9


Khyber reageerde onmiddellijk op de ramp die zich voltrok. Ze draaide zich naar de dichtstbijzijnde Gnoom om, sloeg met het heft van haar dolk tegen zijn slaap en liet hem zonder een geluid vallen. Toen die was ingestort, draaide ze zich met gebarende handen naar de vluchtende Druïde terug, vuurde magie af waar ze goed in was en die haar eerder ook goed van pas was gekomen. Ze riep een plotselinge windvlaag op die door de gang explodeerde en haar prooi te pakken had voordat hij tien meter bij haar vandaan was. Hij werd van de grond opgetild en als een zandzak tegen de muur gesmeten.

De overgebleven Gnoomjager hoorde het geschreeuw en de vallende lichamen, en stormde met getrokken wapens op haar af. Ze riep weer haar magie op, gooide hem in de lucht en liet hem daar zweven alsof hij een simpel blaadje was. Ze wist dat ze zich moest blijven concentreren, liet hem midden in de lucht hangen terwijl hij om zich heen schopte en kronkelde om zich te bevrijden. Ze liet zich niet van de wijs brengen, behield haar concentratie. Op dat moment was ze op haar best, de oplettende leerlinge van haar oom die ze altijd al had willen zijn. Ze kwam bij de Gnoom, liet hem als een verfomfaaide bundel op de grond vallen en schopte hem zo hard tegen het hoofd dat hij niet meer bewoog.

Ze keek door de celdeur en riep: 'Pen! Ben je daar? Geef antwoord!'

Geen antwoord. Ze richtte haar aandacht weer op de verfomfaaide lichamen om haar heen. Ze pakte koorden, banden en riemen, en bond ze vast. Toen sleepte ze hen de gang in en gooide ze naast de Gnoom van de sleutels. Ze tuurde de cel in en zag achter in de kleine ruimte een opgerolde gestalte liggen, gebonden, met een prop in de mond en geblinddoekt.

'Verdomme!' siste ze binnensmonds.

Ze rende de cel binnen, boog zich over Pen Ohmsford heen en begon hem los te maken. Ze haalde eerst de blinddoek weg en keek of hij bij bewustzijn was. Hij knipperde met zijn ogen tegen het schemerige licht en staarde haar met grote ogen aan. Ze grijnsde hem toe en maakte de prop los.

'Zo snel had je me niet verwacht, hè, Penderrin?'

'Khyber! Hoe heb je me gevonden?'

De opluchting was duidelijk op het jongensachtige gezicht te lezen en haar grijns werd nog breder. 'Ik zag wat er gebeurde, ben aan boord van een van de andere luchtschepen geglipt en met jou naar Paranor gevlogen. Ben je gewond?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Maak me los, dan zal ik je alles vertellen.'

Met de dolk sneed ze zijn touwen los, zei tegen hem dat hij moest wachten terwijl zij de drie gevangenen de cel in zeulde en ze in de verste hoek smeet. Geen van hen verroerde een vin. 'Nu maken zij een keer mee hoe het is om hier opgesloten te zitten,' mompelde ze. 'Kom op, Pen.'

'Help me bij het lopen, Khyber,' vroeg hij en hij worstelde om overeind te komen.

Zo snel als zijn benen het toelieten gingen ze de cel uit, maar hij werd ernstig in zijn bewegingen belemmerd door zijn verkrampte en verstijfde ledematen. Het grootste deel van de luchtreis was hij vastgebonden geweest. Hij was direct naar de cel gebracht en zo achtergelaten. Daardoor had hij alle gevoel in beide benen en voeten verloren en dat kwam maar beetje bij beetje terug.

'Ik dacht dat het met me gedaan was,' gaf hij toe terwijl hij zwaar op haar leunend de gang door hinkte. 'Ze hebben me te grazen genomen, Khyber. Ik heb tegen ze gelogen, maar ze hadden me in de gaten en hebben de donkerstaf van me afgepakt. Je hebt toch gezien dat ik hem had, hè? Vanaf de overkant van het ravijn? Ik heb hem vanaf de tanequil meegenomen, hem verstopt voor dat wezen dat ons vanaf Anatcherae naar Paspoort was gevolgd, hem steeds veilig bewaard, zoals de Koning van de Zilverrivier me had opgedragen. En nu hebben ze hem afgepakt!'

Hij was zo van streek dat hij bijna in huilen uitbarstte. Khyber kneep hem stevig in zijn schouders. 'Dan moeten we hem terug zien te krijgen, Pen.'

Ze kwamen aan het einde van de gang, ze liet de jongen in de stoel van de Gnoomjager zakken, knielde voor hem neer en wreef het leven in zijn benen terug. 'Nou, vertel me alles.'

En dat deed hij. Hij begon met zijn tocht met Cinnaminson over het eiland van de tanequil, vertelde over zijn pogingen om met de boom te communiceren en haar moeite om in contact te komen met de aëriaden. Hij beschreef zijn beproeving om de donkerstaf aan vader Tanequil te ontfutselen, dat Cinnaminson door de aëriaden was verleid, zijn vergeefse pogingen om haar te bevrijden uit de boomwortels van moeder Tanequil en zijn strijd met dat monster uit Anatcherae. Ten slotte legde hij uit waarom hij had besloten zich aan de Druïden over te geven. Zo kon hij zijn gevangen vrienden redden en Paranor bereiken. Dan kon hij de donkerstaf gebruiken en het Verboden Rijk binnengaan.

'Ik dacht echt dat het zou lukken, Khyber. Ik was ervan overtuigd dat ze niet wisten wat de staf was, zelfs toen ze die van me afpakten. Stom van me. Ze wisten meteen dat het een talisman was. Ze hielden zich van de domme en staken de draak met me omdat ik zo stom was geweest.'

'Ze zullen nog meemaken dat wij met hén de draak steken,' murmelde ze terwijl ze nog steeds zijn spieren masseerde. 'Beter?'

Hij knikte. 'Ik wist niet wat er met jou was gebeurd, ik wist alleen dat je niet gevangen was genomen. Ik dacht dat je Tagwen, Kermadec en de rest zou helpen, ook nog toen de Druïden me meenamen. Ik had nooit gedacht dat je achter me aan zou komen.'

'Laten we hopen dat de Druïden zich ook zo om de tuin laten leiden. Ik denk niet dat ze al weten dat ik er ben, maar daar komen ze gauw genoeg achter. Op een gegeven moment komt iemand hier poolshoogte nemen. Of er vindt een wisseling van de wacht plaats. We moeten maken dat we wegkomen. Kun je staan?'

Ze hielp hem overeind. Hij bleef even staan, strekte zijn benen en stampte met zijn voeten. 'Beter. Het gevoel is terug.' Zijn gezicht zag er afgetrokken en vermoeid uit, maar stond ook vastbesloten. 'Traunt Rowan zegt dat Shadea morgenavond pas thuiskomt. Dat geeft me tijd om in het Verboden Rijk te komen voor ze terug is.'

Het Elfenmeisje veegde haar kortgeknipte haar naar achteren en grimaste. De Druïde had haar al verteld dat Shadea weg was. 'Zij is niet de enige over wie we ons zorgen moeten maken, er lopen nog heel wat anderen rond. Laten we ons maar niet rijk rekenen. Wat moet je doen, Pen?'

Hij ging dicht bij haar staan en legde zijn hand op haar schouder om zijn evenwicht te bewaren. 'Twee dingen. Ik moet van Traunt Rowan de donkerstaf terug zien te krijgen en dan moet ik in de slaapkamer van de Aartsrhys zien te komen om het Verboden Rijk te kunnen bereiken. Dat moet niet al te moeilijk zijn, behalve dat ik niet weet hoe de magie van de donkerstaf in zijn werk gaat.'

Ze ademde scherp uit. 'Dat lijkt mij anders behoorlijk moeilijk. Welk gedeelte is volgens jou het makkelijkst?'

'Nee, nee, je begrijpt het niet. Nu ik vrij ben, staan de zaken er veel beter voor. Ik weet hoe ik de donkerstaf in mijn bezit moet krijgen en hoe ik bij de slaapkamer van de Aartsrhys moet komen. Helemaal nu jij bij me bent.' Hij grijnsde om de geschrokken uitdrukking op haar gezicht. 'Echt, dat lukt me wel. Luister. Toen de donkerstaf werd gecreëerd is er iets gebeurd. Misschien zelfs al eerder, toen de boom zijn tak afbrak en mijn vingers opeiste, maar zeker toen ik de runen in het hout kerfde. Er ontstond een soort band, een verbintenis tussen de staf en mij. Eerst had ik het niet in de gaten. Ik realiseerde me niet wat het was. Maar nu wel. Ik ben net zo met de donkerstaf verbonden als met mijn eigen lichaamsdelen. Ik kan zijn aanwezigheid voelen. Hij weet wat goed voor me is.'

Ze schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet, Pen. Je hebt het over een houten staf...'

'Ik weet precies waar hij nu is,' zei hij, haar onderbrekend. 'Ik wist het gelijk toen ze hem van me afpakten en me hiernaartoe brachten. De runen lijken wel stemmen in mijn hoofd, ze roepen me. Ze willen dat ik de staf vind. Waar de Druïden hem ook neerleggen of hoe goed ze hem ook verstoppen, ik zal hem altijd weten te vinden. Ik hoef alleen zijn stem maar te volgen.'

Ze wilde iets zeggen over de betrouwbaarheid van stemmen in je hoofd en zo, maar ze dwong zichzelf te accepteren dat hij gelijk kon hebben. Er moest een bijzondere band tussen de jongen en de staf bestaan, anders was hij sowieso niet uitgekozen om hem te gaan halen.

'Dus nu je weer vrij bent, loop je er regelrecht naartoe?' drong ze aan.

'Ja.'

'En neem je hem mee naar de slaapkamer van de Aartsrhys, waar zij het Verboden Rijk in is gegaan, en ga je uitzoeken hoe je bij haar kunt komen?' Khyber nam zijn gezicht stevig in haar beide handen. 'Dat klinkt helemaal niet makkelijk. We zitten midden in Paranor en elke Druïde in de burcht is gauw genoeg naar je op zoek. We hebben hier geen vrienden, Penderrin. We hebben geen bondgenoten, alleen vijanden en potentiële vijanden. We hebben niet de beschikking over grote magie. Als we in het nauw gedreven worden, kan ik de Elfstenen gebruiken, dan maakt het niet meer uit, maar tegen die tijd is het waarschijnlijk wel met ons gedaan.'

'Het gaat ons lukken, Khyber,' antwoordde hij zachtjes.

Ze staarde hem aan. 'Dat geloof je echt, hè?' vroeg ze. Ze schudde zuchtend haar hoofd. 'Wat doet het er ook toe? We weten allebei dat we het hoe dan ook gaan proberen. Dat is onvermijdelijk onze opdracht, tenzij we proberen weg te vluchten naar een thuis dat niet eens meer van ons is.'

Zijn geestdrift sloeg plotseling om. 'Mijn ouders! Hoe moet het nu met mijn ouders! Die zijn nog steeds in handen van de Druïden!'

'Nee, dat zijn ze niet. Je ouders zijn gevlucht of ontsnapt of zoiets, maar ze zijn weg. Dat hoorde ik van de Druïde die me hier heeft gebracht. Dus over hen hoef je je geen zorgen te maken.'

Zijn glimlach was weer terug. 'Dan gaat het lukken. Ik weet het gewoon.'

Ze wou dat ze kon zeggen dat hij gelijk had, dat het inderdaad ging lukken. Maar de gedachte dat hij tijdens de bevrijding van Grianne Ohmsford totaal geen problemen zou tegenkomen, ging haar te ver. Hij hoefde maar één misstap te maken en ze werden beiden in het verderf gestort. Hij zag de dingen heel simpel, een jongen, die geloofde in ongekende mogelijkheden. Zij wist wel beter. Wist veel beter dan hij wat wel en niet kon, dus veel hoop durfde ze niet te koesteren.

Ze haalde haar handen van zijn schouders en stopte ze tussen haar gewaad. 'Laten we het maar proberen, Pen,' zei ze.

Ze hulden zich in Druïdegewaden, verborgen daarin hun wapens en zetten hun capuchon op zodat hun gezicht werd overschaduwd. Ze liepen de trap op naar de bovenste gangen van Paranor. Als Khyber de positie van de sterren juist had geïnterpreteerd, zou over een paar uur de dag aanbreken. Tegen zonsopgang moest het achter de rug zijn, anders waren hun kansen verkeken, daar was ze van overtuigd. Als het eenmaal licht was, moesten ze zich verstoppen. Tegen de avond zou iedereen in de burcht weten dat Pen vrij rondliep en naar hem op zoek zijn. Dan was de kans op succes wel heel klein.

Niet dat ze nu veel kans van slagen hadden.

Ze probeerde haar sombere gedachten opzij te zetten, maar ze hadden zoveel obstakels te overwinnen, dat dat maar moeilijk lukte. Ze bedacht dat ze van het begin af aan nauwelijks een kans hadden gehad, en toch hadden ze het tot nu toe overleefd en waren langzaam maar zeker op weg naar hun doel. Ze hadden goede vrienden en trouwe bondgenoten verloren, maar zelfs daardoor hadden ze zich niet laten weerhouden. Daar moest ze moed uit putten. Ze was van ver gekomen, van haar verboden Druïdestudie bij haar oom in Emberen, en nog verder weg van haar luxe prinsessenleven bij de Elessedils in Arborlon. Het laatste kon ze zich nauwelijks meer herinneren. Het idee dat ze door haar broer of vader zou worden uitgehuwelijkt, leek nu over iemand anders te gaan. Door alle gebeurtenissen van de afgelopen weken was dat zo ver weggezakt dat het leek alsof het er nooit was geweest.

En zoals de zaken er nu voor stonden, zou dat waarschijnlijk voorgoed verleden tijd zijn.

Ze voelde even paniek opkomen, maar dwong die terug. Als oom Ahren bij haar was geweest, had hij haar gerustgesteld. Zou hij tegen haar hebben gezegd dat ze niet verder moest denken dan dat moment, haar angsten onder ogen moest zien en leren beheersen. Ze probeerde de angstbron te isoleren en van zich af te zetten. Maar het was moeilijk om er een naam of zelfs vorm aan te geven. Haar angst was te groot en ongrijpbaar, een overweldigend gevoel dat ze klein, zwak en onervaren was, terwijl ze het moest opnemen tegen een overmacht aan duistere bedoelingen. Ze zou zich verweren en ertegen vechten. Uit alle macht zou ze proberen zich eraan te ontworstelen. Maar uiteindelijk zouden ze haar toch in zijn greep krijgen.

'We moeten nog een stukje verder,' fluisterde Pen plotseling. Hij greep haar bij de arm en verbrak daarmee de ban.

Haar adem stokte bij zijn onverhoedse aanraking. Ze kwam weer op adem en gaf hem een snel knikje om haar schrik te verbergen. 'Een stukje verder,' herhaalde ze. Ze keek om zich heen en was verrast toen ze ontdekte dat ze al boven aan de trap waren. De gang strekte zich voor hen uit, met poelen van toortslicht en schaduwvlekken. Er hing een dikke, wattige stilte. 'Kun je het aanwijzen?'

Hij wees schuin de duistere gang in en keek toen verwachtingsvol naar haar terug. Opwinding glinsterde in zijn ogen. Hij genoot hiervan. Hij dacht niet eens aan het gevaar, en als hij dat wel deed, nam hij het met een korrel zout. Hij was er absoluut van overtuigd dat hij de queeste die hem door de Koning van de Zilverrivier was opgedragen, zou volbrengen. Inwendig moest ze erom lachen, maar ze hield haar gezicht in de plooi toen hij haar de weg wees.

Ze liepen snel, in stilte, de gang door, luisterden naar stemmen of voetstappen, maar die waren er niet. Khyber maakte zich alweer zorgen over hoe ze de donkerstaf te pakken moesten krijgen als ze op tegenstand zouden stuiten. In geval van nood kon ze eenvoudige Druïdemagie gebruiken, maar ze hadden er veel meer aan als ze onopgemerkt bleven. Ze moesten ongezien de slaapvertrekken van de Aartsrhys zien te bereiken, dan hadden ze een redelijke kans dat Pen de stap naar het Verboden Rijk kon maken, ook al wist hij niet hoe hij met de magie van de staf moest omgaan. Die magie kwam op het juiste moment vanzelf aan de oppervlakte. Zo werkte het meestal met magie, en ze had geen reden aan te nemen dat het nu anders zou zijn.

Maar wel heel veel redenen om te hópen dat het niet anders zou zijn.

De eerste gang maakte een bocht naar links en kwam uit op een andere gang. Pen, die vooropliep, bleef plotseling staan. 'Khyber!' siste hij.

Uit het mengsel van licht en schaduw kwamen een paar Gnoomjagers hun kant uit lopen, hun speren rustten op hun schouders en ze liepen met gebogen hoofd te praten. Hun aandacht was op elkaar gericht,

ze hadden de jongen en het Elfenmeisje nog niet gezien.

'Doorlopen,' fluisterde ze en ze gaf Pen een duw. 'Loop zonder iets te zeggen langs hen heen. Houd je hoofd omlaag.'

Ze liepen met gestage pas richting Gnomen. Khyber ging als een scherm tussen Pen en de bewakers lopen. Toen ze elkaar passeerden, keek ze dwars door de Gnomen heen, een Druïde die zich met belangrijker zaken bezighield. Het werkte. De Gnomen keken op hun beurt dwars door haar heen.

Een paar tellen later waren ze weer alleen.

Pen sloeg af naar een brede trap die omhoog de burcht in wentelde, en begon te klimmen. Nu hoorden ze ergens boven hen stemgeluiden. Khyber pakte Pen bij de arm zodat hij bleef doorlopen. Ze mochten nu niet aarzelen. Boven aan de trap splitste de gang zich, één arm liep rechtdoor en de andere boog naar links af. Zo'n tien meter bij hen vandaan stonden een paar Druïden met hun hoofd dicht bij elkaar te praten. Een Druïde hield een boek vast en de ander sloeg langzaam de pagina's om. De twee keken kort op naar Pen en Khyber, en Pen liep de gang in die naar links afboog.

'Het is niet ver meer,' fluisterde hij.

Khyber knikte, er ging opnieuw een siddering door haar heen. Dit zou niet zo makkelijk worden als het leek. De donkerstaf werd bijna zeker door wachtposten bewaakt, en bij de slaapvertrekken van de Aartsrhys zouden absoluut schildwachten staan. Ze moesten langs die wachters zien te komen, als het even kon zonder slag of stoot. Hoe gingen ze dat aanpakken?

Er was geen tijd om een plan te bedenken. Ze liepen door de gang, sloegen een hoek om en stevenden op een paar Gnoomjagers af die onder aan een smalle trap stonden die naar de hoogste regionen van de burcht leidde. Een ogenblik overwoog Khyber om rechtsomkeert te maken, zich terug te trekken naar een plek waar ze konden overleggen en besluiten hoe ze dit het beste konden aanpakken. Maar het was al te laat, de Gnomen hadden hen al gezien en draaiden zich naar hen toe.

'De donkerstaf is boven aan die trap,' zei Pen kalm, waarmee hij hun lot bezegelde. 'In het slaapvertrek van de Aartsrhys.'

Twee van de Gnoomjagers liepen naar voren om ze tegen te houden, één maande hen met opgeheven hand te stoppen. 'Niemand mag in dit deel van de burcht komen,' bulderde hij in gebroken Zuidlands dialect.

Khyber bleef pal voor hem staan. 'Traunt Rowan heeft ons geroepen.'

De Gnoom aarzelde. 'Daar weet ik niets van.'

'Is hij daarboven?' vroeg ze met een gebaar naar de trap.

'Hij is al naar bed. Ik zou dat ook maar doen als ik jullie was, en kom morgen terug, dan is hij er weer.'

Ze schudde haar hoofd. 'Ik moet iets voor hem achterlaten.' Ze wees naar de trap. 'Daarboven.'

Een andere Gnoom kwam er nu bij staan. Drie paar ogen staarden haar aan. De overgebleven Gnomen groepten aan de andere kant van de gang bij elkaar, ze gingen op in hun eigen gesprek en schonken niet veel aandacht aan de eerste groep. Tijd om tot actie over te gaan. Deze drie zou ze nog wel kunnen verschalken, dacht ze. Ze zou de trap kunnen bereiken voordat de wachtposten hen konden tegenhouden.

Ze ademde diep in en langzaam weer uit. Dat soort ideeën kon fataal zijn.

Ze gebaarde naar de Gnoom. 'Als je me niet vertrouwt, ga dan met me mee. Dat mag toch zeker wel?'

De Gnoom had zijn blik naar Pen verplaatst en keek hem onderzoekend aan. 'Dat weet ik niet,' zei hij. 'Jij bent nog maar een jonge knul, te jong voor een Druïde. Waarom draag je een Druïdegewaad?'

Pen rechtte zijn rug. 'Ik ben in opleiding, een nieuweling. Ik ben een neef van Traunt Rowan en geen jonkie meer.' Hij sloeg zijn armen over elkaar. 'Ik zal hem vertellen wat u hebt gezegd.'

'Zeg hem wat je wilt,' gromde de Gnoom. Hij keek weer naar Khyber. 'Je mag niet naar boven. Niet vannacht. Orders zijn orders.'

Ze staarde hem met zo'n intense blik aan dat die ijzer had kunnen doen smelten, maar ze wist dat ze zo niet verder kwam. Ze konden omkeren en teruggaan of proberen zich erdoorheen te vechten. Ze keek naar Pen en zag dat hij klaar was voor de strijd. Ze legde een hand op zijn schouder om hem te kalmeren. 'Kom.'

Ze nam hem zonder hem aan te kijken mee terug de gang door, bracht zijn protesten met een snel schouderkneepje tot zwijgen terwijl haar hersens koortsachtig werkten. Ze was niet van plan op te geven, niet met wat er op het spel stond. Maar dat kon niet met een rechtstreekse aanval op zes gewapende Gnoomjagers, ze moest een betere aanpak bedenken.

Toen ze de hoek om waren en uit het zicht, draaide ze zich naar Pen om. 'Wees maar niet bezorgd, we gaan terug. Maar we moeten een plan bedenken. We hebben er niets aan als we gewond raken of vermoord worden, en helemaal niet als dat jou gebeurt. Het is al een hele toer om aan de overkant in leven te blijven.'

'Dat lukt me wel,' zei hij.

Ze keek hem een poosje streng aan. 'Ik moet je iets zeggen, anders is daar geen tijd meer voor. Wat je in het Verboden Rijk zult aantreffen, is veel erger dan je je in de verste verte kunt voorstellen. Je bent helemaal op jezelf aangewezen, en ik zou niet weten hoe je jezelf tegen de dingen die daar gevangenzitten kunt beschermen. Ik kan je helpen. Ik ben geen Ahren, maar ik ben getraind in Druïdemagie, genoeg om je bij te staan. Belangrijker nog, ik heb de Elfstenen. Ik vind dat je me mee moet nemen.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Je weet dat dat niet kan.'

'Ik weet dat je dénkt dat het niet kan. Ik weet dat je is vertéld dat het niet kan. Maar misschien moeten we het gewoon uitproberen. De Koning van de Zilverrivier heeft je eerder misleid. Je hebt jezelf al onvoorbereid moeten opofferen. Welk offer moet je nu weer brengen? Misschien kan ik dat voorkomen.'

'Nee, Khyber,' zei hij resoluut. Zijn mond was in een dunne streep getrokken. 'Als jij met me meegaat — vooropgesteld dat dat kan - dan weet niemand hier wat er met ons is gebeurd als ik faal. Maar als jij achterblijft, kun je dingen wellicht zonder mij veranderen. Je vindt wel een andere, een betere manier om me te helpen.'

Ze snoof. 'Er is geen andere manier, dat weet je best.'

'Nee, dat weet ik niet. Ik weet helemaal niets. En jij ook niet. We zijn nog steeds aan het ontdekken wat wel en niet mogelijk is.' Hij wachtte even. 'Maar dit weet ik wel. De staf en ik zijn nauw met elkaar verbonden en ik weet heel zeker dat de Koning van de Zilverrivier het wat dat betreft bij het rechte eind heeft gehad. Ik moet alleen gaan. Niemand kan met me mee, het mag gewoon niet.'

Ze staarde hem aan. 'Je bent zo koppig, Penderrin.'

'Moet jij nodig zeggen, Khyber. Is iemand koppiger dan jij?'

'Ik wilde dat ik je kon ompraten.' Ze sloeg haar armen over elkaar, wachtte even en gaf hem toen een raadselachtig knikje. 'Denk eraan dat je jezelf niet onnodig in gevaar brengt. Heb geduld wanneer je ergens tegen aanloopt waar je niet omheen kunt. Wees niet roekeloos, Pen. Dat ben je soms, weet je. Maar daar ben ik niet bij je.'

Ze wachtte op zijn antwoord. 'Dat weet ik wel,' zei hij.

'Dat zeg je nou wel, maar ik weet niet zeker of je het wel meent.'

Hij vertrok zijn lippen. 'Ik meen het. Ik weet hoe ik soms kan zijn. Ik weet dat dat niet goed is. Maar ik móét mezelf ervan overtuigen dat ik een kans maak, anders had de Koning van de Zilverrivier me sowieso niet gestuurd. Misschien beschermt de donkerstaf me wel. Hoe dan ook, Khyber, ik beloof dat ik voorzichtig zal zijn. Zorg jij nou maar voor jezelf. Je bent niet veel beter af dan ik.'

Hij had gelijk. Zij zou alleen in de Druïdeburcht achterblijven terwijl ze geen kant op kon. Zij liep net zoveel gevaar als hij.

Ze zette de zaak van zich af. Geen van beiden kon er iets aan veranderen. 'Ben je er klaar voor?' 'Jij?'

'Ik weet het niet.'

'Heb je een plan, Khyber?'

'Blijf dicht bij me in de buurt.'

Met Pen vlak naast zich liep ze terug naar de bocht in de gang en bleef net buiten het gezichtsveld van de Gnoomjagers staan. Ze keek naar beide kanten om te zien of ze alleen waren, toen riep ze haar magie op in de vorm van een lichtvonk, niet groter dan een vuurvliegje. Het sprong tot leven en danste op de palm van haar hand. Ze hield het een ogenblik vast, keek naar Pen om er zeker van te zijn dat hij klaarstond, stapte toen de gang in en gooide de vonk naar de Gnomen.

De vonk vloog zo snel de gang door dat die voordat ze zagen wat het was boven op hen zat. Een paar keken vlak voordat de vonk in een vurige lichtbol explodeerde op. Maar er ontstond geen brand. In plaats daarvan sloegen hun wapens, pantsers, ijzeren verbindingsstukken en klemmen in één klap als magneten tegen elkaar. Alle zes bewakers worstelden in een grote ijzeren kluwen.

'Nu,' siste Khyber en ze duwde Pen uit de schaduwen.

Met hun zwarte gewaden achter zich aan fladderend renden ze naar de trap. Onderweg keken ze naar de ongelukkige Gnoomjagers die over de vloer rolden en zich van elkaar los probeerden te worstelen. Een paar zagen het stel langsrennen en schreeuwden een waarschuwing, maar ze konden ze niet tegenhouden. Voordat een van hen overeind kon komen, waren Khyber en Pen er al langs en renden de trap op.

Op de bovenverdieping liep Pen voorop. Hij vloog de treden op de hal in. Toen Khyber de hoek van het trappenhuis omsloeg, keek ze achterom. Er kwam niemand achter hen aan, maar de wachters schreeuwden en vloekten, en bij het schaarse licht van haar verwarrende magie zag ze dat die hen nog stevig in de greep had. Maar versterkingen waren al in aantocht. Ze rende achter Pen aan, die vergeefs aan de ijzeren hendels stond te rukken van een paar houten deuren die met ingewikkelde symbolen waren ingekerfd.

'Op slot!' schreeuwde hij gefrustreerd.

Khyber duwde hem opzij, staarde een seconde naar de sloten, zag dat de zegelmagie te krachtig voor haar was en deed een stap achteruit. Ze gebaarde Pen achter haar te gaan staan. Ze gebruikte een truc die Ahren haar lang geleden had geleerd. Ze pakte de verbindingen bij de hengsels aan, het zwakste punt, maakte de pennen erin los en bevrijdde zo de buitenkant van de deuren. In een paar tellen vielen de deuren met een donderende klap uit hun scharnieren en hadden ze toegang tot de kamer erachter. Ze haastten zich het slaapvertrek in, Pen draaide alle kanten op, wanhopig op zoek naar de verdwenen staf. 'Khyber, ik zie hem niet!'

'Daar,' zei ze en ze wees naar het plafond.

De staf bungelde aan een haak en was doorweven met magische draden. Hij hing stevig op zijn plek, buiten hun bereik.

'Kun je hem naar beneden halen?' smeekte de jongen.

Ze schudde haar hoofd. Ze voelde haar hart bonzen en werd door wanhoop overvallen. 'Die magie is te sterk voor me, te ingewikkeld. Die kan ik niet doorbreken.'

Gefrustreerd sprong hij naar de staf en graaide er met beide handen naar. De runen gloeiden op dat moment als vuurvonken op, het leken wel in glanzend hout ingelegde, levende kooltjes. Ze reageerden op zijn inspanningen, wilden wat graag dat hij daarin zou slagen.

'Pen, hou op!' riep ze uit. 'Laat me iets uitproberen.'

Ze ging pal onder de donkerstaf staan, maakte met haar beide handen een kommetje en stak ze naar voren. Ze zei: 'Stap op mijn handen, dan duw ik je omhoog. Grijp de staf ergens beet en, wat er ook gebeurt, laat hem niet los.'

Hij deed wat ze vroeg, wachtte totdat zij zich schrap zette en stapte toen in haar ineengevlochten vingers. Hij was veel zwaarder dan hij eruitzag en het kostte al haar kracht om hem omhoog te duwen en hem op zijn plaats te houden terwijl hij naar de staf graaide.

Na wat haar wel een eeuwigheid toescheen, riep hij uit: 'Ik heb hem!'

Ze liet hem met een zucht los en met beide handen om de staf bleef hij aan het plafond bungelen. De runen brandden zo vurig dat het leek alsof het hout spontaan vlam zou vatten. Maar Pen leek geen pijn te voelen, en de draden die de staf op zijn plaats hielden begonnen te flakkeren en hun schittering vervaagde gaandeweg.

'Het wordt zwakker, Pen. Het laat los!'

In de gang achter hen klonken opgewonden geroezemoes en het gestamp van laarzen. Ze draaide zich met een ruk om, riep bijna zonder na te denken haar magie op en richtte die tegen een stel Gnoomjagers die plotseling in de deuropening verschenen. Een windvlaag stormde recht op hen af, een reusachtige vlaag die hen in zijn greep kreeg. Onder luid gegrom werden ze luidruchtig de gang weer in geblazen.

De talisman wilde Pen wanhopig graag helpen. De magie die de donkerstaf op zijn plaats hield, liet het dan ook afweten en de jongen tuimelde op de vloer. Hij krabbelde onmiddellijk overeind.

'Het is gelukt, Khyber!' riep hij stralend van opwinding uit.

'Schiet op,' zei ze met een gebaar. 'Doe wat je moet doen, maar doe het nu. Ze komen eraan.'

Ze draaide zich naar de deuropening om, liep erdoorheen en vuurde nog een windvlaag af op de Gnoomjagers in de gang en een enkele in zwarte cape geklede Druïde die zich bij hen had gevoegd.

Toen ze over haar schouder keek, zag ze dat Pen met zijn handen over de staf aan het wrijven was, van boven naar onder. De runen spuugden stralende lichtsperen uit die in alle richtingen de duisternis in schoten waardoor de jongen door een vuurhalo werd omgeven. 'Het werkt, Khyber!' riep hij uit. 'Ik voel dat er iets aan me begint te trekken!'

Ze wist niet zeker wat dat betekende en of hij zelf wel begreep wat er gebeurde, maar ze kon niets voor hem doen. Haar aandacht werd door de gang opgeëist, waar zich een nieuwe ontwikkeling voordeed. Ze waren zich net buiten haar gezichtsveld aan het hergroeperen. Ze ging aan een kant van de opening staan om nog een beetje dekking te krijgen. Ze zocht de door het toortslicht verlichte duisternis voor haar schuilplaats af op enige beweging en zette zich schrap voor wat komen ging.

'Schiet op, Penderrin!'

Er kwam geen antwoord. Ze keek achterom en zag dat hij verdwenen was.

'Veel succes,' fluisterde ze.

Het volgende moment werd ze geslagen door iets wat op een reusachtige vuist leek. In de laatste, verdwijnende lichtstrepen van de donkerstafrunen werd ze achteruit gesmeten. Alle adem werd haar benomen toen ze tegen de verste muur werd gegooid en in een verbijsterd hoopje bleef liggen.

Gebruik de Elfstenen, dacht ze en ze graaide in haar kleren.

Toen sloeg de vuist opnieuw toe, barstte uit de duisternis van de gang door de muuropening, en voor de tweede keer werd ze teruggegooid. Ze zeeg als een lappenpop ineen en al het licht en geluid van de wereld om haar heen verdwenen.