28
De overgang ging razendsnel. Onder haar aanraking gloeiden de runen intens en helder op. Grianne moest met haar ogen knipperen tegen de plotselinge schittering en voelde toen een soort verschuiving in de ruimte om haar heen. Het grijze Verboden Rijk werd plotseling donkerder, alsof de storm hen had ingehaald en ze overspoeld zouden worden. Het duurde slechts een paar tellen, ze besefte nauwelijks hoe alles in zijn werk ging. Ze keek naar Pen die tegenover haar de donkerstaf vasthield, hij hield zijn ogen stijf dicht.
Zij hield haar ogen open. Ze wilde alles precies meemaken.
Dat lukte niet helemaal. De runen barstten plotseling in een lichtvlam uit, het leek wel alsof de staf zelf in brand stond. Ze kon zich alleen maar vasthouden en zichzelf ervan overtuigen dat het slechts een illusie was. De gloed groeide gestaag, sloot haar buiten, schermde haar van haar omgeving af, van de wereld van Jarka Ruus, van alles, op de staf, haarzelf en Pen na.
Toen was alles weg. Ze snakte naar adem toen een immense vuist zich om haar lichaam sloot, haar vermorzelde, de lucht met meedogenloze druk uit haar longen perste. Ze vocht ertegen, worstelde om lucht te krijgen, in leven te blijven. Er gaat iets fout, dacht ze wanhopig. Iets is niet goed.
Toen doofde het licht, de runen doofden uit en ze stond weer in de vertrouwde omgeving van haar slaapkamer, veilig en wel op Paranor. Ze klemde de staf nog steeds stevig vast, maar de runen waren nu zwart.
Ze ademde scherp, opgelucht uit.
Het volgende ogenblik viel de triagenel boven op haar.
Ze wist onmiddellijk wat het was. In de paar tellen voordat ze volledig uit het Verboden Rijk was, had ze een glimp van de magische gloed opgevangen, maar die pas herkend toen het al te laat was. Zodra de triagenel op zijn plaats viel, verdween de gloed. Hij werd een onzichtbaar net dat haar aan alle kanten insloot, een onneembare kooi.
'Beweeg je niet, Penderrin,' zei ze tegen hem.
Hij stond nog steeds gelukkig te glimlachen omdat ze uit het Verboden Rijk waren ontsnapt. De glimlach verdween langzaam toen hij verbaasd om zich heen keek.
'We zitten in een triagenel gevangen,' vertelde ze hem. Een snel gebaar van haar hand lichtte de draden van hun kooi op. 'Ik zei je al dat ze ons zouden opwachten. Maar dit had ik niet voorzien.'
'Wat is het?'
'Een uitermate krachtige vorm van magie. Er zijn drie magiërs voor nodig om hem te creëren, een combinatie van hun talenten brengt hem tot leven.'
Ze zag dat hij niet overal in gelijke mate opgloeide. Sommige plekken waren nagenoeg donker. Bij een goed geconstrueerde triagenel hoorde de magie gelijkelijk verdeeld te zijn. 'Hier klopt iets niet,' mompelde ze. 'Zie je dat?'
Ze wees naar een paar zwakke plekken, die duidelijk donkerder waren. Plotseling zwaaide de deur naar de verborgen doorgang aan de overkant van de kamer open en het gezicht van haar broer verscheen in de deuropening. 'Grianne?'
'Bek!' riep ze geschrokken uit. 'Hoe in hemelsnaam...?'
'Luister naar me,' onderbrak hij haar. 'Ik heb met het wenslied verschillende triageneldraden verzwakt. Als je je best doet, denk ik dat je los kunt komen.'
'Doe de deur dicht!' riep ze.
Ze duwde Pen op de grond en boog zich over hem heen. 'Bescherm je hoofd. Kijk niet omhoog totdat ik het zeg.'
Ze had niet veel tijd. Shadea en de anderen konden er elk moment zijn. Misschien stonden ze al achter de deur. Ze moest opschieten. Na wat er in het Verboden Rijk was gebeurd, was ze bang geworden voor het wenslied, maar ze had geen keus. Ze was er sowieso van afhankelijk wanneer ze met Shadea werd geconfronteerd.
Dus riep ze brutaal de magie op en toen die aan de oppervlakte kwam, vormde ze haar in vlijmscherpe randen die konden snijden en hakken en stuurde die naar de verzwakte plekken in het net. Het wenslied trok aan het draadwerk, overwon de tegenstand van de beschadigde magie en sneed door de draden heen, net zo lang tot de kooi als een zacht touw ineen zou zakken. Ze bleef gestaag doorwerken en toen de hele structuur zwak genoeg was, viel ze met zo'n geweld aan dat de triagenel uit elkaar spatte en de hele noordelijke muur van de slaapkamer naar buiten barstte. Rotsblokken en puin sloegen naar buiten en een reusachtige stofwolk vulde de kamer.
Grianne bedekte haar gezicht, wachtte tot het stof was neergedaald en trok toen Pen overeind. 'Bek!' riep ze.
Haar broer stormde met Rue Meridian en Tagwen de kamer binnen. Vlak daarachter was een Elfenmeisje, van wie ze aannam dat het Khyber Elessedil moest zijn. Pen, zijn ouders en Khyber omhelsden elkaar snel en dankbaar. Zij werd alleen door Bek omhelsd. Grianne zag ontzetting en angst op hun gezichten toen ze haar aankeken, zelfs medelijden.
'Ik ben in orde,' zei ze tegen hen.
Haar broer schudde zijn hoofd. 'Nee, dat ben je niet. Shadea a'Ru en alle andere verraders zullen hiervoor boeten. We zullen ze opjagen. We zullen alles en iedereen vinden. Nu moeten we het over iets anders hebben, wat niet kan wachten. Terwijl jij gevangen werd gezet, is er een demon losgebroken. Hij is nog steeds hier en wil het Verboden Rijk vernietigen.'
'Daar weet ik van,' zei ze.
'Dat dacht ik al. Wat je niet weet, is dat alleen Pen hem kan vinden en hem met de donkerstaf moet terugsturen, net zoals hij de staf heeft gebruikt om jou terug te halen.'
'Moet Penderrin dat doen?' vroeg ze verbaasd.
'De Koning van de Zilverrivier heeft dat gezegd. Alleen de donkerstaf kan de overgang van de ene naar de andere wereld volbrengen, en alleen Pen kan de magie aansturen. Ik moet met hem mee om de demon te vinden.'
In de gang achter de slaapkamerdeur klonk geroezemoes van rennende voetstappen en kreten.
'Ze komen eraan,' zei ze tegen de anderen. Ze stak haar handen omhoog, riep nogmaals haar magie op en verzegelde de deur aan de binnenkant. 'Een paar minuten houdt dat ze wel tegen, maar meer niet.' Ze wendde zich weer tot Bek. 'Neem de anderen mee en ga. Je hebt je weg door de geheime gangen gevonden, weet je de terugweg ook?'
Hij knikte. 'Tagwen en ik redden het wel.'
'Ik ga niet mee,' verklaarde de Dwerg bijna strijdlustig. 'Ik hoor hier, bij de Aartsrhys.'
Grianne liep snel naar hem toe en ging op haar hurken voor hem zitten. 'Ja, dat is zo. Maar je moet toch gaan. Jullie moeten allemaal gaan. Jullie kunnen hier niets voor me doen. Ik moet Shadea en de anderen alleen tegemoet treden. Zo kan ik het beste met hen afrekenen. Alleen Bek kan me misschien helpen, maar zijn plaats is bij Pen, hij moet de demon vinden en hem terugsturen. Luister.' Ze greep de Dwerg stevig bij de schouders. 'Ik ben daarbinnen geweest, in het Verboden Rijk, Tagwen. Het is daar zo gruwelijk, daar kun je je geen voorstelling van maken. Als de daar levende schepsels op deze wereld worden losgelaten, betekent dat voor ons allemaal het einde. Dat mag niet gebeuren. Wat er ook met mij gebeurt, jullie moeten dat tegenhouden.'
Ze hield zijn blik gevangen. Ten slotte knikte hij kort, zijn bebaarde gezicht vertrok in een ongelukkige uitdrukking. 'Ik ga niet vrijwillig, alleen omdat jij het me vraagt,' zei hij rustig.
Ze draaide zich naar Pen om. 'Dit wordt een hele klus. Je weet pas wat je moet doen als je de demon hebt gevonden. Misschien moet hij de staf wel aanraken en moet jij hem daartoe zien te verleiden. Misschien is er meer voor nodig. Ik wilde dat ik kon helpen, maar ik weet net zoveel als jij. Vertrouw op je intuïtie, Pen. Die zal je niet verraden.'
De jongen knikte. 'Ik wil liever ook niet weg.'
Ze glimlachte. 'We zullen elkaar weerzien. Ga nu maar. Doe wat je moet doen. Doe wat gedaan moet worden.' Ze keek om zich heen. 'Ga nu, allemaal.'
Een voor een verdwenen ze door de deur naar de geheime doorgang. Ze keken naar haar om en hun gezicht weerspiegelde een mengeling van twijfel en ontzetting. Bek ging als laatste.
'Pas goed op jezelf,' zei hij. 'Het heeft ons zoveel gekost om je terug te krijgen, ik moet er niet aan denken je weer te moeten verliezen.' Hij zweeg even. 'Ik hou van je, Grianne.'
Toen trok hij de deur achter zich dicht en was hij weg, zijn woorden echoden nog in haar geest na.
Ik ook van jou, dacht ze.
Ze draaide zich om naar de slaapkamerdeur en bekeek de verzegelde deur. Ze was van ver gekomen om onder ogen te zien wat aan de andere kant van die deur op haar wachtte. Ze had hard geknokt voor nog een kans om de zaken recht te breien. Plotseling wist ze niet meer zo zeker of ze dat wel kon.
Raar, dacht ze.
Voor haar op de grond losten de laatste draden van de vernietigde triagenel langzaam op, de magie lekte weg. Ze staarde er een ogenblik naar, ving toen haar eigen spiegelbeeld op en zag wat Bek en de anderen hadden gezien: een geest, een gehavende imitatie van zichzelf.
Ze liep naar de kast aan de andere kant van de kamer, maakte hem open en haalde er een schoon, zacht en zwart gewaad uit. Ze drapeerde het om haar schouders en maakte het vast met de gesp in de vorm van de Eilt Druin, het ambtsteken van de Druïden, het symbool van hun orde.
Voor het laatst zouden haar vijanden haar zien, zei ze bij zichzelf, zoals zij wilde dat ze haar zouden zien. Als leider. Als Aartsrhys.
Ze streek over de gesp, ging met haar vingers over het reliëfbeeld van een hand die een brandende toorts naar voren steekt. De betekenis van de Elfenwoorden schoten door haar heen. kennis maakt macht.
Misschien. Vandaag zou ze het weten.
Toen liep ze de kamer door en maakte voor de deur een gebaar in de lucht om de magie die hem verzegelde te verwijderen. Ze vermande zich en de deur zwaaide open.
Shadea a'Ru stond naast Traunt Rowan op de borstwering van de noordelijke muur van Paranor en keek omlaag naar het massale Steentrollenleger dat zich voor de poorten had verzameld. Zodra ze ervan hoorde, was ze onmiddellijk gekomen, vastbesloten om zich er persoonlijk mee bezig te houden. Dit zou ze niet overlaten aan haar allesbehalve betrouwbare bondgenoten. Maar toen ze met eigen ogen zag hoeveel Trollen zich hadden verzameld - meer dan duizend — wist ze niet zeker wat ze moest doen.
'Hebben ze een eis gesteld?' vroeg ze aan Traunt Rowan.
Hij schudde zijn hoofd. 'Niemand heeft een woord gezegd. Ze kwamen gewoon onder de bomen uit gelopen en sindsdien heeft niemand zich bewogen of gesproken.'
'Hier zit Kermadec achter,' zei ze zacht. 'Die Trollen voeren het banier van Bruinrauw. Zonder hem zouden ze hier niet zijn. Weet je zeker dat je hem veilig bij Paspoort hebt achtergelaten? Het meisje had zich tenslotte ook verstopt aan boord van een van de schepen.'
'Toen we opstegen, zat hij bij de anderen. Ze werden door duizenden Urda's omsingeld. Zelfs als hij langs hen was gekomen, had hij het hele stuk moeten lopen. Dat had hem dagen gekost.' Traunt Rowan schudde zijn hoofd en gebaarde toen naar het Trollenleger. 'Misschien komen ze hem zoeken. Misschien denken ze dat hij hier is.'
Ze dacht over die mogelijkheid na. 'Misschien.'
Maar ze nam er geen genoegen mee. In dat geval zouden ze met een paar zijn gekomen, niet met een heel leger. Er was iets anders aan de hand, iets veel gevaarlijkers. Ze keek naar de muren onder haar, waarop de Gnoomjagers zich achter de borstwering hadden verschanst. Een aanval van buitenaf konden ze wel afslaan, mits de Trollen buiten die muren bleven. Als de aanvallers binnen zouden komen, waren ze met te weinig.
Ze had al het bevel gegeven om de poort te versterken. Meer had ze niet kunnen bedenken. Ze zou de Trollen daar de hele dag laten staan. Als ze er morgen nog stonden, zou ze hen misschien met haar magie kunnen verspreiden. Dat zou een enorme aanslag op haar reserves betekenen, een laatste noodgreep wanneer al het andere was mislukt. De nood moest behoorlijk hoog zijn wilde ze zover gaan.
Ze bedacht net of ze de Gnomen uit het Oostland om versterking zou vragen, toen Pyson Wence de trap van de noordelijke toren af kwam rennen. Zijn zwarte gewaden bolden hoog op, zijn scherpe gelaatstrekken stonden gespannen.
'De triagenel heeft het begeven!' schreeuwde hij haar toe.
Ze is terug, dacht Shadea onmiddellijk.
'Weet je het zeker?' snauwde ze terwijl ze een snelle blik met Traunt Rowan wisselde.
Pyson Wence lachte spottend en probeerde de angst in zijn ogen te verbergen. 'Denk je dat ik gek ben? De magie is uitgedoofd. Wat kan dat anders betekenen?'
Ze negeerde die spottende opmerking, wrong zich langs hem heen en haastte zich naar de torentrap, haar krachtige gezicht stond vastbesloten en wreed. 'Laten we er een eind aan maken,' zei ze zacht.
Ze snelden de trap op. Shadea voelde de magie bij de naderende strijd al in haar opborrelen. Ze grijnsde kwaadaardig. Deze keer geen fouten.
Ze waren boven aan de trap en stonden op het punt om de gang naar de slaapkamer in te gaan, toen de noordelijke muur werd weggeblazen.
Diep in het verborgen gangenstelsel van de burchtmuren daalden de Ohmsfords, Khyber Elessedil en een mopperende Tagwen af naar het vuurvertrek. De groep bewoog zich stilzwijgend en in sombere stemming voort.
'Het zint me niks dat we haar daar alleen hebben achtergelaten,' herhaalde de Dwerg steeds maar weer.
'Je weet dat we niet konden blijven, Tagwen,' zei Rue Meridian ten slotte. 'Je weet dat ze dat niet goed had gevonden.'
'Ze zijn met veel te veel, ze heeft geen schijn van kans.'
Rue schudde haar hoofd. 'Dat weet ik zo net nog niet.'
Tagwen hield een tijdje zijn mond. De kleine groep liep verder door de duisternis die slechts werd verlicht door een lichtje dat Khyber met haar magie als baken had aangestoken. De rotsblokken van de muren waren dik en massief, en dempten alle geluid van wat daarachter gebeurde. De vertrekken van de Druïdeburcht waren tomben die hun geheimen goed bewaarden.
'We kunnen nog steeds terug,' mompelde Tagwen binnensmonds. 'Het is nog niet te laat.'
Bek draaide zich woedend naar hem om. 'Hou nou eens op, Tagwen! Geen van ons vindt het een prettig idee! Hoe denk je dat ik het vind om haar zo achter te laten? Ze is mijn zuster! Maar als het Verboden Rijk inderdaad wordt vernietigd, maakt het geen fluit meer uit wat er met Grianne gebeurt, wel?'
'Bek,' waarschuwde Rue zacht.
Bij deze berisping werd Tagwen vuurrood van schaamte, zijn lippen vertrokken zich tot een strakke lijn. Vergeefs probeerde hij iets terug te zeggen. Bevend duwde hij zich langs Bek en liep alleen verder.
Pen haastte zich achter hem aan toen hij blindelings het donker in liep. 'Wacht, Tagwen!'
Toen hij de Dwerg had ingehaald, ging Pen naast hem lopen. Dat ging best, want ze liepen een trap af die breed genoeg was voor twee.
'Hij bedoelde het niet zo, Tagwen. Hij denkt er net zo over als jij. Hij is bang dat hij haar kwijtraakt.'
Tagwen zei niets.
'We willen allemaal terug om haar te helpen,' vervolgde Pen. 'We zijn allemaal bang om haar. Ik heb gezien hoe het is in dat Verboden Rijk. Ik heb gezien wat zij al die weken te verduren heeft gekregen. Ze heeft heel wat meer meegemaakt dan je denkt. Zelfs ik weet niet alles, ze wilde er niet over praten. Maar ik heb het wel gevoeld.'
'Des te meer reden om terug te gaan,' zei Tagwen buiten zichzelf. 'Ze kan niet tegen Shadea en die anderen op, ze is niet sterk genoeg'. Ze zal het wel proberen, de orde opeisen, maar misschien heeft ze er de kracht niet voor.'
Pen knikte. 'Dat weet ik wel. Maar nu hoeft ze zich ook geen zorgen over ons te maken, Tagwen. Ze hoeft alleen maar met zichzelf rekening te houden. Ik geloof dat ze dat wel aankan. Ze heeft ons weggestuurd om de demon te zoeken, maar ook om ons in veiligheid te brengen.'
Hij zweeg even. 'Als haar iets ergs overkomt, hoeven we dat ook niet mee te maken. Ik denk dat ze dat zo wilde.'
De Dwerg keek hem aan, maar gaf geen antwoord.
Kermadec had het juiste moment afgewacht en toen hij de explosie hoog in de noordelijke toren hoorde, wist hij wat hem te doen stond. Hij leidde zijn kleine groep Steentrollen van het poorthuis waarin ze zich hadden verstopt naar de hoofdpoorten in de noordelijke wal. Ze liepen op een drafje, uit voorzorg in gesloten formatie, bereid te vechten zodra ze op tegenstand stuitten. Ze hadden geluk. De Gnoomjagers die de burcht moesten bewaken, waren allemaal op de muren of bij de poorten, en de gangen ertussenin waren leeg.
De Trollen waren nog geen twintig meter bij de noordelijke poorten vandaan toen de Gnoomjagers, die de poorten op hun reusachtige dwarsbalk stonden te verdedigen, hen in het oog kregen en schreeuwend hun collega's op de muren waarschuwden. Kermadec beval zijn Trollen een stormaanval uit te voeren. Ze renden naar de Gnomen bij de poorten en vochten zich er een weg doorheen. Een stortvloed van pijlen en spiesen regende vanaf de muren op hen neer, maar toen de Trollen eenmaal langs de verdedigers waren en bij de poorten waren aanbeland, waren ze buiten het gezichtsveld van de mannen op de muren.
'Atalan!' schreeuwde Kermadec naar zijn broer. 'Neem de anderen mee! Geef rugdekking!'
Hij nam Barek met zich mee en draaide zich naar de dwarsbalk toe. Die was zelfs voor zes man nog te zwaar. Hij rolde door middel van een katrolsysteem over een rij ijzeren beugels heen en weer. De aanvallers stormden van alle kanten op Atalan en de Trollen af. Kermadec en Barek hesen zich op aan de hendels die de katrollen bedienden en begonnen de dwarsbalk opzij te rollen.
Het geschreeuw ging over in woedende angstkreten toen de Gnomen zagen wat er gebeurde, en ze wierpen zich met ware doodsverachting op de Trollen. Atalans smalle linie hield het even, maar brak toen onder de stormvloed. Tientallen Gnoomjagers trokken vervolgens op naar Kermadec en Barek. De laatste verweerde zich met hand en tand om zijn Maturen te beschermen, maar werd uiteindelijk overweldigd. Kermadec gooide de Gnomen die in zijn buurt kwamen opzij en bleef tegen de hendels duwen. De dwarsbalk kroop langzaam uit zijn metalen klampen, de katrolwieltjes kreunden onder het zware gewicht.
'Atalan!' schreeuwde Kermadec opnieuw toen zijn aanvallers hem bij de hendels vandaan sleurden.
Zijn broer was onmiddellijk bij hem, sloeg de Gnomen van zich af die hem de weg versperden, schalde de strijdkreet van Bruinrauw, die onmiddellijk door de Trollen buiten de muren werd overgenomen. De poorten bogen naar binnen door toen Kermadecs soldaten er vanbuiten tegenaan duwden. Tegen die tijd was de dwarsbalk halfweg los, een enkele klamp hield hem aan het uiterste einde nog tegen. Gnoomjagers hielden die uit alle macht tegen, maar Atalan gooide zichzelf tegen de hendels en de dwarsbalk gleed helemaal los.
Een ogenblik later zwaaiden de deuren onder de druk van de ertegenaan duwende, gepantserde reuzen open en de Trollen van Bruinrauw stroomden naar binnen. De overgebleven verdedigers hielden nog even stand, moesten toen opgeven en renden weg om zich dieper in de burcht te hergroeperen.
Kermadec wachtte net zo lang tot hij er zeker van was dat de ingang naar Paranor veilig was. Toen verliet hij de rest en begon de trap van de noordelijke toren te beklimmen.
Atalan was vlak achter hem, maar dat had hij niet door.