27
Grianne Ohmsford deed snel een stap naar achteren toen de draak zich op de vlakte neervlijde, zijn vleugels gevouwen tegen zijn reusachtige, schubachtige lijf. Wolken stoom kwamen van zijn rug af en ze kon op vijftien meter afstand zijn hitte voelen. De draak beefde en trilde van kop tot staart, de puntige richel op zijn rug sidderde als lange grashalmen in de wind.
Er viel een griezelige stilte over het landschap en ze kreeg plotseling het gevoel dat alle leven van de aardbodem was verdwenen. Alleen de draak, de jongen en zijzelf waren er nog.
Toen zwaaide de kop in haar richting, de muil sperde zich open en de rijen zwartgeblakerde tanden werden zichtbaar. De stank van zijn adem sloeg haar in het gezicht en ze deed een paar passen achteruit. Zijn gele ogen vernauwden zich en bleven op haar geconcentreerd.
Maar ze waren niet op haar gefixeerd, realiseerde ze zich plotseling. Ze waren naast haar, op Pen gericht.
'Het is de donkerstaf,' zei hij rustig. 'Hij is geobsedeerd door de gloeiende runen.'
Hij had gelijk. De draak had het zich gemakkelijk gemaakt en staarde intens naar de staf. In de grijze middagmist pulseerden de ingekerfde runen voortdurend met een hypnotische kracht.
'Hij volgt me al sinds ik hier ben,' zei Pen.
Ze knipperde met haar ogen. 'Ben je hem al eerder tegengekomen?'
'Twee keer.' Hij keek teleurgesteld. 'De eerste keer was op de pas naar de hoogvlakten, waar ik het Verboden Rijk ben binnengekomen. Ik was in slaap gevallen en toen ik wakker werd, lag hij me aan te staren. Of naar de staf te staren. Ik kon eerst niet van hem afkomen, maar uiteindelijk is dat toch gelukt. Ik dacht dat ik hem kwijt was, maar gisteren kwam hij terug toen ik over de hoogvlakte naar jou op weg was. Eigenlijk heeft hij me toen gered.'
'Je gered?' Ze kon haar ongeloof niet verbergen.
'Ik probeerde een plek voor de nacht te vinden en daarbij struikelde ik over een nest Harpijen. Zij wilden me niet meer laten gaan. Ze waren vast van plan me op te eten. De draak dook weer op en heeft in plaats daarvan hen opgegeten.'
Hij zag de blik in haar ogen en schudde zijn hoofd. 'In mij is hij niet geïnteresseerd. Hij maalt niet om me. Het gaat hem om de runen.' Hij keek naar de draak die hen tevreden lag aan te staren. 'Hij wordt er gelukkig van, of erdoor gefascineerd. Ik weet het niet, tante Grianne. Ik weet alleen dat ik niet van hem afkan komen.'
'Nou, het is je anders twee keer gelukt,' wees ze hem terecht.
'Het was wensliedmagie,' zei hij. 'Die is aan de oppervlakte gekomen toen ik met de donkerstaf verbonden werd, maar door de draak ben ik het pas gaan uitproberen. Ik wist helemaal niet of de magie wel zou werken, maar ik was wanhopig. Ik deed maar wat. Stuurde beelden van de runen de lucht in, heel ver weg, als lokaas. De draak is achter ze aan gegaan, waardoor ik kon ontsnappen.'
Hij zweeg even en fronste zijn voorhoofd. 'De tweede keer had hij het zo druk met de Harpijen dat hij me totaal niet zag staan. Ik glipte gewoon weg. Ik vermoed dat hij me is gaan zoeken.'
'Ja, dat zal wel.' Ze keek naar het monster, naar zijn immense romp, zijn reusachtige haakklauwen en gespierde lijf. Ze staarde in zijn gelige ogen. Ze stonden glazig, keken niet scherp. Een draak die door lichtflitsjes werd gehypnotiseerd, niet te geloven. 'Kun je hem nu van je afschudden?'
'Ik weet het niet. Ik kan het proberen.'
Hij begon zachtjes te neuriën, maakte contact met het wenslied en de runen begonnen over de donkerstaf te dansen. Naarmate de muziek luider opklonk, begonnen ze feller te branden en wervelden heen en weer. Algauw schoot hun gloed over de hele lengte van de staf in wisselende en steeds ingewikkelder patronen heen en weer. Grianne keek weer naar de draak. Hij hield zijn blik op de staf gericht, met halfdichte ogen keek hij tevreden en opgetogen naar het schouwspel. Hij zat rechtop, kop naar voren gebogen, zo stil alsof hij uit steen was gehouwen.
Toen begonnen de runen hun beelden in de lucht te projecteren, een caleidoscoop van vuurvonken die alle kanten op wervelden. De beelden sponnen en weefden zich in elkaar, kleine lichtsporen in hun kielzog achterlatend. De kaken van de draak openden zich, hij begon te grommen en te snuiven. Hij groef zijn klauwen in de grond en met zijn staart maakte hij krullende, ritmische bewegingen. De beelden dansten als vuurvliegjes om hem heen, sprongen nu weer de lucht in en schoten dan weg naar de horizon, lokten hem met een komeet van licht.
Maar de draak verroerde zich niet. Hij zat er een ogenblik intens naar te kijken en draaide zich toen weer naar Pen en de staf.
Pen hield het nog even vol, maar gaf het toen op. 'Het werkt niet,' zei hij en hij hield met een zucht op. 'Ik begrijp het niet. De eerste keer is hij achter de beelden aan gevlogen. Nu kijkt hij er alleen maar naar.'
Grianne bestudeerde de draak even. 'Hij weet nu dat hij er niets aan heeft als hij achter de beelden aan vliegt. De beelden blijven niet. Hij heeft ontdekt dat de bron bij de staf ligt. Als hij maar dicht in de buurt van de staf blijft, blijven de beelden wel komen.' Ze schudde haar hoofd. 'Hij is een bruut, maar hij is niet stom.'
Stilzwijgend staarden ze naar de draak. De draak staarde terug. De donkerstaf gloeide in Pens hand en de runen bleven dansen en pulseren.
'Wat moeten we nu doen?' vroeg Pen ten slotte.
Grianne wist het niet. Ze kon de magie van het wenslied oproepen, maar ze was bang voor de gevolgen. Als ze de draak niet kon doden, zou hij in een oogwenk boven op haar zitten. En als haar dat wel lukte, zou de Straken Lord door de magie worden aangetrokken, als door een lichtbaken in de allerzwartste nacht. Daar zat ze bepaald niet op te wachten.
Ze begon te geloven dat ze weinig keus hadden, toen ergens in de verte een merkwaardig, blaffend hoestgeluid opklonk, uit de richting van het Drakenkoord. Het klonk rauw en het deed haar denken aan oude ijzerzagen die door een groen woud raspten. Onwillekeurig kromp ze ineen.
De draak zat onmiddellijk rechtop, zijn kop zwaaide van de donkerstaf en de gloeiende runen vandaan, en zijn ogen schoten in de richting van het geluid. Een paar minuten verstreken zonder dat hij een beweging maakte. Toen klonk het geluid opnieuw, deze keer verder weg en meer naar het oosten. De drakenkop zwaaide die kant op en stak zijn snoet oplettend de lucht in. Hij snoof, wolken stoom schoten uit zijn neusgaten. Bij de derde keer bewoog de draak zich met zoveel geweld dat Grianne en Pen van schrik op hun knieën vielen.
Een paar tellen later was het monster in de lucht, sloeg zijn vleugels uit in de richting van het geluid en vloog weg zonder hen nog een blik waardig te keuren.
'Wat is er gebeurd?' bracht Pen verward uit.
Grianne schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet, maar het zal me een zorg zijn.' Ze keek hem aan. 'Kun je die runen niet stopzetten? Kun je die gloed niet laten ophouden? Als hij terugkomt, wil ik niet dat die staf ons nog een keer verraadt.'
'Ik zal het proberen,' zei hij. Hij deed zijn cape af en wikkelde die zorgvuldig om de donkerstaf zodat de gloed van de runen werd verborgen. 'Zo,' zei hij voldaan.
Ze liepen verder naar de bergen, hielden nu meer het noorden aan dan het westen. Meer dan eens tuurde Grianne in de verte, waar de draak was verdwenen, maar er was geen spoor van hem te bekennen. Een paar kilometer verderop waren heuvels, daar konden ze zich beter verschuilen. Als ze voortmaakten, waren ze in de heuvels voordat de draak weer naar hen op zoek ging.
Ze vroeg zich af hoelang het nog zou duren voordat ze bij de oversteekplaats uit het Verboden Rijk waren. Ze keek naar de hemel. De duisternis viel in.
'Pen, hoe komt het dat de runen blijven gloeien, ook al gebruik je het wenslied niet?'
Hij haalde zijn schouders op. 'Dat doen ze gewoon. Ze gloeiden vanaf het eerste moment dat ik wakker werd en de draak er zat. Ik hoef ze niet te vertellen wat ze moeten doen. Ik weet niet eens zeker of ik er wel macht over heb. Niet veel, denk ik.'
Raar, dacht ze. Ze had nog nooit gehoord dat het wenslied iets uit zichzelf deed. Het kwam alleen wanneer het werd opgeroepen en deed alleen wat het werd gevraagd. Dit kwam natuurlijk omdat Pen met de donkerstaf verbonden was, een samensmelting van twee soorten magie. Het wenslied kon zichzelf activeren, had zich ontwikkeld om in te kunnen spelen op de behoeften van de jongen, ook al was hij zich daar niet van bewust.
Ze bedacht dat haar magie, zoveel machtiger dan die van hem, daar nooit toe in staat was geweest.
Ze waren bijna bij de heuvels toen Weka Dart weer opdook. Hij sprong van achter dicht struikgewas tevoorschijn en fladderde opgewonden met zijn armen.
'Heb je het gezien? Heb je het gezien?' Hij huppelde op en neer en kakelde alsof hij waanzinnig was geworden. 'Ik heb hem compleet voor de gek gehouden! Ik zei toch dat ik je zou beschermen, Strakenkoningin! Ik wist wat er zou gebeuren als we niet zouden ingrijpen, dus heb ik mijn hersens gebruikt en hem om de tuin geleid!'
Hij had het over de draak, realiseerden ze zich. 'Wat heb je dan gedaan, Weka Dart? Wat was dat voor geluid?'
Hij verkneukelde zich van het lachen. 'De paarroep! Een betere manier is er niet om zijn aandacht te trekken, veel belangrijker dan jullie twee!'
'Weet je dan hoe je de lokroep van een draak moet nadoen?'
'Ik ben heel lang Vanger van Tael Riverine geweest! Ik heb zoveel soorten kreten geleerd! Anders zou ik maar een waardeloze Vanger zijn geweest, en ik was de beste ooit! Vond je het mooi? Je had geen idee wat het was, hè? Je vroeg je zeker af of er iets dood lag te gaan, hè? Zo klinken draken als ze verliefd zijn!'
Hij maakte een uitzinnig rondedansje en haastte zich toen weg. 'Snel, kom mee, kom mee! We moeten voor donker bij het Drakenkoord zijn! We moeten verder!' Hij draaide zich een ogenblik naar hen toe. 'Het was maar goed dat ik je van zo dichtbij in de gaten hield, hè? Ik heb jullie allebei gered!'
Toen was hij weer weg, hij rende de verte in, een vlekje met kromme ledematen in de mist.
Grianne staarde hem na en dacht wanhopig: we moeten er wat op zien te vinden.
Toen de strijdhoorns klonken, zat Kermadec in de schaduw van een halfhoog muurtje weggedoken. Hij was boven op een poorthuis gekropen waar Atalan en de andere Trollen zich schuilhielden. Hij wachtte net zo lang tot hij zeker wist wat er aan de hand was, sprong toen uit zijn schuilplek op de grond en rende naar de deur van het poorthuis.
Nadat ze Trefen Morys en Bellizen hadden achtergelaten, waren de Trollen van de borstwering geklommen, naar de voet van de noordelijke muur en de poort die Grianne altijd openhield voor haar ontmoetingen buiten de burcht. Maar de poort was afgesloten en verzegeld. Kermadec zag in één oogopslag dat het te veel moeite en lawaai zou kosten om hem open te breken. Iemand had heel wat tijd en moeite besteed om zich ervan te verzekeren dat die poort niet meer gebruikt kon worden. Shadea en haar bondgenoten hadden hem waarschijnlijk ontdekt nadat ze de Aartsrhys naar het Verboden Rijk hadden gestuurd en ze dachten dat zij de burcht in handen hadden. Shadea had natuurlijk onmiddellijk in de gaten gehad wat dit betekende.
Daarop hadden de Trollen zich bijna twee uur in het poorthuis ernaast schuilgehouden, een allesbehalve aangename plek met een onaangename taak in het vooruitzicht. Hier zou niet zo gauw iemand komen. Nu de poort stevig was verzegeld, moesten Kermadec en zijn Trollen een andere poort zien te forceren. En aangezien de volgende poort een eind bij hun schuilplaats vandaan was, was er alle kans op dat ze lang voordat ze daar in de buurt waren, ontdekt zouden worden.
Niets aan te doen. De Trollen konden Paranor alleen maar innemen door de Druïdeverdediging van binnenuit aan te pakken. Dat betekende dat ze een poort moesten veroveren en die lang genoeg moesten vasthouden totdat alle Trollen binnen waren.
Kermadec stormde de deur van het poorthuis door. Overal om hem heen barstte het Druïdefort in uitzinnig geschreeuw uit en iedereen begon door elkaar te rennen.
'Ze zijn er,' informeerde hij de andere Trollen. Hij stond met zijn rug tegen de deur en keek door het kleine, van schaduwen overgoten vertrek.
Atalans gezicht vertrok in een opgewonden masker. 'Nu zullen we zien hoe sterk die muren werkelijk zijn!' siste hij. 'Kom mee!'
'Nog niet.' Zijn broer versperde hem de weg. 'Geef het nog even tijd. Ze moeten eerst hun plaatsen op de muren innemen, dan zien ze vanzelf die dreiging daarbuiten en kijken ze tenminste niet naar ons. Daarna nemen we ze te pakken.'
Atalan begon onmiddellijk te protesteren. 'Waarom wachten, broer? Wij hebben meer aan die chaos dan zij. Uitstel is voor lafaards en zwakkelingen. We moeten ze nu te grazen nemen!'
Kermadec hield voet bij stuk, zijn gezicht stond resoluut. 'Je bent te ongeduldig, Atalan. Je gaat altijd veel te snel.'
Atalan spuugde. 'Ik ben misschien te ongeduldig, maar jij bent te voorzichtig. Jij stelt alles veel te lang uit. Als we nu handelen, hebben we wellicht meer succes. Zijn we hier om de Aartsrhys te helpen of niet soms?'
'Drijf me niet tot het uiterste,' zei Kermadec zacht. 'En trek mijn toewijding aan de Aartsrhys niet in twijfel. Daar heb je het recht niet toe.'
'Sst,' siste Barek hen toe. Hij stond bij het gesloten raam op wacht terwijl tientallen Gnoomjagers langsstormden op weg naar de borstweringen. 'Als jullie zo doorgaan, horen ze jullie nog!'
De broers keken elkaar nogmaals aan, toen wendde Atalan zich met een schouderophalen af. 'Jij bent de Maturen, Kermadec. Jij bent de leider. Wat hier gebeurt is jouw verantwoordelijkheid. Wie ben ik om aan je te twijfelen?'
Hij sjokte terug naar de verste muur en liet zich met een nietszeggende blik vallen. Ziedend van woede en schaamte negeerde Kermadec hem en draaide zich weer naar de deur.
Het was donker tegen de tijd dat Grianne en Pen aan de klim over het Drakenkoord begonnen. De skeletachtige bomen en verre bergpieken wierpen hun schaduwen over het land. In het westen vervaagde het licht van grijs naar zwart, en in de schemerstilte die de overgang van dag naar nacht markeerde, trokken de schepsels van overdag zich terug en kwamen de nachtelijke wezens tot leven. De geluiden verstomden alsof ze onder de oppervlakte van een eindeloze zee verdwenen, de wereld veranderde in een plek voor de schichtigen en de dood.
Griannes blik zwierf onafgebroken over het landschap, alert op de dingen voor wie ze een prooi konden zijn. De jongen liep zwijgend naast haar. Ze hadden Weka Dart niet meer gezien sinds ze uit elkaar waren gegaan, maar ze wist zeker dat hij dicht in de buurt was, hun voortgang gadesloeg, klaar om hen te redden wanneer dat nodig mocht zijn. Of zichzelf te redden, misschien. De Ulk-Zomp zou altijd eerst voor zichzelf zorgen, zoveel wist ze wel, hoe goed zijn bedoelingen ook waren.
Zo wilde ze niet over hem denken, hij had de draak immers weggelokt. Ze wilde dat ze beter gezelschap kon zijn voor de Ulk-Zomp, maar ze wist maar al te goed hoe hij zich in leven hield.
Een paar tellen later dook Weka Dart uit het donker op, zo plotseling dat ze bijna naar hem uithaalde.
'Straken!' siste hij op berispende toon. 'Je kunt niet verder in het donker! Te veel jagers op pad vannacht, zelfs ik kan ze niet allemaal zien! We moeten stoppen en op de ochtend wachten!'
Ze wilde vreselijk graag verdergaan en voorgoed het Verboden Rijk achter zich laten. Vanwege zijn indringende toon bleef ze staan. 'Is het echt zo gevaarlijk? We zijn er bijna.'
'Niet zo dichtbij als je wel denkt. Dit is een andere pas dan waarlangs we eerder zijn afgedaald. Je moet nooit dezelfde weg twee keer nemen wanneer Tael Riverine naar je op zoek is. Nee, Grianne van de machtige magie, je moet nu stoppen. Jij en de jongen. Je moet uitrusten. Op de dageraad wachten.'
Ze vonden een schuilplaats tussen een groep zwerfkeien die hen aan drie zijden bescherming bood en bovendien nog een overkapping had. Ze zouden om de beurt de wacht houden, spraken ze af. Bij het eerste licht gingen ze weer op pad. Nog een paar uur, en dan waren ze er.
Dan, herhaalde Grianne nog eens bij zichzelf, zou ze vrij zijn.
'Weka Dart,' zei ze nadat ze zich tussen de rotsen hadden geïnstalleerd. In de nevelige duisternis kon ze hem nauwelijks zien, een vage, gehurkte schim tegen de rotswand. Alleen zijn ogen glansden onveranderlijk waakzaam. 'Ik moet je iets vertellen.'
Ze hoorde Pen verwachtingsvol uitademen. Ze woelde met haar vingers door haar haar, duwde het uit haar gezicht weg en zocht naar de juiste woorden. Toen besloot ze het maar gewoon te zeggen.
'Penderrin heeft me verteld dat de donkerstaf je niet meeneemt uit het Verboden Rijk. Hij neemt alleen ons tweeën mee en niemand anders.'
Weka Dart snoof. 'Hij vergist zich. En als hij zich niet vergist, onderschat hij jouw machtige magie. Je vindt wel een manier om me mee te nemen, ook al wil de staf het niet.'
Ze slaakte een zucht. 'We hebben het hier over oude magie, ouder dan ik, en veel machtiger. De muur van het Verboden Rijk kan niet met normale middelen worden neergehaald. Daarom was het zo moeilijk voor Tael Riverine om zijn demon in de Vier Landen te krijgen. Daar was een ruil voor nodig. Dat heb je me zelf verteld.'
'Misschien kun je de Moric voor mij ruilen,' zei hij opgewekt.
Zijn enthousiasme was frustrerend. 'Nee, dat kan ik niet. Ik weet niet hoe dat moet. Ik weet niet eens hoe de staf werkt. Die reageert op Pen, niet op mij. Waar het om gaat, is dat het Faerieschepsel heel uitgesproken was toen hij aan Pen vertelde wat de staf gaat doen: wij zijn de enigen die ermee uit het Verboden Rijk kunnen komen.'
Weka Dart sprong onmiddellijk overeind, zijn armen zwaaiden alle kanten op. 'Maar je hebt het beloofd! Je zei dat je me mee zou nemen als ik je uit Tael Riverines kerkers zou bevrijden! Dat heb je zelf gezegd! Heb je gelogen? Zijn Strakens dan allemaal leugenaarsters? Zelfs jij?'
Ze hief haar handen omhoog. 'Ik heb gezegd dat ik alles zou proberen om je te helpen, maar dat ik zelfs niet wist hoe ik mezelf moest helpen! Dat heb ik je duidelijk verteld. Dat was de waarheid, geen leugen. Als Pen niet met de staf was gekomen, zou ik ook nooit uit het Verboden Rijk kunnen ontsnappen. Dan zou ik hier ook gevangenzitten.'
'Maar nu niet meer, toch?' gilde hij uit.
'Nee.'
'Maar ik wel! Ik wel!'
'Niet als we...'
'Je hebt gelogen, gelogen, gelogen!'
De Ulk-Zomp spuugde naar Penderrin, alsof het allemaal zijn schuld was, rende de schuilplaats uit, schold hen allebei schreeuwend uit en verdween in de nacht. Binnen een paar minuten was hij weer terug uit het pikkedonker en liet zich op de plek vallen waar hij eerder had gezeten. Een hele poos zei hij niets. Grianne wachtte af.
'Wie moet je nou tegen draken beschermen, Grianne van de gebroken beloften?' fluisterde hij ten slotte.
Hij zei het zo verdrietig dat haar keel zich dichtsnoerde. 'In mijn wereld zijn geen draken,' antwoordde ze.
'Geen draken?' Hij tilde zijn hoofd van zijn over elkaar geslagen armen op. 'Nou, wie moet je dan tegen furies beschermen? Of reuzen, wildemannen en Graumths? Wie waarschuwt je als ze eraan komen? Wie houdt je tegen wanneer je over hun legers struikelt?'
'Er bestaan daar geen furies, wildemannen, reuzen of Graumths. Die zijn alleen maar hier. Die zijn allemaal in de tijd van de Faerie hiernaartoe gestuurd, toen het Verboden Rijk werd geschapen.' Ze zweeg even. 'Mijn wereld lijkt helemaal niet op de jouwe, kleine Ulk-Zomp. Daar ziet het er heel anders uit.'
'Zijn daar Ulk-Zomps, zoals ik?'
'Nee. Daar zijn geen Faeriesoorten, alleen Elfen.'
'Ik haat Elfen,' mopperde hij. 'Elfen hebben Jarka Ruus bedacht.'
'Weka Dart,' zei ze rustig. 'We gaan proberen om je met ons mee te nemen, zoals ik je heb beloofd. Ik houd me aan mijn woord. Ik wil alleen dat je weet dat ik je misschien niet vrij kan krijgen. Ik heb die macht misschien niet.'
Hij bleef een hele tijd stil. 'Geen Ulk-Zomps?'
'Nee.'
Hij scharrelde in het donker rond, ging verzitten, probeerde eerst de ene houding, toen een andere. Hij was zo rusteloos dat ze dacht dat er iets mis was met hem. 'Gaat het wel goed?'
'Misschien ga ik dan toch niet met je mee,' zei hij plotseling. 'Misschien blijf ik wel hier. Jouw wereld klinkt saai. Het klinkt alsof er helemaal niets te doen is. Ik denk dat ik beter af ben als ik blijf waar ik ben.'
Ze staarde hem aan. 'Ik dacht dat je had gezegd dat dat niet kon. Volgens mij heb je gezegd dat Tael Riverine je gaat vermoorden als je hier blijft.'
'Misschien neemt hij me wel terug, nu Hobstull dood is.' Weka Dart zei het met een peinzend stemmetje. 'Hij heeft een nieuwe Vanger nodig.'
'Nee!' zei ze onmiddellijk. 'De Straken Lord zal je laten ombrengen,
Weka Dart! Hij komt erachter wat je hebt gedaan en dan kun je het wel schudden!'
'Misschien ook niet. Hij kon me nu wel eens te waardevol vinden.'
Ze wilde hem wel zo hard door elkaar schudden dat zijn tanden ervan klapperden. 'Als je me hiermee dreigt uit wraak, omdat ik de waarheid heb verteld, omdat ik vond dat je daar recht op had, dan vind ik het een rotstreek. Doe niet zo dwaas! Je kunt niet naar Tael Riverine terug! Dat is zelfmoord!'
'Of misschien trek ik naar het westen, daar wilde ik al naartoe toen we elkaar voor het eerst tegenkwamen.' Hij haalde zijn schouders op. 'Of ik ga naar de Huka Vlakten, misschien accepteren ze me daar wel.'
Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze wilde dat hij zo niet praatte, hem vertellen dat ze wel een manier zouden vinden om hem uit het Verboden Rijk te krijgen. Ze wilde dat hij zou wachten tot ze zeker wisten wat er ging gebeuren als ze de donkerstaf zouden gebruiken. Maar Weka Dart was zijn opties al aan het afwegen, overdacht zijn leven en toekomstplannen, accepteerde de naakte realiteit wellicht beter dan zij.
'Beslis vanavond nog niets,' zei ze tegen hem. 'Wacht totdat we de staf hebben uitgeprobeerd. Wil je dat doen?'
Het bleef een hele tijd stil. 'Ik zal er een nachtje over slapen, Strakenkoningin. Ik geef het de aandacht die het verdient.'
'Meer vraag ik niet van je,' zei ze.
'Voor jou zou ik ook een goede Vanger zijn. Is daar iets te vangen? Of iets dat beschermd moet worden? Er is toch iets?'
'Er zijn vijanden,' verzekerde ze hem. 'Overal zijn vijanden.'
Ze keek toe hoe hij ging liggen en zich als een bal oprolde. 'Ik bescherm je wel tegen je vijanden,' zei hij zacht. 'Ik bescherm je wel.'
'Dat weet ik.'
Ze staarde de nacht in, duistere en dreigende gedachten schoten door haar heen. Ze schoof haar bezorgdheid opzij. Eigenlijk zou ze meer voor hem moeten doen dan ze kon. Ze zou in staat moeten zijn om hem te helpen. Maar ze wist niet waar ze moest beginnen. Ze wist niet wat daarvoor nodig was. Ze voelde zich zwak en machteloos.
'Ik zal er voor je zijn,' fluisterde hij
Toen zei hij niets meer.
Ze werd bij het eerste licht wakker, de zilveren streep van de dageraad brak in een vage blos aan de oostelijke horizon door. De lucht was bedekt met een dik wolkendek dat over de Pashanon voortjoeg. Vanuit het zuidwesten was storm op komst en ten oosten van de Huka Vlakten hing een scherm van regen.
Ze keek om zich heen. Pen lag naast haar vast in slaap met de donkerstaf in zijn armen geklemd. Weka Dart was nergens te bekennen. Ze zocht even het landschap af, maar zag hem niet. Kennelijk was hij vroeg opgestaan om de pas te verkennen.
Ze maakte Pen wakker en nadat ze de rest van de wortels hadden opgegeten die Weka Dart hen als avondmaaltijd had gegeven, gingen ze op weg. Ze had haast, wilde het allemaal zo snel mogelijk achter de rug hebben. Ze was zich ervan bewust hoe kwetsbaar ze was. Ze was nog steeds niet hersteld van haar avonturen met Tael Riverine en haalde haar kracht vooral uit de wetenschap dat ze binnenkort voorgoed van hem af zou zijn. Zodra ze uit het Verboden Rijk was ontsnapt, kon ze zichzelf genezen. Als ze voldoende afstand kon creëren tussen haarzelf en wat haar was aangedaan, zou ze haar labiele geest in balans kunnen krijgen. De herinneringen zouden haar altijd bijblijven, maar misschien kon ze er de scherpe randjes vanaf halen. Ze hield zich overeind door een mengelmoes van wilskracht, koppigheid en trots. Ze was nog altijd de Aartsrhys. Om weer heel te worden, moest ze haar greep op haar positie en haar titel terug zien te krijgen.
Ze keek met opgejaagde blik rond. De wereld van Jarka Ruus sloot zich als een benauwende deken om haar heen. Nog een dag in het Verboden Rijk en ze wist niet zeker of ze niet zou afglijden naar de waanzin die daar vanaf het begin op de loer had gelegen. Haar tijd raakte steeds sneller op. Dat voelde ze in haar hart.
Ze beklommen gestaag de pas, keken herhaaldelijk om naar de vlakten die gaandeweg in de vliegende storm verdwenen. Er verschenen geen jagers en er was geen spoor van gevaar.
Ook geen spoor van Weka Dart.
Het liep tegen de middag toen ze de beboste hoogvlakten van het Drakenkoord bereikten. Daar sloegen ze naar het westen af, naar de plek waar ze het Verboden Rijk waren binnengekomen. De dag verduisterde toen de stormachtige wolken naar het oosten bleven rollen.
De wind wakkerde aan en de eerste regendruppels waaiden in hun gezicht. Ze wilden niet in de storm vast komen te zitten, dus haastten ze zich voort. Grianne kon zich steeds scherper oriënteren en wees hen de weg. De jongen liep zwijgend naast haar, hield de bedekte staf uit het zicht.
In de verte rommelde de donder in lange, rollende salvo's en bliksem sloeg op de vlakten in.
Toen kwamen ze vrij plotseling van onder de bomen op een open plek. Grianne herkende hem gelijk, hier waren ze naar op zoek geweest. Ze nam Pen bij de arm en knikte hem stilzwijgend toe. De jongen grijnsde, een ontwapenend antwoord waardoor zij ook moest glimlachen. Het was bijna achter de rug.
Ze keek om zich heen, maar Weka Dart was nergens te bekennen.
Pen zag de blik op haar gezicht. 'Waar is hij, tante Grianne? Ik dacht dat hij op ons zou wachten.'
Lange tijd keek ze onderzoekend naar de bomen, tuurde de duisternis in, niet alleen van die dag maar ook die van haar eigen besef over wat er was gebeurd.
'Hij komt niet,' zei ze.
De jongen staarde haar aan. 'Waarom komt hij niet? Wil hij hier niet weg?'
Ze schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet. Misschien weet hij het zelf niet zo zeker meer. Ik denk dat hij bang is. Dat het niet lukt, dat de donkerstaf hem niet wil meenemen. Of dat hij tot de conclusie is gekomen dat het allemaal heel anders wordt dan hij verwacht. Of om een heel andere reden.'
Penderrin keek om zich heen. 'Ik zou hier niet willen blijven als ik hem was. Ik zou de gok wagen, omdat het daar misschien beter is.'
Ze haalde diep adem. Ze kon met haar magie de Ulk-Zomp proberen op te sporen. Hij was misschien nog in de buurt, keek of ze op hem wachtten. Misschien testte hij haar uit. In haar hart wist ze dat dat niet het geval was. Hij was ver weg, had haar achter zich gelaten. Ze werd iemand die hij ooit was tegengekomen en had geholpen, iemand over wie hij kon opscheppen. Ze zou slechts een herinnering zijn.
Zou hij proberen naar Tael Riverine terug te gaan en opnieuw zijn Vanger te worden? Zou hij het risico willen nemen dat de Straken Lord niets wist van zijn aandeel in haar ontsnapping, of zou hij het hem vergeven? Met de Ulk-Zomp wist je het maar nooit.
Weka Dart.
In gedachten sprak ze zijn naam uit, riep zich beelden van hem voor de geest en bedacht dat ze die in haar graf zou meenemen.
'We moeten gaan,' zei ze plotseling tegen Pen. 'We kunnen niet op hem wachten. Gebruik de staf.'
De jongen haalde de staf tevoorschijn, zette die met de onderkant op de grond en sloeg zijn handen om het ingekerfde oppervlak. De runen gloeiden zacht, pulseerden helderrood in de duisternis van de middagstorm.
'Leg je handen op de mijne,' zei hij.
Ze stak haar handen uit, maar wachtte toen even. 'Pen, luister naar me. Aan de andere kant zullen ze ons opwachten, Shadea a'Ru en haar volgelingen. Ze zijn er vast achter gekomen waar jij naartoe bent gegaan en erop voorbereid dat je mij hebt opgehaald. Ze weten waar ze moeten zoeken. Zodra ze ons zien, vallen ze ons aan. Dan zullen ze proberen korte metten met ons te maken. Daar moet je op bedacht zijn. Ga achter me staan en blijf daar totdat je de kans krijgt om weg te rennen. Grijp elke kans aan. Denk niet aan mij. Zet het op een lopen en blijf doorrennen. Begrijp je dat?'
Hij knikte, maar keek vertwijfeld.
Ze legde haar handen op zijn schouders. 'Ik vind het verschrikkelijk dapper van je dat je me bent komen redden. Ik ken niemand anders die dat voor elkaar had kunnen krijgen, behalve misschien je vader. Ik moet voor jou doen wat jij voor mij hebt gedaan, dat ben ik hem verschuldigd. Ik wil dat je dit avontuur veilig en wel overleeft, Penderrin. Zeg dat je doet wat ik je vraag.'
Hij knikte nogmaals, nu zekerder. 'Dat zal ik doen, tante Grianne.'
Ze haalde haar handen van zijn schouders. 'Ben je zover?'
Hij haalde diep adem. 'Ja.'
'Dan gaan we nu naar huis.'
Ze kromde haar handen om de staf en hield hem stevig vast.