7
Rowdy zingt de blues
De dag nadat ik had besloten van school te veranderen en naar Reardan te gaan, en nadat mijn ouders daarmee hadden ingestemd, liep ik naar de school van onze stam en zag Rowdy op zijn vaste plek op het schoolplein zitten. Hij was natuurlijk alleen. Iedereen was bang voor hem.
“Ik dacht dat jij geschorst was, eikel,” zei hij, wat Rowdy’s manier was om te zeggen: “Fijn dat je er bent.”
“Lik mijn reet,” zei ik.
Ik wilde hem vertellen dat hij mijn beste vriend was en dat ik ontzettend veel van hem hield, maar zoiets zeiden jongens niet tegen andere jongens, en niemand zei zoiets tegen Rowdy.
“Zal ik je een geheim vertellen?” vroeg ik.
“Als het maar geen meisjesgedoe is,” zei hij.
“Nee.”
“Oké, kom maar op dan.”
“Ik ga van school wisselen, ik ga naar Reardan.” Rowdy’s ogen werden klein. Zijn ogen werden altijd klein vlak voor hij iemand verrot sloeg. Ik begon te trillen.
“Dat is niet grappig,” zei hij.
“Dat was ook niet de bedoeling,” zei ik.
“Ik stap over naar Reardan. Ik wil dat jij meegaat.”
“En wanneer begin je aan die denkbeeldige reis?”
“Het is niet denkbeeldig. Het is echt zo. En ik ga meteen. Morgen begin ik op Reardan.”
“Hou op met die onzin,” zei hij.
“Je maakt me kwaad.”
Ik wilde hem niet kwaad maken. Als Rowdy kwaad werd, had hij dagenlang nodig om weer niet-kwaad te worden. Maar hij was mijn beste vriend en ik wilde dat hij wist hoe het zat.
“Ik zeg het niet om je kwaad te maken,” zei ik.
“Het is echt waar. Ik ga het reservaat uit, man, en ik wil dat jij meegaat. Kom op. Het wordt een avontuur.”
“Ik rijd niet eens door die stad heen,” zei hij.
“Hoe kom je erbij dat ik er naar school zou willen?”
Hij stond op, keek me diep in mijn ogen en spuugde toen op de grond.
Vorig jaar in de achtste klas gingen we naar Reardan om flag football tegen ze te spelen. Rowdy was onze geweldige quarterback en kicker en middle linebacker, en ik was de sullige waterdrager, en we verloren van Reardan met 45-0. Natuurlijk is verliezen niet echt leuk. Niemand wil een verliezer zijn.
We werden allemaal ontzettend kwaad en namen ons heilig voor ze bij de volgende wedstrijd in te maken. Maar twee weken later kwam Reardan naar het reservaat en versloeg ons met 56-10.
In het basketbalseizoen versloeg Reardan ons met 72-45 en 86-50, de enige twee wedstrijden die we dat seizoen verloren. Rowdy scoorde vierentwintig punten in de eerste wedstrijd en veertig in de tweede.
Ik scoorde negen punten in elke wedstrijd, drie keer uit tien voor een driepunter in de eerste en drie keer uit vijftien in de tweede. Het waren mijn twee slechtste wedstrijden van het seizoen. In het baseballseizoen sloeg Rowdy drie homeruns in de eerste wedstrijd tegen Reardan en twee homeruns in de tweede, maar toch verloren we met 17-3 en 12-2. Ik speelde in beide verloren wedstrijden mee, sloeg zeven keer uit en werd één keer geraakt door een worp van de pitcher.
En het droevige is: die keer raak was mijn enige treffer van het hele seizoen.
Na het baseballseizoen was ik captain van het Wellpinit Junior High Academie Bowl team tegen Reardan Junior High en we verloren met de grandioze einduitslag 50-1.
Ja ja, op één vraag wisten we het juiste antwoord.
Ik was de enige leerling, blank of indiaans, die wist dat Charles Dickens de schrijver was van A Tale of Two Cities. En dit kan ik je wel vertellen: wij indianen waren de slechtsten aller tijden en die kinderen van Reardan waren de besten.
Die kinderen waren fantastisch.
Ze wisten alles.
En ze waren mooi.
Ze waren mooi en intelligent.
Ze waren mooi en intelligent en indrukwekkend.
Ze waren vervuld van hoop.
Ik weet niet of hoop blank is. Maar ik weet wel dat hoop voor mij een soort sprookjeswezen is.
Man, ik was bang voor die kinderen op Reardan, en misschien was ik ook wel bang voor hoop, maar Rowdy had alleen maar de pest aan dat alles.
“Ik ga morgen naar Reardan, Rowdy,” zei ik. Nu pas zag hij dat ik het meende, maar hij wilde niet dat ik het meende.
“Dat doe je nooit,” zei hij.
“Je bent veel te bang.”
“Ik ga,” zei ik.
“Vast niet, je bent een watje.”
“Ik ga wel.”
“Je bent een schijter.”
“Ik ga morgen naar Reardan.”
“Meen je dat serieus?”
“Zo serieus als een tumor,” zei ik.
Hij kuchte en keerde me de rug toe. Ik legde mijn hand op zijn schouder. Waarom deed ik dat? Geen idee. Het was stom van me. Meteen draaide hij zich weer om en gaf me een zet.
“Raak me niet aan, achterlijk mietje!” gilde hij. Mijn hart brak in veertien stukken, één voor elk jaar dat Rowdy en ik elkaars beste vriend waren geweest. Ik begon te huilen.
Dat was absoluut geen verrassing, maar Rowdy begon ook te huilen, en dat vond hij vreselijk. Hij veegde zijn ogen af, keek naar zijn natte hand en schreeuwde. Ik weet zeker dat iedereen in het reservaat die schreeuw hoorde. Het was het afschuwelijkste dat ik ooit had gehoord. Het was pijn, pure pijn.
“Het spijt me, Rowdy,” zei ik.
“Het spijt me.” Hij bleef schreeuwen.
“Je kunt nog steeds meegaan,” zei ik.
“Je bent nog steeds mijn beste vriend.”
Nu schreeuwde Rowdy niet meer met zijn mond, maar hij bleef schreeuwen met zijn ogen.
“Jij denkt altijd al dat je beter bent dan ik,” gilde hij.
“Nee, nee, dat denk ik helemaal niet, dat ik beter ben dan anderen. Ik denk dat ik slechter ben dan alle anderen.”
“Waarom ga je weg?”
“Ik kan niet anders. Als ik niet wegga, ga ik dood.” Ik raakte weer zijn schouder aan en hij kromp in elkaar. Ja, ik raakte hem weer aan. Wat was ik toch voor idioot?
Ik was het soort idioot dat hard in zijn gezicht werd gestompt door zijn beste vriend. Béng! Rowdy stompte me. Béng! Ik sloeg tegen de grond. Béng! Mijn neus bloedde als vuurwerk.
Nadat Rowdy was weggelopen, bleef ik nog een hele poos op de grond liggen. Tegen beter weten in hoopte ik dat de tijd zou blijven stilstaan als ik me ook stil hield. Maar ten slotte moest ik wel opstaan, en toen ik dat deed wist ik dat mijn beste vriend mijn grootste vijand was geworden.