24

Het vliegtuig landde om 17.20 uur in Louisville, Kentucky, bij een gate die zo afgelegen was dat het leek alsof hij niet meer in gebruik was of dat er een quarantainemaatregel getroffen was. Ik was één keer eerder in Louisville geweest, ongeveer een halfjaar geleden, toen een wilde achtervolging me naar een kerkhof had gebracht waar ik een onverdiende klap op mijn hoofd had opgelopen. Evenals nu had ik ook bij die gelegenheid een flinke financiële aderlating ondergaan met weinig hoop dat ik dat verlies kon goedmaken.

In de terminal bleef ik even staan bij een telefooncel en keek in het telefoonboek van Louisville of er misschien een Porter Yount in stond. Het was een tamelijk ongebruikelijke naam die vast niet al te vaak zou voorkomen. De bibliothecaresse van de high school had me verteld dat de Tribune een jaar of twintig geleden overgenomen was door een syndicaat. Ik stelde me Yount voor als oud en gepensioneerd, als hij überhaupt nog in leven was. Ditmaal bofte ik. Ik zag het adres en telefoonnummer van ene Porter Yount, naar ik aannam de man die ik zocht. Volgens het telefoonboek woonde hij in Third Street. Ik noteerde het adres en haalde daarna mijn bagage van de band. Vervolgens overhandigde ik mijn creditcard aan de dame achter de balie van het autoverhuurbedrijf en nam de sleutels van de huurauto in ontvangst. Ik kreeg er een plattegrond van Louisville bij en ik stippelde mijn route uit: eerst de Watterson Expressway in oostelijke richting, daarna de 1-65 Noord richting centrum. Ik vond mijn auto op de aangegeven plek en bleef even staan om me te oriënteren. Het parkeerterrein lag er glimmend bij, vol plassen na een recente regenbui. Als inwoonster van Californië was ik nauwelijks regen gewend, en ik snoof gretig de frisse geuren op. Zelfs de lucht voelde anders aan: zacht en vochtig, met aan het eind van de middag een temperatuur van zo'n twintig graden. Ondanks het feit dat Santa Teresa aan de Grote Oceaan ligt, is het klimaat woestijnachtig. Hier streek een vochtig voorjaarsbriesje langs pas uitgekomen groene blaadjes, en ik zag roze en witte azalea's die de gazons omzoomden. Ik trok Mickeys jack uit en legde het samen met mijn reistas in de kofferbak.

Ik besloot het zoeken van een motel uit te stellen tot ik met Yount gesproken had. Het liep tegen etenstijd, en er was een goede kans dat ik hem thuis zou treffen. Ik ging op weg en wist zonder al te veel moeite Third Street te vinden. Ik reed langzaam verder terwijl ik de huisnummers in de gaten hield. Ten slotte zag ik het nummer waar Yount woonde en parkeerde op een lege plek een eindje verderop. De straat, met aan weerskanten bomen en uit donkerrode baksteen opgetrokken huizen van drie verdiepingen, moest aan het begin van de eeuw zeer aantrekkelijk zijn geweest. Nu waren sommige van de huizen vervallen, en opdringende bedrijfspanden veranderden geleidelijk aan het karakter van de buurt. Het merendeel van de bewoners gaf ongetwijfeld de voorkeur aan de kleurloze buitenwijken boven het vroeger zo statige centrum.

Yount woonde in een huis van tweeënhalve verdieping, opgetrokken uit rode baksteen, voorzien van lichtgekleurde natuurstenen elementen. Aan de voorkant bevond zich een brede veranda. Elke verdieping beschikte over een brede erker. Uit een zolderraam stak een airco-unit naar buiten. Aan weerskanten van de straat bevonden zich soortgelijke huizen, dicht tegen elkaar aan gebouwd, met aan de achterkant tuinen en steegjes. Aan de voorkant, tussen het trottoir en de straat, lag een brede grasstrook, beplant met esdoorns en eiken die daar al tachtig tot honderd jaar moesten staan.

Ik liep over een kort betonnen voetpad dat de nodige barsten vertoonde en beklom de zes treden naar de glazen deur waarachter een klein halletje zichtbaar was. Younts huis was blijkbaar ooit een eengezinswoning geweest die nu in vijf appartementen opgesplitst was, te oordelen naar de namen op de postbussen.

Elk appartement had een eigen bel, verbonden met de intercom die zich naast de ingang bevond. Ik drukte op de bel van Younts appartement en wachtte twee minuten voordat ik het nogmaals probeerde. Toen het duidelijk was dat er niet opengedaan werd, drukte ik op de bel van een van de buren. Even later klonk de stem van een oude vrouw door de intercom. 'Ja?'

Ik zei: 'Ik vraag me af of u me misschien kunt helpen. Ik ben op zoek naar Porter Yount.'

'Kunt u wat harder praten?'

'Porter Yount van Appartement Drie.'

'Hoe laat is het?'

Ik keek op mijn horloge. 'Kwart over zes.'

'Dan zit hij in de Buttercup Tavern, op de hoek van de straat.'

'Dank u.'

Ik liep terug naar het trottoir, waar ik naar links en naar rechts keek. Ik zag geen neonreclame of zoiets, maar een eindje verderop zag ik iets dat eruitzag als een kroeg. Ik liet mijn auto staan en liep het korte eindje door de zachte voorjaarslucht.

In de Buttercup Tavern was het tamelijk donker, er hing een walm van sigarettenrook, en het rook er naar bourbon. Het plaatselijke nieuws werd uitgezonden op een kleurentelevisie die in een hoek van de bar stond opgesteld. Er hingen diverse neonreclames voor Rolling Rock, Fehr's en Stroh's Bier. Het interieur was afgewerkt met glanzend hout en aan de bar stonden barkrukken met roodleren zittingen. De meeste bezoekers op dat tijdstip schenen alleen te zijn. Het waren uitsluitend mannen. Iedereen rookte en men zat zo ver mogelijk uit elkaar. Toen ik binnenkwam, draaiden ze zich allemaal om en staarden me aan.

Ik bleef bij de deur staan en zei: 'Ik ben op zoek naar Porter Yount.'

Iemand aan de bar stak zijn hand op.

Te oordelen naar de meedraaiende hoofden, was mijn komst de interessantste gebeurtenis sinds de overstroming van de Ohio River in 1937. Ik liep naar Yount toe, stak mijn hand uit en zei: 'Ik ben Kinsey Millhone.'

'Prettig kennis met je te maken,' zei hij.

We schudden elkaar de hand en ik ging naast hem aan de bar zitten.

Ik zei: 'Hoe gaat het met u?'

'Gaat wel, dank je.' Porter Yount was in de tachtig, zwaargebouwd, met een raspende stem. Hij was bijna helemaal kaal, maar de borstelige wenkbrauwen boven zijn felgroene ogen waren nog altijd donker. Hij keek wat glazig uit zijn ogen door de bourbon en zijn adem rook naar vruchtencake. Ik zag de barkeeper onze richting uit komen. Hij bleef voor ons staan.

Yount stak een verse sigaret op en draaide zijn hoofd mijn kant op. Het kostte hem moeite om mij in beeld te houden. Zijn mond werkte nog wel, maar zijn oogballen rolden als twee groene knikkers in hun kassen. 'Wat wil je drinken?'

'Een Fehr's, graag.'

'Fehr's is niks,' zei hij. En tegen de barkeeper: 'De dame wil een Early Times met een glaasje water erbij.'

'Doe toch maar dat biertje,' corrigeerde ik hem.

De barkeeper haalde een flesje bier uit de koeling, wipte de kroonkurk eraf en zette het voor me neer op de bar.

Yount zei gemelijk: 'Geef de dame eens een glas. Waar zijn je manieren?'

De barkeeper zette een glas op de bar en Yount richtte opnieuw het woord tot hem. 'Wie kookt er vanavond?'

'Patsy. Wil je de kaart zien?'

'Heb ik daar soms om gevraagd? Deze dame en ik zouden graag wat privacy willen.'

'Best hoor.' De barkeeper liep naar de andere kant van de bar, kennelijk gewend aan Younts manier van doen.

Yount schudde geërgerd het hoofd en richtte zijn blik weer op mij. Zijn bolronde hoofd rustte vrijwel direct op zijn schouders. Hij droeg een donker polyester overhemd, waarschijnlijk omdat je daar nauwelijks vlekken op zag en het gemakkelijk te wassen viel. Zijn broek zat hoog boven zijn middel gehesen en werd door donkere bretels op zijn plaats gehouden. Hij droeg sandalen en donkere sokken die een paar centimeter scheenbeen onbedekt lieten.

'Kleding in orde? Als ik geweten had dat je zou komen, had ik mijn zondagse pak aangetrokken,' zei hij.

Ik moest lachen. 'Sorry. Ik heb nou eenmaal de neiging om alles goed in me op te nemen.'

'Ben je journaliste?'

Ik schudde het hoofd. 'privédetective. Ik probeer het een en ander aan de weet te komen over Duncan Oaks. Herinnert u zich hem nog?'

'Natuurlijk. Jij bent al de tweede die deze maand naar hem komt vragen.'

'Hebt u soms met Mickey Magruder gesproken?'

'Inderdaad,' zei hij.

'Dat dacht ik al.'

'Waarom heeft hij jou gestuurd? Geloofde hij me niet op mijn woord?'

'We hebben elkaar niet gesproken. Hij is vorige week neergeschoten en sinds die tijd ligt hij in coma.'

'Dat spijt me voor hem. Ik mocht hem wel. Een intelligente knaap. De eerste die me bij kon houden met drinken.'

'Op dat gebied is hij zeer getalenteerd. Hoe dan ook, ik probeer zijn onderzoek zo goed mogelijk voort te zetten. Dat is behoorlijk lastig, omdat ik niet precies weet hoe ver hij al gekomen was. Ik hoop niet dat dit een verspilling van uw tijd zal blijken te zijn.'

'Drinken is tijdverspilling, praten met mooie dames niet. Vanwaar die plotselinge belangstelling voor Oaks?'

'Zijn naam dook op in verband met een andere zaak - iets in Californië, waar ik vandaan kom. Ik weet dat hij ooit voor de Tribune heeft gewerkt. Uw naam stond op zijn perskaart, dus leek het me het beste om met u te gaan praten.'

'Volkomen zinloos, als je het mij vraagt. Hij is al twintig jaar dood.'

'Dat weet ik. Het spijt me van de herhaling, maar als u mij vertelt wat u Mickey hebt verteld, kunnen we misschien vaststellen of hij op een of andere manier relevant is voor het onderzoek.'

Yount nam een teug whisky en tikte de as van zijn sigaret. 'Hij was "oorlogscorrespondent" - nogal een pretentieuze benaming voor een krant als de Trib. Ik geloof dat zelfs de Courier-Journal in die tijd geen oorlogscorrespondent had. We praten nu over begin jaren zestig.'

'Hebt u hem zelf aangenomen?'

'Jazeker. Hij kwam hier vandaan, een jongen van goeden huize, uit de hogere kringen: knap uiterlijk, eerzuchtig, een ego zo groot als je hoofd. Meer charisma dan karakter.' Zijn elleboog gleed van de bar, en hij moest zijn evenwicht herstellen met een plotselinge ruk. We deden allebei net of er niets gebeurd was. Geestelijk scheen hij scherp genoeg. Het was zijn lichaam dat de neiging vertoonde om hem in de steek te laten.

'Hoe bedoelt u dat precies?'

'Van de doden niets dan goeds, maar ik vermoed dat hij over zijn hoogtepunt heen was. Je zult zelf ongetwijfeld ook wel zulke mensen kennen. Op de high school beleven ze hun glorieperiode; daarna stelt het allemaal niet zo veel meer voor. Niet dat hij het slecht deed, maar het was nooit meer zoals toen. Hij was iemand die de kantjes er een beetje af liep, nooit echt zijn strepen heeft verdiend, om het zo maar eens te zeggen.'

'Waar heeft hij gestudeerd?'

'Nergens. Duncan was geen studiehoofd. Hij was intelligent genoeg, haalde op de high school goede cijfers, maar hij zag een universitaire studie niet zitten. Hij zat vol energie en hij had aspiraties. Hij ging ervan uit dat hij in de echte wereld meer zou leren dan op een universiteit.'

'Had hij daar gelijk in?'

'Moeilijk te zeggen. Hij was een echte doordouwer. Hij kreeg mij zo gek dat ik hem vijfenzeventig dollar per week betaalde - wat we ons eerlijk gezegd niet konden veroorloven. Zelfs in die tijd was zijn salaris maar een schijntje, maar dat kon hem niks schelen.'

'Omdat ze thuis geld hadden?'

'Precies. Revel Oaks, zijn pa, had een fortuin verdiend in de whisky- en tabakshandel. En onroerendgoedspeculatie, niet te vergeten. Duncan groeide op onder zeer bevoorrechte omstandigheden. Zijn vader zou hem alles gegeven hebben wat hij maar wilde: reizen, de beste opleidingen, een positie in het familiebedrijf. Maar Duncan had andere plannen.'

'Zoals?'

Hij wuifde met zijn sigaret door de lucht. 'Zoals ik al zei, hij wist een baantje bij de Trib te versieren, voornamelijk dankzij de invloed van zijn ouweheer.'

'En wat wilde hij nou eigenlijk precies?'

'Avontuur, erkenning. Duncan wilde met alle geweld een opwindend leven leiden. Wilde dolgraag in het middelpunt van de belangstelling staan, nam graag risico's. Hij wilde naar Vietnam om verslag te doen van de oorlog. Hij bleef net zolang aanhouden tot hij zijn zin kreeg.'

'Maar waarom nam hij dan geen dienst bij het leger? Als je dan toch zo graag een riskant leven wilt leiden, waarom dan niet bij de infanterie? Dat was zo'n beetje het riskantste dat je in die tijd kon doen.'

'Het leger wilde hem niet hebben. Hij had een hartruis die klonk alsof er water door een sluis stroomde. Nadat hij afgekeurd was, kwam hij bij ons. De Trib kon zich met geen mogelijkheid een vliegticket naar Saigon permitteren. Vond hij geen enkel probleem. Hij betaalde zijn reis zelf wel. Zolang hij er maar bij kon zijn, was hij dik tevreden. We hebben het nu over de tijd van oorlogscorrespondenten als Neil Sheehan, David Halberstam, Mal Browne, Homer Bigart. Duncan stelde zich voor dat zijn artikelen in de landelijke pers zouden verschijnen. Hij deed een serie interviews met jonggehuwden hier uit de buurt, soldatenvrouwen die achterbleven toen hun echtgenoten naar Vietnam uitgezonden werden. Het idee was om daar een vervolg aan te geven door met de mannen te gaan praten, en de oorlog vanuit hun perspectief te beschrijven.'

'Geen slecht idee.'

'Dat vonden wij ook, vooral gezien het feit dat er zoveel van zijn klasgenoten opgeroepen werden. Enfin, hij kreeg zijn perskaart en zijn visum. Hij vloog van Hongkong naar Saigon en vandaar naar Pleikoe. Een tijdlang ging alles prima. Hij reed met militaire transporten overal mee naartoe. Ere wie ere toekomt, ik denk dat hij een prima journalist had kunnen worden. Hij wist het allemaal mooi op papier te zetten, maar het ontbrak hem aan ervaring.'

'Hoe lang heeft hij daar gezeten?'

'Niet meer dan een maand of twee. Hij hoorde van een of andere actie in een plaats genaamd Ia Drang. Of hij nou de invloed van zijn vader heeft gebruikt of zijn persoonlijke charme weet ik niet, maar hij zat er weer met zijn neus bovenop. Het was een gruwelijke veldslag, volgens sommigen de ergste van de hele oorlog. Daarna kwam de slag bij Albany: zo'n driehonderd jongens gesneuveld in vier dagen tijd. Hij moet er middenin gezeten hebben, zonder mogelijkheid om weg te komen. Later hoorden we dat hij gewond was geraakt, maar we hebben nooit beseft hoe ernstig het was.'

'En toen?'

Yount nam even de tijd om zijn sigaret uit te maken. Hij miste de asbak volkomen en drukte de peuk uit op de bar. 'Meer weet ik niet. Hij zou samen met de andere gewonden geëvacueerd worden, maar hij is nooit teruggekomen. De helikopter vertrok met een hele lading lijkzakken en een handvol gewonden. Landde veertig minuten later zonder Duncan aan boord. Zijn vader maakte een hoop stampei, wist gedaan te krijgen dat een of andere hoge Pentagonfunctionaris een onderzoek instelde, maar dat heeft nooit echt iets opgeleverd.'

'En dat is alles?'

'Ik ben bang van wel. Heb je honger? Als je het mij vraagt is het etenstijd.'

'Prima,' zei ik.

Porter wenkte de barkeeper, die op zijn dooie gemak onze richting uit kwam. 'Laat Patsy maar een paar Hot Browns voor ons klaarmaken.'

'Oké,' zei de man. Hij legde zijn handdoek neer, kwam achter de bar vandaan en liep naar een deur die naar ik vermoedde naar Patsy in de keuken leidde.

Yount zei: 'Ik durf te wedden dat je zoiets nog nooit gegeten hebt.'

'Wat is een Hot Brown?'

'Uitgevonden in het Brown Hotel. Wacht maar af. Goed, waar waren we?'

'We probeerden erachter te komen wat er met Duncan Oaks gebeurd zou kunnen zijn.'

'Hij is dood.'

'Hoe weet u dat?'

'Niemand heeft ooit meer iets van hem gehoord.'

'Is het niet mogelijk dat hij in paniek is geraakt en er te voet vandoor is gegaan?'

'Zolang zijn lijk niet gevonden is, is alles mogelijk, neem ik aan.'

'Maar niet waarschijnlijk?'

'Dat lijkt me niet. Later hoorden we dat het in dat gebied krioelde van de Noord-Vietnamese soldaten die het hele gebied uitkamden op zoek naar gewonden, die ze voor de lol afmaakten. Duncan had geen militaire opleiding gehad. Hij had het in zijn eentje waarschijnlijk nog geen honderd meter gered.'

'Ik heb iets dat ik u graag even wil laten zien.' Ik pakte mijn tas van de vloer en haalde er de foto uit, de perskaart en het identiteitsplaatje met Duncans naam in reliëfletters.

Yount stak een nieuwe sigaret in zijn mondhoek en bestudeerde de spullen door een rookwolk heen. 'Die dingen heeft Magruder me ook al laten zien. Hoe is hij eraan gekomen?'

'Een zekere Benny Quintero had ze in zijn bezit. Kent u hem?'

'De naam komt me niet bekend voor.'

'Dat is hem op de foto. Ik neem aan dat dit Duncan is.'

'Klopt. Waar is die foto genomen?'

'Benny's broer denkt in Ia Drang. Benny is gewond geraakt op 17 november.'

'Zelfde dag als Duncan,' zei hij. 'Dit moet een van de laatste foto's zijn die van Duncan genomen is.'

'Daar had ik nog niet bij stilgestaan, maar waarschijnlijk hebt u gelijk.'

Yount gaf me de foto terug en ik stopte hem weer in mijn tas.

'Benny komt ook uit Louisville. Hij is in 1972 in Santa Teresa gestorven; waarschijnlijk vermoord, hoewel er nooit een arrestatie heeft plaatsgevonden.' Ik vertelde hem in het kort hoe Benny aan zijn einde was gekomen. 'Heeft Mickey het daar niet over gehad?'

'Met geen woord. Wat heeft Quintero met dit alles te maken?'

'Ik kan u het oppervlakkige antwoord geven. Zijn broer zegt dat hij naar Manual is gegaan; ik neem aan in hetzelfde jaar dat Duncan naar Male ging. Ik begrijp nog steeds niet hoe Duncans persoonlijke spullen bij hem terecht zijn gekomen.'

Porter schudde het hoofd. 'Ik vraag me af waarom hij ze bewaard heeft.'

'Geen flauw idee,' zei ik. 'Ze zaten in een kistje in zijn kamer. Zijn broer vond het toevallig ongeveer een halfjaar geleden. Hij nam ze mee naar Californië.' Ik dacht even na en zei toen: 'Hoe kwam Duncan aan een militair identiteitsplaatje als hij nooit in dienst heeft gezeten?'

'Dat heeft hij zelf laten maken. Appelleerde aan zijn gevoel voor theater. Nog zo'n voorbeeld van hoe hij te werk ging: zorg ervoor dat je eruitziet als een soldaat en je bént ook een soldaat. Begrijp me niet verkeerd, ik mocht Duncan graag, maar hij was een knul met nogal twijfelachtige normen.'

Een vrouw, waarschijnlijk Patsy, kwam uit de keuken tevoorschijn. Ze droeg ovenwanten en had in beide handen een dampend ovenschaaltje dat ze voor ons neerzette, waarna ze ons een in een papieren servet gewikkeld bestek overhandigde. Yount mompelde 'Dank je' en zij zei: 'Graag gedaan.'

Ik staarde naar het gerecht, dat eruitzag als een plas gloeiend hete gele pap, bestrooid met stukjes paprika en met iets ondefinieerbaars eronder. 'Wat is dit?'

'Eet maar, dan kom je er vanzelf wel achter.'

Ik pakte mijn vork op en proefde een heel klein hapje. Een Hot Brown bleek een open kalkoensandwich te zijn, compleet met bacon en tomaat, gegratineerd met de verrukkelijkste kaassaus die ik ooit geproefd had. Ik mauwde als een jong poesje.

'Ik zei het toch,' zei hij tevreden.

Toen ik klaar was, veegde ik mijn mond af en nam een slokje bier. 'Hoe staat het met Duncans ouders? Heeft hij nog familie hier in de buurt?'

Yount schudde het hoofd. 'Revel is een aantal jaren geleden aan een hartaanval overleden; 1974, als ik me goed herinner. Zijn moeder overleed drie jaar later aan een beroerte.'

'Broers, zussen, neven, nichten?'

'Niets van dat alles,' zei hij. 'Duncan was enig kind, en dat was zijn vader ook. Ik betwijfel of je nog familie van moederskant zult vinden. Haar familie woonde in Pike County, aan de grens met West Virginia. Straatarm. Toen ze met Revel trouwde, verbrak ze alle banden met hen.'

Hij keek op zijn horloge. Het was bijna acht uur. 'Tijd om weer eens op huis aan te gaan. Mijn favoriete programma begint over twee minuten.'

'Heel erg bedankt voor uw tijd. Mag ik het eten voor u betalen?'

Hij keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Hier in het zuiden betaalt een dame niet voor een heer. Dat is zijn privilege.' Hij stak een hand in zijn zak, trok een bundeltje bankbiljetten tevoorschijn, en gooide er een paar op de bar.



Op zijn aanraden bracht ik de nacht door in de Leisure Inn op Broadway. Ik had ook het Brown Hotel kunnen proberen, maar dat zag er naar mijn smaak veel te chic uit. De Leisure Inn was een eenvoudig etablissement met formica, nylontapijt, schuimrubberen kussens, en een laag krakend plastic onder het onderste beddenlaken voor het geval ik een bedplasser zou zijn. Ik belde de luchtvaartmaatschappij om mijn terugvlucht te regelen. De eerste (en enige) beschikbare plaats was op een vlucht die de volgende dag om drie uur 's middags vertrok. Ik ging akkoord en vroeg me af hoe ik mezelf tot die tijd bezig moest houden. Ik overwoog een bezoek te brengen aan Louisville Male High, waar Duncan in 1961 eindexamen had gedaan. In mijn hart betwijfelde ik of ik daar veel wijzer van zou worden. Porter Yount had een onaantrekkelijk portret geschilderd van de jonge Duncan Oaks. Op mij kwam hij als een oppervlakkig, verwend, en manipulerend jongmens over. Daar stond tegenover dat hij nog maar een jongen was toen hij stierf: hooguit twee- of drieëntwintig. Ik vermoed dat de meesten van ons op die leeftijd alleen maar met zichzelf bezig zijn. Zelf had ik op mijn tweeëntwintigste al een huwelijk en een scheiding achter de rug. Op mijn drieëntwintigste was ik niet alleen getrouwd met Daniël, maar had ontslag genomen bij de politie en was volkomen op drift geraakt. Ik had gedacht dat ik volwassen was, maar ik wist nog van niets. Mijn oordeelsvermogen en mijn inzicht lieten het nodige te wensen over. Dus wie was ik om over Duncan te oordelen? Hij zou een goed mens geworden kunnen zijn als hij lang genoeg geleefd had. Nu ik er nog eens over nadacht, voelde ik achteraf een merkwaardig soort verdriet over alle kansen die hij nooit gehad had, de lessen die hij nooit had geleerd, de dromen die hem door zijn vroege dood ontnomen waren. Wie en wat hij ook geweest mocht zijn, ik zou hem in elk geval het nodige respect kunnen betonen.



De volgende ochtend om tien uur parkeerde ik mijn huurauto in een zijstraat niet ver van de Louisville Male High School, op de hoek van Brook Street en Breckinridge. Het drie verdiepingen tellende gebouw was opgetrokken uit donkerrode baksteen, afgewerkt met wit beton. De school stond in een buurt met tamelijk kleine huizen met smalle steegjes ertussen. Veel van de huizen zagen eruit alsof het er binnen eigenaardig zou ruiken. Ik liep het betonnen bordes op. Boven de ingang nestelden twee gnoomachtige geleerden in identieke nissen, terwijl ze een of ander plakkaat lazen. De jaartallen 1914 en 1915 waren in steen uitgebeiteld, vermoedelijk ter aanduiding van de jaren waarin het gebouw totstand gekomen was. Ik duwde de voordeur open en ging naar binnen.

De hal was voorzien van manshoge grijsmarmeren wandbekleding. Op de vloer lag gespikkeld grijs marmer met hier en daar onverklaarbare barsten. In de aula, recht vooruit, zag ik schuin aflopende rijen houten stoelen op een houten bevloering, enigszins kromgetrokken van ouderdom. De lessen moesten aan de gang zijn, want de gangen en de trappen waren vrijwel verlaten. Ik liep naar de balie, vroeg naar de schoolbibliotheek en werd verwezen naar de tweede verdieping.

De bibliothecaresse, Mrs. Calloway, was een stevig gebouwde vrouw in een spijkerrok die tot halverwege haar kuiten viel en met een paar onverwoestbare wandelschoenen aan haar voeten. Ze had staalgrijs haar dat ze kortgeknipt droeg. Hoewel ze al tegen de pensioengerechtigde leeftijd liep, zag ze eruit als een vrouw die geporteerd was van muesli, yoga, vitaminepreparaten, bumperstickers met red de walvissen, zwemmen in ijskoud water, en lange buitenlandse fietstochten. Toen ik haar vroeg of ik een exemplaar van het jaarboek van 1961 mocht inzien, wierp ze me een onderzoekende blik toe maar onthield zich van commentaar. Ze overhandigde me de Bulldog en ik ging aan een leeg tafeltje zitten. Ze liep terug naar haar bureau en ging druk aan het werk, maar het was duidelijk dat ze van plan was om me in het oog te houden.

Ik bladerde de Bulldog door en bekeek de zwartwitpasfoto's van de eindexamenklas. Ik zocht niet naar Duncans naam. Ik probeerde een indruk te krijgen van het geheel, van die periode. De school was oorspronkelijk een jongensschool geweest, maar ergens onderweg was hij gemengd geworden. De jongens op de foto's droegen colberts en stropdassen, en hun korte kapsels benadrukten hun grote oren en grillig gevormde hoofden. Velen van hen droegen een bril met een zwaar donker montuur. De meisjes hadden over het algemeen kort haar en donkergrijze of zwarte truien met ronde hals. Allemaal droegen ze een eenvoudig parelkettinkje, waarschijnlijk ter beschikking gesteld door de schoolfotograaf uit het oogpunt van eenvormigheid. In 1967, het jaar waarin ik examen had gedaan, was getoupeerd haar in de mode, dat met grote hoeveelheden haarlak op zijn plaats werd gehouden. De jongens waren allemaal klonen van Elvis Presley geworden. Hier, op de ongeposeerde klassenfoto's, droegen de meeste leerlingen instappers en witte sportsokken, en de plooirokken van de meisjes vielen tot op de knie.

Vluchtig bladerde ik de bladzijden door die gewijd waren aan de Goed Nieuwsclub, het Dispuut, het Kunstgenootschap en de Schaakvereniging. Op foto's van lessen kunstnijverheid, huishoudkunde, en natuurwetenschappen stonden groepjes leerlingen naar wandkaarten te wijzen of hadden zich verzameld rond het bureau van de leraar, glimlachend en hun best doend om geïnteresseerd te kijken. De leraren waren zo te zien allemaal vijfenvijftig en oersaai.

Op Thanksgiving Day dat jaar, in de herfst van 1960, was de jaarlijkse wedstrijd tussen Male en Manual gespeeld, 'male verplettert manual met. 20-6,' luidde de aanhef van het artikel. 'Een verdiende aframmeling voor de duPont Manual Rams.' De beide aanvoerders waren Walter Morris en Joe Blankenship. De fanatieke rivaliteit tussen beide high schools ging terug tot het jaar 1893 en bestond ongetwijfeld nog steeds. Indertijd stonden er 39 overwinningen voor Male tegen 19 voor Manual en 5 gelijke spelen. Onder aan de pagina, op de begeleidende foto van de aanval van Manual, vond ik een halfback genaamd Quintero, gewicht 73 kilo.

Ik ging terug naar de eerste bladzijde en begon het jaarboek opnieuw door te nemen. Duncan Oaks stond op verscheidene foto's, een knappe knul met donker haar. Hij was gekozen tot vice-voorzitter van het derde leerjaar, koning van het schoolbal en klassenfotograaf. Zijn naam en zijn gezicht doken op in verschillende hoedanigheden: het toneelstuk van de examenklas, het kalligrafieclubje, de zangvereniging. Hij was lid van het schoolparlement, assistent van het schoolsecretariaat, en bibliotheekassistent.

Zijn studieresultaten waren niet uitzonderlijk geweest, maar hij had wel deel uitgemaakt van het footballteam van de school. Ik vond een foto van hem in het team van Male High, een halfback van 72 kilo. Dat was interessant: Duncan Oaks en Benny Quintero hadden op dezelfde positie gespeeld in teams die elkaar fanatiek bestreden. Ze moesten elkaar gekend hebben, al was het alleen maar van naam. Ik dacht na over Porter Younts opmerking dat dit Duncans gloriejaren waren geweest, dat hij in zijn latere leven nooit meer dezelfde status had bereikt. Dat zou best ook wel eens voor Quintero gegolden kunnen hebben. Achteraf gezien was het treffend dat hun wegen zich in Vietnam opnieuw hadden gekruist.

Ik bladerde weer terug en bekeek de foto van Duncan als koning van het schoolbal. Hij droeg een smoking: pas naar de kapper geweest, gladgeschoren, een witte corsage in zijn revers. Ik sloeg de bladzijde om en bekeek de koningin van het bal, terwijl ik me afvroeg of ze samen een stel vormden of gewoon afzonderlijk gekozen waren. Darlene LaDestro. Dat was het soort type dat ik goed gekend had. Lang blond opgestoken haar, een krachtige neus, de uitstraling van een patriciër. Ze zag er chic uit en deed me denken aan meisjes van mijn eigen high school die uit zeer welgestelde families afkomstig waren. Op een of andere manier kwam ze me bekend voor. Hoewel ze geen klassieke schoonheid was, was Darlene het soort meisje dat op gracieuze wijze ouder zou worden. Ze was getrouwd met iemand van haar eigen stand, en op foto's van klassenreünies was ze nog altijd even superslank, haar kapsel smaakvol doorschoten met grijs. Darlene LaDestro, wat een naam. Je zou denken dat ze die bij de eerste gelegenheid gedumpt zou hebben en zichzelf Dodie of Dessie zou hebben genoemd of...

Er trok een koude rilling door me heen, en er ontsnapte me een kreetje van verbazing. Mrs. Calloway keek op, en ik schudde het hoofd ten teken dat alles in orde was - maar dat was het niet. Geen wonder dat Darlene me bekend voorkwam. Tegenwoordig ging ze door het leven als Laddie Bethel, woonachtig in Santa Teresa.