14

Het leek wel alsof ze een wespennest binnenvlogen.

De Snel en Zeker daalde in een lange, trage spiraal, daarmee de aandacht trekkend van de bende Urda's onder hen. Bek had gehoopt dat alleen al hun verschijning deze bijgelovige wezens zo zou afschrikken, dat ze zich zouden terugtrekken. In plaats van dat ze tussen de bomen dekking zochten, keerden de Urda's zich onmiddellijk tegen het luchtschip. Trefen Morys had nauwelijks tijd om vanaf de boeg een waarschuwing te schreeuwen toen een batterij speren en spiesen de onderkant van het voertuig raakte en een pijlenregen in een dodelijke vlaag over de reling schoot.

Iedereen dook achter de beschermende reling toen Bek de Snel en Zeker weer buiten bereik van de aanval optrok. Intussen kwam Trefen Morys teruggerend.

'In die toren zitten Steentrollen!' riep hij naar Bek. 'Ze zwaaien naar ons om hulp!'

Bek draaide zich naar Rue om. 'Breng zowel de bak- als stuurboordslinger in stelling. Misschien kunnen we de Urda's ver genoeg de bomen in drijven zodat we ruimte hebben om de touwladder neer te laten.'

De stuurboordslinger stond nog paraat na hun ontsnapping uit Paranor. Met behulp van Trefen Morys kostte het Rue slechts enkele minuten om het bakboordwapen in stelling te brengen en ze beide te bewapenen. Ze zette de jonge Druïde bij de eerste en nam zelf de laatste voor haar rekening. Ze stuurde Bellizen midscheeps om de touwladder in de aanslag te houden en seinde toen naar Bek dat hij de Snel en Zeker weer kon laten zakken.

De tweede keer was gevaarlijker dan de eerste keer. De Urda's stonden hen op te wachten, hadden geen enkel ontzag of angst voor het luchtschip. Zelfs van bovenaf kon Bek zien dat ze agressief vijandig waren. Ze waren om een of andere reden zo razend, dat het hen niets kon schelen wat er gebeurde, zolang ze een reddingspoging maar konden verijdelen. Ze zwermden over elke centimeter van de torenmuren en zodra de Snel en Zeker binnen hun schootsveld kwam, vielen ze aan. Bek had het luchtschip stevig onder controle om Rue en Trefen Morys een kans te geven ze af te weren. Maar zelfs nadat beide boordslingers tot twee keer toe op hun aanvallers waren leeggeschoten, hielden ze nog steeds stand en peinsden er niet over zich terug te trekken. Verwrongen, harige gestalten krioelden door de overwoekerde ravijnen en hielden zo de toren en zijn bewoners belegerd.

Bek trok het luchtschip weer buiten bereik op en broedde op een ander plan.

Rue draaide zich van de reling om en klom in de bestuurderscabine. 'Onze wapens richten niets uit, Bek. Als we die Steentrollen uit de toren willen halen, moeten we er iets anders op zien te vinden.'

Ze boog zich naar hem toe zodat hij de enige was die haar kon horen. 'Kun je het wenslied niet te hulp roepen?'

Hij staarde haar verrast aan. Ze had een bloedhekel aan zijn magie, haatte die erfenis zo erg dat hij er nauwelijks gebruik van had gemaakt sinds hij uit Parkasia terug was. De zoektocht naar hun zoon was de eerste serieuze poging in jaren geweest. Eerlijk gezegd wist hij niet eens of hij er na zo lange tijd nog wel effectief mee om kon gaan.

'Ik begrijp het,' zei ze toen ze de blik op zijn gezicht zag. 'Maar we hebben geen keus.'

Eigenlijk probeerde ze te zeggen dat ze Pen alleen maar op die manier konden helpen. De wind draaide en blies over zijn gezicht, onverwacht koud en bijtend rolde die van de bergen naar beneden. Hij hield haar blik nog een ogenblik vast en knikte toen. 'Neem het roer over.'

Hij liep over het dek naar de jonge, wachtende Druïden en gebaarde ze dat ze bij de touwladder paraat moesten staan. Toen ging hij naar de boeg en keek omlaag.

Talloze Urda's zwermden tussen de bomen onder hem. Rue had gelijk. Zelfs met tien boordslingers konden ze hen nog niet afschrikken.

Hier waren grovere middelen nodig, en als het wenslied goed kon worden ingezet, kreeg je het maximale effect. Dat had Grianne hem jaren geleden geleerd, toen ze hem had geprobeerd te vermoorden. Wat een ironie, bedacht hij, nu bracht hij die les in praktijk om haar te redden.

'Zak nog een beetje!' riep hij naar Rue en zijn woorden gingen bijna verloren in een plotselinge windvlaag. Die was zo hevig dat het luchtschip van boeg tot achterschip heen en weer slingerde. 'Langzaamaan!'

Hij keek naar het noorden waar zich aan de horizon reusachtige stormwolken samenpakten, valwinden joegen door de pieken in de richting van de Inkrim. Er zat een weersverandering aan te komen en dat hielp bepaald niet bij wat ze aan het doen waren. Als hij er niet in slaagde de ladder snel omlaag te krijgen, kon het dagen duren voordat ze het opnieuw konden proberen.

Hij keek weer naar de Urda's en probeerde te bedenken hoe hij ze van de torenmuren terug kon dringen. Een aantal dingen kon hij veilig met het wenslied oproepen, maar hij wilde niet te veel risico's nemen na er zoveel jaar uit te zijn geweest. De magie was krachtig en soms onvoorspelbaar. Wanneer je haar verkeerd gebruikte, kon ze desastreus zijn. Als het mis ging, konden ze met luchtschip en al naar de kelder gaan.

De wind joeg weer over zijn gezicht en plotseling herinnerde hij zich dat de Druïden bij hun magie vaak van de elementen gebruikmaakten, ze hun bondgenoot maakten. Misschien lukte dat nu ook wel.

Hij riep met een zacht neuriën het wenslied op en wekte het tot leven. Hij voelde hoe het ontwaakte en met een trage warmte door hem heen stroomde. Hij hield zijn blik op het tafereel onder hem gericht terwijl hij de magie vorm en gestalte gaf, een reden en een doel. Hij ving de windvlagen op die voor de komende storm uit joegen en roerde in de magie. De vlagen werden krachtiger en meer doelgericht, ze joegen steeds heviger om hem heen. Wat als een reeks onwillekeurige uitbarstingen was begonnen, werd een aanhoudende windvlaag. De hoogtewisselingen kwamen in evenwicht en langzaam bouwde zich een huilende wind op die in een vloedgolf uitmondde.

De Urda's keken verward om zich heen en werden toen angstig. Zo'n storm konden ze niet bevatten. Ze hadden nog nooit zulke enorme rukwinden meegemaakt. Ze kropen lager over de grond en begonnen zich bij de toren vandaan terug te trekken, dieper het bos in. Deze elementen werden door geesten gestuurd, dat gaf hun wantrouwen hen in.

Bek bouwde de kracht van zijn magie op, voegde er nieuwe lagen aan toe en liet de wind rondrazen, een gebulder dat zowel de bomen als de aarde op hun grondvesten deed schudden. Hij keek niet achterom naar Rue, hij vertrouwde haar de landing van de Snel en Zeker helemaal toe, ze zou wel begrijpen wat hij aan het doen was en er niet door worden afgeschrikt. Hij wist niet wat de beide Druïden ervan dachten, maar hij had geen tijd om zich daar zorgen om te maken. Tegen die tijd verscheurde de wind het landschap, de Urda's waren in alle richtingen verspreid, ze wankelden in hun vastberadenheid om stand te houden.

Toen waren de boomtoppen recht onder hen en de buitenste muren van de toren werden door de gaten zichtbaar. Hij riskeerde een snelle blik naar Trefen Morys en Bellizen en zag dat ze de touwladder over de reling naar de belegerde Trollen gooiden. Onmiddellijk kwamen er stevige gestalten tevoorschijn, ze klauterden uit hun schuilplaats, sommigen geholpen door anderen, en allemaal haastten ze zich naar de ladder. Toen doken ze weer terug, niet in staat om verder te gaan. Bek voelde dat zijn krachten afnamen en dwong zichzelf nog meer om de wind op zijn plaats te houden. De Trollen klommen nog altijd niet de ladder op en de Urda's kwamen al weer uit het bos tevoorschijn. Rue schreeuwde hem iets toe, maar hij kon het niet verstaan. Hij probeerde nog meer druk achter de magie te zetten, voelde dat hij zijn grip aan het verliezen was.

Toen stond Bellizen buiten adem naast hem. 'Je magie is te sterk, Bek! Door de kracht van de wind kunnen de Trollen niet omhoogkomen!'

Hij realiseerde zich dat dat inderdaad zo was. Zijn inspanningen om de Urda's op afstand te houden hielden tegelijkertijd de Trollen beneden. Rue wilde hem dat net zeker duidelijk maken. Hij zwakte zijn krachten iets af en liet de wind iets afnemen. Binnen de ruïnes van de toren zagen de Trollen hun kans schoon en klauterden naar de ladder. De Urda's reageerden onmiddellijk en raceten naar voren om ze tegen te houden.

Meer kon Bek niet doen. Nog meer magie en een nog hardere wind deden meer kwaad dan goed. De Trollen moesten het nu op eigen kracht zien te redden. Hij hield de wind nog een paar tellen op zijn plek en schroefde het geluid naar een oorverscheurend gegil op om de Urda's af te schrikken. Maar de bewoners van de Inkrim lieten zich niet langer intimideren. Ze zagen wat er gebeurde en werden opnieuw razend bij het idee dat de indringers hen zouden ontglippen, dat ze door een luchtschip gered zouden worden. Ze stormden in golven op de Trollen af, schoten hun wapens af en in de lucht wemelde het van de projectielen. Twee van de Trollen werden geraakt, één viel dood neer. De anderen hielden vol en klommen gestaag door de vuurlinie. Hij zag dat een van hen een kleinere gestalte onder zijn arm droeg, een ineengedoken, gedrongen gedaante. Dat kon alleen maar een Dwerg zijn.

Toen de Trollen over de zijreling waren geklommen en aan boord van het schip waren, steeg Rue op en bracht hen snel buiten bereik van hun aanvallers. Bek brak het wenslied af, dat zijn werk grondig had gedaan, en haastte zich naar de nieuwkomers. Hij zag zeven Trollen en een Dwerg. De Dwerg bevrijdde zich worstelend van de Trol die hem had gedragen en klemde zich zwaar ademend aan de reling vast.

'Tagwen?' vroeg Bek en hij liep op hem af.

Tagwen keek hem aan, zijn gezicht zag asgrauw en zijn mond was in een strakke streep getrokken. Hij was gewond, er zat bloed op zijn hals en rechterhand, en zijn kleren waren gescheurd en besmeurd.

Hij knipperde snel met zijn ogen naar Bek. 'Hier wil ik nooit van mijn leven meer naartoe!' snauwde hij. 'Nooit meer!'

Toen viel hij flauw.

Er was geen tijd om informatie uit te wisselen. Met de snel naderende storm moesten ze maken dat ze wegkwamen. Als die hen boven de Inkrim te pakken zou krijgen, zou de hele bevrijdingsactie bij de Urda's voor niets zijn geweest. Bek stond aan het roer, Rue en Trefen Morys bedienden met de hand de straalzuigers en lichtschachten om snelheid te winnen en de wendbaarheid te vergroten. Ze voeren in zuidwestelijke richting, naar de relatieve veiligheid van de bergtoppen. Intussen pakten de wolken en winden zich in het noorden samen. De Snel en Zeker gleed rap over de langgerekte vallei, werd geteisterd en heen en weer geslingerd terwijl voor hen uit de storm losbarstte, gepaard met slagregens uit een donker wolkendek. In het hart van de opkruipende duisternis begon het te bliksemen en donder rommelde in lange, knetterende salvo's onheilspellend langs de hemel.

Op het dek onder de bestuurderscabine verzorgde Bellizen de gewonde Steentrollen. Twee van hen waren zwaargewond door de Urda-wapens. Volgens Kermadec, die voordat de Snel en Zeker wegvoer een paar woorden met Bek had weten te wisselen, had hij met zijn kleine gezelschap 's nachts geprobeerd langs de Urda's te komen. Het was onbegonnen werk om zich vechtend een weg naar buiten te banen. Tegen die tijd was Pen al bijna een dag weg en ze zochten wanhopig een uitweg om hem te kunnen helpen. Maar de Urda's waren furieus. In hun ogen hadden ze opzettelijk heilige grond bezoedeld en ze hielden de indringers scherp in het oog. Ze wilden hen onder geen beding laten ontsnappen. Op hun ontsnappingspoging hadden ze onmiddellijk een antwoord klaar en doodden gelijk al twee man. De Steentrollen die het hadden overleefd waren met de Dwerg de toren in gevlucht. Daar hadden ze zich verschanst, in de val en belegerd.

Regen golfde over de Snel en Zeker heen waardoor ze boven het bladerdak van het bos opzij werd geslingerd. Bek trok haar snel weer recht en probeerde niet aan Pen te denken, en wat er een paar dagen geleden in de ruïnes was gebeurd. Hij concentreerde zich op de oversteek over de vallei naar de betrekkelijk veilige bergen. Tussen de bergpieken hadden ze nog enige beschutting tegen de storm en konden ze de valleien erachter oversteken. De regen sloeg martelend op hen neer, overspoelde de dekken en iedereen die daar op een kluitje bijeen zat. Het hele schip raakte doorweekt en de regen droop ervan af. Het zicht werd snel minder en Bek draaide het schip verder naar het zuiden. Hij probeerde voor de storm uit te vluchten en de ondoordringbare sluier van regen en mist te vermijden.

Toen sloeg de bliksem in de hoofdmast, hij danste langs de hele lengte langs de geleiders naar de romp, en in het halfdonker spatten de vonken en vlammen ervan af. De Trollen lieten zich plat op het dek vallen totdat Bellizen hen seinde dat ze moesten helpen om de gewonden benedendeks te brengen. De Trollen deden wat hen werd gevraagd en struikelden met hun zware last over het glibberige hout. Algauw was iedereen naar beneden verdwenen, op Bek, Rue en Trefen Morys na, die moesten het schip besturen.

Ze vlogen gevaarlijk laag om de sterke wind in hogere luchtlagen te ontwijken. De straalzuigers, stagen en zeilen dreigden het te begeven. Ze scheurden los of gingen aan flarden, en langzaam maar zeker werd de Snel en Zeker minder wendbaar. Bek hield het luchtschip zo stabiel als hij kon, hij vertrouwde erop dat de energie van de diapsoonkristallen het in de lucht hield. Als die het ook zouden begeven, was het gebeurd. Recht voor hem kon hij in de bergpieken gaten onderscheiden, donkere gangen naar de valleien erachter. Daar richtte hij zich op terwijl de storm hen insloot.

De storm jankte alsof hij een levend wezen was. Hij beukte met verbijsterende kracht op de Snel en Zeker in, sloeg haar van haar koers. Bek vocht om haar weer op koers te krijgen. De regen viel met bakken uit de hemel en het zicht was teruggebracht naar nul. Zelfs de donkere gaten waar hij zich op richtte, begonnen te vervagen. De storm zwiepte over de hele Inkrim, een enorme rollende massa wind, regen en duisternis.

Toen verdwenen de bergen abrupt en ook de gaten waar de Snel en Zeker naar zocht, waren verdwenen.

We gaan het niet redden, dacht Bek.

Vier martelende minuten hingen ze in een grijze, peilloze leegte gevangen, doelloos en verloren.

Toen trok het regengordijn op en de rotswanden doemden nogmaals uit de van regen doorweekte duisternis op, als reusachtig hoge, massieve zwerfkeien in de mist. Bek kreeg een doorgang in het oog en zette de landing van de Snel en Zeker scherp naar zijn donkere muil in.

Een paar tellen later waren ze in een rotsige spleet, die zo donker en windstil was als een onderaardse gang.

'Barbaren!'

Atalan spuugde het woord uit alsof hij een bittere smaak moest kwijtraken. Bek schatte dat hij het woord minstens drie keer in de laatste twee zinnen had gebruikt. Kennelijk had bitterheid een lange nasmaak.

'Vier van ons vermoord, alleen maar omdat we die ruïnes in zijn gegaan! Daar zijn alleen maar dode dingen! Niets anders dan botten, puin en monsterlijke bomen zoals die daar!' Zijn onbehouwen gelaatstrekken stonden onaangedaan, maar zijn ogen schoten vuur. 'We moeten met zijn allen teruggaan en ze volledig onder de voet lopen!'

Zelfs nu nog, uren later, was hij razend. Ze zaten bij de boeg, Atalan, Kermadec, Tagwen, de jonge Druïden, Rue en Bek. Ze vormden een bont gezelschap. De Trollen waren reuzen met een schorsachtige, gladde huid en een gezicht zonder gelaatstrekken van betekenis. De Druïden waren veel kleiner en onmogelijk jong. De Dwerg was gedrongen en stevig, zijn dikke baard lag als een soort masker op zijn gezicht. En Bek en Rue, vermoeid en verzwakt door de verwondingen die ze hadden opgelopen tijdens hun vlucht uit Paranor, zagen eruit als wandelende lijken. De Snel en Zeker hing boven een vallei voor anker, ergens diep in de Klu, iets ten westen van de Knekels. De Inkrim en de storm hadden ze achter zich gelaten. De nacht was ingevallen en de gewonde Trollen sliepen benedendeks. Iedereen was uitgeput.

Kermadec ging met zijn reusachtige gestalte verzitten en leunde achterover tegen de reling van het schip. Zijn grove gezicht stond onbewogen en hij zei met kalme stem: 'Laat het gaan, Atalan.' Hij knikte naar Bek en Rue. 'Dus de jonge Penderrin heeft een manier gevonden om het Verboden Rijk binnen te gaan. Je zoon is behoorlijk vindingrijk, moet ik zeggen. Hij heeft zijn verstand bij elkaar weten te houden.'

'Verstand heeft hij wel, maar heeft hij ook magie?' vroeg Rue, toen ze zich plotseling herinnerde wat Bek had losgelaten over de sporen van haar zoons reis.

Kermadec haalde zijn schouders op. 'Een beetje. Hij kan reacties van levende dingen lezen. Hij kan daaruit opmaken wat ze voelen. Zoals dat korstmos. En de heidekat.' Hij keek Tagwen aan. 'Zulke magie zou ik best willen hebben, Borstelbaard.'

'Hij zei dat het slechts kleine magie was,' mompelde de Dwerg. Hij fronste naar Kermadec. 'Ik heb hem niets anders zien doen, ben geneigd hem op zijn woord te geloven. Penderrin overdrijft meestal niet.'

Tagwen was weer van zijn flauwte bijgekomen, maar vond het maar een gênante vertoning. Kermadec had de Dwerg er steeds maar weer van moeten overtuigen dat het niets met heldenmoed te maken had, dat het een gevolg was van uitputting en stress. Zoiets kon iedereen overkomen en ze zouden het er niet meer over hebben. Tagwen leek niet overtuigd.

'Er was ook magie in het spel tijdens zijn ontmoeting met de tanequil,' opperde Trefen Morys. 'Om zo'n krachtige talisman te kunnen creëren moet je wel over een allemachtige hoeveelheid magie beschikken. Ook al zou die niet van Pen zelf afkomen, dan zou hij er toch de sporen van dragen. Bovendien heeft hij de donkerstaf bij zich. Als je Pen met magie wilt opsporen, zul je zijn sporen ook aantreffen.'

Dat was een redelijke verklaring en zelfs Rue leek die te accepteren. Alleen Bek wist dat de redenering niet klopte. De sporen die hij via het wenslied op Pens reis had aangetroffen, waren alleen van Pen geweest. De bloedband tussen vader en zoon was te sterk, hij kon zich niet vergissen. Pen had een vorm van magie geopenbaard die voor hem nog een mysterie was, en misschien ook wel voor zichzelf.

'Het spijt me verschrikkelijk te horen dat Ahren Elessedil dood is,' zei hij tegen Tagwen, op een ander onderwerp overstappend.

De Dwerg keek naar zijn handen en schudde langzaam zijn woeste hoofd. 'Hij was een dapper man, Bek Ohmsford. Hij heeft zijn leven voor ons gegeven. Zonder hem hadden we Kermadec en Bruinrauw nooit kunnen bereiken, laat staan Paspoort en de tanequil.'

'En het Elfenmeisje is zijn nichtje?'

'Khyber Elessedil. Zo taai als oud leer, die meid, hoewel niet veel ouder dan Penderrin. Zij heeft de Elfstenen. Heeft ze van de Elessedils weggenomen en meegenomen naar Ahren zodat hij haar kon leren hoe ze ermee om moest gaan. Het bleek dat ze uiteindelijk geen keus had. In de Slakken heeft ze de Galaphile ermee ten val gebracht, en later hebben ze ons de weg hiernaartoe gewezen. Ze had ze bij zich toen ze in Paspoort verdween.'

'Denk je dat ze aan boord is gegaan van een van de Druïdeluchtschepen en met Pen naar Paranor is gegaan?' vroeg Rue.

Tagwen keek Kermadec aan en ze waren het zwijgend met elkaar eens. 'Ze was weggegaan om Pen te zoeken, misschien is haar iets in de ruïnes overkomen, maar dat denk ik eigenlijk niet,' verklaarde de Dwerg. Hij keek op. 'Ze houdt veel van die jongen. Ze wilde hem per se helpen de Aartsrhys te bereiken. Nadat de Druïden hem gevangen hadden genomen, heeft ze er vast voor gezorgd dat hij het Verboden Rijk kon binnengaan.'

'Waarschijnlijk heb je gelijk. De Koning van de Zilverrivier heeft niet voor niets in Beks droom verteld dat het Elfenmeisje een van de drie is die ons zou helpen om Pen te vinden. Maar waar is ze nu?'

'Ze moet wel op Paranor zijn,' antwoordde Kermadec en hij haalde opnieuw zijn schouders op. 'Ze zit waarschijnlijk op ons te wachten.'

'Dan moeten we erheen om haar te helpen,' stelde Tagwen resoluut. 'Dat hebben we de jonge Penderrin beloofd toen ze hem meenamen, en ik ben van plan die belofte na te komen.'

'Ik ook,' stemde Kermadec in.

'Hoe ga je dat precies doen?' vroeg Bellizen plotseling. Het sterrenlicht weerspiegelde in haar inktzwarte ogen. 'Heb je een plan?'

Dat hadden ze niet. Niemand had een plan. Er viel een lange stilte waarin iedereen over haar vraag nadacht. Ze waren zo druk bezig geweest om op Paranor te komen, dat niemand veel aandacht had besteed aan wat ze moesten doen zodra ze er eenmaal waren. Het was helemaal niet duidelijk wat ze daarna moesten doen, realiseerden ze zich terwijl ze hun mogelijkheden overwogen.

'Wat kunnen we op Paranor verwachten?' vroeg Bek ten slotte en hij keek Bellizen en Trefen Morys aan. 'Kan mijn zuster nog op enige steun rekenen?'

Trefen Morys schudde zijn hoofd. 'Heel weinig, ben ik bang. Er is een handvol Druïden die haar openlijk steunen en zich achter haar zullen scharen wanneer ze terugkomt. Maar de meesten zijn uit de orde weggestuurd. De achterblijvers steunen Shadea. Niet dat ze veel geloof in haar hebben, maar ze wantrouwen je zuster, dat is het meer. Ze heeft nooit haar imago als Ilseheks van zich af kunnen schudden, niet helemaal.'

'Wanneer ze terugkomt, zullen sommigen achter haar staan,' voegde Bellizen eraan toe. 'Dat zijn er niet veel en ik heb er geen idee van hoeveel het er zijn. Sommigen blijven haar steunen omdat ze, net als wij, in haar geloven. Anderen omdat ze zien hoe Shadea haar macht heeft misbruikt. De meesten zullen zich op de vlakte houden.'

'Dat werkt natuurlijk twee kanten op,' legde Kermadec uit. 'Zij kiezen geen partij voor haar, maar ook niet voor Shadea. Daar ligt onze kans.'

'Waarom steunen jullie haar eigenlijk?' vroeg Rue en ze keek beurtelings van Bellizen naar Trefen Morys. 'Waarom kiezen jullie haar kant?'

Bellizen bloosde. 'Dat is niet zo makkelijk uit te leggen. Voor een deel omdat zij de enige was die me vriendelijk bejegende. Zij heeft me naar Paranor gehaald op voorspraak van een andere Druïde, uit een dorp in de Runne. Daar werd ik vanwege mijn talenten niet geaccepteerd en liep ik gevaar. Ik weet niet waarom, maar ze vertelde me dat ik bij haar hoorde. Ik geloofde haar. Ik denk dat zij de Aartsrhys is die we nodig hebben. Ik denk dat ze de bedoeling van magie beter begrijpt dan wie ook.'

'Ik kom uit een dorp vlak bij dat van Bellizen,' voegde Trefen Morys eraan toe. 'Voordat we naar Paranor kwamen, kenden we elkaar niet, maar daar zijn we vrienden geworden. Ik ben uit mezelf naar Paranor gekomen, ik wilde graag bij de Druïden studeren. Mijn meesteres heeft me die kans gegeven. Ze gaf me verantwoordelijkheden en heeft me meer dan eens persoonlijk onderwezen.'

'Ze is een geweldige vrouw.' Bellizen beet op haar lip en wierp een snelle blik op haar metgezel. 'Degenen die haar steunen zijn allemaal vrij jong, zij hebben haar nooit als Ilseheks meegemaakt. De anderen, de ouderen, lijken maar niet te kunnen vergeten. Zij beschouwen haar nog altijd als een duister schepsel, in staat om zonder enige waarschuwing weer om te slaan. Zij kennen haar niet zoals Trefen en ik. Ze zijn minder geneigd om te vergeven omdat hun leven zo diep in het verleden wortelt.'

'Ze zijn de enigen niet,' zei Bek zacht. 'Misschien gaan de dingen gewoon zo.' Hij nam de gezichten van de anderen op. 'Goed dan. We weten wat ons te doen staat. We moeten in de burcht en in de slaapkamer van de Aartsrhys zien te komen. Daar zullen Penderrin en Grianne weer uit het Verboden Rijk tevoorschijn komen.'

Hij voegde er bijna aan toe: als ze een manier vinden om terug te komen, maar hij hield zich nog net in. Rue hoefde zijn twijfels niet aan te horen. Die begreep ze zelf prima.

'Het ligt wel wat ingewikkelder,' onderbrak Trefen Morys hem haastig. 'We moeten op het juiste tijdstip in de slaapkamer zijn. We moeten te weten zien te komen wanneer Pen en mijn meesteres precies opduiken. Als we er niet exact op dat moment zijn, zullen Shadea en haar bondgenoten ons vóór zijn.'

Het kleine gezelschap viel stil, verbijsterd bij het vooruitzicht dat ze tegengehouden zouden worden, nadat ze zover waren gekomen en zoveel hadden moeten doorstaan. Wat de jonge Druïde ter sprake bracht, leek een onmogelijke opgave.

Bek wendde zich tot Tagwen. 'De Koning van de Zilverrivier zei dat Pens metgezellen de sleutels in handen hadden om hem te helpen... Kermadec, Khyber Elessedil en jijzelf. Misschien moeten we daar beginnen. Kun jij bedenken waar hij precies op doelde? Kun jij ons op een speciale manier helpen?'

Tagwen dacht over de vraag na. 'Nou, er is wel iets,' zei hij na een ogenblik. 'Ik weet hoe je Paranor binnen kunt komen, via tunnels die onder de rotswand door in de vuurruimte uitkomen en helemaal tussen de muren van de burcht doorlopen. De Aartsrhys heeft me die een keer laten zien, een heel labyrint van gangen. Ze heeft de gangen naar haar vertrekken met magie geblokkeerd, maar misschien kan jouw magie de hare ongedaan maken.'

'Dus we kunnen ongezien de slaapkamer bereiken als ik de beveiliging van mijn zuster kan ontmantelen?' vroeg Bek.

De Dwerg knikte aarzelend. 'Misschien. Tenzij Shadea zelf de tunnels heeft ontdekt en haar eigen vallen heeft gezet.'

'Dat moeten we dan maar riskeren,' verklaarde Bek onmiddellijk. 'Alleen al door hiernaartoe te komen, hebben we al meer geriskeerd. Wat vind jij ervan, Kermadec?'

De Steentrol kneep zijn grote handen samen en keek naar Atalan. 'Broer, ik denk dat de Trollen aan de Vier Landen moeten laten zien welke kant ze kiezen. Optrekken tegen de Urda's is tijdverspilling en dient nergens toe. We moeten in plaats daarvan naar Paranor en de Druïden opmarcheren. Zij hebben Bruinrauw aangevallen en ons volk op de vlucht gejaagd. Daar was geen enkele aanleiding voor. Het was al een fikse belediging dat de Trollenwacht werd ontslagen terwijl die nog in dienst was van de Aartsrhys, maar dat we hebben we over onze kant laten gaan. Het is echter onaanvaardbaar dat ze ons thuisland hebben aangevallen. Misschien moeten we hen met een tegenbezoek vereren.'

Atalan antwoordde met een trage, gemene grijns. 'Laten we korte metten met ze maken!'

'Of ze in elk geval zand in de ogen strooien, ze afleiden zodat jullie tijd hebben om op de juiste plek te komen.' Kermadec keek de anderen aan. 'Zelfs de Druïden kunnen een paar duizend Steentrollen voor hun poorten niet negeren. En als het nodig is, breken we door die poorten heen en schieten jullie te hulp. We kunnen die slangen minstens in hun eigen versterkte burcht gevangen houden, zodat onze meesteres de tijd heeft om met ze af te rekenen.'

'En dat zal ze zeker doen, daar kun je van op aan,' gromde Tagwen. Hij keek bijna blij.

'Blijft Khyber Elessedil over,' zei Bellizen. 'Wat moeten we met haar aan?'

'Voor haar lijkt een eenvoudiger rol weggelegd,' antwoordde Bek snel. 'Zij heeft de Elfstenen van Ahren Elessedil gekregen. Het zijn zoekstenen. Zodra mijn zuster is teruggekeerd, moeten we onmiddellijk de overgestoken demon uit het Verboden Rijk zien op te sporen. Met de Elfstenen gaat dat een stuk makkelijker.'

Hij keek hen een voor een in de duisternis aan. 'We hebben tenminste een begin van een plan. Op meer kunnen we niet hopen.'

'Wat ik niet begrijp, Bek,' opperde Rue plotseling, 'is waarom de Koning van de Zilverrivier je in je droom niet meer heeft verteld over die sleutels en de metgezellen. Hij had kunnen vertellen welke rol Kermadec, Tagwen en Khyber Elessedil hadden. Waarom heeft hij dat niet gedaan?'

'Faeriewezens en schimmen zijn mysterieus en spreken zelden de hele waarheid,' zei Bellizen peinzend.

Bek schudde zijn hoofd. 'Ik denk dat het met iets anders te maken heeft. We hebben een startpunt gekregen, meer niet. De toekomst blijft ongewis. Alles kan gaandeweg nog veranderen, en we moeten bereid zijn om waar nodig in te grijpen. Als de Koning van de Zilverrivier in mijn droom precies had verteld wat de sleutels zijn, dan zouden we op zijn woord vertrouwen. Zoals het er nu voor staat, weten we nooit zeker of het allemaal wel klopt. Dat wil hij juist. Hij wil dat we onze eigen weg vinden. Hij wil dat we begrijpen dat die weg nog niet is uitgestippeld.'

Er viel een lange stilte waarin de anderen zijn woorden tot zich door lieten dringen. Ze wisten dat ze moesten gaan en wat ze moesten doen, maar nog steeds niet hoe. De toekomst was in mysteriën gehuld. Zo ging dat nu eenmaal in de wereld. Zo zou het ook nu gaan.

"We moeten onmiddellijk vertrekken,' kondigde Tagwen aan. "We hebben geen idee wanneer de Aartsrhys en de jonge Penderrin de oversteek terug maken.'

Bek schudde zijn hoofd. 'Nee, Tagwen, we moeten eerst uitrusten. We blijven hier tot de dag aanbreekt, slapen nu het nog kan en vliegen morgen naar het noorden, naar Kermadecs volk. Wanneer de Trollen eenmaal veilig zijn afgeleverd en hun mars naar Paranor kunnen voorbereiden, gaat de rest van ons vooruit om Khyber Elessedil op te zoeken.'

'En om te ontdekken wanneer mijn meesteres en je zoon in de burcht zullen opduiken,' voegde Bellizen er kalm aan toe.

Daardoor werden ze weer ongemakkelijk herinnerd aan de zware dagen die in het verschiet lagen.

Een voor een stond iedereen op om naar bed te gaan. De meesten hadden dagen niet geslapen en waren uitgeput. Bek vormde daarop een uitzondering. Hij was beter uitgerust dan de anderen en ging naar de bestuurderscabine om de wacht te houden.

Tot zijn verbazing zag hij dat Rue achter hem aan kwam.

'Jij moet ook gaan slapen,' zei hij en hij draaide zich om om haar tegen te houden. Hij streek even langs haar wang. 'Jij hebt het minst van allemaal geslapen.'

Ze knikte. 'Ik slaap gauw genoeg. Maar ik wil eerst nog iets tegen je zeggen. Wat er ook gebeurt, Bek, zodra Penderrin vrijkomt uit het Verboden Rijk, wil ik dat hij veilig is. Ik wil hem beschermen tegen Shadea a'Ru en de rest van die monsters. Het maakt me niet uit wat ervoor nodig is. Het maakt me zelfs niet uit wat er met mij gebeurt.'

Ze was bijna in tranen toen ze uitgesproken was. Hij probeerde haar in zijn armen te nemen, maar ze duwde hem met een opstandige blik weg, ze wilde niet getroost worden. 'Beloof me dat jij hetzelfde zult doen.'

'Je weet dat je me dat niet hoeft te vragen,' zei hij. 'Je weet dat ik er net zo over denk.'

Ze klemde haar lippen op elkaar en knikte. 'Dat weet ik wel. Maar ik weet ook dat je zuster erbij betrokken is en dat haar belangen wel eens tegen de onze ingaan. Haar plannen met Pen zijn misschien onacceptabel. Dus ik moet het je horen zeggen, voor het geval dat inderdaad gebeurt. Ik moet je horen beloven dat, als er een keus moet worden gemaakt, jij voor onze zoon kiest.'

Hij kreeg een hol, verdrietig gevoel vanbinnen, hij werd diepbedroefd. Hij wist dat zijn vrouw altijd wantrouwend en achterdochtig tegenover zijn zuster zou staan. Dat kon hij nooit meer wegnemen. Hij begreep waarom en hij nam het haar niet kwalijk. In haar plaats zou hij hetzelfde hebben gevoeld.

Hij pakte haar beide handen vast en deze keer trok ze zich niet terug. 'Dat beloof ik,' zei hij. 'Pen zal niets overkomen. We nemen geen risico als het om zijn veiligheid gaat. Hij gaat voor alles en iedereen, ook voor Grianne of de Druïdeorde.'

Toen liet ze zich door hem in zijn armen nemen, ze drukte zich dicht tegen hem aan, haar wang tegen de zijne, haar mond dicht tegen zijn oor zodat hij haar kon horen ademen.

'Sorry dat ik dat moest vragen,' fluisterde ze.

'Maakt niet uit. Je hoeft nergens spijt van te hebben.'

'Ik wou dat de Grote Rooie hier was.'

'Ik wou dat Quentin hier was.'

Maar haar broer zat ergens aan de kust van de Blauwe Deler, maakte een vlucht met een klant die hem betaalde. En Quentin Leah was al twee jaar dood, nooit helemaal hersteld van zijn in Parkasia opgelopen verwondingen. Bek moest vaak aan hen beiden denken, dan wilde hij dat hij zo ver in de tijd kon teruggaan dat ze allemaal weer bij elkaar waren. Maar het leven gaf je daarin geen tweede kans, het spoedde zich voort en keerde nooit terug naar een plek waar je al eerder was geweest.

'Het komt allemaal goed,' fluisterde hij.

Dat had hij al eens eerder tegen haar gezegd, maar toen was hij er niet zo zeker van geweest. Deze keer, waarom kon hij niet verklaren, had hij het gevoel dat het wel het geval zou kunnen zijn.