3
De rit terug naar Santa Teresa verliep zonder bijzonderheden, hoewel ik zo opgefokt was door de adrenaline dat ik me bewust moest inhouden om niet te hard te rijden. Het leek wel of ik overal politiemensen zag: twee op een kruising die het verkeer stonden te regelen omdat een verkeerslicht het begeven had; een bij de oprit van de snelweg, gedeeltelijk aan het oog onttrokken door een paar struiken; nog een die in de berm geparkeerd stond achter een automobilist die berustend op de onvermijdelijke bekeuring zat te wachten. Nu ik eenmaal uit de gevarenzone was ontsnapt, zorgde ik er niet alleen angstvallig voor om me aan de regels te houden, maar probeerde ik ook uit alle macht weer voeling te krijgen met de realiteit van het alledaagse leven, wat dat dan ook moge inhouden. Het risico dat ik in Teddy's huis genomen had, had mijn waarneming vervormd. Ik was tegelijkertijd losgeraakt van de realiteit en me er veel scherper van bewust, zodat het 'werkelijke leven' me nu merkwaardig saai en oninteressant voorkwam. Politiemensen, rocksterren, soldaten en beroepsmisdadigers kennen het verschijnsel uit eigen ervaring, de plotselinge overgang van de roes van onaantastbaarheid naar peilloze matheid. Dat is ook de reden waarom ze vrijwel uitsluitend het gezelschap van gelijkgestemden opzoeken. Wie anders kan dat gevoel van euforie begrijpen? Je raakt geweldig opgefokt, high als het ware, door situationele prikkels. Naderhand moet je jezelf weer tot rust zien te brengen, je ervaring opnieuw doorleven totdat de spanning eraf is en de gebeurtenissen hun normale proporties weer aannemen. Ik was nog altijd zodanig opgefokt dat het mijn gezichtsvermogen beïnvloedde. Links van me pulseerde de Grote Oceaan. De late ochtendzon ketste op de golven als een door vuursteen geslagen serie vonken totdat ik half en half verwachtte dat de complete oceaan vlam zou vatten. Ik zette de autoradio aan en stemde af op een zender met dreunende muziek. Ik draaide de portierraampjes omlaag en liet de wind door mijn haar spelen.
Eenmaal thuisgekomen, zette ik de kartonnen doos op mijn bureau, haalde de kwitantie van het opslagbedrijf uit mijn zak en gooide de overall in de was. Ik had nooit op een dergelijke manier in Teddy's huis moeten inbreken. Wat had me bezield? Ik was niet goed wijs, tijdelijk ontoerekeningsvatbaar, maar de man had me dan ook buitensporig geïrriteerd. Het was me per slot van rekening alleen maar om een inlichting te doen geweest, en die had ik nu. Niet dat ik enig idee had wat ik ermee aan moest. Het laatste waar ik behoefte aan had, was een hernieuwd contact met mijn ex.
We waren niet bepaald als vrienden uit elkaar gegaan, en ik had mijn herinneringen aan hem opzettelijk verdrongen. Ik had alles dat betrekking had op de relatie uit mijn geest weggesneden, zodat ik mezelf nu nog maar nauwelijks toestond me zijn naam te herinneren. Vrienden waren ervan op de hoogte dat ik op mijn eenentwintigste getrouwd was, maar ze wisten verder niets van hem af en hadden geen idee waarom we uit elkaar waren gegaan. Ik had de man in een kist gestopt en hem naar de bodem van mijn emotionele oceaan laten zinken, waar hij sinds die tijd had liggen wegkwijnen. Gek genoeg had mijn tweede echtgenoot, Daniël, hoewel hij me had bedrogen en daarmee mijn trots diep gekwetst had, niet mijn eergevoel geschonden zoals Mickey Magruder dat had gedaan. Ik mag dan misschien wat nonchalant zijn waar het het Wetboek van Strafrecht betreft, maar nooit waar het de wet betreft. Mickey had de grens overschreden, en hij had geprobeerd mij mee te trekken. Ik was vrijwel op staande voet bij hem weggegaan, met achterlating van de meeste van mijn bezittingen.
De overvloed aan chemicaliën begon uit mijn lijf weg te ebben en maakte plaats voor bezorgdheid. Ik liep naar mijn keukentje en bracht mezelf tot rust met het ritueel van het bereiden van een sandwich, waarbij ik twee sneden gezond zevengranenbrood besmeerde met pindakaas met extra stukjes noot. Ik rangschikte zes augurkjes als grote groene stippen op de smeuïge karamelkleurige laag. Ik sneed de sandwich diagonaal doormidden en legde hem op een papieren servet terwijl ik het mes aflikte. Een van de voordelen van het vrijgezellenbestaan is dat je je tegenover niemand hoeft te verantwoorden voor je merkwaardige eetgewoontes op momenten van stress. Ik trok een blikje Cola Light open en at aan de eetbar, gezeten op een keukenkruk, terwijl ik een exemplaar van Time doornam, achteraan beginnend en vervolgens terugbladerend tot het middengedeelte. In het voorste deel schijnt nooit iets te staan dat me interesseert.
Toen ik klaar was met eten, verfrommelde ik het papieren servet, gooide het in de vuilnisbak en ging terug naar mijn bureau. Ik was gereed om de doos met memorabilia uit te spitten, hoewel ik enigszins huiverig was voor wat ik erin aan zou kunnen treffen. Ingekapseld in dergelijke rommel bevindt zich zoveel van het verleden. De meesten van ons gooien meer informatie over onszelf weg dan we ooit bewaren. De wijze waarop we ons het verleden herinneren wordt niet alleen vervormd door de gebrekkige waarneming van gebeurtenissen die we ons herinneren, maar ook door gebeurtenissen die we vergeten zijn. Het geheugen is als een dubbelster, de een helder en de ander donker, in een baan waarin het zichtbare onophoudelijk beïnvloed wordt door het verborgene.
Ik nam plaats op mijn draaistoel, liet die achterover wippen en legde mijn voeten op het bureau, de doos open op de vloer naast me. Een vluchtige visuele inspectie leek erop te duiden dat Mickey, zodra ik de deur achter me had dichtgetrokken, alles wat van mij was in de doos had gestopt. Ik stelde me voor hoe hij de doos door de flat had gesleept, mijn spulletjes bij elkaar had gegrist en ze op een hoop in de doos had gegooid. Ik zag uitgedroogde toiletartikelen, een riem, reclamepost en een stapeltje oude tijdschriften met een dik elastiek eromheen, vijf paperbackromans en twee paar schoenen. Alle andere kledingstukken die ik achtergelaten had, waren natuurlijk allang verdwenen. Die had hij waarschijnlijk in een plastic vuilniszak gepropt en aan het Leger des Heils meegegeven, genoegen scheppend in de gedachte dat veel van mijn dierbare spulletjes voor een habbekrats van de hand zouden gaan. Hij moest de grens getrokken hebben bij de persoonlijke aandenkens. Een gedeelte daarvan bevond zich in elk geval in de doos, ontkomen aan de grote opruiming.
Ik stak mijn hand in de doos en wroette tussen de inhoud, waarbij ik mijn vingers de keus liet maken uit de niet vertrouwd aanvoelende voorwerpen, een grabbelton van het verleden. Het eerste dat ik tevoorschijn haalde was een stapeltje oude rapporten, bijeengebonden met een witsatijnen lintje. Die had mijn tante Gin bewaard om redenen die mij ontgingen. Ze was niet sentimenteel van aard, en de kwaliteit van mijn schoolprestaties was nauwelijks de moeite van het bewaren waard. Ik was een middelmatige leerling die geen bijzondere aanleg vertoonde op het gebied van lezen, schrijven of rekenen. Ik kon spellen als de beste en ik was goed in geheugenspelletjes. Aardrijkskunde en muziek en tekenen vond ik wel leuk, maar aan de meeste andere aspecten van het schoolleven had ik een hekel. Ik vond het verschrikkelijk om iets voor de klas te moeten opzeggen, of een beurt te krijgen terwijl ik niet eens mijn vinger opgestoken had. De andere kinderen schenen dat allemaal best leuk te vinden, terwijl ik stond te trillen op mijn benen. Ik moest bijna dagelijks overgeven, en als ik op school niet ziek werd, probeerde ik wel een of andere smoes te verzinnen om thuis te blijven of met tante Gin mee te gaan naar haar werk. Toen ik geconfronteerd werd met agressie van de kant van mijn klasgenootjes, kwam ik er al snel achter dat de meest effectieve verdediging eruit bestond mijn tegenstander keihard te bijten. Niets gaf zo veel voldoening als het zien van de afdruk van mijn tanden in het tere vlees van iemands arm. Er lopen vandaag de dag waarschijnlijk nog altijd lieden rond met door mij toegebrachte halvemaanvormige dentale littekens. Ik bekeek de rapporten, die allemaal zo'n beetje op hetzelfde neerkwamen en gekenmerkt werden door een tamelijk deprimerend gemeenschappelijk thema. Terwijl ik de geschreven commentaren vluchtig doornam, werd me duidelijk dat mijn onderwijzers geneigd waren tot veel handenwringen en grimmige waarschuwingen met betrekking tot het lot dat me uiteindelijk te wachten zou staan. Ofschoon ik wel degelijk over 'potentieel' beschikte, was ik blijkbaar een kind over wie maar weinig prijzenswaardigs te melden viel. Volgens hun opmerkingen maakte ik me schuldig aan dagdromen, liep ik naar eigen goeddunken zomaar door het klaslokaal, maakte mijn werk niet af, gaf zelden uit eigen beweging antwoord op een vraag, en als ik dat al eens deed, was het meestal nog fout ook.
'Kinsey is pienter genoeg, maar ze maakt een afwezige indruk en ze heeft de neiging zich uitsluitend te concentreren op onderwerpen die haar interesseren. Ze is zeer weetgierig, maar ze heeft de neiging zich voortdurend met alles en iedereen te bemoeien...'
'Kinsey schijnt er moeite mee te hebben om de waarheid te zeggen. Ze zou door de schoolpsycholoog onderzocht moeten worden om vast te stellen...'
'Kinsey geeft blijk van een uitstekend begrip en beheersing van onderwerpen die haar aanspreken, maar het ontbreekt haar aan discipline...'
'Schijnt geen plezier te hebben in teamsporten. Werkt niet met anderen samen aan projecten...'
'Goed in staat om alleen te werken.'
'Ongedisciplineerd. Onhandelbaar.'
'Timide. Gauw van streek als ze een standje krijgt.'
'Heeft de neiging er zomaar ineens vandoor te gaan als er iets niet naar haar zin is. Loopt zonder toestemming het lokaal uit.'
Ik bestudeerde mijn jonge ik alsof het over een vreemde ging. Mijn ouders waren omgekomen bij een auto-ongeluk in het weekend van Memorial Day. Ik was op 5 mei van dat jaar vijf geworden, en ze overleden aan het eind van diezelfde maand. In september ging ik voor het eerst naar school, gewapend met een broodtrommeltje, een schrift, een potlood en de nodige kranige vastberadenheid. Nu, zo veel jaar later, besefte ik pas goed het verdriet en de verwarring waaraan ik me indertijd niet had durven overgeven. Hoewel ik klein voor mijn leeftijd was en me vanaf de allereerste schooldag angstig en onzeker voelde, was ik zelfstandig, uitdagend en bikkelhard. Er was veel dat ik bewonderde in het kind dat ik geweest was: het aanpassingsvermogen, de veerkracht, de weigering om zich te conformeren. Dat waren eigenschappen waarover ik nog altijd beschikte, misschien wel tot mijn nadeel. De maatschappij stelt samenwerking meer op prijs dan onafhankelijkheid, gehoorzaamheid meer dan individualiteit, en bovenal moet je aardig gevonden worden.
Het volgende pakketje bevatte foto's uit diezelfde periode. Op klassenfoto's was ik meestal een halve kop kleiner dan de rest van mijn klas. Mijn gezichtsuitdrukking was somber en weemoedig, alsof ik liever ergens anders zou zijn, wat natuurlijk ook het geval was. Terwijl mijn klasgenootjes recht naar de camera keken, werd mijn aandacht onveranderlijk afgeleid door iets dat zich ergens opzij afspeelde. Op een van de foto's was mijn gezicht een vage vlek omdat ik mijn hoofd had omgedraaid om naar iemand in de rij achter me te kijken. Zelfs toen al moest het leven even buiten de platgetreden paden me interessanter zijn voorgekomen. Wat me lichtelijk verontrustte was het feit dat ik in de tussenliggende jaren eigenlijk nauwelijks veranderd was.
Waarschijnlijk had ik me beter bezig kunnen houden met het zoeken van nieuwe cliënten in plaats van mezelf door het verleden te laten afleiden. Wat zou er gebeurd kunnen zijn dat geresulteerd had in de verkoop van Mickeys eigendommen op een openbare veiling? Niet dat het me iets aanging, maar dat maakte de vraag nou juist zo interessant.
Ik richtte mijn aandacht weer op de kartonnen doos en haalde er een oude taperecorder uit ter grootte van een flink gebonden boek. Ik was dat oude apparaat helemaal vergeten, gewend als ik inmiddels was aan recorders die niet groter waren dan een spel kaarten. Ik zag dat er een cassettebandje in zat. Ik drukte op de play-toets. Niets. De batterijen waren waarschijnlijk al leeg geweest op de dag dat Mickey het apparaat samen met alle andere spullen in de doos had gegooid. Ik trok mijn bureaula open, haalde een nieuw pakje batterijtjes tevoorschijn en stopte er vier in de achterkant van het apparaat. Ik drukte opnieuw op play. Ditmaal begonnen de spoeltjes te draaien en ik hoorde mijn eigen stem, een of ander onsamenhangend verslag van de zaak waar ik indertijd aan werkte. Het deed me denken aan op een hoeksteen aangebrachte historische gegevens, bedoeld om door het nageslacht ontdekt te worden.
Ik zette het apparaat uit en schoof het opzij. Ik stak mijn hand weer in de doos. Tegen de zijkant vond ik munitie voor de 9 mm Smith & Wesson die Mickey me als huwelijksgeschenk gegeven had. Het wapen zelf was nergens te bekennen, maar ik herinnerde me nog hoe blij ik ermee was geweest. De loop was afgewerkt in het karakteristieke S & W-blauw en de kolf was uitgevoerd in walnotenhout met een ruitpatroon en voorzien van het S & W-monogram. We hadden elkaar in november ontmoet en waren in augustus van het jaar daarop getrouwd. Tegen die tijd zat hij al bijna zestien jaar bij de politie, terwijl ik in mei, nauwelijks drie maanden eerder, bij het korps gekomen was. Ik beschouwde het geschenk van een vuurwapen als een aanwijzing dat hij me als een collega beschouwde, een status die hij indertijd aan slechts weinig vrouwen verleende. Nu begreep ik dat het toch wel iets ingewikkelder lag. Ik bedoel, wie geeft zijn jonge bruid nou een vuurwapen als huwelijksgeschenk? Impulsief trok ik de onderste la van mijn bureau open, op zoek naar het oude adresboekje waarin ik het enige nazendadres had genoteerd waarover ik ooit de beschikking had gekregen. Het telefoonnummer was vermoedelijk al ettelijke malen veranderd, en het adres al even gedateerd. Ik werd in mijn bezigheden onderbroken doordat er op de deur werd geklopt. Ik haalde mijn voeten van het bureau en liep naar de deur. Toen ik door de patrijspoort keek, zag ik mijn huisbaas op de stoep staan. Henry droeg voor de verandering een lange broek, en het gezicht waarmee hij naar de tuin staarde, vertoonde een bezorgde uitdrukking. Hij was op Valentijnsdag zesentachtig geworden: lang en pezig, een man die nooit echt oud scheen te worden. Hij en zijn broers en zuster, respectievelijk achtentachtig, negenentachtig, vijfennegentig en zesennegentig jaar oud, stamden uit een genetisch dusdanig sterk geslacht dat ik geneigd ben te geloven dat ze nooit werkelijk zullen 'heengaan'.
Henry is een mooie man, mooi op de wijze van een fraai, ambachtelijk vervaardigd stuk antiek, voorzien van een glans die wijst op een liefderijk gebruik gedurende bijna negen decennia. Henry is altijd loyaal, openhartig en genereus. Zijn houding ten opzichte van mij is beschermend op een manier die vreemd aanvoelt maar niettemin welkom is.
Ik deed de deur open. 'Hallo, Henry. Wat is er aan de hand? Ik heb je al dagenlang niet meer gezien.'
'Goddank dat je thuis bent. Ik heb een afspraak met de tandarts over' - hij zweeg even en keek op zijn horloge - 'ongeveer zestien en driekwart minuut, en ik zit zonder auto. Mijn Chevy staat nog steeds bij het carrosseriebedrijf na dat akkefietje met dat verfblik, en nu kom ik erachter dat ik de stationcar niet aan de praat kan krijgen. Kun jij me een lift geven? Of beter nog, als ik jouw auto even mag lenen, kan ik je de rit besparen. Het gaat wel een tijdje duren en ik vind het vervelend om beslag op je tijd te leggen.' Henry's botergele Chevy-coupé uit 1932 had wat lichte schade opgelopen toen er tijdens een serie mini-aardbevinkjes eind maart een paar verfblikken van een plank in de garage waren gevallen. Henry doet er alles aan om de wagen in onberispelijke staat te houden. Zijn tweede auto, de stationcar, gebruikte hij als zijn in Michigan woonachtige bloedverwanten overkwamen.
'Ik breng je wel even. Geen enkel probleem,' zei ik. 'Even mijn sleutels pakken.' Ik liet de deur openstaan terwijl ik naar de keuken liep en de autosleutels uit het buitenvakje van mijn handtas haalde. Ik pakte mijn jack en trok daarna de deur achter me dicht en draaide hem op slot.
We liepen naar de plek waar mijn auto stond. Ik maakte het portier voor Henry open en liep om de auto heen. Henry boog zich opzij en maakte van binnenuit het portier aan mijn kant open. Ik schoof achter het stuur, startte de motor, en we gingen op weg.
'Fantastisch. Ik ben je zeer dankbaar,' zei Henry. Het klonk alsof hij er niets van meende.
Toen ik hem van opzij aankeek, zag ik dat zijn gezicht strak stond van de spanning. 'Wat moet er gebeuren?'
'Een kroon 'ierachter,' zei hij met een vinger achter in zijn mond.
'Het is tenminste geen wortelkanaalbehandeling.'
'Dan zou ik mezelf nog liever van kant maken. Ik hoopte dat je niet thuis zou zijn, zodat ik de afspraak zou kunnen afzeggen.'
'Pech gehad,' zei ik.
Henry en ik delen een angst voor tandartsen die aan het komische grenst. Terwijl we allebei plichtsgetrouw naar de periodieke controle gaan, zijn we doodsbenauwd voor alle eventuele werkzaamheden die verricht moeten worden. Allebei hebben we last van een droge mond, een draaierig gevoel in de maag, klamme handen, en allebei kreunen we heel wat af. Ik stak mijn hand uit en voelde aan zijn vingers, die ijskoud en enigszins vochtig aanvoelden.
Henry fronste het voorhoofd. 'Ik begrijp niet waarom dit zo nodig moet gebeuren. De vulling is nog prima, geen enkel probleem. Ik heb er nauwelijks last van. Hij is een beetje gevoelig voor hete dingen, en ik kan ook geen ijs meer eten...'
'Is het een oude vulling?'
'Eh, 1942 - maar er mankeert nauwelijks iets aan.'
'Over vakwerk gesproken.'
'Precies. In die tijd wisten tandartsen nog hoe ze een kies moesten vullen. Tegenwoordig is een vulling nog maar beperkt houdbaar, net als een pak melk. Het is gewoon een kwestie van ingebouwde veroudering. Je mag van geluk spreken als hij niet uit je mond valt voordat je de rekening hebt betaald.' Hij stak zijn vinger weer in zijn mond en draaide zijn gezicht naar me toe. 'Zie je deze hier? Pas vijftien jaar oud en hij heeft het er nu al over om hem te vervangen.'
'Je meent het! Wat een geldklopperij!'
'Weet je nog dat ze fluoride aan het leidingwater toevoegden en iedereen dacht dat het een communistisch complot was? Het waren de tandartsen die dat gerucht verspreid hebben.'
'Natuurlijk,' zei ik, mijn steentje bereidwillig bijdragend. 'Ze zagen het teken aan de wand. Geen gaatjes meer, geen klandizie meer.' Het was het duet dat we elke keer opvoerden als een van ons beiden een of andere behandeling moest ondergaan.
'Nu hebben ze weer die behandelmethode bedacht waarbij ze de helft van je tandvlees wegsnijden. En als ze je niet zo gek kunnen krijgen dat je daar intrapt, beweren ze dat je een beugel nodig hebt.'
'Wat een waanzin,' zei ik.
'Ik snap eigenlijk niet waarom ik niet gewoon alles laat trekken, dan ben ik in één keer overal van af,' zei hij gemelijk.
Ik reageerde op de gebruikelijke sceptische wijze. 'Zover zou ik niet gaan, Henry. Je hebt een prachtig gebit.'
'Ik zou mijn gebit liever in een glas hebben. Ik kan niet tegen dat boren. Ik word gek van het geluid. En dat geschraap als ze je tandsteen verwijderen. Ik trek de armleuningen bijna van de stoel. Het klinkt als een schop die over de stenen schraapt, als een houweel op beton...'
'Oké, zo is het wel weer genoeg. Ik krijg er klamme handen van.'
Tegen de tijd dat ik de auto parkeerde, hadden we onszelf opgejut tot een dusdanige toestand van verontwaardiging dat het me verbaasde dat hij nog bereid was de afspraak na te komen. Nadat Henry binnen was geroepen, bleef ik achter in de wachtkamer waar ik, afgezien van de receptioniste, de enige aanwezige was, wat ik toch wel enigszins verontrustend vond. Hoe kwam het dat de tandarts maar één patiënt had? Ik stelde me een ziekteverzekeringsfraude voor: gefingeerde patiënten, het schrijven van dubbele rekeningen, nota's voor behandelingen die nooit werden verricht. Een gewone dag in het leven van dr. Tandschoon, fraudeur en zwendelaar met een sterk sadistische inslag. Ik moest hem wel nageven dat hij recente nummers van alle toonaangevende tijdschriften in zijn wachtkamer had liggen.
Boven het geborrel van het aquarium uit, dat bedoeld is om het geschreeuw te maskeren, hoorde ik vanuit de behandelkamer het geluid van een hogesnelheidsboor die zich door tandglazuur heen een weg naar de kloppende zenuw baande. Mijn vingers begonnen vast te plakken aan de pagina's van People, waarop ze een serie vochtige, ronde afdrukken achterlieten. Af en toe ving ik een gesmoord protest van Henry op, of een geluid dat me deed denken aan stromen gutsend bloed. Alleen al de gedachte aan zijn lijden maakte me aan het hyperventileren. Ten slotte begon ik me zo licht in het hoofd te voelen dat ik naar buiten moest gaan, waar ik op de miniveranda ging zitten met mijn hoofd tussen mijn knieën.
Ten slotte kwam Henry weer naar buiten. Hij zag er tegelijkertijd zwaarbeproefd en opgelucht uit en voelde aan zijn gevoelloze lip om te controleren of hij niet op zichzelf kwijlde. Om hem af te leiden gedurende de rit naar huis, vertelde ik hem over de kartonnen doos, hoe die in mijn bezit gekomen was, Mickeys paranoia, de John Russell-alias, en mijn inbraak in het huis van Ted Rich. Vooral de episode met de hond sprak hem aan, waarschijnlijk omdat hij er herhaaldelijk bij me op aangedrongen had om zelf een hond te nemen. We voerden de gebruikelijke korte discussie over mezelf en huisdieren.
Toen zei hij: 'Vertel me eens over je ex. Je zei dat hij bij de politie zat, maar wat valt er nog meer over hem te melden?'
'Vraag me dat nou maar niet.'
'Maar het feit dat hij zo ver achterliep met het betalen van de huur voor die opslagruimte, wat denk je dat dat te betekenen heeft?'
'Hoe moet ik dat nou weten? Ik heb hem al in geen jaren meer gesproken.'
'Hè, toe nou, Kinsey. Ik heb er een hekel aan als je zo terughoudend bent. Ik wil graag wat meer over hem weten.'
'Dat is allemaal veel te ingewikkeld. Misschien dat ik het je later nog wel eens vertel.'
'Ga je er nog werk van maken?'
'Nee.'
'Misschien is hij laks geweest met het betalen van zijn rekeningen,' zei hij, in een poging me aan het praten te krijgen.
'Ik betwijfel het. Met dat soort dingen was hij altijd heel secuur.'
'Mensen veranderen.' Hij haalde zijn schouders op.
'Nee, dat doen ze niet, althans niet in mijn ervaring.'
'In de mijne eigenlijk ook niet, nu je het zegt.'
We zwegen allebei een tijdje, totdat Henry het woord weer nam. 'En als hij nou eens in moeilijkheden zit?'
'Dat zou zijn verdiende loon zijn.'
'Je zou hem niet helpen?'
'Waarom zou ik?'
'Nou ja, het zou geen kwaad kunnen om dat na te gaan.'
'Ik dénk er niet over.'
'Waarom niet? Je zou alleen maar een paar telefoontjes hoeven plegen. Dat kan je de kop toch niet kosten?'
'Hoe weet jij nou wat het me zou kosten? Je kent de man niet eens.'
'Ik wil alleen maar zeggen, je hebt het niet druk... tenminste niet voorzover ik weet...'
'Heb ik je om advies gevraagd?'
'Volgens mij wel,' zei hij. 'Ik ben er vrijwel zeker van dat je zat te hengelen naar aanmoediging van mijn kant.'
'Geen sprake van!' 'O.'
'Echt niet. Ik ben absoluut niet meer geïnteresseerd in de man.'
'Neem me niet kwalijk.'
'Jij bent de enige persoon in mijn leven van wie ik dit soort dingen pik.'
Toen ik weer achter mijn bureau zat, was het eerste waar mijn oog
op viel mijn adresboekje dat bij de M opengeslagen was. Ik sloeg
het dicht en gooide het in een la, die ik met een klap
dichtschoof.