7 De geboorte van Amaal

1955

Vier jaar nadat de Verenigde Naties het optrekje van adobe financierden dat Hassan voor zijn gezin bouwde, werd er een door de vn gesponsorde jongensschool in Jenin geopend. Jack O’Malley bood hem een baan als onderwijzer aan, maar Hassan accepteerde het aanbod niet.

‘Er zijn anderen die geldige diploma’s hebben om onderwijs te geven. Het zou niet juist zijn om die baan aan mij te geven en niet aan een van hen’, hield Hassan vol. In plaats daarvan ging hij op die school werken als conciërge.

Toen hij zijn eerste salaris had ontvangen gaf Hassan cadeaus aan Dalia. Zij nam ze aan met een nieuwe vreugde, die haar starre rouw eindelijk doorbrak. En negen maanden later, tijdens de julihitte van 1955, werd hun derde kind geboren, Amaal.

Tot deze geboorte droeg Dalia nog steeds een mantel van droefenis om het verlies van Isma’iel, ze ging gehuld in een zwart verdriet dat haar bedekte van haar polsen tot haar enkels. Nu ze van die vochtige tent verlost was, en met de nieuwe baan van haar man, en de badkamer en de keuken die in aanbouw waren en die de plaats zouden innemen van de emmers en de wasketels, werd het wachten tot alles weer normaal zou zijn voor Dalia een draaglijk, voorlopig lot. Ze verruilde haar zwarte versleten sjaal voor de nieuwe die ze van Hassan had gekregen, een helderwitte van echte zijde. Er werd gezegd dat de geboorte van het kind zelfs een glimp had doen herleven van de vurige zigeunerin die ze ooit was geweest, al was het maar voor even. Hoewel Dalia’s vuur allang was uitgedoofd, herkende ze de wedergeboorte ervan in de kleine Amaal, als een wervelwind van leven die vorm had gekregen in haar dochter.

Al gauw onderkende Dalia de levendige nieuwsgierigheid in haar opgroeiende dochter, wier ondoorgrondelijke zwarte ogen bodemloos leken te zijn. Het meisje had iets magisch, iets van toverij, alsof ze was gematerialiseerd uit alchemistische toverspreuken en bedoeïense poëzie. Ze gedroeg zich alsof de wereld van haar was en op een keer had Dalia gezien hoe haar ondeugende dochter een paar andere kleine kinderen een beschaduwd straatje in duwde, terwijl ze riep: ‘Dat is de zon van mijn vader, ga weg!’

Het duurde niet lang voor het kind gedwongen was ingebeelde vriendjes in het leven te roepen die haar wilde natuur konden verdragen. Tot ze een andere ziel zonder vrienden vond: Hoeda.

Hoeda’s aard was zo passief en meegaand, dat het bij de kleine Amaal een instinct van mededogen wakker maakte. Het was een zonderling stel. Maar ze waren vriendinnen en er waren maar weinig kampbewoners die ooit de een zonder de ander zagen.

Ook toen Amaal al een hele poos naar de lagere school ging, bleef ze koppig en grillig. Behalve met haar vader, die ze maar weinig zag omdat hij lange werkdagen maakte. Ze verafgoodde hem. Wanneer ze in zijn buurt kwam lag er zo’n adoratie in haar ogen dat haar vader tot diep in zijn ziel werd geraakt. En wanneer Hassan zijn kleine meisje vasthield, deed hij dat met oneindige tederheid. Vaak wierp het kind, voor ze bezit nam van haar vader, een boosaardige blik op haar moeder, want Dalia was haar concurrent als het ging om Hassans genegenheid.

Dalia kon het niet opbrengen het kind lichamelijk te straffen, zoals ze wel bij Joessoef had gedaan. Ze liet Amaal over aan haar onstuimige grillen en ze keek naar haar dochter alsof ze een intense gevoeligheid zag, die haar jaren geleden had verlaten en tienmaal zo sterk in haar kind was teruggekomen. Dat was een perverse speling van het lot, want Dalia had geen enkel verweer tegen rauwe levenskracht en lef.

Dalia leerde een stoïcijnse moeder te zijn, en bracht haar verlangens en tedere gevoelens over met verschillende manieren van zwijgen. Tegenover deze kalme gereserveerdheid stelde het meisje slechte buien en nukkigheid, afgewisseld met momenten dat ze Dalia overlaadde met kussen en een koortsachtige behoeftigheid, uitbarstingen die bedoeld waren om haar moeder te provoceren. Dalia’s liefde kwam alleen tot uitdrukking als het kind sliep. Dan streelde ze haar dochters haar, toonde ze haar oneindige genegenheid met de kussen die ze haar als ze wakker was onthield.