9
Grootmoeder geeft raad
Die avond kwam ik totaal in de war thuis. En doodsbenauwd. Als ik een indiaan in zijn gezicht had gestompt zou hij dagenlang bezig zijn geweest wraak te beramen. En ik stelde me voor dat blanke jongens ook op wraak uit zouden zijn nadat ze in hun gezicht gestompt waren. Daarom dacht ik dat Roger mij zou willen overrijden met een boerentractor of een combine of een graanwagen of een op hol geslagen varken. Was Rowdy nog maar mijn vriend. Dan had ik hem achter Roger aan kunnen sturen. Dat zou zoiets zijn geweest als King Kong in gevecht met Godzilla.
Het drong tot me door hoezeer mijn gevoel van eigenwaarde, van veiligheid, op Rowdy’s vuisten gebaseerd was. Maar Rowdy had de pest aan me. En Roger had ook de pest aan me.
Ik was er goed in grote jongens die mij makkelijk aankonden, de pest aan me te laten krijgen. Dat is geen talent om blij mee te zijn.
Omdat mijn vader en moeder niet thuis waren, vroeg ik mijn grootmoeder om raad.
“Oma,” zei ik.
“Ik heb een grote jongen in zijn gezicht gestompt. En toen liep hij gewoon weg. En nu ben ik bang dat hij me gaat vermoorden.”
“Waarom heb je hem gestompt?” vroeg ze.
“Hij was me aan het pesten.”
“Dan had jij gewoon weg moeten lopen.”
“Hij noemde me Opperhoofd. En Kleine Squaw.”
“Dan had je hem in zijn ballen moeten trappen.” Ze deed alsof ze een grote vent in zijn kruis trapte en we moesten allebei lachen.
“Heeft hij jou geslagen?” vroeg ze.
“Nee, helemaal niet,” zei ik.
“Zelfs niet nadat jij hem had geraakt?”
“Nee.”
“En het is een grote vent?”
“Een reus. Ik wed dat hij Rowdy nog wel aan zou kunnen.”
“Wauw,” zei ze.
“Raar, hè?” zei ik.
“Maar wat betekent het?” Oma dacht een poosje diep na.
“Ik denk dat het betekent dat hij respect voor je heeft,” zei ze.
“Respect? Ga weg!”
“Ik ga niet weg! Kijk, jullie mannen en jongens zijn net groepen wilde honden. Die reuzenjongen is het alfamannetje van de school, en jij bent de nieuwe hond, en daarom heeft hij jou een beetje uitgedaagd om te zien hoe stoer je bent.”
“Maar ik ben helemaal niet stoer,” zei ik.
“Ja, maar je hebt de alfahond in zijn gezicht gestompt,” zei ze.
“Nu hebben ze voortaan wel respect voor je.”
“Ik hou veel van je, oma,” zei ik, “maar je bent gek.” Die nacht kon ik niet slapen omdat ik steeds maar aan mijn dreigende ondergang moest denken. Ik wist zeker dat Roger me ‘s-ochtends op school zou opwachten. Ik wist zeker dat hij me een keer of tweehonderd in mijn gezicht zou meppen en tegen mijn schouders en zo. Ik wist zeker dat ik binnenkort in het ziekenhuis zou liggen en soep door een rietje zou drinken. Daardoor ging ik doodmoe en doodsbenauwd naar school. Mijn dag begon net als anders. Ik kwam om halfdonker uit bed en scharrelde in de keuken rond op zoek naar iets te eten. Omdat ik niets anders kon vinden dan een pak mix voor sinaasappeldrank, maakte ik daar een liter of drie van en dronk dat allemaal op.
Toen ging ik naar de slaapkamer om mijn vader en moeder te vragen of ze me naar school konden brengen.
“Niet genoeg benzine,” zei mijn vader en hij viel weer in slaap. Geweldig, dan moest ik lopen.
Ik trok mijn schoenen en mijn jas aan en ging op weg. En ik had geluk, want mijn vaders beste vriend Eugene moest heel toevallig naar Spokane.
Eugene was een goeie vent, en een soort oom voor me, maar hij was altijd dronken. Niet straalbezopen, maar net dronken genoeg om dronken te zijn. Hij had een grappige, aardige dronk: altijd zin om te lachen en je te omhelzen en liedjes te zingen en te dansen.
Grappig dat de droevigste mannen zulke vrolijke drinkers kunnen zijn.
“Hé, Junior,” zei hij.
“Spring maar op mijn pony, man.” Dus ik sprong achter op Eugenes motorfiets en daar gingen we, nauwelijks de motor de baas. Ik deed mijn ogen maar dicht en hield me goed vast.
En in minder dan geen tijd waren we bij school. We hielden voor het gebouw stil en een heleboel van mijn klasgenoten zetten grote ogen op. Ik bedoel, Eugene had vlechten tot op zijn kont, dat was één, en we droegen geen van beiden een helm, dat was twee.
We zullen er wel gevaarlijk hebben uitgezien.
“Man,” zei hij.
“Er lopen hier wel een boel blanken rond.”
“Ja.”
“Kun je een beetje met ze overweg?”
“Ik weet niet. Ik geloof van wel.”
“Echt cool, hoor, dat je dit doet,” zei hij.
“Vind je?”
“Ja, man. Dat zou ik nooit kunnen. Ik ben een watje.”
Wauw, was ik even trots.
“Bedankt voor de lift,” zei ik.
“Reken maar,” zei Eugene.
Hij lachte en zoefde weg. Ik liep naar de school en probeerde de blikken van mijn klasgenoten niet te zien.
En toen zag ik Roger de schooldeur uit komen.
Man, nou zou ik moeten vechten. Shit, mijn hele leven is een vechtpartij.
“Hoi,” zei Roger.
“Hoi,”zei ik.
“Wie was dat op die motor?” vroeg hij.
“O, dat was mijn vaders beste vriend.”
“Die motor was cool,” zei hij.
“Vintage.”
“Ja, die heeft hij net.”
“Rijd je vaak met hem mee?”
“Ja,” zei ik. Een leugen.
“Cool,”zei Roger.
“Ja, cool,” zei ik.
“Oké dan,” zei hij.
“Tot kijk.” En toen liep hij weg.
Wauw, hij maakte me niet in. Hij deed zelfs aardig. Hij toonde respect voor me. Hij toonde respect voor Eugene en zijn motor. Misschien had oma wel gelijk. Misschien had ik de alfahond uitgedaagd en werd ik daar nu voor beloond. Ik ben dol op mijn grootmoeder. Ze is de slimste mens ter wereld. Met een gevoel of ik bijna een menselijk wezen was, liep ik de school in en zag de Mooie Penelope.
“Hoi, Penelope,” zei ik, in de hoop dat ze wist dat ik nu door de troep honden werd geaccepteerd.
Ze reageerde niet eens. Misschien had ze me niet gehoord.
“Hoi, Penelope,” zei ik weer. Ze keek me aan en snoof.
ZE SNOOF!
ALSOF IK STONK OF ZO!
“Ken ik jou?” vroeg ze.
Er zitten maar ongeveer honderd leerlingen op de hele school, ja? Dus natuurlijk kende ze me. Ze deed alleen maar bitchy.
“Ik ben Junior,” zei ik.
“Arnold bedoel ik.”
“Dat is waar ook,” zei ze.
“Jij bent die jongen die maar niet op zijn eigen naam kan komen.”
Haar vriendinnen giechelden.
Ik schaamde me dood. Ik mocht dan indruk hebben gemaakt op de koning, maar de koningin had nog steeds een hekel aan me. Mijn grootmoeder wist ook niet alles, denk ik.