6
De dag brak aan op de Prekkendorran. Een schitterende, gouden lichtgloed veegde vanaf de oostelijke horizon over het bochtige, gebroken labyrint van bergkammen en geulen waar Pied Sanderling ineengedoken zat. De wolkeloze hemel was helderblauw, de lucht roerloos en koel, het licht etste glashelder de contouren en plooien van het land.
Het Federatieleger stroomde gestaag in zilver en zwart door de gaten in de schaduwachtige geul. Het naderde als een kronkelige slang de hoogvlakte waar de Elfen wachtten. Het geschraap van hun laarzen op de harde ondergrond en het gekletter van stalen pantsers en wapens kondigden lang voordat ze in het zicht kwamen hun komst aan. Tijdens hun twee dagen durende, gestage opmars waren ze alleen maar restanten tegengekomen van de strijdmacht die hen de afgelopen dertig jaar had gedwarsboomd en van de hoogvlakten had weten af te houden. Nu ze de ruggengraat van het Elfenleger hadden geknakt, was het duidelijk dat ze geen weerstand van betekenis meer verwachtten.
Voor de dag om is krijgen ze hun verdiende loon voor hun arrogantie en overmoed, als het meezit tenminste, dacht Pied. Of misschien hadden ze groot gelijk en moest hij de toestand opnieuw in ogenschouw nemen. Waar haalde hij het in hemelsnaam vandaan dat zijn gehavende Elfenmacht een leger beroepsmilitairen kon verslaan? En toch wist hij dat de Elfen vastbesloten waren, door woede gedreven vanwege de geleden verliezen en door een vernederend gevoel van onmacht omdat ze als vee op de vlucht waren gejaagd.
'Drum,' riep hij zacht naar zijn adjudant.
Drumundoon bewoog zich snel naar hem toe, om niet gezien te worden liep hij gebukt langs de bergkam. Zijn gezicht stond gespannen. 'Kapitein?'
'Hoe heet het hier?'
Drum schudde zijn hoofd, dat wist hij niet. Hij kroop op handen en voeten weg, sprak een handvol Elfenjagers aan en kwam weer terug. 'Het heeft hier geen naam. Daar is nooit reden toe geweest.'
Inderdaad, dacht Pied. Kijk maar om je heen. Een kaalgeslagen woestenij waar niemand wilde wonen, een uitgestrekt gebied waar de natuur vernietigd was en waar mens en dier zo snel mogelijk doorheen trokken op weg naar een uitnodigender plek. Toch moest het een naam krijgen. Die ochtend was hij zich sterk van zijn eigen sterfelijkheid bewust en als hij daar de dood zou vinden, wilde hij dat men wist hoe het daar heette.
'Dan noemen we het Elfenrots,' zei hij. Hij greep Drum bij zijn schouder. 'Op deze plek zijn de Elfen een rotsblok geworden waarop alle vijanden te pletter slaan. Zeg het voort.'
Drum keek hem bevreemd aan, draaide zich om en haastte zich om het bevel uit te voeren. Pied keek hem na, zag hem langs de hele linie met groepen soldaten praten. Hij zag sommige soldaten instemmend knikken en dat nieuwe moed zich op hun gezicht aftekende. Ze zouden tot het uiterste gaan, deze mannen en vrouwen. Zij zouden niet zomaar opgeven.
In de geul kwam het geluid van het naderende Federatieleger dichterbij. Het leger was er bijna door. Nog even en dan zou het op de vlakten tevoorschijn komen op weg naar de hoogvlakte en de Elfen.
Pied overzag nog een laatste maal de verdediging die hij had opgesteld, nam haar nog een laatste maal de maat.
Hij zag niets van de Elfenboogschutters die zich aan weerskanten van de hoogvlakte, bij de geulmonding, in de rotsen en spleten schuilhielden. Er waren er meer dan tweehonderd, en ze zouden de Federatiesoldaten vol in beeld krijgen zodra die uit de schaduwen tevoorschijn kwamen. Ze waren met een grote handboog uitgerust, het favoriete wapen van de Elfenboogschutters, ze trokken hun neus op voor buikiers, een zwaardere kruisboog. Derde luitenant Erris Crewer was nu de hoogste in rang en voerde het bevel.
Vanaf zijn iets hogere uitkijkpost ving Pied een glimp op van de Elfenjagers die in de diepe plooien van de kloven rechts van hem verborgen zaten. Bijna een kwart van zijn kleine leger hield zich daar schuil, wachtte op het bevel om de strijd met de linkerflank van de Federatie aan te binden. De timing van die aanval was cruciaal voor het verdere verloop van de strijd. De bevelvoerder was een veteraan, een kapitein van de koninklijke garde, die al jaren onder Pied had gediend. Op Ti Auberen kon je vertrouwen en Pied Sanderling leunde zwaar op hem.
De hoofdmacht van het leger, de Elfengarde met zwaarden en korte speren, had zich rondom Pied verzameld. Ze waren gegroepeerd in geïmproviseerde eenheden met kersverse bevelhebbers en luitenants, een ratjetoe dat uit de resten van de uitgedunde eenheden bestond. De meesten van hen hadden nooit samen gevochten. Als het erom ging spannen, was dat een nadeel, vooral als iemands leven afhing van ervaring en een snelle wederzijdse reactie. Maar de meesten waren vertrouwd met de driehoeksformaties die Pied als strategie had gekozen. De kapitein van de koninklijke garde kon alleen maar hopen dat de mannen in de strijd wisten wat ze te doen stond om de eenheid intact te houden, zodat de vijand er niet doorheen kon breken.
Pied keek langs twee kanten over de linies uit en controleerde of iedereen paraat stond. Bij de meesten stond dat op hun gezicht te lezen, en daar moest hij het mee doen, wist hij. Meer tijd had hij niet, slechts voor hoop en vertrouwen. Hij had de punten van de driehoeken om en om gezet. Daardoor had elke eenheid tussen de aanvallen even respijt waardoor de achtergarde op verzwakte, op doorbreken staande plekken kon inspringen. Hij hield twee eenheden in reserve voor noodgevallen. Met een beetje geluk zou hij ze helemaal niet nodig hebben, maar daar rekende hij niet op, niet met wat er op het spel stond.
Dit was het beste wat hem nog restte, ze hadden het overleefd en waren 's nachts niet op de vlucht geslagen. Zij waren achtergebleven om het samen met hem tegen een vijand op te nemen die hen al een keer eerder had verjaagd. Dat zei hem genoeg, aan moed ontbrak het hen niet.
De voorhoede van het Federatieleger kwam uit de geul tevoorschijn, ze marcheerden in losse formatie, hielden hun schilden voor zich maar hun zwaarden in de gordels erachter. Hun verkenners waaierden aan beide kanten uit, maar waren nog altijd een heel eind onder de ravijnen en rotsen waarin de Elfen zich verborgen hielden. Wanneer ze recht vooruit waren gelopen, wat verkenners normaal altijd deden, was het met ze gedaan geweest. Pied had geen idee wat de bevelhebbers van het Federatieleger dachten: misschien dat de Elfen zo gedesoriënteerd waren dat ze geen vuist konden maken. Dat ze het wellicht pas verder naar het noorden zouden proberen. Dat ze zich zouden aansluiten bij de versterkingen op de Callahorn.
Misschien dachten ze wel helemaal niets, trokken ze gewoonweg op, waren ze verbaasd dat de impasse na zoveel jaren was doorbroken en drong het nog niet tot ze door wat dat eigenlijk betekende.
Pied keek naar de veteraan achter hem, de boogschutter die het aanvalsteken moest geven. De boog van de man stond gespannen en hij had de signaalpijl in de aanslag. Toen hij de blik van zijn commandant ontmoette, knikte hij dat hij er klaar voor was.
Pied haalde een keer diep adem. Het geluid van het naderende leger drong zijn oren binnen. Onder hun laarzen waaide het stof van de vlakten op en een lichte mist dwarrelde door de lucht. Speerbladen glinsterden in het zonlicht, en gehoest en kreten verdreven de laatste stilte van de dageraad.
Geduld, dwong hij zichzelf. Hij verstevigde zijn greep om zijn zwaard. Nog een paar tellen.
Hij liet de eerste tien rijen van het Federatieleger uit de monding van de geul komen voordat hij het signaal gaf aan zijn boogschutter. Die viel op één knie, trok aan zijn boog en schoot de signaalpijl af. De wind blies door de zorgvuldig uitgeholde pijlschacht en bewerkte pijlpunt, een luid gegil weerklonk honderden meters in de omtrek. Oorverdovend in de stilte van de vroege ochtend.
Onmiddellijk schoten van weerskanten de Elfenboogschutters hun pijlen af op de vooruitgeschoven Federatietroepen. De gil van de waarschuwingspijl maakte plaats voor een laag gejank, alsof er duizenden bijen rondzwermden, en Pieds hart maakte een sprongetje. Hij had zijn boogschutters zo opgesteld dat ze in drie wisselende golven een voortdurende stroom pijlen met stalen punt op de onbeschermde mannen lieten neerregenen. Kreten en schreeuwen rezen in de ochtendlucht op. Nog voordat ze konden reageren, vonden tientallen Federatiesoldaten de dood. Toen de overgebleven mannen zich realiseerden wat er gebeurde, stoven ze alle kanten op en vielen er nog eens tientallen neer. Ze zaten op open terrein in de val en konden met geen mogelijkheid aan de aanval ontsnappen. Zelfs als ze met hun wapenrusting en schild de dodelijke, moordende schachten konden afweren, waren ze nog altijd kwetsbaar. Waar ze ook heen vluchtten of wat ze ook deden, de projectielen bleven komen.
Uiteindelijk nam iemand uit hun gelederen het heft in handen. De overlevenden van de overvallen en vooruitgeschoven units werden gehergroepeerd en stormden in kleine groepen op de boogschutters af, onder rugdekking van de soldaten die nog altijd uit de geul tevoorschijn kwamen. Het waren er honderden, ze zwermden in hun zilvermet-zwarte uniform over de vlakten uit.
'Elessedil!' Pied Sanderling schreeuwde de oorlogskreet van de Elfen. Hij sprong met opgeheven arm uit zijn schuilplaats tevoorschijn.
De Elfenjagers namen Pieds kreet over en in een compacte linie golfden ze uit hun schuilplaatsen achter de bergkam naar voren en stormden op de Federatiebevelhebber af. De Zuidlanders hadden zich opgesplitst om de boogschutters op de flanken aan te kunnen pakken en werden compleet overrompeld. Het moet gezegd dat ze onmiddellijk in een vloeiende, geoefende verdedigingsformatie terugschoven, maar hun gelederen waren al zwaar uitgedund en er waren gaten gevallen die niet snel genoeg konden worden opgevuld. De Elfen stootten door de frontlinies heen naar het centrum, sloegen Federatiesoldaten die hen tegen probeerden te houden neer en drongen het hele commando terug.
Maar de soldaten van de Federatie waren goed getraind en hergroepeerden zich snel. Eerst wisten ze de aanval te vertragen, daarna kwam deze tot staan terwijl er steeds meer soldaten met wapens en wapenrustingen werden aangevoerd. De voorste gelederen vielen op één knie en zetten hun speerpunten stevig op de harde ondergrond, terwijl de achterste gelederen de speren over hun schouders naar voren staken. De Elfen deden een uitval naar de muur, maar konden er niet doorheen komen, probeerden het nogmaals, maar faalden weer.
Pied, die nog altijd met de hoofdmacht van het Elfenleger op de hoogvlakte stond, seinde opnieuw naar zijn boogschutter. Een paar pijlen gaven gillend boven het strijdperk een bevel. Niet iedereen hoorde het krijsende geluid, maar degenen die het wel hoorden gebaarden hun maten dat ze zich moesten terugtrekken. Snel trokken de Elfen zich terug op de top van de hoogvlakte, langs de zes driehoeksformaties die de overgebleven Elfensoldaten hadden gevormd.
Het duurde slechts een paar minuten voordat de eerste golf zich had teruggetrokken, maar zelfs in die korte tijd waren er nog eens honderden Federatiesoldaten door de geul de vlakten op gezwermd en hadden zich bij hun kompanen gevoegd. Het was een veel grotere strijdmacht dan Pied had voorzien, veel groter dan waar zijn Elfen tegen opgewassen waren. Hij hief zijn zwaard een tweede maal, slaakte de Elfenstrijdkreet en stuurde zijn driehoeksformaties de strijd in.
Als één man stortten de troepen zich naar voren. Schilden in gesloten formatie, speren in de aanslag, vormden ze een rechtopstaande muur van stalen punten. De driehoeken waren in twee linies geformeerd, drie formaties van elk tachtig man in de voorhoede en drie erachter. De laatste linie bewoog zich enigszins rechts van de linie ervoor, zodat de voorste punten van elke triangel de gaten opvulden. Toen de driehoeken zich op de Federatie stortten, beval Erris Crewer de boogschutters op de hellingen opnieuw de vijand onder vuur te nemen. Zo werden ze gedwongen zich met hun schilden te beschermen terwijl ze tegelijk krioelend hun uit elkaar gedreven linies probeerden te herformeren. De Federatieboogschutters antwoordden met hun kruisbogen, maar konden hun doelwit niet zien en schoten dus in het wilde weg.
De mannen van de Federatie probeerden hun gelederen opnieuw te hergroeperen, maar bij de eerste aanval waren er in de voorste linies al veel slachtoffers gevallen en de gaten werden haastig met versterkingen opgevuld. In de nieuwe, samengeraapte gelederen kenden de soldaten elkaar niet. Ze kwamen slechts traag als een doeltreffende eenheid op gang, hadden geen antwoord op de aanstormende Elfen. Hun bevelhebbers worstelden om ze in het gareel te krijgen, maar de chaos was zo compleet dat niemand hen hoorde.
Vijftig meter bij de Federatielinies vandaan maakten de Elfen een slinger naar links en dwongen zo de Federatie tot een confrontatie. Zodra de Federatielinies zich met de voorhoede van de Vrijgeborenen moesten bezighouden, was hun achterhoedeflank ongedekt. Verborgen tussen de rotsen stond Ti Auberen met zijn mannen te wachten en kwam nu snel in actie. Net voordat de driehoeken de Federatiegelederen bereikten, kwamen hij en zijn mannen uit hun schuilplaats tevoorschijn en zetten stormachtig de aanval in. En weer werd de Federatie door deze verrassingsaanval in verwarring gebracht. De Zuidlanders hadden de eerste hinderlaag overleefd en waren niet bedacht op een tweede. Ti Auberens strijdkrachten troffen hun achterhoede onvoorbereid en kwetsbaar aan. Nog voordat de verraste soldaten hun wapens in de aanslag kregen en zichzelf konden verdedigen, werden ze onder de voet gelopen.
Gevangen in een klassieke tangbeweging viel het Federatieleger in losse groepjes mannen uit elkaar die voor hun leven vochten. De driehoeksformaties kwamen in golven over hen heen, de voorste gelederen eerst en daarna de tweede linie stootten keer op keer naar voren en dreven het leger uiteen. De verdediging van de Federatie hield slechts enkele minuten stand en moest het toen opgeven. De aanval veranderde in een verpletterende nederlaag, de mannen in de voorste linies probeerden te vluchten en kwamen in botsing met degenen die nog steeds door de geul de vlakten op kwamen. Schreeuwen en kreten klonken op toen soldaten in het gedrang omvergegooid en vertrapt werden. De grond raakte overdekt met doden en gewonden, de vlakten veranderden in een slachthuis. De vernietiging van de Federatiestrijdmacht was zo compleet, dat de Elfen slechts met moeite over het met lichamen bezaaide terrein vooruitkwamen.
Ten slotte braken de overlevende Zuidlanders uit het knekelhuis los en begonnen zich door de geul terug te trekken. De achterhoede viel terug, zodat de voorhoede kon volgen. Het merendeel haalde dat niet eens. De herinnering aan hun nederlaag op de Prekkendorran lag de Elfenjagers nog zo vers in het geheugen, dat het ze rood voor ogen werd. Ze konden niet ophouden met vechten en moorden, zelfs niet toen er bijna geen tegenstanders meer over waren.
'Blaas de aftocht,' beval Pied de boogschutter naast zich, terwijl hij een snelle blik met Drumundoon wisselde.
De boogschutter gehoorzaamde, drie pijlen floten door de ochtendlucht, hun kreten vermengden zich met die van de dode en stervende mannen beneden. Onder het bloed en met van strijdkoorts verwilderde ogen trokken de Elfenjagers zich met tegenzin terug, een kluwen doden en een in slijk en bloed doordrenkt terrein achterlatend.
In de schaduwen van de geul verdwenen de laatste zich terugtrekkende Federatiesoldaten uit het zicht.
Een halfuur later keek Pied samen met Ti Auberen en Erris Crewer vanaf de kop van de hoogvlakte over het slachtveld uit, waar de Elfen waren begonnen met het bergen van de doden en gewonden. De zon stond inmiddels hoog aan de hemel, het liep tegen de middag. De lucht was heet en roerloos, dik van de geur van bloed en dood. Zwermen vliegen wolkten rond. De mannen op de hoogvlakte ademden voorzichtig en moeizaam door hun mond.
'Het is nog niet gedaan,' zei hij.
'Nee,' stemde Ti Auberen in en hij keek de heuvels in alsof hij ergens een glimp van de vijand kon opvangen. Hij was een lange, magere, breedgeschouderde man, zijn lange haar in een paardenstaart gebonden. 'Ze zullen ons op een andere manier te pakken willen nemen.'
Pied knikte. 'Ze gaan zich hergroeperen, laten versterkingen aanrukken en komen ons opzoeken, maar niet door die geul. Er lopen andere paden door deze heuvels, moeilijk om te manoeuvreren, maar het is te doen. Als ze die hebben gevonden, zullen ze proberen achter ons te komen.'
'En de volgende keer onderschatten ze ons niet,' voegde Auberen eraan toe.
Pied dacht daar een ogenblik over na en wendde zich toen tot Drumundoon, die een beetje afzijdig stond. 'Drum, ga jij eens iemand zoeken die dit gebied door en door kent en ons de weg kan wijzen.'
Drumundoon haastte zich weg, blij dat hij iets te doen had en niet meer hoefde rond te hangen en naar de begraafwerkzaamheden hoefde te kijken. Pied was graag met hem meegegaan.
'Hoe zit het met dat luchtschip?' vroeg Erris Crewer zachtjes. Hij schoof met zijn gedrongen gestalte heen en weer. 'Dat de vloot heeft vernietigd?'
Pied schudde zijn hoofd. 'Ik weet niet hoe erg dat is beschadigd. Als ze hem weer in de lucht krijgen, zitten we diep in de problemen. Vanaf de grond kunnen we ons daar niet tegen verdedigen en in de lucht al helemaal niet. Laten we hopen dat ze dat nog niet kunnen inzetten.'
'Misschien zetten ze het al in tegen Vaden Wiek en onze Vrijgeboren bondgenoten,' gromde Auberen. 'Dat zou ik doen als ik hen was. Toeslaan waar we nog steeds tegenstand bieden, ons de heuvels in drijven en dan voor de leuk de jacht op ons openen.'
Pied overwoog die mogelijkheid. Auberen kon wel eens gelijk hebben. Het zou logisch zijn om de zaak af te maken en de Vrijgeborenen compleet van de hoogvlakten te vegen, hun verdediging omver te werpen en de Prekkendorran op te eisen. Dan hadden ze nog tijd genoeg om zich met de Elfen bezig te houden. Het merendeel was ondanks zijn commando al naar alle vier windstreken uitgewaaierd. Het was slechts een kleine strijdmacht die binnen het grotere geheel nu ook weer niet zoveel moeilijkheden kon veroorzaken. Pied maakte zich geen enkele illusie over hun kansen. Ze hadden dit gevecht gewonnen en één strijdmacht van de Federatie weten terug te drijven, maar de vijandelijke strijdkrachten waren gigantisch en hun uitvalsbasis was vlakbij, waar verse krachten al paraat stonden. Als de Federatie maar lang genoeg volhield en de Elfen uiteindelijk wist op te sporen, konden ze het wel vergeten.
Gefrustreerd ademde hij zachtjes uit. Ze konden de oorlog niet winnen, niet zoals de zaken er nu voor stonden. Het beste wat ze konden doen was lang genoeg uit handen van de vijandelijke strijdkrachten zien te blijven en bij hun bondgenoten proberen aan te haken. Hij was hun leider en hij moest een manier zien te vinden om dat voor elkaar te krijgen. Het was een enorme opdracht. Hij wist niet eens of iemand dat wel aankon, laat staan een kapitein van de koninklijke garde die tot voor twee dagen geleden maar één taak had gehad: de bewaking van slechts één man.
Drumundoon kwam tevoorschijn met een kleine, nerveus uitziende Elf met magere gelaatstrekken en scherpe ogen die alle kanten op schoten.
'Kapitein,' zei zijn adjudant, 'dit is Whyl. Hij heeft meer dan een jaar aan het front gediend en is aan beide kanten van de linies verkenner geweest, meestal aan boord van een luchtschip. Hij kent het terrein als zijn broekzak. Ik denk dat hij ons kan helpen.'
Pied knikte. 'Wat weet je van de Prekkendorranpassen door deze heuvels? Zijn het er veel?'
De Elfenjager haalde zijn schouders op en tuitte zijn smalle lippen. 'Tientallen.'
'Zijn ze breed genoeg om van zuid naar noord een grote strijdmacht te kunnen verplaatsen?'
'Dat zijn er drie, misschien vier.' De ogen schoten van Pieds gezicht naar de gezichten van zijn metgezellen en weer terug. 'Denkt u dat ze ons weer gaan aanvallen, kapitein?'
'Misschien. Denk je dat het kan? En van welke kant komen ze dan?'
Whyl dacht daarover na. 'Los van de geul waardoorheen ze zich net hebben teruggetrokken, hebben ze eigenlijk maar één alternatief. Meer naar het westen loopt door de heuvels net zo'n geul. Die is breed, vlak en open. Maar ze zullen er zeker twee of drie dagen over doen voor ze daar zijn. Als ze die pas nemen, komen ze op dit punt uit.'
'Naar het westen,' herhaalde Pied nadenkend. 'Niets in het oosten?'
De Elf haalde zijn schouders op. 'Eén pad, door struikgewas, bos, laagland. Behoorlijk gevaarlijk. Veel moeraspoelen en verdwijngaten. Loopt bij het zuidelijke gedeelte vlak langs het stuk waar de Dwergen en Grenslanders het oostelijk plateau in handen hebben. Behoorlijk riskant.'
Voor hen, maar misschien niet voor ons, dacht Pied. In zijn hoofd begon zich een plan te vormen. Hij knikte naar Whyl. 'Dank je voor je hulp. Je kunt terug naar je eenheid. Houd voorlopig alles wat hier is besproken voor je. Spreek er met niemand over.'
De Elfenjager knikte en haastte zich over het gras weg, hij keek nog een paar keer ongerust achterom. Ondanks zijn belofte zou hij zijn vrienden vertellen wat er was gezegd. Vooral dat hun commandant een nieuwe aanval verwachtte, een die misschien niet zo gunstig voor de Elfen zou uitpakken als de laatste. Het zou als een lopend vuurtje rondgaan. Evenals de paniek, als die niet snel in de kiem zou worden gesmoord.
Pied wendde zich weer tot Ti Auberen en Erris Crewer. 'Verzamel de gewonden, iedereen die niet meer in de strijd kan worden ingezet. Regel genoeg dragers voor degenen die niet kunnen lopen. Geef ze zo weinig mogelijk mee, maar genoeg voor een paar dagen reizen. Ze vertrekken naar de Rappahalladran en reizen vervolgens door naar de dorpen in de Duin. Daar zijn wagens te vinden en kunnen ze het laatste stuk naar huis rijden. Met een beetje geluk komen ze een luchtschip tegen dat hen verder kan vervoeren. Verzamel vervolgens de rest en bereid je voor op een mars. We gaan oostwaarts, naar de pas waar Whyl het over had, de moeilijke, die naar de verdedigingslinies van onze bondgenoten leidt. We kunnen nu het beste aansluiting zoeken bij Vaden Wiek voordat de vijand ons weer weet te vinden. Onderweg is enige beschutting waar we dekking kunnen zoeken voor de Federatieluchtschepen.'
'Kapitein, als ze luchtschepen op ons afsturen, met of zonder dat wapen, dan kunnen we zoveel man niet verbergen,' legde Erris Crewer kalm uit.
Pied ontmoette zijn blik. 'Ga er toch maar mee door, luitenant. Ik wil dat binnen een uur alle doden zijn begraven en de gewonden naar het noorden op weg zijn. De rest van ons vertrekt naar het oosten. Wacht, niet allemaal. Verzamel een groep van een stuk of twintig man, die blijven achter om de pas in de gaten te houden voor het geval de Federatie verkenners uitstuurt om te kijken of we hier nog zijn. We willen niet dat ze er al te snel achter komen dat we ervandoor zijn. Ze moeten de schijn wekken dat we er nog zijn en ondertussen valse sporen leggen. Ik wil dat ze de pas één dag houden en dan achter ons aan komen. Zet er een paar spoorzoekers bij. En stuur ook Whyl naar me toe. Hij kent het terrein goed, dat hebben we nodig.'
Toen ze weg waren, liep hij naar Drumundoon. Zijn tengere adjudant stond op zijn voeten te wiebelen. Hij zag er stoffig en moe uit, maar glimlachte naar Pied. 'Aan mij heb je niet veel, hè, kapitein?'
'Drum, je moet iets voor me doen,' antwoordde Pied. Hij nam de ander bij de arm en leidde hem bij iedereen vandaan. 'Arborlon moet op de hoogte worden gesteld van wat er is gebeurd. Misschien is de boodschap al aangekomen, maar dat weten we niet zeker. De Hoge Raad van de Elfen moet worden ingelicht dat de koning en zijn zoons dood zijn. Sterker nog, ze moeten versterkingen sturen. Meer luchtschepen, meer piloten. Zonder hun steun maken we geen enkele kans. Ik wil dat jij dat doet. Reis te voet totdat je een paard vindt. Dan rijd je net zolang door totdat je een luchtschip tegenkomt. Neem twee leden van de koninklijke garde mee, voor het geval dat. Je moet onmiddellijk vertrekken.'
Drumundoon keek hem aan. 'Arling is nu koningin,' zei hij, 'zij heeft hierin het laatste woord.'
Hij bedoelde dat ze waarschijnlijk niet bepaald gecharmeerd zou zijn van Pieds voorstel, wat de Hoge Raad ook zou zeggen. En ook niet van Pied, trouwens, als haar ter ore zou komen dat hij haar zoons niet had kunnen beschermen. Maar zolang Pied haar zelf niet te spreken kon krijgen, kon hij daar niets aan doen. Hij moest maar hopen dat hij die kans zou krijgen, dat iets - namelijk de gevoelens die ze volgens hem ooit voor hem had gehad - ervoor zou kunnen zorgen dat ze het juiste besluit zou nemen.
'Doe je best, Drum,' zei hij zachtjes. Hij legde zijn hand op de schouder van de ander. 'Maar blijf kalm.'
'Ik laat u hier niet graag achter, kapitein,' antwoordde zijn adjudant, hij schudde traag zijn hoofd en keek naar zijn voeten.
'Ik vind het ook vervelend om je weg te moeten sturen. Maar in dit soort zaken hebben we soms geen keus. Jij bent de enige aan wie ik dit kan toevertrouwen.'
Hij dacht werkelijk dat Drumundoon bloosde, maar dat was moeilijk te zeggen onder al die lagen vuil en zweet. Drum wreef over zijn zwarte ringbaardje en knikte. 'Ik zal mijn best doen.'
Hij was, zoals gebruikelijk, goed voor zijn woord. Tegen de tijd dat de gewonden op brancards waren gelegd en hun dragers en verzorgers op het punt van vertrek stonden, was Drum al weg. Pied wilde dat hij zijn vriend meer had kunnen meegeven dan een paar bemoedigende woorden, maar hij stuurde hem tenminste bij het slagveld vandaan. Drum was een goed mens, maar niet geschikt voor de frontlinies.
Misschien ben ik er ook niet geschikt voor, dacht Pied. Maar ik ben er toch.
Hij gooide zijn handboog over zijn schouders, gespte zijn pijlkoker een gaatje vaster en trad zijn noodlot tegemoet.