22

Hoe dreigend ze hem ook aankeek, hij wist van geen ophouden en was totaal niet voor rede vatbaar.

'Zo'n macht, Strakenkoningin! Zo'n ongelooflijke macht! Niemand kan zich met jou meten, zo iemand is er nooit geweest ook! Ik had al het gevoel dat je bijzonder was, Grianne van de bomen! Toen ik je voor het eerst vanuit mijn schuilplaats zag, wist ik wie je was. Ik wist ook wat je was! Ik zag het in je ogen en je houding. Het lag in je stem toen je voor het eerst iets tegen me zei. Je werd in een gevangenis wakker, hielp je vijanden naar de Filistijnen en nog toonde je geen angst! Hogere macht bestaat niet!'

Ze liet hem praten, ze wist niet hoe ze hem de mond moest snoeren. Weka Dart was één bonk opgekropte energie. Hij stuiterde tegen de grotwanden en rende over de rotsachtige grond, schoot alle kanten op, snelde vooruit en wervelde toen weer terug, een wildeman op zoek naar een uitlaatklep. Ze geloofde niet dat hij er iets aan kon doen, hij was gewoon zo, een schepsel met onberekenbare grillen en onbeheersbare neigingen. Zo was hij ook geweest op hun reis naar de Verboden Rijk-versie van de Hadeshorn, dus het verbaasde haar niet dat hij zo hyperactief rondfladderde.

In elk geval was ze te moe, ze kon nauwelijks een stap verzetten.

'Hoe ver nog?' vroeg ze op een gegeven moment.

'Niet ver, niet ver,' zei hij. Hij schoot terug en pakte haar hand, die ze geërgerd terugtrok. 'De tunnels komen op de Pashanon uit en dan zijn we weer buiten, in de frisse lucht en het licht!'

Alles was betrekkelijk. Ze stelde zich de wereld voor die buiten op haar wachtte, met zijn vettige lucht en smerige hemel. Als ze niet naar haar eigen wereld kon terugkeren, zou ze nooit meer werkelijk frisse lucht en licht zien. Ze moest weer aan de jongen denken die haar zou komen zoeken, de verlossing die haar door de Heksenmeester was beloofd. Het leek zo onwaarschijnlijk dat ze zich niet kon voorstellen dat hij echt zou komen. In dat geval zat ze voor altijd in de val. Dus bleef ze een glimpje hoop koesteren dat hij uiteindelijk zou opduiken, als echte jongen van vlees en bloed. Ze wist alleen dat het snel moest gebeuren, want lang hield ze het niet meer vol.

Ze liet even op zich inwerken hoe reëel die gedachte was en bedacht dat de zaken er inderdaad zo voor stonden, en niet anders. Het ging allemaal heel subtiel en zolang ze in het Verboden Rijk gevangenzat, kon ze er niets aan doen. Haar fysieke kracht was ondermijnd door slecht eten en drinken, gebrek aan slaap en de slopende strijd die ze met Tael Riverine had moeten uitvechten. Ook haar emotionele en geestelijke krachten raakten uitgeput. Dat ging bepaald niet sluipend en richtte veel meer schade aan. Ze had een paar keer magie moeten gebruiken, en elke keer was er iets in haar binnenste veranderd. Het was al erg genoeg dat ze ertoe gedwongen was geweest. Nog erger was dat de magie zo'n angstaanjagende uitwerking had gehad. Haar geest was verscheurd doordat ze één met de furies was geworden. Ze had zich hevig tegen de macht van de toverband verzet, haar geestkracht was aan het eind van zijn Latijn.

Na haar confrontatie met de Graumth was ze nog wanhopiger geworden. Ze was zo doordrenkt geweest van het kwaad dat ze er letterlijk voor terugdeinsde om de magie opnieuw op te roepen. Het kwam door de manier waarop het wenslied op haar reageerde. Ze zou dankbaar moeten zijn dat ze er na alles wat ze had doorgemaakt nog steeds macht over had. Ze had het moeten verwelkomen. Maar het had zo heftig op haar gereageerd, dat het haar de stuipen op het lijf had gejaagd. Het was niet alleen sterker dan ze had verwacht, maar nagenoeg onbeheersbaar. Het was niet als vanzelf op haar oproep tevoorschijn gekomen, bereid om haar bevelen uit te voeren. Het was uit haar gebarsten, zo wild en vernietigend dat ze het niet meer in de hand had kunnen houden. Ze had meer dan dertig jaar met het wenslied geleefd en wist wat ze ervan kon verwachten. Tot ze in het Verboden Rijk belandde. Nu was het anders. De magie had een andere uitwerking op haar, was onherkenbaar geworden. Er leefde een vreemd, bedreigend wezen in haar en voor het eerst in jaren was ze er bang voor.

Deze plek had zoveel invloed op haar magie dat het haar beangstigde. Ze had nooit verwacht dat ze in iets zou veranderen wat eerder thuishoorde in het Verboden Rijk dan in haar eigen wereld.

Wat kon ze ertegen doen?

Weka Dart had alles voor haar gedaan wat hij kon. Uitgeput of niet, zij was degene met magie. Als ze in een hoek werden gedreven, haalde die hen eruit. Voorlopig moest ze zich maar niet het hoofd breken over haar magie. De jacht op hen zou voortduren. Er zou geen eind aan komen totdat ze uit het Verboden Rijk bevrijd was, of dood.

Behoedzaam zochten ze zich een weg door de tunnels onder Kraalgrip en het duurde niet lang voor ze voor hen uit licht in de duisternis zag schitteren. Binnen enkele minuten waren ze bij een spleet in de rotswand die zich naar de bewolkte nevel van de Pashanon opende.

Ze bleven een ogenblik staan staren over de uitgestrekte wetlanden, bezaaid met tientallen stilstaande watertjes en grote struiken taai gras en dik struikgewas. Het water van de dichtstbijzijnde poel was met groen slijm bedekt en stonk naar verrotting. Insecten zoemden en tsjirpten overal om hen heen, zwermen muggen en vliegen zoemden boven de poelen en slangen gleden geluidloos door de schaduwen.

De wetlanden strekten zich in alle richtingen kilometers ver uit.

Grianne schudde wanhopig haar hoofd. 'Hoe komen we hier doorheen?'

Weka Dart keek haar met heldere ogen aan en grijnsde zijn tanden bloot. 'Volg mij maar, Grianne van de wondermagie, dan laat ik het je zien.'

Hij begon door het moeras te lopen. Ze volgde hem met enige tegenzin, niet zeker of ze wel op zijn oordeel moest vertrouwen, maar ze had er ook geen zin in om achter te blijven. De Ulk-Zomp wist wat hij deed. Het wazige licht was bleek en misleidend, maar hij wist zonder aarzelen zijn weg te vinden. Zo nu en dan veranderde hij midden in een stap van richting en sloeg een andere weg in. Meer dan eens keerde hij terug, mopperde over obstakels die er eerder niet hadden gelegen, daar niet hoorden, dat ze daar alleen maar waren neergelegd om hem te treiteren. Toen een slang zijn pad kruiste, stak hij eenvoudigweg zijn hand uit, greep hem beet en gooide hem weg. Hij leek er niet bang voor te zijn. Hij leek ook geen hinder te hebben van de insecten. Hij likte ze met zijn tong op en blies sissend zijn neusgaten schoon.

Grianne walgde van haar omgeving, ze bedekte haar mond en neus met de mouw van haar tuniek en boog haar hoofd zo ver mogelijk zonder dat ze de Ulk-Zomp uit het oog verloor. De lucht was doortrokken van de stank van de dood, ze voelde hoe het bederf zich een weg door haar ademhalingsorganen baande. Ze riep iets van het wenslied op om het op afstand te houden. Te weinig om zichzelf te verraden waardoor de achtervolging zou worden ingezet, maar genoeg om die smerigheid enigszins af te weren. Ze keek snel om zich heen of ze werden achtervolgd. Ze kon geen beweging ontdekken en begon zich af te vragen of er soms helemaal niemand achter hen aan kwam. Het leek niet aannemelijk dat de dode Goblins bij de wisseling van de wacht nog niet waren ontdekt, maar het wis mogelijk. Het was ook mogelijk dat ze wél ontdekt waren en ze nog steeds binnen de muren van Kraalgrip naar hen op zoek waren, dat ze nog niet aan de Pashanon hadden gedacht.

Wanneer het eenmaal zover was, zou ze snel worden opgespoord, zeker als ze zo open en bloot bleef rondlopen.

'Kunnen we ons hier ergens verstoppen?' vroeg ze op een gegeven moment aan Weka Dart. Hij gleed als een aal door het moeras en ze haalde hem in.

Hij keek haar geërgerd aan, zijn dierlijke gezicht trok strak en hij ademde snel en zwaar. 'Ergens verstoppen? Waarom zouden we ons verstoppen, Strakenkoningin? Als we naar jouw wereld gaan, moeten we rechtdoor blijven lopen.'

Ze haalde diep adem. Ze was vergeten dat ze hem niet van de jongen had verteld, dat die haar eerst moest vinden, dat ze anders helemaal nergens heen kon. 'Dat lukt misschien niet,' zei ze.

Met een van woede vertrokken gezicht draaide hij zich met een ruk naar haar om. 'Wat bedoel je, dat lukt misschien niet! Wat bedoel je te zeggen, Grianne van de gebroken beloften?'

Die schaamteloosheid pikte ze niet en zijn weerspannigheid evenmin, niet op dat moment en met wat er op het spel stond. Ze greep hem bij zijn hemd en trok hem dicht naar zich toe.

'Je hebt niet aan me te twijfelen, kleine Ulk-Zomp!' siste ze. 'Ik heb je niets beloofd. Ik heb je verteld dat het misschien niet voor ons allebei gaat lukken!'

Hij siste terug, boog toen zijn hoofd en pruilde. 'Ik bedoelde er niets mee. Je maakt me alleen van streek. Je maakt me bang. Ik dacht dat je een plan had bedacht.'

Ze liet hem los. 'Dat heb ik ook, maar dat is afhankelijk van hulp van buitenaf, uit mijn eigen wereld. Iemand komt me hier zoeken, iemand die zonder hulp van Tael Riverine naar het Verboden Rijk kan oversteken. We moeten wachten tot hij opduikt. Ik weet niet wanneer dat zal zijn. Maar als hij er niet is voordat we het Drakenkoord hebben bereikt, moeten we ons misschien een tijdje schuilhouden. Begrijp je dat?'

Hij knikte nors. 'Ik begrijp het.'

'Verzin dan een goede schuilplaats en wees niet zo achterdochtig!'

Ze gaf hem een duw en hij ging weer op weg, rende over het grasland weg. Het had geen zin om hem alles te vertellen, zeker niet dat ze zat te wachten op een mysterieuze jongen. Ze kon zelf nauwelijks bevatten dat ze op een wonder zat te wachten. Ze kon zichzelf wel voor het hoofd slaan dat ze had toegezegd dat ze zou proberen hem uit het Verboden Rijk te bevrijden. Maar anders had hij geweigerd haar te helpen. Ze had geen idee of ze hem wel kon bevrijden, of dat een bevrijde Ulk-Zomp sowieso wel zo'n goed idee was. Waarschijnlijk niet. Ze had alles gezegd of gedaan om maar aan Tael Riverine te kunnen ontsnappen en te voorkomen dat zij zijn nageslacht zou moeten baren. Die gedachte schudde ze van zich af, vastbesloten dat ze nog liever stierf dan opnieuw zijn gevangene te worden.

Ze ploeterden voort door het wegstervende daglicht. In het westen volgde de invallende duisternis hen op de voet, ze veegde langzaam over de vlakten totdat ze hen helemaal omringde. Na het moeras kwamen ze op droog terrein, een troosteloze prairie waarop het gras zo droog was als oude botten. Het kraakte onder haar voeten. Het gebied strekte zich dor en leeg voor hen uit, het werd doorsneden door een wirwar van kloven en was bezaaid met wallen.

Na een poosje hield Weka Dart in en ging naast haar lopen.

'Ik bedoelde het niet zo.' Hij keek haar met zijn scherpe, rusteloze ogen aan en keek toen onmiddellijk weer de andere kant uit. 'Ik weet dat je je beloften houdt. Ik weet dat je me niet hebt voorgelogen. Als er iemand al heeft gelogen...' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik kan er niets aan doen. Ik lieg al mijn leven lang over van alles en nog wat, zo zitten Ulk-Zomps in elkaar. Zo ziet ons leven eruit. Zo houden we onszelf in leven. We belazeren elkaar om macht over de ander te krijgen.'

'Ik geloof niet dat je met liegen veel opschiet,' antwoordde ze. 'Weet je wat ze over leugens zeggen? Ze zeggen dat leugens zich uiteindelijk tegen je keren, ze komen bij je terug en jagen achter je aan.'

Hij schokschouderde. 'Ik wil alleen maar dat je weet dat ik zal veranderen als je me naar jouw land meeneemt. Dan lieg ik niet meer. Tenminste, ik zal heel erg mijn best doen om niet meer te liegen. Ik zal je helpen bij al je werk. Je zult zien dat ik altijd voor je klaarsta. Een gewone Straken gehoorzaam ik, waak over haar leven, omdat ik geen andere keus heb. Maar zo is het niet met jou. Voor jou sta ik klaar omdat ik het zelf wil. Omdat ik je respecteer.'

Ze zuchtte vermoeid. 'Dat moet je niet beloven, Weka Dart, daar ken je me niet goed genoeg voor. Ik ben niet wat je denkt. Er zijn duistere geheimen in mijn leven. Mijn geschiedenis is net zo akelig als die van Tael Riverine. Ik ben op dit moment misschien geen démon meer, maar ik ben er wel een geweest, en niet eens zo heel lang geleden.' Ze zweeg. 'Misschien ben ik in sommige opzichten nog steeds een demon.'

De Ulk-Zomp schudde koppig zijn hoofd. 'Nee, jij bent niet zoals hij. Je kunt onmogelijk zijn zoals hij.'

Maar ik ben wel geweest zoals hij, dacht ze. Die bekentenis drukte zwaar op haar en vervulde haar met een smart die ze nauwelijks kon verdragen. En ik kan weer zo worden als hij.

Voor hen uit ging de prairie over in rotsachtige grond, geërodeerd door geulen en vol wormgaten, waar het gras en de begroeiing uiteindelijk helemaal verdwenen. Het hele landschap veranderde abrupt. Grianne had zoiets nog nooit gezien. Weka Dart, die nu naast haar liep, schonk maar weinig aandacht aan zijn omgeving. Plotseling kreeg hij in de gaten waar ze liepen, hij bleef onmiddellijk staan en maakte een dwingend gebaar met zijn arm.

'Wacht, blijf waar je bent!' snauwde hij.

Hij speurde de rotsachtige vlakte af, alsof hij naar iets zocht en siste toen scherp. 'Dit was hier eerder niet!' riep hij uit. 'Dit is nieuw! Ze zijn met hun kolonie hier neergestreken! Hoe lang geleden, vraag ik me af? Vast heel recent, heel recent.'

Ze staarde hem aan. 'Waar heb je het over?'

Hij schonk haar een van zijn angstaanjagende grijnzen, waarbij hij al zijn vlijmscherpe tanden blootgaf. 'Asphinx! Deze vlakte wemelt ervan!'

'De slangen?'

Hij hield zijn hoofd schuin. 'Weet je daar iets van?'

Ja. Asphinx waren net als de andere duistere dingen uit het Faerie-tijdperk naar het Verboden Rijk verbannen. Behalve één. Die werd door de Steenkoning, Uhl Belk, in een rotsspleet opgesloten. Daar moest hij in de spelonken van de Hal der Koningen de Zwarte Elfsteen bewaken. Toen Loper Boh nog geen Druïde was, ging hij op zoek naar de talisman en werd door zo'n slang gebeten, waardoor zijn arm in steen veranderde. Het verhaal was onderdeel van Beks historie over de Shannarasaga. Ze herinnerde zich dat die geschiedenis cruciaal was voor wat er later met Loper gebeurde toen hij Allanons erfgenaam werd.

Ze keek weer over de vlakten uit. 'Hoeveel?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Duizenden. Wil je een kijkje gaan nemen?'

'Nee, dank je wel. Kunnen we om ze heen?'

Hij gebaarde naar links. 'Die kant op. Blijf bij de rotsen vandaan, dan heb je geen last van ze. Maar kijk uit waar je loopt. Als je wordt gebeten, word je een mooie landingsbaan voor de vogels.'

Ze liepen behoedzaam om de kolonie heen, bleven op de grasachtige zoom en zo ver mogelijk bij de rotsen vandaan. Het duurde lang voordat ze helemaal aan de overkant waren aanbeland. Tegen die tijd was de duisternis zo dicht dat het zicht nauwelijks vier meter was.

Weka Dart nam de omgeving snel in zich op en knikte. 'We brengen daar de nacht door, bij die groep wincies.' Hij gebaarde naar een klein bosje naaldbomen die eruitzagen als ziekelijke pijnbomen. 'Wincies bieden ons nog wat bescherming. Slangen houden niet van hun geur, en vliegende dingen moeten eerst landen om door hun takkenscherm heen te kunnen, en dat doen ze 's nachts niet. Een mooie plek om even bij te komen.'

Grianne keek achterom naar Kraalgrip. 'Denk je dat ze al naar ons op zoek zijn?'

'O ja,' zei Weka Dart onverschillig. 'De Straken Lord zal nu zijn wachters en je weggegooide halsband wel hebben gevonden. Hij weet inmiddels wel waar je naartoe bent gevlucht. Hij zal Hobstull en zijn kompanen erop uitsturen om je terug te halen.' Zijn donkere ogen schitterden in het wegstervende licht. 'Zijn magie is heel machtig, Grianne Ohmsford. Heel machtig. Maar niet zo machtig als de jouwe.'

Ze knielde voor de Ulk-Zomp neer. 'Moet je luisteren. Ik weet dat je net zo graag als ik uit het Verboden Rijk wilt ontsnappen en ik heb je beloofd dat ik het zal proberen. Maar als Hobstull en wat voor narigheid ook waarover hij het bevel voert, ons inhalen, wil ik zelf met hem afrekenen. Dat moet je aan mij overlaten. Zoek een schuilplaats en zorg dat ze je niet zien. Verraad jezelf niet.' Ze wachtte even. 'Van jou weten ze het nog niet, wel?'

Hij snoof. 'Natuurlijk weten ze het van mij ook. Tael Riverine ontdekt mijn aanwezigheid net zo makkelijk als jouw afwezigheid. Vluchten en verstoppen helpen niets. Toen ik jou ging opzoeken, ben ik in de krochten van Kraalgrip mijn noodlot tegemoet gegaan, Strakenkoningin. Daarom is het belangrijk dat je me meeneemt. In de wereld van Jarka Ruus ga ik een wisse dood tegemoet. Nou, kom mee.'

Ze negeerde het weeë gevoel in haar maag en liep achter hem aan naar de bomen die hij wincies had genoemd. Ze waren hoog, van spichtig hardhout, met lange, dunne, zweepachtige, in elkaar gevlochten takken die op sommige plekken in de knoop zaten. Weka Dart liep voorop en ze glipten ertussendoor, moesten meer dan eens duiken voordat ze in het midden van de bomengroep uitkwamen. De Ulk-Zomp controleerde snel hun omgeving en besloot dat die veilig was.

'Jij gaat slapen en ik houd de wacht,' zei hij tegen haar. 'We moeten weer vroeg op weg en je zult je krachten nodig hebben. Schiet op. Ga slapen.'

Te moe om tegen te stribbelen ging ze gehoorzaam liggen. Ze sloot haar ogen en dacht dat ze niet veel meer dan een hazenslaapje zou doen. Haar geest zat vol twijfels en angsten, ze wist niet hoe ze de volgende dag zouden overleven. Beelden schoten door haar heen, van haar gevangenschap, de schepselen die haar hadden bedreigd en als spoken langs haar trokken. Zelfs in haar slaap voelde ze nog de toverband die haar verscheurde, haar uitputte met zijn verzengende pijn.

Ze dacht dat ze nooit meer zou kunnen slapen, en binnen enkele seconden sliep ze.

Haar wakende gedachten achtervolgden haar in haar slaap en gingen over in duistere en dreigende dromen. De Straken Lord achtervolgde haar door schemerige gangen, vlak achter haar, maar net uit het zicht. In één hand droeg hij de toverband waarmee ze aan hem gebonden was, de sluiting schitterde als tanden. Andere wezens uit het Verboden Rijk kwamen tevoorschijn, in allerlei soorten en maten. Hun gelaatstrekken waren niet goed te onderscheiden, maar hun bedoelingen waren duidelijk. Gevleugelde monsters klemden zich aan het plafond boven haar vast, klauwen die zich als magneten vastklampten en boven op haar dreigden te vallen als ze langzamer ging lopen. Blindelings en radeloos vluchtte ze voor hen weg, ze wist niet welke kant ze op moest en of er ooit een einde aan kwam.

Ze werd wakker door het gehuil van jankende wolven en een angstige kreet ontsnapte aan haar lippen.

'Ssst!' fluisterde Weka Dart in haar oor. Hij was in het donker naast haar gekropen, een vage vorm, nauwelijks te onderscheiden in de nacht. 'Demonwolven! Ze hebben ons gevonden!'

Ze probeerde zich overeind te werken, maar hij dwong haar weer omlaag en siste: 'Beweeg je niet! Blijf stilliggen! Ze weten niet precies waar we zijn en dat hou ik graag zo. Laten ze ons maar zoeken!'

Ze raakte in paniek. 'Maar ze...'

'Ze gaan in de richting die ik wil dat ze gaan, Strakenkoningin. Ze gaan naar een plek van de dood!'

Ze dwong zichzelf kalm te blijven terwijl ze probeerde te bedenken waar hij het over had. Hij leek niet in paniek. Hij leek zich zelfs geen zorgen te maken. Hij staarde langs haar heen naar het oosten, naar Kraalgrip. Het jankende gehuil werd gaandeweg luider, kwam gestaag naderbij.

Ze realiseerde zich plotseling dat ze het koud had. Ze keek omlaag en zag dat haar cape weg was.

Weka Dart keek haar even aan. 'Ze hebben je geur helemaal te pakken. Maar jou niet, Grianne van het winciewoud!'

Het gehuil was nu heel dichtbij en naderde snel. Er klonken andere geluiden doorheen, schreeuwen en kreten van schepsels die de demon-wolven aanspoorden. Het was een verhitte achtervolging in een vibrerende, verwachtingsvolle kakofonie van geluiden.

Toen veranderde alles, het ging zo snel dat haar maag in ijs veranderde. Het gehuil ging over in woedend geschreeuw en gegrom, en daarna in angstaanjagend gegil. Dit bereikte een hoogtepunt en klonk rauwer en rauwer, de nacht beefde van schrille klanken. Grianne Ohmsford had nog nooit in haar leven zoiets gehoord. Haar achtervolgers werden nu zelf aangevallen en vochten voor hun leven.

Naast haar moest Weka Dart hardop lachen. 'Ze hebben gevonden wat ze zochten, maar niet wat ze verwachtten, Strakenkoningin! Wat jammer dat ze niet beter hebben opgelet! Ik denk dat ze iets zijn tegengekomen wat scherpere tanden heeft dan zij!'

Ze staarde hem aan en toen schoot het haar te binnen. De Asphinx!

Haar achtervolgers waren recht in het hart van de kolonie terechtgekomen en de slangen hadden toegeslagen. Ze luisterde opnieuw naar de strijdgeluiden en ze begreep alles. 'Je hebt mijn cape tussen de slangen gelegd!' riep ze uit. 'Je wist het!'

Hij grijnsde haar angstaanjagend toe. 'Ik verwachtte het. Ze kwamen alleen sneller dan ik had verwacht. Met jouw cape heb ik ze bij ons vandaan gelokt, 's Nachts is het donker en kun je bijna niets zien. Heel jammer voor ze.'

De geluiden stierven weg, het grommen, gillen en de kreten gingen over in zacht gejank en gekreun. Ze kon de kreetjes zelfs horen op de plek waar ze naast de Ulk-Zomp was weggekropen. Ze probeerde er niet naar te luisteren, maar kon er niets aan doen. Ze was maar al te vertrouwd met vernietiging en kon er niet voor weglopen.

Toen werd alles stil, op een enkele langgerekte snik na, totdat zelfs die verdwenen was.

Weka Dart boog zich naar haar toe. 'Is de stilte niet heerlijk?' fluisterde hij.

De dageraad brak aan met een verre, bleekgrijze glinstering aan de oostelijke horizon. Toen het licht genoeg was liepen ze terug naar de Asphinxkolonie. Grianne Ohmsford was verbijsterd door wat ze zag. De vlakte stond vol beelden, gesculptuurde schepsels in een wanhopige gevechtshouding. Er waren een stuk of tien demonwolven en Goblins, hun lichamen en halzen waren verdraaid, hun ledematen gestrekt en gebroken. Hun mond stond in een geluidloze kreet opengesperd.

In het midden stond Hobstull, zijn lenige lichaam strakgespannen, zijn smalle gezicht vertrokken, handen tot vuisten gebald alsof hij wist wat er met hem gebeurde.

Alles was in steen veranderd. Niemand had kunnen ontsnappen.

Als je meerdere keren wordt gebeten, gaat het heel snel,' mijmerde Weka Dart. 'Je moet niet op het onvermijdelijke gaan zitten wachten. Van een tegengif is geen sprake. Niet meer dan een minuut, dan is het voorbij. Maar goed ook.'

Hij liep naar de rand van het veld, raapte het uiteinde van een smalle lijn op en trok Griannes cape naar zich toe, die hij midden op het slagveld had gegooid. Hij schudde hem zorgvuldig uit om er zeker van te zijn dat er geen slang in de plooien was achtergebleven en gaf de cape aan haar terug. 'Hier, zo goed als nieuw.'

Ze nam de cape aan en staarde hem aan, bekeek hem in een volkomen nieuw licht. Hier moest ze even over nadenken.

'Ik vind Hobstull als standbeeld veel aardiger,' verklaarde hij met een valse, uitdagende glimlach. 'Jij niet?' Hij veegde zijn handen af en keek naar het oosten. 'Tijd om op weg te gaan. Er is genoeg licht om te reizen. Als er anderen komen, wil ik hier weg zijn.'

Hij liep weg en Grianne ging achter hem aan. Onderweg keek ze nog een laatste keer om en werd ze plotseling aan haar verleden herinnerd. Met zulke slangen had de Ilseheks haar vijanden van zich afgeschud. Dat was heel lang geleden en die persoon was ze niet meer. Of wilde ze niet meer zijn. Maar tijdens haar strijd met de Straken Lord en de furies was die weer boven komen drijven. Ze had gemerkt dat de magie opnieuw duister en taai werd. Ze kon zo weer veranderen in iets wat ze - dacht ze - veilig achter zich had gelaten. Het kostte haar niet veel moeite om zich daar een voorstelling bij te maken.

Onder het lopen overpeinsde ze die mogelijkheid, vroeg zich af wat ze kon doen om dat te voorkomen. Het was net alsof je water met je vingers probeerde vast te houden, je kon het vocht opvangen maar het water zelf sijpelde weg. Zij was dat water en gleed snel door de kieren van haar wilskracht weg.

Ze liepen een paar kilometer, zo ver weg dat ze de beelden en de vlakten niet meer konden zien en ze haar gedachten weer op haar einddoel kon richten. Ze zag het Drakenkoord al uit het donker oprijzen.

Toen vertraagde Weka Dart zijn pas. 'Er komt iemand aan,' zei hij.

Ze tuurde in de verte. Eerst zag ze niets. Alles werd door de nevel en mist verhuld, ze husselden de contouren van het landschap door elkaar. Uiteindelijk zag ze iets bewegen. Een eenzame figuur in een cape kwam op hen af, schimmig afgetekend tegen de nog altijd schemerige horizon. Ze probeerde zijn gelaatstrekken te onderscheiden, maar dat lukte niet. Ze kon er maar één ding over zeggen.

Hij droeg een staf die als een fakkel opgloeide.