toch. Het was al duidelijk dat de veiligheid hier niet helemaal waterdicht was, maar dat maakte kennelijk geen enkel verschil, want je hebt er niets aan gedaan. En nu is de jongen ook nog ontsnapt!'

Traunt Rowan schudde zijn hoofd. 'De ouders konden ontsnappen omdat ze hulp hebben gekregen van twee van ons. Misleide gelovigen die tegen elk greintje gezond verstand in geloven dat Grianne Ohmsford de rechtmatige Aartsrhys is. Jonge Druïden, Trefen Morys, die we al verdacht vonden, en een meisje van wie ik bijna niets weet. Als zij er niet geweest waren, zouden de ouders van de jongen hier nog altijd veilig zijn opgesloten. Maar we krijgen ze wel terug.'

Ze lachte hem uit. 'Je hebt het bericht verspreid dat je hun zoon hebt. Je denkt zeker dat ze zodra ze het nieuws te horen krijgen, rechtstreeks naar Paranor terugmarcheren. Je hebt ze niet allemaal meer op een rijtje. Ze weten heel goed wat er gebeurt als ze dat doen. Zelfs als ze hun zoon willen komen redden, terwijl we die helemaal niet hebben! Je hebt ze al een keer onderschat, en nu doe je het weer! Bovendien maakt het geen enkel verschil of ze hier wel of niet zijn, wel?'

Ze stapte door de kamer naar haar gesloten slaapkamerdeur, zwaaide hem open en sloeg de Gnoomwachtpost neer die gehurkt met zijn oor tegen de deur had gezeten. Hij vloog door de gang tegen de achterste muur, waar hij verbijsterd en bloedend bleef liggen.

'Als je mijn gesprekken weer afluistert, snijd ik je de keel door,' siste ze hem in zijn eigen taal toe, haar stem klonk op zijn Gnooms, met dikke keelklanken. 'Niemand komt meer in de buurt van deze deur totdat ik hem opendoe!'

Zonder op antwoord te wachten sloeg ze de deur weer dicht en draaide zich naar de andere twee om. 'Ze luisteren alles en iedereen af, die betrouwbare onderdanen van je, Pyson. Ze luisteren en rapporteren aan jou, maar daar komt nu een eind aan.'

Er flakkerde angst op in Pyson Wences gele ogen. Ze zag dat die overging in een glimp van wanhoop en schudde walgend haar hoofd. 'Je bent hopeloos.' Ze keek Traunt Rowan geringschattend aan. 'Dat zijn jullie allebei.'

Ze liep door de kamer naar het raam en staarde naar de invallende nacht. Ze wilde dat die de burcht zou insluiten en iedereen zou verzwelgen die haar in de steek had gelaten. Ze wilde dat hij de verraders zou opslokken die de Ohmsfords hadden helpen ontsnappen. Ze wilde dat die dwazen die zich tegen haar hadden gekeerd, erdoor zouden worden verslonden, te beginnen met Sen Dunsidan en Iridia Eleri.

Ze draaide zich weer om. 'De ouders zijn ontsnapt omdat jullie dat niet hebben zien aankomen, stelletje sukkels!' snauwde ze Traunt Rowan toe. 'De jongen is ontsnapt omdat jullie te dom waren om daar lering uit te trekken! Je hebt hem zijn staf afgepakt, hem in een cel opgesloten en gedacht dat het daarmee was afgedaan. We wachten gewoon op de terugkeer van Shadea, heb je gedacht. Dat was alles.'

'Ik dacht inderdaad dat dat afdoende was, ja,' antwoordde Traunt Rowan gespannen.

Ze keek hem met een dodelijke blik aan. 'Het is zeker niet in je opgekomen dat je de jongen uitgerekend naar de enige plek hebt gebracht waar hij nooit had mogen zijn.'

Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Wat bedoel je?'

Ze staarde hem zonder iets te zeggen aan, haar blik kon een man vermorzelen. 'Je begrijpt er helemaal niets van, wel? Geen van jullie begrijpt wat er is gebeurd.'

Pyson Wence ademde scherp uit. 'We begrijpen het wel, Shadea. Ze zijn allemaal ontsnapt. Als je ons de schuld wilt geven, ga je gang. Maar we halen ze weer terug.'

'O ja?' fluisterde ze.

Ze ging aan haar schrijftafel zitten, bedacht dat het misschien tijd werd om voorgoed met die twee af te rekenen. Waarom nog wachten? Terek Molt was al dood, Iridia had haar verraden of misschien nog erger. Dit waren de laatste twee uit het complot tegen Grianne Ohmsford. Ze had de Derde Druïdeorde nu stevig in haar greep, ze kon best zonder hen.

Ze overwoog het idee nog een ogenblik langer, maar verwierp het weer. Het was nog te vroeg.

'Je hebt een staf van de jongen afgepakt,' zei ze tegen Traunt Rowan. 'Er zaten van boven tot onder runen in gekerfd. De jongen probeerde hem voor je te verbergen, maar je wist dat het een talisman was.' Ze wachtte even. 'Weet je waar hij voor dient?'

De lange man schudde zijn hoofd. 'Nee.'

'Je hebt hem afgepakt en in deze kamer verstopt?'

'Ik heb hem in een magisch web gehangen, zodat hij ongestoord op je terugkeer kon wachten.'

'Behalve dan dat de jongen, of dit Elfenmeisje dat hem heeft helpen ontsnappen, je magie ongedaan heeft weten te maken. Dus nu zijn de staf én de jongen weg.'

Hij staarde haar sprakeloos aan.

'Waar, Traunt Rowan? Waar denk je dat ze naartoe zijn gegaan?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Toen we hem vonden, zat hij met het meisje in deze kamer in de val. Het meisje beschikt over Druïdemagie. Elementair, maar wel effectief. Ze hield ons lang genoeg bezig zodat hij een uitweg kon vinden. Misschien door een van de ramen of door een geheime gang, die heb je zelf gebruikt toen Grianne Ohmsford sliep.'

'Maar je hebt wel gezocht?'

'Overal.'

Ze stond op van haar bureau en ging voor hem staan. 'Denk nog eens terug. De jongen is van het begin af aan op een missie geweest. Hij was op zoek naar iets wat hem kon helpen zijn vermiste tante terug te vinden, zijn geliefde tante. Tagwen is met hem meegegaan, en toen Ahren Elessedil en Kermadec. Allemaal zijn ze met hem meegegaan. Dat suggereert toch dat ze in hem geloofden. Wat ging de jongen dan volgens hen doen? Dat zal ik je vertellen. Zij dachten dat hij een manier wist om in het Verboden Rijk te komen.'

'Dat is belachelijk,' sneerde Pyson Wence.

'Zij dachten kennelijk van niet,' sneerde ze terug. 'Ahren Elessedil heeft zijn leven gegeven om die jongen te helpen. Misschien had hij daar wel een heel goede reden toe. We mogen zelfs aannemen dat hij het leven van de jongen belangrijker vond dan zijn eigen leven. Waarom zou hij dat denken? Omdat de jongen hun enige hoop was om Grianne Ohmsford in het Verboden Rijk te kunnen bereiken! Als dat zo is, dan had hij overal mogen zijn, maar niet in de buurt van de plek waar zij naar binnen is gegaan! En al helemaal niet nadat je hem hebt betrapt met een talisman waarvan we de herkomst en macht niet kennen!' Ze zweeg en keek hen een voor een aan. 'Dat is nou precies wat jullie wél hebben gedaan. Nu zijn ze allebei verdwenen, de jongen en zijn staf, in deze kamer in rook opgegaan.'

Ze haalde diep adem. 'Neem even de tijd en denk hier zorgvuldig over na. Waar denk je dat ze zijn?'

Traunt Rowans gezicht was lijkbleek geworden. 'Dat is onmogelijk,' fluisterde hij. 'Niemand kan in het Verboden Rijk komen.'

Ze schonk hem een benepen glimlachje. 'Wij hebben het voor elkaar gekregen.'

Hij staarde haar aan, niet in staat om zijn gedachten onder woorden te brengen.

'Ik weet wel hoe ik daarachter kan komen,' zei ze zachtjes. 'Je houdt nog steeds het Elfenmeisje gevangen, hè? Zij is niet met de anderen ontsnapt, toch?'

Traunt Rowan bloosde. 'Haar hebben we nog.'

'Ga haar halen.'

Hij vertrok onmiddellijk en nam Pyson Wence met zich mee. Recht voor zich uit starend liepen ze naar de deuropening, geen van hen keek haar in het voorbijgaan aan.

Mooi, dacht ze. Laten ze maar nadenken over wat ze hebben gedaan. Laat ze maar in het onzekere blijven en speculeren over wat ik voor ze in petto heb als ik gelijk heb.

Ze stond alleen in haar vertrekken en bedacht wanhopig hoe ingewikkeld alles was geworden. Hun oorspronkelijke plan was eenvoudig van opzet geweest — verban Grianne Ohmsford naar het Verboden Rijk en neem het roer over van de Druïdeorde. Sen Dunsidan had haar vloeibare nacht gegeven, en zij had daar gebruik van weten te maken. Het plan had precies gewerkt zoals ze het hadden opgezet, maar sindsdien was de situatie gestaag in een neerwaartse spiraal terechtgekomen en de zaak begon uit de hand te lopen. Het was begonnen met die jongen, Penderrin Ohmsford. Ze wist nog altijd niet waarom het met hém was begonnen, en niet met zijn ervaren en veel meer getalenteerde vader. Evenmin wist ze precies wat zijn opdracht was, ook al was ze er vrij zeker van dat het hem gelukt was. Als dit Elfenmeisje haar verdenkingen omtrent zijn verblijfplaats zou bevestigen, dan moest ze nieuwe maatregelen nemen om zichzelf te beschermen. Ze was al te ver gekomen en had al te veel doorstaan om op te geven. De rest moest het zelf maar uitzoeken, als ze hen lang genoeg liet leven, tenminste. Zij had haar koers uitgezet en was niet van plan daarvan af te wijken.

Grianne Ohmsford was machtig, maar ook sterfelijk. Inmiddels kon ze wel dood zijn. Inmiddels móést ze wel dood zijn.

Maar een knagende zekerheid fluisterde haar in dat ze dat niet was.

Ik sterf nog liever dan dat ik me aan haar gewonnen geef. Of aan die jongen.

Ze stelde zich een ogenblik voor wat ze met Penderrin Ohmsford zou doen als ze hem te pakken kreeg. Ze huiverde bij het beeld dat bij haar opkwam.

Traunt Rowan en Pyson Wence kwamen terug met het Elfenmeisje. Het verraste Shadea dat ze er zo klein en kwetsbaar uitzag. Ze had zich het meisje groter en imposanter voorgesteld. Ze droeg de kleding van een Gnoomjager - duidelijk gestolen om zich te kunnen vermommen - die haar slecht paste en veel te wijd was, waardoor ze nog kleiner leek. Toen ze Shadea in het oog kreeg, keek ze haar met zulke openlijke minachting aan dat de toveres onmiddellijk in woede ontstak.

Kleine dwaas!

Ze liep zonder een woord te zeggen naar het meisje toe, greep haar bij haar kleren vast zodat ze uit balans raakte, en sloeg haar hard in het gezicht. Ze deed dat met opzet met haar vlakke hand, zodat ze niets brak, maar door de klap moest Traunt Rowan met zijn ogen knipperen. Ze sloeg zo hard dat het meisje tegen de grond ging. Shadea liep zonder plichtplegingen naar haar toe, greep haar weer bij de kleren en trok haar overeind.

Toen bracht ze haar gezicht vlak bij dat van het meisje. 'Om je een beetje het idee te geven wat ik van je vind. Het geeft ook aan dat je dik in de problemen zit.'

De minachting was van het gezicht van het meisje verdwenen en er was een nukkige, gelaten uitdrukking voor in de plaats gekomen. Shadea gaf haar even de tijd om zich te herstellen, om de woorden tot haar door te laten dringen, en sloeg haar toen opnieuw tegen de grond.

Deze keer stonden er tranen in de ogen van het meisje toen ze overeind kwam. 'Nu deed het nog meer pijn, hè?' vroeg Shadea zachtjes. 'Terwijl ik nog niet eens ben begonnen. Hoe heet je?'

Toen het meisje niet snel genoeg antwoordde, sloeg Shadea haar nogmaals, tot twee keer toe. Haar vlakke hand raakte eerst de ene en toen de andere wang. Het hoofd van het meisje schoot heen en weer, bij elke klap snakte ze naar adem. Shadea greep haar kleding met haar vrije hand beet en hield haar rechtovereind, terwijl het meisje licht door haar knieën zakte.

'Hoe heet je, meid,' herhaalde ze. 'Je bent een Elessedil of je bent een dief, want niemand anders kan de Elfstenen in zijn bezit hebben. Wie ben je?'

'Khyber Elessedil,' fluisterde het meisje. Haar gezicht begon rood te worden en op te zwellen.

Shadea keek naar haar metgezellen, beiden stonden met hun hoofd te schudden. De naam Elessedil herkenden ze wel, maar de rest niet.

'Wat ben je van Keilen Elessedil?' snauwde Shadea.

'Hij is mijn broer.'

'Was,' corrigeerde Shadea. 'Hij is dood. Bijna een week geleden op de Prekkendorran gesneuveld.'

Ze zag dat het meisje haar in de ogen keek en dat er tranen in opwelden. Mooi. Ze begon al scheurtjes te vertonen. Dit was een makkie.

'Je bent helemaal alleen, Khyber Elessedil,' fluisterde ze, haar stem klonk effen en zonder een spoor van emotie. 'Niemand weet dat je hier bent, behalve degenen die in de ruïnes van Paspoort zijn gestrand en de jongen die je hebt geholpen te ontsnappen. Van hen hoef je geen hulp te verwachten. Van niemand. De Elfstenen heb je ook niet meer in je bezit, die heb ik veilig opgeborgen. Je hebt geen echte Druïdemagie om hiervandaan te vluchten, je bent nog een beginneling. Je lot is bezegeld. Als je wilt blijven leven, moet je me precies vertellen wat je weet. Luister je?'

Het meisje knikte, maar er schitterde een glimpje minachting in haar donkere ogen. Stompzinnige bravoure.

Ze stak haar hand tussen de kleren van het meisje, zocht een plek waar de huid zacht en kwetsbaar was, vormde haar vingers in een bankschroef en draaide ze om. Het meisje gilde het uit van de pijn, haar lichaam trok zich met een ruk terug in een poging zich te bevrijden. Shadea hield haar stevig vast en kneep nog harder.

'Luister je wel goed genoeg?' siste ze.

Het meisje knikte, haar ogen dicht van de pijn. 'Dan zou ik maar snel antwoord op mijn vragen geven.' Ze trok haar hand terug. 'Ik kan je een hoop meer pijn bezorgen dan een paar klappen in je gezicht of een kneepje op een gevoelige plek. Ik kan je pijn doen op plaatsen waar je geen weet van hebt. Je zult smeken om te mogen sterven. Dat heb ik in mijn diensttijd bij het Federatieleger geleerd, op de Prekkendorran.

Dat en nog een hoop meer wat jij niet wilt weten!'

Ze wachtte even. 'We beginnen opnieuw. Ik stel een vraag en jij geeft antwoord. Waar is Penderrin Ohmsford heen gegaan?'

Het meisje ademde scherp uit, haar hoofd wiebelde. 'Naar het Verboden Rijk. Achter de Aartsrhys aan.'

Shadea keek minachtend naar Traunt Rowan en Pyson Wence. Heb ik het niet gezegd? Haar ogen tartten hen iets ertegen in te brengen. 'Hoe is hij in het Verboden Rijk gekomen? Zonder magie kun je daar niet heen. Heeft de staf uit Paspoort hem erbij geholpen?'

Het meisje knikte opnieuw en slikte met dikke keel.

'Hoe heeft hij die staf gevonden?' Ze was woedend bij de gedachte alleen al, buiten zichzelf dat zo'n talisman zelfs maar bestond. 'Hoe wist hij waarvoor hij diende?' Ze stak haar hand uit, duwde de kin van het meisje met een ruk omhoog en kneep haar in de wangen. 'Zeg wat, dwaas!'

De donkere ogen openden zich vol haat. 'Dat heeft de Koning van de Zilverrivier hem verteld.'

Shadea keek haar sprakeloos aan en liet haar hoofd los. De jongen werd door een Faeriewezen geholpen. Geen wonder dat hij wist wat hij moest doen. Ze weigerde haar Druïdebondgenoten aan te kijken, bang voor wat ze bij dit nieuws zouden zien.

Ze greep een handvol van het kortgeknipte haar van het meisje en trok haar hoofd weer naar achteren. 'Waarom deze jongen?' commandeerde ze. 'Waarom hij? Waarom niet zijn vader? Zijn vader is Bek Ohmsford, de broer van Grianne. Hij is degene met de echte magie. Waarom heeft de Koning van de Zilverrivier deze jongen uitgekozen?'

Het meisje schudde langzaam haar hoofd. 'Dat weet ik niet. Iets anders. Iets...'

'Als het hem lukt, als hij Grianne Ohmsford weet te vinden, wat gaat er dan gebeuren? Hoe komt hij terug?'

'De staf.'

'De staf? De staf hoe? Wat doet die dan?' Ze schudde het meisje net zo lang door elkaar tot ze haar botten hoorde kraken. 'Wat doet die staf dan, Elfenmeid? Hoe gaat het in zijn werk?'

Het meisje beefde. 'Brengt... ze... samen terug. Naar de plek... waar ze naar binnen zijn gegaan.'

Ze zakte zwaar ineen en Shadea realiseerde zich dat ze was flauwgevallen. Kennelijk te veel pijn. Ze was minder sterk dan ze zich had voorgedaan. Ze zag er kwetsbaar uit en dat was ze ook. Geen beste bondgenoot voor de jongen. Maar degenen die hem hadden geholpen, waren geen van allen beste bondgenoten, de levenden noch de doden. Stom van hem om op hen te vertrouwen. Waar zijn kansen ook lagen, hij zou ze niet vinden bij bondgenoten als dit meisje, Tagwen of Kermadec met zijn Steentrollen.

Ze liet het meisje op de grond vallen en liet haar liggen. Haar hersens werkten koortsachtig. Het deed er niet toe dat de jongen naar het Verboden Rijk was overgestoken. Het deed er niet toe dat hij een tijdelijke bondgenoot had gevonden, een schim. Wat er wel toe deed, was dat zijn overlevingskansen in het Verboden Rijk veel kleiner waren dan die van Grianne Ohmsford, en die van haar waren al minimaal. Wat er ook toe deed, was dat als hij uit het Verboden Rijk wist te komen, zij daar een stokje voor moest steken.

Ze ademde scherp uit, fixeerde zich op wat er gedaan moest worden. Ze begreep de situatie maar al te goed. Grianne Ohmsford en de jongen moesten op dezelfde plek terugkeren als waar ze naar binnen waren gegaan. Dat was in deze kamer, waar zij nu stond. Dat gaf haar een aanzienlijke voorsprong en ze was vast van plan daar gebruik van te maken.

Ze wendde zich tot haar bondgenoten. Als een van beiden geschrokken was van wat er was gezegd, dan had hij zich daar uitstekend van weten te herstellen. Pyson Wence had die sluwe, behoedzame blik weer in zijn ogen. Traunt Rowan wachtte met vaste blik en onbewogen gezicht op wat ze te zeggen had.

Ze verbaasde hen. 'Wat gebeurd is, is gebeurd,' zei ze zacht. 'Het was net zo goed mijn fout als die van jullie. Ik ben de leider hier, ik ben verantwoordelijk voor welk falen ook. Ik had betere voorzorgsmaatregelen moeten nemen voordat ik naar Arishaig ging. Dat spijt me, maar we schieten er niets mee op als we daarbij stil blijven staan. Laten we in plaats daarvan eens bekijken hoe we het kunnen oplossen.'

Ze liep naar het raam en wenkte hen naar zich toe. Met enige aarzeling voldeden ze aan haar verzoek. Geen van beiden was ervan overtuigd dat haar stemming werkelijk was omgeslagen.

'De jongen is in het Verboden Rijk op zoek naar zijn tante. Als ze beiden lang genoeg in leven blijven, vindt hij haar misschien. Hij weet haar misschien zelfs mee terug te nemen, door de muur van het Verboden Rijk, met behulp de magische staf. Ik geloof niet dat het waarschijnlijk of zelfs mogelijk is, maar ik wil geen enkel risico nemen. Ik wil elke vergissing uitsluiten.'

Ze fluisterde, zodat ze zich naar haar toe moesten buigen. Ze sprak alsof ze bang was dat ze werd afgeluisterd. In werkelijkheid wilde ze hen het gevoel geven dat ze hen in vertrouwen nam. Wat in zekere zin ook zo was. Alleen om heel andere redenen dan ze dachten.

'We weten dat de magische staf hen in deze kamer terugbrengt. Wanneer het zover is, wachten wij ze op. Belangrijker is dat we ons ervan verzekeren dat ze hulpeloos overgeleverd zijn. Zelfs als we hier niet lijfelijk aanwezig zijn, mag dat niets uitmaken, ze moeten gekooid en machteloos gevangen komen te zitten. Ze mogen geen enkele kans krijgen om hun magie te gebruiken, vooral Grianne Ohmsford niet. Ze moeten ontwapend worden.'

'Je stelt het allemaal zo eenvoudig voor, Shadea,' sneerde Pyson Wence. 'Alsof wij een Druïde van het kaliber Grianne Ohmsford zomaar kunnen ontwapenen. Maar zo is het niet, wel? We hebben onze beste kans gehad, maar toen was ze kwetsbaar en niet op haar hoede. Maar een tweede keer zullen we haar niet slapend aantreffen. Ze komt als een wervelwind door die doorgang terug en veegt ons allemaal van de sokken!'

Shadea schonk hem een medelijdend glimlachje. 'Wat doe je weer dramatisch, Pyson. Het lijkt wel of je bang voor haar bent. Bén je bang voor haar?'

'We hebben allebei een gezond ontzag voor wat ze ons zal aandoen als ze de kans krijgt,' antwoordde Traunt Rowan in zijn plaats. 'En dat zou jij ook moeten hebben.'

Ze schudde haar hoofd. 'Ik heb voor niemand ontzag die zoals zij haar macht misbruikt. Ik heb voor niemand van haar soort ontzag. Ze is een beest en ik zal ervoor zorgen dat ze gekooid wordt.'

'Grote woorden, Shadea.' Hij leek allesbehalve overtuigd. 'En wat denk je dan te gaan doen?'

Ze haalde haar schouders op. 'We creëren een triagenel,' zei ze.

Voor het eerst die middag zag ze instemming in hun ogen.

'Allereerst,' verklaarde ze nadat ze hadden besproken hoe de triagenel geconstrueerd moest worden, 'moeten we van het meisje af. Ze heeft ons alles over de jongen verteld wat we weten wilden. Aan haar hebben we niets meer. Vroeg of laat zal iemand haar komen zoeken en ik wil niet dat ze hier wordt gevonden.'

Pyson Wence schokschouderde. 'Wat wil je met haar doen?'

'Laat je Gnoomjagers haar naar het vuurvertrek brengen en haar in de vlammen gooien.' Ze keek naar het meisje, dat nog altijd bewusteloos op de vloer lag. 'Veel last zal ze niet geven, maar bind haar toch maar vast. Hier, neem deze mee en gooi die er ook in.'

Ze gaf Traunt Rowan het zakje met de Elfstenen. Hij staarde er ongelovig aan. 'Maar Shadea.

'Voor ons zijn ze waardeloos,' onderbrak ze hem snel. 'Alleen Elfen hebben macht over hun magie. Wij zijn geen Elfen. Als wij ze niet kunnen gebruiken, moeten we ervoor zorgen dat niemand anders dat kan. Bovendien zullen ze ons verraden. Als iemand ze bij ons of op Paranor vindt, is dat een link naar het meisje. Kom hier terug als dat is gebeurd, dan kunnen we met de triagenel beginnen.'

Toen ze met het meisje en de Elfstenen waren vertrokken, glipte ze de kamer uit en liep via de gangen en trappenhuizen door de burcht naar een kleine wachtkamer vlak bij de noordelijke muur. Een triagenel is sterk genoeg om zelf Grianne Ohmsford tegen te houden, bedacht ze terwijl ze door de gangen liep. Traunt Rowan en Pyson Wence erkenden dat ook en wilden hun talent daarvoor inzetten. Wanneer de magie van drie verschillende bronnen op de juiste manier werd gecombineerd, kon er een web gecreëerd worden dat zelfs de machtigste tovenaar niet kon neutraliseren. Het kostte heel wat inspanning om een triagenel te maken, maar ze had nog nooit gehoord dat iemand eruit was ontsnapt. Als het web vanuit de zijkanten van het vertrek naar het midden toe liep, dan zou iedereen die binnenkwam in de val lopen. Als je er eenmaal in zat, kon je niet aan een triagenel ontsnappen. Alleen de makers konden hem ongedaan maken. Grianne Ohmsford en de jongen zouden als konijnen verstrikt raken - of eigenlijk meer als wolven - maar in elk geval verstrikt. Tegen de tijd dat de triagenel losgemaakt werd, zouden ze dood zijn.

Ze overwoog de mogelijkheid dat de triagenel mettertijd kon desintegreren, als hun terugkomst te lang op zich zou laten wachten. Hij was slechts tijdelijk effectief, het was zulke machtige magie dat die uiteindelijk instabiel werd en uiteenviel. Maar dan konden ze er opnieuw een creëren. En daarna weer, mocht dat nodig zijn. Eigenlijk was het zonneklaar, dacht ze, dat haar slachtoffers uiteindelijk helemaal niet meer zouden terugkeren, en dan was de triagenel niet meer nodig.

Ze wist zeker dat haar plan zou werken. Ze had er alle vertrouwen in dat ze de schade die haar potsierlijke bondgenoten hadden aangericht, ongedaan kon maken.

Ze kwam bij een zware houten deur aan het eind van de schemerige gang, in een uitsparing van de noordoostelijke toren. Ze gaf er een scherpe klop op en hoorde stemmengemurmel en heimelijk geschuifel uit de kamer erachter. Toen werd het slot opengemaakt en een bebaard gezicht kwam in de deuropening tevoorschijn. Gemene varkensoogjes staarden haar aan en keken toen snel de andere kant op. Het hoofd van de man verdween weer in de kamer.

'Gresheren!' siste hij.

Ze wachtte tot een tweede man opdook. Deze was groot en schonkig, maar had een scherpere, sluwere blik in zijn ogen. Hij maakte onmiddellijk een buiging voor haar, stapte de kamer uit de gang in en sloot de deur achter zich.

'Meesteres,' begroette hij haar. 'Wat is er van uw dienst?'

Ze trok hem bij de deur vandaan de schaduwen in. 'Je moet wat voor me doen. Ik wil dat je vier van je beste mannen uitkiest en iemand uit de weg ruimt. Ze zijn in de meerderheid en kunnen het slachtoffer bij verrassing te pakken nemen, maar meer ook niet. Ze moeten snel en trefzeker toeslaan. Ze krijgen geen tweede kans. Als het ze lukt en ze het er levend van afbrengen, betaal ik ze een jaarloon voor hun moeite.'

'Niet onredelijk, meesteres,' baste hij. 'Helemaal niet onredelijk. Wie moet er vermoord worden?'

'Een verrader, Gresheren,' zei ze tegen hem. 'Een Druïdeverrader.'