5
Maar hij ging wel. De laatste maanden voor Robs vertrek stonden in het teken van een naderende ramp die ik niet kon afwenden. Rob bereidde zijn wereldreis voor. Afrika, Indonesië, Azië, Nieuw-Zeeland, hij wilde alles zien.
Ik werd steeds neerslachtiger en probeerde het hem uit het hoofd te praten.
‘Je kunt me niet zo lang alleen laten! Wat moet ik zonder jou? Ik gooi me voor de trein als je weggaat.’ Mijn stem klonk net zo wanhopig als ik me voelde.
Rob pakte me bij de schouders en keek me aan. ‘Praat niet zo raar, Romée. Natuurlijk gooi jij jezelf niet voor de trein. Wat jij gaat doen is je school afmaken en daarna ga je auditie doen voor het conservatorium. Ik weet zeker dat je aangenomen wordt.’
‘Pa wil het niet betalen.’
‘Hij zal wel moeten. Wees maar niet bang, ik heb met hem gepraat. Hij laat je wel gaan. En anders praat je erover op school, met je decaan. Zij zal je helpen. Ik heb haar ook gesproken.’
‘Ben jij naar mijn school geweest?’
‘Ja. Je denkt toch niet dat ik je zomaar achterlaat.’
‘Wacht nog even,’ zei ik smekend. ‘Een jaartje maar. Tot ik op het conservatorium zit.’
Er verscheen een gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Ik kan geen jaar wachten. Ik wil een tussenjaar om te reizen, niet om mijn tijd te verdoen met thuiszitten of met een of ander baantje. Als ik dacht dat je het niet zou redden, zou ik echt niet weggaan.’
Diep in mij zat iets wat boos en verdrietig was, wat huilde en wilde blijven protesteren. Maar ik leunde alleen tegen Rob aan en sloot mijn ogen.
‘Je komt terug, hè? Beloofd?’
‘Beloofd,’ zei hij, en hij kuste me op mijn kruin.
==
Wat kan ik zeggen over die laatste weken? Ze waren verschrikkelijk. Ik was humeurig, kattig en maakte met iedereen ruzie. Vooral met mijn vader, die erop reageerde als een officier op een muitende soldaat. Ik zat meer voor straf in mijn kamer dan dat ik beneden was.
Al een paar dagen had ik een sporttas met wat kleding en toiletartikelen onder mijn bed klaarstaan. Ik was niet van plan om thuis te blijven zonder Rob als bliksemafleider. Zodra hij vertrokken was, zou ik weglopen.
Maar ik ging al eerder. Soms kan een klein voorval uitmonden in iets groters en totaal uit de hand lopen.
Op de middag waarop mijn leven voorgoed veranderde had ik gesport. Toen ik terugkwam was ik alleen thuis en nam ik een warm bad. Daarna liep ik wat rond in mijn ondergoed, tot ik beneden voetstappen hoorde. Ze klonken zwaar, dus mijn moeder was het niet.
Ik ging voor de kledingkast staan. De voetstappen kwamen de trap op. Ik trok een skinny spijkerbroek van de plank en wurmde me erin.
De deur stond halfopen, maar mijn kamer lag achteraan op de overloop, ik verwachtte geen bekijks. Gekleed in alleen die spijkerbroek en een kanten bh’tje zocht ik een shirt uit.
Sommige mensen beweren dat ze iemands aanwezigheid of blik kunnen voelen. Dat was bij mij niet het geval. Ik wist dat er iemand was doordat de voetstappen dichterbij kwamen en ophielden voor mijn kamer. Ik draaide me om.
==
Wat er toen voorviel vertel ik niet aan Nicole. Het is te persoonlijk, het gaat haar niets aan. Bovendien heb ik nog steeds moeite om de gebeurtenissen terug te halen. Ik heb ze zo diep weggedrukt dat ik de details kwijt ben. In grote lijnen weet ik natuurlijk heel goed wat er is voorgevallen. Alsof je zoiets kunt vergeten. Alsof de herinnering eraan niet in elke vezel van je lichaam ligt opgeslagen.
Na afloop krabbelde ik overeind en zette het raam van mijn slaapkamer open. Terwijl mijn vader en Rob vochten op de overloop, gooide ik mijn sporttas uit het raam en sprong op het dak van de aanbouw. Vanaf dat punt was het niet moeilijk om heelhuids beneden te komen.
Ik stapte op mijn fiets en reed naar het station van Anna Paulowna. Daar kocht ik een kaartje naar Amsterdam en tien minuten later stapte ik op de trein. Ik was niet van plan om ooit nog terug te komen.
==
Aan Nicole vertel ik alleen dat er thuis ruzie was en dat ik ben weggelopen.
Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Wat heftig. Wat gebeurde er toen?’
‘Ik was van plan om naar Axel te gaan,’ zeg ik. ‘Hij had zijn diploma gehaald en was naar Amsterdam vertrokken. We zagen elkaar daarom niet zo vaak meer, alleen als hij naar Anna Paulowna kwam. Maar we appten wel af en toe. Ik wist dat hij in de Kinkerstraat woonde, en ik wist zeker dat hij me zou helpen.’
‘En? Deed hij dat?’
‘Eerst moest ik hem nog vinden,’ zeg ik. ‘En dat was een probleem, want ik was mijn telefoon vergeten.’
==
In een soort trance kwam ik aan op het Centraal Station. Het was spitsuur, de trein liep leeg, op het perron stonden groepen reizigers klaar van wie de eersten zich al naar binnen wurmden nog voor anderen de trein verlaten hadden.
Ik stapte uit, hield mijn sporttas stevig in mijn hand en liep naar de roltrap.
In de aankomsthal bleef ik staan. Het was er ontzettend druk. Mensen liepen gehaast, keken op de borden of renden om een trein te halen.
Ik keek een beetje verloren om me heen. Spijt of angst voelde ik niet, het was alleen prettig geweest als ik me beter had voorbereid.
Goed, ik had een tas klaargezet en in een zijvak contant geld gestopt, zodat ik niet meteen hoefde te pinnen. Ik had genoeg tv-series gezien om te weten dat de politie je zo te pakken had als je geld pinde. Maar eigenlijk was ik niet zo bang dat mijn ouders de politie zouden waarschuwen.
Ondanks dat besloot ik in één keer al mijn geld op te nemen. Maar daarmee was ik er nog niet. Ik kon bijna niet geloven dat ik zo stom was geweest om mijn telefoon thuis aan de oplader te laten liggen. Ik kende Axels nummer niet uit mijn hoofd, dus ik kon geen contact met hem opnemen. Ik had geen idee waar ik naartoe moest.
Buiten, op het grote plein voor het station, bleef ik staan. Amsterdam verwelkomde me met een lage winterzon. Ik knipperde.
Muziek, knarsende en rinkelende trams, gelach en gepraat, overal was lawaai. Ik dacht aan het verlaten stationnetje van Anna Paulowna en een vreemd gevoel maakte zich van me meester. Ik was me bewust van mijn hopeloze situatie, maar zonder de wanhoop die je daarbij zou verwachten. Diep in mij roerde zich iets, de overtuiging dat ik mezelf wel zou redden en dat een heel nieuw leven op mij wachtte.
Het eerste wat ik moest doen was naar de Kinkerstraat gaan en Axel vinden.
Ik zou er gewoon wat rondlopen en vragen of iemand hem kende. Als ik Axel had gevonden, zou ik werk gaan zoeken. Dat kon niet moeilijk zijn in zo’n grote stad.
Ik kocht een ov-kaart, informeerde welke tram ik moest hebben en stapte op lijn 17. Onderweg werden de haltes omgeroepen en in een wat grauwe buurt stapte ik uit. Ik zag dat ik aan het begin van de Kinkerstraat stond. En dat hij ontmoedigend lang was.