Hoofdstuk 2
Lorraine Bennet, bij de meesten beter bekend als Rainey, had net alles klaargezet om te gaan schilderen toen de telefoon ging. Het was halfacht ’s ochtends.
Ze had een duur telefoonabonnement dat haar afschermde van telemarketeers. Het zou Barbara Landers wel zijn, een van de secretaresses van Mr. Goldberg, Raineys baas bij Global Greeting Cards.
Barb was net zo oud als Rainey, en single. Toen ze elkaar voor het eerst zagen, klikte het meteen, en ze hadden vaak samen geluncht en gedineerd. Barbara was een geboren New Yorkse, en Rainey had op feestjes al een hoop van haar vrienden leren kennen.
Een paar keer was ze al door een man uit gevraagd. Bijvoorbeeld door Ken Granger, een secretaris bij een advocatenkantoor die in hetzelfde flatgebouw woonde, en met wie ze een paar keer uit eten was gegaan. Haar moeder hoefde niet bang te zijn dat ze zou vereenzamen.
Ze liep van haar schildersezel naar haar bureau om de telefoon aan te nemen.
‘Rainey Bennet Fine Art Studio.’
‘Hallo Rainey, opnieuw met Don Felt.’
‘Hallo, Don.’
Don was het hoofd van de afdeling Illustratie bij Red Rose Romance Publishers. Gisteren had hij haar nog gebeld over een nieuw project, en hij had de gegevens die ze nodig had om aan de slag te gaan al doorgefaxt.
Met de opdrachten van Global Greeting Cards en Red Rose had ze op het moment eigenlijk meer werk dan ze aankon. Maar nee zeggen tegen een nieuwe opdracht? Geen denken aan. Het was haar levensonderhoud én haar leven.
‘Sorry dat ik je zo vroeg al bel.’
‘Dat valt wel mee, hoor, ik ben daarnet al in het park wezen joggen. Wat kan ik voor je betekenen?’
‘Mag ik van jou de naam en het telefoonnummer van het modellenbureau dat die man van die fantastische omslag van Verbintenis in Manhattan heeft geleverd?’
Haar blik gleed naar de muur waaraan haar olieverfschilderijen hingen. Ze was trots dat vijf van de acht doeken met dezelfde man erop als omslagillustratie waren gekozen. Nu was ze trouwens net aan het negende schilderij begonnen.
Al zei ze het zelf, die schilderijen waren écht fantastisch. Eigenlijk vooral dankzij die man, wist ze. Die vreemdeling met zijn krachtige mannelijke uitstraling. Ze zou hem het liefst op elke boekomslag laten figureren.
‘Die heb ik niet via een modellenbureau gevonden, Don.’
De verkoop van de boeken waar hij op stond was fenomenaal. De uitgever had haar al een paar keer rode rozen gestuurd om haar te feliciteren met haar uitstekende werk. Bovendien had ze zoveel opslag gekregen dat ze het zich eindelijk had kunnen veroorloven om naar New York te verhuizen.
‘Wat? Is dat brok mannelijkheid dat honderdduizenden vrouwenharten sneller doet slaan dan helemaal aan jouw verbeelding ontsproten?’
‘Nee.’ Ze zuchtte. ‘Ik heb een sterke fantasie, maar zo’n spetter als hem kan ík zelfs niet verzinnen.’
‘Dan heb je vast een vriendje waar je me nooit over verteld hebt.’
Rayne gniffelde. ‘Was het maar waar. Eerlijk gezegd weet ik niet eens wie het is.’
‘Maar… hoe heb je dan toestemming gekregen om hem af te beelden?’
‘Dat heb ik niet. Een jaar of twee geleden zag ik een foto van hem. Hij zag er zo goed uit dat ik hem steeds ongemerkt uit mijn hoofd begon te tekenen als ik aan het werk was.’
‘Van wie was die foto?’
‘Van mijn broer.’
‘Heb je die foto nog?’
‘Ik heb hem nooit in bezit gehad. Dat ik hem toevallig gezien heb, komt omdat ik mijn moeder indertijd hielp om de kamer van mijn broer schoon te maken, voordat hij naar huis terugkwam om weer naar school te gaan. Je weet toch hoe ik werk, hè? Ik haal mijn ideeën vaak van de straat. Of ik zie ergens een foto die me aanspreekt. Als er dan een gezicht lang genoeg blijft hangen, ga ik het vanuit mijn geheugen tekenen. Zo is dat hiermee ook gegaan. Bij ongeveer eenderde van de omslagen die ik gemaakt heb, heb ik geen model gebruikt.’
‘Dat weet ik, en het is ook nooit een probleem geweest. Nou ja, misschien is er nu ook niets aan de hand.’
Ze pakte de hoorn steviger vast. ‘Is er iets mis, Don?’
‘Het zal wel niets zijn, maar de juridische afdeling heeft me een memo gestuurd waarin ze om die informatie vragen.’
Ze knipperde met haar ogen. ‘De juridische afdeling? Weet je dan niet waar het over gaat?’
‘Nog niet. Maar, nu je gezegd hebt dat je zijn gezicht van een foto hebt, wil je me een plezier doen en je broer ernaar vragen?’
‘Maar Don, de man van die foto is gewoon iemand uit een groep vakantiegangers. Craig doet aan wildwatervaren, en ieder jaar gidst hij tientallen groepen die op vlotten de Coloradorivier afzakken. Hij maakt altijd een foto van een groep op de plaats waar ze aanleggen. Dit is het zesde jaar dat hij dat doet, en ik denk dat hij wel een stuk of honderd foto’s ergens in een schoenendoos heeft liggen. Ik weet niet eens van wanneer deze foto was.’
‘Staat er een datum op?’
‘Dat zal wel. Daar heb ik niet op gelet. Craig wil een sportzaak beginnen, en die foto’s wil hij daar ophangen, samen met opgezette vissen en elandkoppen. Ik betwijfel of hij zich nog veel van elke afzonderlijke tocht zal herinneren, laat staan dat hij nog namen weet.’
‘Zou je het hem toch willen vragen en het me dan zo gauw mogelijk laten weten?’
‘Weet je, Don, het is eind juni, en hij is al drie weken aan het varen. Het enige wat ik kan doen is een boodschap achterlaten bij het bedrijf waar hij voor werkt. Ze zullen hem vast vragen om mij terug te bellen, maar dat kan een paar dagen tot een week duren.’
Opnieuw viel er een stilte, en Rayne werd nog zenuwachtiger dan ze al was.
‘Weet je wat,’ prevelde Don uiteindelijk, ‘ik bel de juridische afdeling en vraag ze waarom ze zo nieuwsgierig zijn. Daarna bel ik je terug. Ben je vandaag verder thuis?’
‘Ja, ik ben nog bezig met de omslag voor Het Geheim van de Bruid. Overmorgen stuur ik je de plaat per koerier toe.’
‘Heel goed. Daar zie ik naar uit. Ik bel je gauw terug.’
Ze legde op en keerde terug naar haar ezel. Helaas had het telefoontje haar werklust getemperd, en in plaats van dat ze haar penseel opnam om de laatste hand te leggen aan het kant van de bruidsjurk, liep ze naar het schilderij dat ze voor Verbintenis in Manhattan had gemaakt.
Daar was hij. De belichaming van haar dromen, tot leven gewekt op het doek. Vol, glanzend, bruin haar. Blauwe ogen als van een viking, die dingen leken te zien die andere mensen zich niet kunnen voorstellen. Krachtige gelaatstrekken die wezen op een leven van hard werk, opofferingen en triomfen. De bouw en houding van een veroveraar onder zijn zakenkostuum. Duidelijk een man die nieuwe uitdagingen aandurfde.
Maar ook iemand die nog niet geraakt was door de oprechte liefde van een vrouw.
Waarschijnlijk kwam het doordat zijn hele voorkomen haar fascineerde dat ze hem zo levensecht had kunnen schilderen. Zó levensecht zelfs dat haar omslag bekroond was door de brancheorganisatie van Amerikaanse uitgevers.
In augustus zou ze haar prijs in ontvangst nemen. De schrijfster, Bonnie Wrigley, zou dan ook een prijs voor Verbintenis in Manhattan krijgen.
Het was een hele eer, maar toch was ze te veel aan het schilderij gehecht om er afstand van te doen. Toen de schrijfster bij Don had geïnformeerd of het te koop was, had Rainey gezegd dat ze het zelf wilde houden, maar dat, als ze nog een omslag voor haar mocht doen, Ms. Wrigley dát schilderij voor een vriendenprijsje kon kopen.
De telefoon ging opnieuw. Rainey nam op.
‘Don?’
‘Nee, u spreekt met Grace Carlow, het hoofd van de juridische afdeling van Red Rose Publishers. Ik heb Don net aan de lijn gehad, en ik vond het beter om u zelf even te bellen.’
Hoewel haar airconditioner aan stond, voelde Rainey dat haar voorhoofd bezweet raakte.
‘Fijn dat u zo snel belt, want na dat gesprek met Don was ik toch een beetje ongerust geworden.’
‘Het zal allemaal wel in orde komen. Waar woont u?’
‘Vlak bij Eighty-Sixth Street en Lexington Avenue.’
‘Dat is niet zo ver. Kunt u om tien uur op mijn kantoor zijn?’
Raineys groene ogen gingen wijd open. ‘Vandaag nog?’
‘Zeker. Hoe eerder we dit misverstand uit de weg ruimen, hoe beter.’
Dat klonk niet goed.
‘Ik leg het u wel uit als u er bent. Ik zit op de eerste verdieping, aan het einde van de gang.’
Ze hing op.
Met bonzend hart ging Rainey snel douchen. Daarna deed ze een strokleurige wikkelrok en een bleekblauw topje aan. Ze borstelde haar goudblonde haar, deed sandalen aan en vloog haar appartement uit.
Een lift was er niet. Ze rende drie trappen af, groette in het voorbijgaan een buurman, en verliet het vooroorlogse appartementencomplex.
Ze betaalde een hoge huur, en huisdieren waren er niet toegestaan, zodat ze haar hond bij haar ouders in Colorado had moeten achterlaten. Toch vond ze dat ze mazzel had, omdat ze vlak bij het Metropolitan Museum woonde. Een toplocatie.
Tot nu toe had ze geen spijt gehad van haar verhuizing. Ze had voldoende opdrachten, en na het leven in een klein stadje was New York een totaal andere wereld. Ze voelde zich klein als ze tussen de wolkenkrabbers liep. Alle rassen en types mensen kwam ze er tegen. Ze genoot van de drukte, de geuren en de geluiden op straat.
Rainey hield van Manhattan.
Hier gebeurde het allemaal, en zij maakte er deel van uit. Elke dag hier was heerlijk geweest.
Zou daar vandaag verandering in komen? Sinds het telefoontje voelde ze een blok beton in haar maag zitten. Wat had ze fout gedaan?
Gehaast liep ze het gebouw van Red Rose Publishers in, en ze nam de trap naar de eerste verdieping. Op het einde van de gang liep ze de deur van de juridische afdeling door en meldde ze zich bij de balie, waar ze direct werd doorverwezen naar de eerste kamer links.
‘Mooi! U bent op tijd.’ De vrouw achter het bureau was lang en stevig gebouwd, en ging gekleed in een wit broekpak en een zwart-witte blouse met een pied de poule-motief. Rainey schatte haar op een jaar of zestig. Ze zette een bril op die op haar woeste blonde haar had gerust en keek Rainey aandachtig aan.
‘Hoe oud ben je?’
‘Zevenentwintig.’
‘Je lijkt geen dag ouder dan eenentwintig. Bofkont! Noem mij maar Grace.’ Ze glimlachte en gaf Rainey een hand. ‘Ga maar zitten.’
‘Ik neem aan dat ik per ongeluk een beroemdheid heb afgebeeld,’ zei Rainey, toen ze tegenover Grace had plaatsgenomen.
Grace lachte geheimzinnig. ‘Heb je wel eens van de Sterling Bank of America gehoord?’
Rainey beet op haar lip. ‘Wie niet?’
‘Sterling Shipping Lines, zegt dat je iets?’
Rainey knikte. Ze voelde zich zwaar in de stoel zitten.
‘Opperrechter Richard Sterling? Senator Phillis Sterling? Ambassadeur Lloyd Sterling? Schout-bij-nacht Daniel Sterling?’
‘Ja,’ fluisterde Rainey. Ze zat bijna te kronkelen op haar stoel.
‘Dat zijn allemaal kleine jongens vergeleken met deze Sterling.’ Grace overhandigde haar een recente uitgave van World Fortune Magazine.
Rainey hapte naar adem toen ze de foto op de omslag zag. ‘New Yorkse glaskoning en miljardair Payne Sterling ontdekt oude begraafplaats vlak bij Wall Street tijdens werkzaamheden met glasvezelkabels in zijn onderaardse domein.’
Ze las de kop twee keer voordat ze de foto van de man goed durfde te bekijken. Hij droeg een spijkerbroek, had een bouwhelm op en leunde tegen een enorme kabelhaspel. Een fascinerende man, vond ze. Geen wonder dat ze hem had geschilderd.
‘O, jee.’ Raineys stem beefde toen ze Grace het blad teruggaf.
‘Zeg dat wel.’ De advocate keek haar vriendelijk aan. ‘Hij is een nakomeling van de graaf van Sterling die Engeland verliet om in Amerika zijn fortuin te maken.’ Ze tikte op de omslag. ‘Deze jongen schuwt de publiciteit als de pest, maar hij is zo aantrekkelijk dat hem niet veel rust gegund wordt.’
Rainey kreunde.
‘De juridische aspecten van Verbintenis in Manhattan zijn indertijd door Cynthia Taft behandeld. Ik was toen zelf op vakantie, en Cynthia is nieuw op onze afdeling. Ze komt uit Los Angeles, en ik denk dat de gelijkenis haar ontgaan was omdat Payne Sterling een ander soort beroemdheid is dan waar ze in Hollywood aan gewend was. Natuurlijk zag ik de gelijkenis wel toen ik terugkwam. Ik heb toen met Claud overlegd, en die vond dat we ons geen zorgen moesten maken. Het zou echt niet de eerste keer zijn dat een illustrator zonder het te weten een bestaand iemand op een omslag heeft gezet.’
‘Maar ik heb zijn gezicht wel vanuit mijn geheugen geschilderd,’ gaf Rainey toe.
‘Volgens Don is dat jouw vaste werkwijze.’
‘Ja.’
‘Ik zei aan de telefoon al dat het wel los zou lopen, maar we hebben wel de rest van de dag nodig om de zaak verder voor te bereiden.’
Rainey voelde haar hartslag versnellen. ‘Een zaak?’
‘Zijn advocaat heeft een aanklacht ingediend. Morgenmiddag om twee uur houdt de rechter al een zitting achter gesloten deuren, dus onze tijd is beperkt.’
‘Word ik nu aangeklaagd?’ riep Rainey ontzet.
‘Ja. Samen met de schrijfster, en Red Rose Romance Publishers.’
‘Mijn hemel!’
‘Grace trok een wenkbrauw op. ‘We hebben te maken met een Sterling. Die naam alleen al doet bergen verzetten. Maar maak je geen zorgen, want hij zal de zaak niet winnen. Trouwens, wie moeten we bij Global Greeting Cards benaderen voor een beëdigde verklaring dat je Mr. Sterling niet op hun kaarten hebt afgebeeld?’
‘Saul Goldberg.’
Ze knikte. ‘Die ken ik wel. Een goede man. Maar goed, eerst moeten we je moeder en broer binnen vierentwintig uur hier zien te krijgen. Red Rose betaalt de onkosten. Gaat dat lukken?’
‘Mijn moeder kan vast wel komen, maar ik weet niet of we mijn broer op tijd kunnen bereiken.’
‘Probeer het,’ zei Grace nadrukkelijk. ‘Mr. Sterlings advocaat, Drew Wallace, is erg goed. Hij heeft het zo opgezet dat hij ons onvoorbereid probeert te treffen, maar dat zal hem tegenvallen.’
Grace Carlow was een vrouw met pit, merkte Rainey. Het leek erop dat ze genoot van deze zaak.
‘Ik zal het bedrijf bellen waar Craig voor werkt en vragen of ze hem kunnen bereiken. Mijn moeder heeft het telefoonnummer.’
‘Als je haar dan toch aan de lijn hebt, vraag of ze die foto meeneemt. En trouwens, waar heb jij de schetsen die je van Mr. Sterling hebt gemaakt?’
‘De meeste liggen bij mijn ouders thuis.’
‘Vraag je moeder om ze mee te nemen. Trouwens, de schetsen die je thuis hebt, kun je maar beter verbranden.’
Het zou Rainey aan het hart gaan om de tekeningen die ze van hem in cowboykleding had gemaakt te vernietigen.
‘Gebruik mijn telefoon maar. Ik ga even met Cynthia praten. Die is bezig om Bonnie Wrigley op te sporen. Als ik terug ben, wil ik een officiële verklaring van je opnemen.’
Zodra Grace de kamer uit was, liep Rainey naar de andere kant van het bureau om te bellen. In Grand Junction, Colorado, was het pas kwart over acht. Haar vader, die tandarts was, zou nu wel naar zijn praktijk zijn. Hij zou het werk aan zijn partner moeten overdragen om haar moeder naar het vliegveld te rijden.
Er was afgesproken dat haar vader en moeder in de herfst naar New York zouden komen om alle beroemde plekken te zien. Daarna zouden ze een auto huren om met Rainey door New England te toeren. Zoals het er nu naar uitzag, zou haar moeder, en eventueel haar broer, een onverwacht voorproefje krijgen van een New Yorkse rechtszaal.
‘Goed nieuws,’ zei Grace tien minuten later toen ze weer binnenkwam. Bonnie Wrigley komt morgenochtend op ons kantoor. Hoe is het bij jou gegaan?’
‘Mijn moeder komt vanavond met het vliegtuig en neemt de spullen mee. De werkgever van Craig weet waar hij is en neemt nog contact op met mijn vader. Die zal hiernaartoe bellen om te laten weten hoe het ervoor staat.’
‘Heel goed. Heb je zin in lunch? De delicatessenwinkel op de hoek heeft uitstekende goulash en kwarktaart.’
‘Dat klinkt goed.’
‘Drink je koffie?’
‘Nee, bedankt. Ik heb liever sap of water.’
Grace belde haar secretaresse, steunde met haar ellebogen op het bureaublad en vouwde haar vingers in elkaar.
‘Die Mr. Wallace zal proberen aan te tonen dat Red Rose Publishers bewust de wet heeft overtreden door zonder toestemming zijn cliënt op de omslagen af te beelden, met als doel geldelijk gewin te behalen. Hij heeft ons gevraagd om verkoopcijfers van die boeken mee te nemen om te laten zien dat dankzij die omslagen onze omzet gestegen is.’
‘Het is allemaal mijn schuld,’ fluisterde Rainey, die zich steeds beroerder was gaan voelen. ‘Hij zou míj voor de rechter moeten slepen, niet het hele bedrijf.’
‘Hier bij Red Rose zijn we één grote familie. We zorgen goed voor onze mensen, en we zullen laten zien dat het werkelijk een vergissing was. Het ergste wat kan gebeuren is dat we Mr. Sterlings portret niet meer op onze omslagen mogen plaatsen.’
‘Wat wel jammer zou zijn,’ ging ze verder. ‘Hoewel hij een nieuw, wereldwijd communicatienetwerk heeft ontwikkeld, zal vijfennegentig procent van onze lezeressen niet weten wie hij is. Het enige wat hen interesseert, is dat er een ongelooflijk stuk op de omslag staat.’
‘Ja, dat is hij.’ Rainey durfde Grace niet in de ogen te kijken.
‘En jij bent het opmerkelijke talent dat hem zo adembenemend levensecht heeft weergegeven. Verbintenis in Manhattan staat in onze top tien van bestsellers, dankzij jou en Bonnie Wrigley. Red Rose heeft het maar wat getroffen met jullie.’
‘Bedankt. Ik hoop dat je dat nog steeds vindt als de zitting voorbij is.’
‘Daar maak ik me geen zorgen over. De waarheid brengt altijd vrijheid, weet je.’
Grace vroeg naar Raineys werkwijze, en er ontstond een animerend gesprek. De lunch werd gebracht, en de twee vrouwen zaten nog steeds te praten toen om drie uur de telefoon ging.
Het was Raineys vader. Craig was door zijn werkgever per helikopter naar Las Vegas gevlogen, en hij zou nog vóór middernacht op JFK Airport aankomen.
Grace leefde op bij dit nieuws. ‘Je broer zal in jouw verdediging een kroongetuige zijn. Ik ben erg blij dat hij komt. Het gaat beter dan ik durfde hopen.’
‘Als jij dat zegt…’
‘Absoluut. Morgen om halfnegen komen we bij elkaar in de vergaderkamer hier. Dan zal ik uitleggen wat ons te wachten staat en je moeder en broer voorbereiden op het soort vragen dat Mr. Wallace zal gaan stellen. Jij zult voor hem moeten tekenen.’
Rainey fronste haar wenkbrauwen. ‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Ik vermoed dat hij je een afbeelding gaat voorhouden van een man of een vrouw die je nog nooit gezien hebt, en dan vraagt of je die persoon uit je hoofd wilt natekenen. Hij zal vast ook voor een schetsblok en potloden zorgen.’
‘Dat zal me wel lukken.’
‘Uiteraard.’
‘Wat zal ik aantrekken?’
‘Wat je nu draagt is prima.’
Rainey stond op. ‘Heel erg bedankt voor je hulp. Ik weet niet of ik ooit iets voor je terug kan doen.’
‘Het hoort gewoon bij mijn werk, hoor.’
‘Evengoed ben ik je erg dankbaar. Tot morgen.’
Onderweg naar huis kocht Rainey eten en bloemen, en in haar appartement ruimde ze op en maakte ze alles in orde om haar broer en moeder te ontvangen.
Haar moeder kwam om zeven uur ’s avonds, en haar broer om elf uur. Gelukkig had hij een slaapzak bij zich. Moeder mocht op de slaapbank, en Rainey zelf sliep op de futon.
Voordat ze gingen slapen bekeek Rainey de stapel foto’s, tot ze die ene vond waar alle ellende mee begonnen was. Haar broer kon zich de man nog goed herinneren, maar wist niet meer hoe hij heette.
‘Wat voor iemand was het, Craig?’
‘Het staat me bij dat hij sympathiek was, dat hij alles even boeiend vond en dat hij zich helemaal thuisvoelde op het water.’
‘En verder?’
‘Het was een groep van twintig mensen. Als ik aan een tocht begin, pik ik er in gedachten altijd iemand uit die me in een eventuele noodsituatie een betrouwbare hulp lijkt. De keuze viel op hem, want de meeste mensen raken, als het water ruig is, een beetje in paniek, maar hij niet.’
Dat kon geen man zijn, dacht Rainey na Craigs verhaal, die ze het vel over de oren zou halen.
Ondanks die gedachte, en ondanks de geruststellende woorden van Grace die middag, was ze er niet gerust op. ’s Nachts werd ze snikkend wakker.
De volgende dag bleek dat Bonnie Wrigley het ook moeilijk had gehad. Ze verscheen met een betrokken gezicht en gezwollen oogleden in de vergaderruimte.
Het was voor het eerst dat Rainey haar ontmoette. Haar schuldgevoel was ondertussen honderd keer zo groot geworden, en in Bonnie vond ze een lotgenote die moest gaan uitleggen hoe ze het verhaal van Verbintenis in Manhattan had verzonnen.
De morgen vloog voorbij terwijl Grace iedereen instructies gaf. Na de lunch vertrok de hele entourage van zo’n twintig mensen per taxi naar het gerechtsgebouw op Broadway.
Rainey vond dat er overdreven veel veiligheidsbeambten voor het gebouw geposteerd stonden. Binnen waren er nog meer. Ze werd met haar familie door een paar parketwachten naar de juiste rechtszaal gebracht, waar nóg meer wachten stonden. Goed, ze had nog net geen handboeien om, maar ze voelde zich bijna een misdadigster toen ze een plaats rechts vooraan aangewezen kregen.
Grace kwam binnen met Cynthia Taft. Ze zagen er bijzonder ontspannen uit toen ze vóór hen aan een tafel gingen zitten. Maar nog steeds was ze er niet gerust op. Bonnie ook niet, zo te zien.
Het voelde allemaal zo onwerkelijk! Gisteren was ze nog vol goede moed en werklust opgestaan, en toen was er dat telefoontje gekomen dat haar hele leven op de kop had gezet.
In zichzelf gekeerd als ze was, merkte ze pas dat de tegenpartij aankwam toen Craig tegen haar fluisterde.
Ze draaide zich om en zag twee mannen in donkere zakenpakken naar een tafel aan de linkerkant lopen.
Haar blik werd onweerstaanbaar naar de man van de foto toe getrokken. Hij was lang en krachtig gebouwd, en bewoog met een soepele, mannelijke gratie. Zijn uiterlijk en vitaliteit hadden haar kunstenaarsoog al eerder getroffen, maar in het echt was zijn uitstraling nog krachtiger. Onweerstaanbaar zelfs.
Uit angst dat hij haar zou zien staren, keek ze van hem weg. Hoe kon ze trouwens wegdromen bij het zien van de man die haar voor de rechter had gebracht?
‘Allemaal opstaan voor het hof.’
Geschrokken door de stem van de gerechtsdienaar stond Rainey haastig op. De rechter kwam binnen en nam plaats.
‘Het hof van New York City, New York, is nu in zitting. De Eerwaarde James E. Faulkner, Rechter van Toezicht voor de stad New York, zit voor.’
De Rechter van Toezicht voor New York? Raineys benen begonnen te beven.
‘U mag gaan zitten.’