***
Proloog
19 december 1776
Convent des Jardinières de Marie, Parijs
Het was al ver na middernacht. Helena hoorde het klokje van de kerk klingelen toen ze in de deuropening van de ziekenzaal bleef staan. Drie uur. Ariele, haar jongere zusje, lag vast te slapen; de koorts was gezakt en ze kon nu veilig aan de zorgen van zuster Artemis worden toevertrouwd. Gerustgesteld en opgelucht kon Helena haar eigen bed in de slaapzaal achter het klooster gaan opzoeken.
Ze trok haar wollen sjaal om haar schouders en liep uit de schaduw van de ziekenvleugel naar buiten. Haar overschoenen met houten zolen klikten zachtjes op de flagstones toen ze door de tuinen op het terrein van het klooster liep. Het was een heldere maar ijskoude nacht. Ze had alleen een nachtpon en een kamerjas aan
ze had geslapen toen de nachtzuster haar had geroepen om haar met Ariele te komen helpen. Haar nuchtere verstand raadde haar aan om op te schieten - zo warm was de sjaal nu ook weer niet - maar toch bleef ze langzaam verder lopen. Ze voelde zich op haar gemak in de in maanlicht gedrenkte tuinen. Ze was ermee vertrouwd want ze had hier het grootste deel van de afgelopen negen jaar doorgebracht.
Binnenkort, zodra Ariele weer gezond genoeg was om te reizen, zou ze hier voorgoed weggaan. Ze had drie maanden geleden haar zestiende verjaardag gevierd; haar toekomst lag op haar te wachten
de introductie in de grote wereld, gevolgd door een gearrangeerd huwelijk met een rijke aristocraat. Zo ging dat in hun kringen. Ze was de gravin d'LisIe, in het bezit van uitgebreide landgoederen in de Camargue en onder andere gelieerd aan de machtige Mordaunts, en dus zou er fel naar haar hand worden gedongen.
De takken van een enorme lindeboom wierpen diepe schaduwen over het pad. Ze liep erdoor en toen ze weer in het zilveren licht kwam, bleef ze staan en ze hief haar gezicht naar de eindeloze hemel. Ze dronk de vredige sfeer in. Zo vlak voor het feest des Heren was de kloosterschool verlaten. De dochters van de rijken waren al naar huis om daar het kerstfeest te vieren. Zij en Ariele waren alleen hier vanwege Ariele's zwakke gezondheid; ze had geweigerd te vertrekken tot haar zuster met haar mee kon. Ariele en de meeste anderen zouden in februari terugkomen, wanneer de lessen weer zouden worden hervat. Tot die tijd...
Er lag een diepe vrede over de zilverkleurige struiken, en in de maneschijn die vanuit de wolkeloze hemel naar beneden straalde. Boven haar hoofd twinkelden sterren als diamanten die op het fluwelen kleed van de nacht waren uitgestrooid. Voor haar stond het stenen kloostergebouw. Een vertrouwd en troostend beeld.
Ze wist niet zeker wat haar buiten de muren van het klooster te wachten stond. Helena ademde diep in, negeerde de kilte en genoot van de lieflijkheid van de laatste dagen van haar jeugd. De laatste dagen van haar vrijheid.
Verdorde bladeren ritselden in de stilte van de nacht. Ze keek in de richting van een knoestige, stokoude klimplant die zich aan de hoge muur van de slaapzaal links en iets verderop had vastgeklampt. De muur lag in de zwarte en ondoordringbare schaduwen. Ze kneep haai' ogen iets dicht en probeerde het duister te doordringen. Ze kende geen angst, zelfs niet op dit uur; het klooster had de reputatie bijzonder goed bewaakt te worden. Dat was ook de reden dat zoveel adellijke families hun dochters hiernaartoe stuurden.
Ze hoorde een doffe plof, toen nog een, en ineens kwam er met veel geraas een lichaam helemaal van bovenaf naar beneden gerold. Hij miste net de rand van het dak van de school en viel languit voor haar voeten.
Helena keek alleen maar. Het kwam niet bij haar op om te gaan gillen. Waarom zou ze ook? De man - een heel lange man met brede schouders - was zonder enige twijfel een heer. Zelfs in het onzekere maanlicht zag ze de glans van zijn zijden jas, en het fonkelen van een juweel in de kanten jabot. Een grotere edelsteen schitterde aan een van de vingers van de hand die hij traag ophief om de lokken naar achteren te duwen die uit het naar achteren bijeengebonden haar waren ontsnapt en over zijn gebeeldhouwde gelaat waren gevallen.
Hij bleef liggen zoals hij was gevallen, half op zijn ellebogen opgedrukt. In die houding was de omvang van zijn borstkas goed te zien. Hij had smalle heupen en lange benen, en onder de satijnen kniebroek was duidelijk te zien dat hij stevig gespierde dijen had. Hij was slank en groot - en zijn voeten zaten in zwarte lakschoenen met gouden gespen. De hakken waren niet erg hoog, wat haar vermoeden bevestigde dat hij niets extra's nodig had om groter te lijken.
Hoewel hij op het flagstonepad was beland, was hij erin geslaagd zijn val te vertragen. Ze betwijfelde of hij er meer dan een paar blauwe plekken aan zou overhouden. Hij zag er niet uit alsof hij zich pijn had gedaan - hij zag er geërgerd en ontgoocheld uit. En op zijn hoede.
Hij keek haar strak aan, ongetwijfeld wachtend tot ze zou gaan schreeuwen.
Hij kon lang wachten. Ze was nog lang niet uitgekeken.
Sebastian had het gevoel alsof hij midden in een sprookje was beland, aan de voeten van een betoverde prinses. Het was haar schuld dat hij was gevallen - hij had naar beneden gekeken om te zien waar hij zijn voet moest zetten, en haar uit de schaduw zien komen. In de maneschijn had ze haar gezicht opgeheven; hij had alleen maar kunnen kijken, was helemaal vergeten waar hij mee bezig was en was toen uitgegleden.
Zijn jas was opengevallen; onder het opzij gevallen voorpand bewoog hij zijn hand, op zoek naar iets in de plooien. Hij merkte dat de oorring die hij was komen halen nog steeds veilig in zijn zak zat.
De familiedolk van Fabien de Mordaunt was nu van hem.
Het resultaat van een zoveelste dolle weddenschap, een zoveelste drieste heldendaad om op zijn conto te schrijven; een zoveelste overwinning.
En een onverwachte ontmoeting.
Een diep verborgen instinct dat lang had liggen sluimeren stak de kop op - hij wist wat het was en schonk er zijn volle aandacht aan. Het meisje - want meer was ze niet - stond hem kalm op te nemen en hem met een zelfverzekerdheid te bestuderen die haar afkomst duidelijker verraadde dan het fijne kant aan de hals van haar zedige nachtgewaad. Ze was beslist een van de hooggeboren pupillen van het klooster die om de een of andere reden nog steeds niet naar huis was.
Langzaam en zo soepel als hij kon kwam hij overeind. 'Mille pardons, mademoiselle.'
Hij zag een donkere, lijn gebogen wenkbrauw heel even omhooggaan; haar volle lippen en haar volgens de huidige mode te brede mond ontspanden zich even. Het haar, niet weggestopt, viel als een waterval om haar schouders. Golvende lokken die in het maanlicht gitzwart leken.
'Het was niet mijn bedoeling u angst aan te jagen.'
Ze zag er niet angstig uit; ze zag eruit als de prinses die hij in haar had gezien, enorm zelfverzekerd en enigszins geamuseerd. Hij strekte zich in zijn volle lengte uit, maar wel langzaam. Ze was maar klein; hij torende hoog boven haar uit - haar hoofd reikte niet eens tot aan zijn kin.
Ze keek naar hem op. De maan scheen op haar gezicht. Er was geen spoortje bezorgdheid in haar lichte ogen te zien die groot leken onder de half neergeslagen oogleden. Haar lange wimpers legden een fragiel netwerkje van schaduwen op haar jukbeenderen. Ze had een rechte, voorname neus; haar gelaatstrekken bevestigden de hoge afkomst.
Ze stond er kalm en afwachtend bij. Hij moest zich eigenlijk voorstellen.
'Diable! Le fou...'
Hij draaide zich met een ruk om. Luid schreeuwende stemmen klonken op in de nacht en verbrijzelden de stilte. Aan het ene uiteinde van het klooster werden toortsen ontstoken.
Hij stapte van het pad en gleed weg in de schaduw van een grote struik. De prinses kon hem nog wel zien, maar hij was onzichtbaar voor de menigte die haastig over het pad aan kwam lopen. Ze kon gewoon naar hem wijzen en de bewakers naar hem toe leiden...
Helena zag een groepje nonnen met woest fladderende habijten op een holletje op haar af komen. Ze werden vergezeld door twee tuinmannen, elk met een hooivork uitgerust.
Ze zagen haar.
'Mam'zelle... hebt u hem gezien?' Zuster Agatha kwam slippend tot stilstand.
'Een man gezien.' Moeder-overste, al buiten adem, had moeite haar waardigheid te behouden. 'De comte de Vichesse heeft ons gewaarschuwd dat een krankzinnige van plan is naar mademoiselle Marchand te gaan... en dat dwaze, dómme meisje...' Zelfs in het donker flitsten de ogen van moeder-overste. 'De man is hier geweest - dat weet ik zeker! Hij moet langs de muur naar beneden zijn geklommen. Is hij u gepasseerd? Hebt u een glimp van hem opgevangen?'
Met wijd opengesperde ogen draaide Helena haar hoofd naar rechts, weg van de gestalte die door de struik aan het oog werd onttrokken. Ze keek naar de hoofdpoort en hief haar hand...
'De hekken! Snel - als we ons haasten, kunnen we hem grijpen!'
De hele groep vloog door de kloostertuinen naar de tuinen erachter. Roepend en op de borders langs de oprit slaand waaierden ze uit, wanhopig zoekend. Ze leken zelf meer op de krankzinnige naar wie ze op zoek waren dan op de man die aan haar voeten was gevallen.
De stilte keerde terug; het geschreeuw en geroep verdwenen in het duister. Ze sloeg haar sjaal weer om zich heen, vouwde haar armen weer voor haar borst, draaide zich om en zag de heer uit de schaduw te voorschijn komen.
'Mijn innige dank, mademoiselle. Onnodig te zeggen dat ik niet krankzinnig ben.'
Zijn diepe stem en zijn beschaafde manier van spreken stelden haar meer gerust dan zijn woorden. Helena keek naar de muur waar hij vanaf was gevallen. Col lette Marchand had een jaar geleden het klooster verlaten maar twee dagen geleden was ze door haar woedende familie naar de veiligheid van het klooster teruggestuurd om daar op haar broer te wachten die haar zou komen halen om haar mee te nemen naar het platteland. Er werd gemompeld dat Collette's gedrag in de Parijse salons nogal wat ophef had veroorzaakt. Helena keek de vreemdeling aan die wat naderbij kwam. 'Wat voor soort man bent u dan wel?'
Zijn nogal brede mond met tamelijk dunne lippen die fascinerend beweeglijk waren, trokken iets op toen hij voor haar kwam staan. 'Een Engelsman.'
Ze zou het aan zijn uitspraak nooit hebben kunnen raden - hij sprak zonder waarneembaar accent. Die onthulling verklaarde echter veel. Ze had horen vertellen dat de Engelsen vaak groot van stuk en nogal doldriest waren, en zelfs volgens de losse maatstaven van de Parijzenaars heel erg wild.
Ze had er nog nooit eerder een ontmoet.
Dat was duidelijk op haar gezicht en in die boeiende, mooie, lichte ogen te lezen. In dit zilveren licht kon Sebastian niet zien of ze blauw, grijs of groen waren. En het speet hem dat hij niet kon blijven dralen om erachter te komen. Hij hief zijn hand en streek met de achterkant van een vinger langs haar wang omhoog. 'Nog eens mijn dank, mademoiselle.'
Hij wilde een stap naar achteren doen, zei tegen zichzelf dat hij dat ook hoorde te doen, dat hij dat moest doen. Maar hij bleef aarzelen.
Er glansde iets in het donker - hij keek omhoog. Vlak achter haar hing een bundel mistletoe aan een van de takken van de linde.
Het was bijna Kerstmis.
Ze keek omhoog, volgde zijn blik, en keek peinzend naar de afhangende mistletoe. Toen liet ze haar blik zakken, naar zijn ogen, en naar zijn mond.
Ze had het gezicht van een Franse madonna - nee, niet van een Parijse madonna. Dit gezicht was veel dramatischer en vitaler. Hij voelde vanbinnen iets trekken dat veel heftiger was dan hij ooit had meegemaakt. Hij liet zijn hoofd zakken.
Langzaam. Hij gaf haar meer dan genoeg tijd om een stapje terug te doen als ze wilde.
Maar dat deed ze niet. Ze hief haar gezicht op.
Zijn mond raakte de hare en eindigde in de meest kuise kus van zijn hele leven. Hij voelde haar lippen onder de zijne beven en voelde haar onschuld tot in zijn botten.
Dank je. Dat was het enige wat die kus wilde zeggen, want verder wilde hij het niet laten gaan.
Hij tilde zijn hoofd op maar trok zich nog niet terug. Hij kon het gewoon niet. Hun ogen vingen elkaar, hun adem vermengde zich...
Hij boog opnieuw het hoofd.
Dit keer kwam haar mond zacht, gul en aarzelend op de zijne. Hij had het sterke verlangen zich eraan te verlustigen maar hij wist zich te beteugelen, nam alleen wat ze hem in haar onschuld bood, en gaf ook niet meer terug. Een uitwisseling - een belofte - ook al wist hij dat het onmogelijk was - en zij wist het ook, daarvan was hij overtuigd.
Het kostte hem moeite de kus te beëindigen en na afloop was hij een tikje duizelig. Hij kon haar warmte door zijn hele lichaam voelen, ook al had hij haar niet aangeraakt. Hij dwong zichzelf een stapje naar achteren te doen, omhoog te kijken, diep adem te halen.
Zijn blik viel op de mistletoe. In een impuls stak hij zijn hand omhoog en brak een takje af - het twijgje tussen zijn vingers gaf hem het gevoel van iets wezenlijks, iets van deze wereld, waaraan hij zich kon vasthouden.
Hij deed nog een stapje naar achteren voordat hij zijn blik liet zakken en haar in de ogen keek. Toen neeg hij het hoofd en salueerde met het takje. 'Joyeux Noël.'
Hij bleef achteruitlopen en dwong zich langs haar heen naar de hoofdpoort te kijken waar hij overheen was geklommen.
'Ga die kant uit.'
Terwijl het bloed haar in haar oren gonsde en ze zich vreemd duizelig voelde, wees Helena naar achteren, in de tegenovergestelde richting van de hoofdingang. 'Wanneer u bij die muur komt, loop er dan langs, weg van het klooster. Dan komt u bij een houten hek. Ik weet niet of dat op slot zit of...' Ze haalde haar schouders op. 'Die weg nemen de meisjes wanneer ze naar buiten willen. Hij komt op een laantje uit.'
De Engelsman keek haar aan, nam haar aandachtig op en neeg toen opnieuw het hoofd; zijn hand was naar zijn zak gegaan waarin hij het twijgje wegstopte. Zijn blik bleef op haar gericht toen hij plechtig zei: 'Au revoir, mademoiselle.'
En toen draaide hij zich om en verdween in het duister.
In minder dan een minuut kon ze hem niet meer zien of horen. Helen trok de sjaal dichter om zich heen, haalde diep adem, hield die vast in een poging de betovering vast te houden waarin ze hadden verkeerd, en liep toen met tegenzin verder.
Het was alsof ze zo uit een droom was gestapt en nu pas de kou opmerkte die dwars door haar kleding sneed. Ze huiverde en versnelde haar pas. Ze hief haar hand en raakte met haar vingers zachtjes en verwonderd haar mond aan. Ze kon nog steeds de warmte en de veelbetekenende druk voelen die waren blijven hangen.
Wie was hij? Ze wilde dat ze brutaal genoeg was geweest om het te vragen. Anderzijds was het misschien maar beter dat ze het niet wist. Uit zo'n ontmoeting - uit de ongrijpbare belofte in die kus - kon uiteindelijk niets voortkomen.
Wat had hij hier gedaan? Ongetwijfeld zou ze het morgenochtend van Collette te horen krijgen. Maar een krankzinnige?
Ze glimlachte cynisch. Ze zou nooit meer iets geloven van wat de comte de Vichesse te vertellen had. En als de Engelsman in iets betrokken was waarmee hij haar voogd bij de neus wilde nemen, dan wilde ze hem er maar al te graag bij helpen.