Royal
Jaren geleden behaagde het een jury in Den Haag mij de Constantijn-Huygensprijs te geven. Na de uitreiking en het daarbij behorende feestje, gingen we in een hotel. De volgende dag dwaalden we samen door ons beider geboortestad. Tegen het eind van de middag vroeg ik aan mijn vrouw waar ze wilde eten en ze antwoordde: “In Royal, op het Lange Voorhout.”
We liepen erheen. Maar toen we er aankwamen, zei ik: “Kijk eens!”
Naast de ingang was een gevelsteen aangebracht, waarop stond: “Hier leefde en werkte Constantijn Huygens.” Toen zijn we ergens anders gaan eten. Maar laatst in Den Haag, hadden we weer iets te vieren en nu deerde de gevelsteen ons niet, zodat we Royal binnengingen. Want mijn vrouw bewaart aan dit etablissement tedere meisjesherinneringen. Haar vader liet zijn geld rollen, in tegenstelling tot mijn ouders, die potters waren. Hij ging bijvoorbeeld op oudejaarsavond met zijn vrouw, zoon en twee dochters naar het oudejaarssouper in Royal, waar dan de champagne rijkelijk vloeide. Mijn vrouw hield toen nog niet van champagne, maar wel van dansen en dat kon daar, want het was een souper dansant.
Royal is nog steeds een zeer fraai, deftig restaurant, met antieke houten lambriseringen, want dit was vroeger, voordat de heer Kemper in 1918 Royal oprichtte, het eetvertrek van gravin Van Byland, die het huis bewoonde. Toen ik met de chef-ober over de geschiedenis van het restaurant praatte, verwees hij me naar de vorige chef, de heer Wiedenhoff, thans vierentachtig jaar, die er tot zijn tachtigste heeft gewerkt. De volgende dag heb ik hem opgezocht. Hij bleek een vitale, geestelijk zeer heldere man te zijn. Hij vertelde: “Van meneer Kemper is de beroemde uitspraak: ‘Ze vreten me arm, maar ze zuipen me rijk.’ Weet u wat het menu van zes gulden in 1920 bevatte? Een half dozijn oesters, hors d’oeuvre, keuze uit twee soepen, een visgerecht, een vleesgerecht, gevogelte, een stukje verse kreeft, ijs, kaas en vruchten. Voor zes gulden. Maar ze dronken wel champagne bij de oesters, moezel bij de vis, bourgogne bij het vlees en weer champagne bij het ijs. Daarna: koffie en likeuren.”
“Wat was meneer Kemper voor een man?” vroeg ik.
“Hij hield meer van koks dan van kelners. Hij was chef-kok van De Oude Doelen op het Toernooiveld geweest, voor hij in 1918 directeur werd van het toen opgerichte Royal. Ik heb er van het begin af gewerkt. Er heerste een streng regime. Ik weet nog – ik wilde eens een gaaf kippenpootje, dat een gast had overgelaten, voor mezelf apart leggen. Meneer Kemper zag het en zei tegen de kassier: ‘Schrijf voor deze meneer een rekening: 1 poulet, ƒ2,50.’ En ik moest betalen, want ik had iets gedaan wat niet mocht. Overgebleven eten werd in grote pannen bewaard. Daar mochten we een bord van gaan halen. We kregen er een pulletje bier bij.
Op het eten was meneer Kemper erg secuur. Hij stond altijd bij de deur waar de kelners met de schotels binnenkwamen en controleerde ze persoonlijk. Soms stuurde hij woedend een schotel terug. ‘t Moest allemaal prima zijn. Als een gast een klacht had en die klacht bleek gegrond, kreeg hij ander eten en hoefde die avond niet te betalen. Maar als iemand ongegrond klaagde, mocht hij Royal nooit meer binnen, wie hij ook was. In de grote tijd kwam bij ons de chic van Den Haag. Op geld werd niet gekeken. Ik heb baron Rengers eens honderd gulden zien gooien in het cimbaal van het zevenmansorkest van Pali, de grootste zigeunerviolist die ik ooit heb gehoord. Als hij goeie zin had, speelde hij de hele nacht door. Er was wel een soort sluitingswet, toen, maar we deden de luiken dicht en gaven de agenten buiten op de stoep bellen cognac. Trouwens – prins Hendrik was een vaste gast. En er kwam veel adel. Joekie van Pallandt, bijvoorbeeld. Die hebben we eens, toen hij een hele fles Grand Marnier had uitgedronken in een wasmand naar huis gebracht. Later stond hij onder curatele. Ik liep toen eens op mijn vrije dag met mijn vrouw door de Lange Poten waar hij, beschonken, verkeersagentje stond te spelen. Ik zei tegen mijn vrouw: ‘Laten we maar gauw doorlopen, anders herkent-ie me en moet ik hem geld lenen.’ Toen hij nog geld had, kwam hij op een avond verkleed als vrouw Royal binnen en stak een havanna op. Toch bleef hij altijd heer.
Die ouwejaarssoupers waren groots. Het was op die avond gewoonte dat er een speenvarkentje door het restaurant liep, dat dan levend aangeboden werd aan een voorname gast. Meneer Van Lynden kreeg het eens, bracht het bij een boer en offreerde, een jaar later, op oudejaarsavond een ham van dat varken aan meneer Kemper. Ach ja, zo ging dat toen. En nou zijn we met ouwejaar dicht. Meneer Kemper is in 1934 gestorven. Hij is tweemaal schatrijk en tweemaal doodarm geweest. Wie zijn uitvaart heeft betaald weet ik niet.”