30
Via een tweebaansweg reden Thom en Jolien naar de snelweg. Ze verlangden allebei naar huis. De schemering was gevallen en het was, hoe kon het anders, al met al wéér een te lange en emotionele dag geweest. Het was gelukkig op dit uur stil op de weg, ze konden ongehinderd doorrijden. Links van hen lag een kaarsrecht kanaal, waarin zo af en toe een binnenvaartschip voer. Jolien dacht terug aan de afgelopen dag. Hoe de jongens gezwaaid hadden achter de busruit. Hoe ze Thom opeens heel erg alleen vond staan. Hoe kwaad ze nog steeds was op haar ouders, dat het over moest zijn. Ze nam zich voor hen op te bellen om te zeggen dat ze niet wilde dat er zo met haar Thom werd omgegaan.
Weer schemerde de verlichting van een schip. Jolien keek ernaar. Van het schip zwierf haar blik naar Thoms handen op het stuur. Zijn knokkels lichtten op in het schemerlicht. Hij klemde het stuur stevig vast. 'Ben je moe, Thom?'
'Gaat wel,' zei hij wat afwezig.
'Zit je aan ingewikkelde dingen te denken?'
'Een beetje.' Hij lachte wat. 'Maar dat moet ik eigenlijk niet doen.' *
Ze reden een poosje in stilte voort.
'Maak je je ook zorgen over de jongens?'
'Tja, natuurlijk wel.' Hij zuchtte. 'Het lijkt goed te gaan, maar ze zijn toch maar opeens hun moeder kwijt.'
'Het is veel tegelijkertijd,' zei Jolien. 'De maatschap, de dood van Linda, de jongens in huis en ze tegelijk het huis uit zien gaan.' Ze lachte. 'En dan kwam ik er ook nog bij.'
'Dat maakt de zaak inderdaad extra ingewikkeld,' zei Thom plagend.
Maar het viel Jolien op dat hij het wat robotachtig zei. 'Nog drie kwartier, dan zijn we weer thuis,' zei ze, ook om zichzelf gerust te stellen. Dan kunnen we uitrusten, dacht ze. Een hele nacht lang slapen. Als een blok.
'Naar welk huis gaan we. Naar jou of naar mij?'
'Zeg het maar, Thom. Jij mag kiezen.'
'Naar mij?
'En morgen hoefje niet vroeg op te staan,' bedacht Jolien opeens hardop.
'Hm,' klonk het naast haar.
'Zal ik soms rijden?'
'Nee hoor.'
'Echt niet?'
'Lief van je, maar het hoeft niet.'
In de lampen doemden waarschuwingsborden op voor wegwerkzaamheden. Een verkeerslicht stond op rood. Ze wachtten, ook al kwam er al die tijd geen tegenligger aan. Het sprong op groen maar Thom reageerde niet.
'Groen!' waarschuwde Jolien.
Thom trok niet op.
'Thom? Het licht is groen hoor!'
'Jolien,' hoorde ze gesmoord naast zich. 'Jolien, ik voel me zo rot.' Hij snakte naar adem. 'Ik heb het al een poosje, maar het wordt erger. Ik heb zo'n pijn op mijn borst.'
Hoe het kon, wist Jolien niet meer, maar ze stuurde de Volvo op topsnelheid terug langs het kanaal. Ze wist maar één ding: ze moesten zo snel mogelijk in het stadsziekenhuis zijn. Ze wilde naast zich kijken, naar waar Thom zat, maar ze moest vooruit blijven zien, naar de weg. Uitkijken naar het richtingbord terug naar de stad van haar jeugd, waar ze op het gym had gezeten, waar de patiënten uit het dorp naartoe werden gestuurd, naar het stadsziekenhuis waar ze Thom moesten redden. Ze voelde opzij naar zijn hand en was bang dat die koud was. Zijn hand drukte heel even de hare terug. 'Gaat het?' vroeg ze.
'Het is er nog steeds.'
Jolien probeerde of het gaspedaal dieper ingedrukt kon worden. De snelheidsmeter liep niet op. Dit was een hartinfarct! O god nee, dit was geen hartinfarct. Hij was moe, overwerkt... Maar hij had pijn op zijn borst. Steken door zijn borstbeen. Hij snakte daarnet naar adem!
Eindelijk schoot ze de zijweg in, een nieuwbouwwijk van de stad door die ze niet kende. En opeens liep de weg langs een plein, waren er hoge bomen, en wist ze dat rechts om de hoek vroeger de ingang van het ziekenhuis was. Bijtijds zag ze een bord met verwijzingen, vond de eerste hulp, scheurde rakelings langs de stoep de lichtcirkel van een portiersloge in. Wat Jolien zei in de intercom wist ze niet, maar ze gehoorzaamde de stem die haar links liet parkeren en voor ze het wist werd Thom uit de auto geholpen en weggereden op een brancard en draafde ze erachteraan.
Pas in de onderzoekskamer durfde ze goed te kijken. Thom zag bleek, er parelde zweet op zijn gezicht. Ze waren al bezig een cardiogram te maken, iemand anders nam bloed af, en weer iemand anders vroeg of mevrouw misschien koffie wilde.
Het was ook te mooi om waar te zijn, drensde het door Joliens hoofd. Het kon stuk. Zelfs de jongens waren veel te aardig. Hij was blij dat ze geen kinderen wou. Jij bent jij en van jou hou ik. Voor ons is het normaal iets aan een of ander project te doen. Bij jou of bij mij? Jolien pakte angstig Thoms hand. Ze vervloekte zichzelf dat ze niet sterker was. Dat ze haar gezicht niet kalm en rustgevend kon houden.
'Dat heb je nou met een ouwe vent.' Thom probeerde te glimlachen.
Jolien kuste zijn voorhoofd, zei dat ze van hem hield en dacht: hij gaat toch al minder werken, hoe kan dit nou?
De cardioloog bestudeerde het cardiogram. Waarom keek die man nu niet opgelucht? Waarom zei hij niet dat Thoms hart gezond was? Jolien vroeg zich af of ze moest zeggen dat Thom specialist was. Of had hij dat zelf al gedaan?
'We willen dat u een nachtje op de hartbewaking blijft,' zei de cardioloog. 'Voor uw vrouw hebben we een kamer. Maar gaat u gerust eerst met uw man mee naar de afdeling, mevrouw. We wachten op de uitslagen van het lab.'
Eindeloze gangen. Heel andere eindeloze gangen waren dit zonder Thoms fladderende witte jas. De wielen van de brancard suisden waarbij de verpleegkundige met haar piepende schoenzolen de maat aan gaf. Drie voor twaalf, zeiden de wijzers van de klok. De hartbewakingsafdeling was net zoals die van hen. De kamers die rondom de bewakingsunit waren gegroepeerd, waren bezet door patiënten. Hoe kon hel nou dat Thom in zo'n kamer blijven moest? Zorg voor een happy end, Jolien. Leef in godsnaam lang en gelukkig samen. Verdomme, zei Jolien tegen zichzelf, hou op, wees nou eens sterk!
Jolien lag aangekleed op bed. Ze durfde het licht niet uit te doen. Thoms gezicht zweefde voor haar geestesoog. Had hij eigenlijk niet al een paar dagen grauw gezien? Maar hij had een onvoorstelbare conditie! Ze had hem nauwelijks horen hijgen in de duinen. Hij was toch getraind, zei hij zelf. En de jongens hadden nog wel cholesterolarm gekookt.
Hij werkte te hard! Er bleef maar een spaarzaam moment voor hemzelf. En zij, Jolien, eiste veel te veel van hem. Waarom had hij nu per se 's nachts al van haar moeten zeggen hoe het zat met dat Zwitserse kantoor? Hij had rust nodig. Was ook meteen daarna in slaap gevallen. Hij was natuurlijk toen al oververmoeid. En de dood van zijn vrouw, de jongens erbij, wat vergde dat allemaal? Dan zij nog met haar verliefde gezeur.
Er werd op de deur geklopt. Jolien schoot overeind.
'Niet zo schrikken, mevrouw Van Wassenaar,' zei een verpleegster. 'De toestand is stabiel, er is niets acuuts met uw man. Ik kom even kijken hoe het met u gaat. Wilt u misschien iets om te kunnen slapen?'
Jolien barstte in tranen uit. 'Hij mag niet doodgaan!' zei ze snikkend. 'Hij is net zo gelukkig, gaat minder werken. Ik hoef geen slaapmiddel, ik moet wakker blijven voor als er iets is.'
'Maar het is stabiel,' zei de verpleegster met nadruk. 'We volgen alles constant. Er is op dit moment alleen een geringe enzymafwijking. Dat kan door weefselversterf komen, zoals bij een infarct, maar ook door een simpel schaafwondje of een bloedneus. Kom, zal ik koffie of thee voor u halen? Of wilt u liever frisdrank, warme melk?'
De verpleegster legde een arm over haar schouder. 'Kop op,' zei ze, 'niet meteen hel ergste denken. Probeer een beetje reëel te blijven, uw man is dat ook. En probeert u zich wat af te leiden. Met deze knop kunt u de radio aanzetten. En in dit kastje liggen een paar videobanden voor de videorecorder. Pak anders een tijdschrift of probeer te slapen. En als u het vervelend vindt om alleen te zijn, klop gerust even bij het kantoortje aan.'
Toen de verpleegster weg was, drong het pas tot Jolien door wat ze gezegd had. Dat de toestand stabiel was en die enzymafwijking niet doorslaggevend. Ze snoot haar neus, en keek in de spiegel, kamde haar haar voor het geval Thom naar haar vroeg. Ze keek rond. Ging zitten bij het tafeltje en zag het kleine bloeiende plantje dat er midden op stond, waardoor ze weer moest huilen. Het was halfvijf. Om zes uur kon ze misschien wel naar Thom toe. Nog maar anderhalf uur. Ze stond op, pakte een tijdschrift en zette de radio aan. Ze ging weer zitten, bladerde en dacht na.
Jolien schrok wakker.
'Het is acht uur.' De verpleegster lachte haar toe. 'U hebt lekker zitten slapen! Ik vind dat u nu maar bij uw man moet gaan ontbijten. Het is prima met hem.'
Thom zat rechtop tegen de kussens. Hij lachte, en zag niet grauw, maar zelfs nogal bruin in zijn gekke witte ziekenhuisjak. Zijn krullen waren netjes gekamd. Hij strekte zijn armen naar haar uit. 'Heb je wel geslapen?' vroeg hij. 'Wat bezorg ik je een last!'
Jolien schudde haar hoofd. 'Ik bedoel, ik heb geslapen en hoe durf je dat te zeggen... last! Heb je nog pijn?'
Nee, Thom had geen pijn. Hij voelde zich eigenlijk prima, had zeker zes uur als een blok geslapen en wilde weten wat hem mankeerde. Maar pas om ongeveer tien uur zou de dienstdoende cardioloog komen. Het was tenslotte zaterdag.
'Wel een andere manier van trimmen zo,' zei hij lachend.
Zijn lach was een pleister op haar ziel. Mocht ze hopen dat hij beter werd? Ze pakte zijn hand, drukte er lang haar lippen op en omdat ze niet wilde huilen, lachte ze maar.
Het ontbijt werd gebracht. Het was onwezenlijk. Thom met kabeltjes vanaf zijn borst in een wit jak, boterhammetjes met jam etend in een ziekenhuisbed. Hij vertelde hoe gek hij het had gevonden om te worden gewassen en dat het natuurlijk wel goed was zelf eens in een ziekenhuis te liggen. En hij vroeg zich af of de jongens al in St. Jean konden zijn en of Jolien de autotelefoon straks wilde halen.
De cardioloog kwam een uur te vroeg. Joliens hart bonsde in haar keel. Waarom kwam hij zo vroeg? Waarom lachte die man zo hartelijk? Waarom deed hij zo amicaal, was dat om de boodschap te verzachten? Of omdat Thom een collega was? Tergend langzaam liep hij met Thom een voor een de uitslagen, waarden en cardiogrammen door op de paperassen die hij bij zich had.
'Maar wat was het nu wél?' hoorde ze Thom op een gegeven moment vragen.
De cardioloog haalde zijn schouders op. 'Spanningen, te druk geweest zoals wij allemaal. Waarschijnlijk zitten hyperventileren, waardoor opeens die hartkloppingen en die pijn op je borst. Nou ja, collega, dan ga je je zorgen zitten maken. Je wordt nog gespannener en de zaak loopt uit de hand. Maar één ding: dat hart van jou mankeert niets. Helemaal niets. Al zou je hardlopend naar huis toe moeten, dan kan het nog. Je bent hartstikke kerngezond.'
Je bent hartstikke kerngezond, zong het door Jolien heen. 'Rij jij of rij ik?' vroeg ze. Ze kon het nog maar nauwelijks geloven. Ze stonden bij de Volvo. Maar we staan hier samen, dacht ze. Met z'n tweeën! Thom is helemaal kerngezond. Hij staat daar, in zijn eigen jack. Is het wel echt waar of droom ik? De zon brak door de mistige hemel. Jolien keek ernaar. Het was tien uur. Ze gingen naar huis!
'Ik rij,' zei Thom en hij hield zijn hand op voor de sleutels. 'Ik ben tenslotte het meeste uitgerust.' Ook hij keek naar de lucht. 'Het wordt prachtig weer, zie je dat? Wie had dat gedacht?'
Het was Jolien duidelijk dat hij meer dan alleen het mooie weer bedoelde. Ze zocht naar iets om te zeggen, maar herhaalde: 'Ja, wie had dat gedacht?'
Ze stapten in. Thom stak de sleutel in het contact. Hij wilde starten, keek opzij en zag Jolien. Ze glimlachte, met haar ogen wat toegeknepen door de zon. Er brak iets in hem, dat een snik aan hem ontwrong, ik wist bijna zeker dat ik er was geweest.'
Jolien trok hem naar zich toe. Ze hield hem stijf tegen zich aan. Het was te groot voor woorden. Ze streelde zijn haar, kuste het, drukte zijn hoofd tegen haar aan.
Toen zuchtte Thom door zijn tranen heen. Hij maakte zich los. 'Mijn Jolien,' zei hij.
'Mijn Thom,' zei Jolien tegelijkertijd.
Ze reden langzaam weg. Onder de hoge bomen door, langs het plein, door de nieuwbouwwijk en ten slotte weer langs het kanaal.
'Gaan we naar jou of naar mij?' vroeg Jolien.
'Naar jou.'
'Maar we zouden gisteravond naar jou gaan,' herinnerde Jolien zich.
'Maar we kunnen bij jou gaan trimmen.'
'Doe niet zo gek!'
'Maar dat zei hij,' zei Thom. 'Hij zei, leef zoals je nu leeft, maar werk minder. Joggen, uitstekend. Niet roken, niet te veel drinken, geen vette hap. Dat geldt voor iedereen. En veel vrijen.'
Jolien schoot in de lach. 'Dat zei hij vast niet!'
'Nou,' zei Thom ernstig, 'dat adviseren ze in het algemeen.'
'Wie adviseren dat?'
'Artsen.'
'Dus dan is het waar?'
'Helemaal waar.'
'Wil je dan die parkeerplaats oprijden die volgens dat bord over tweehonderd meter komt?'
Thom lachte. 'Wat wil je daar dan doen?'
'Even stilstaan.'
Hij sorteerde voor, reed de parkeerplaats op en zette de motor uit. 'Gehoorzaam hè?' zei Thom.
Er kwam geen antwoord. Hij draaide zich naar Jolien. Hij zag dat ze zich verbeet, maar dat de tranen over haar wangen biggelden.
'Nu moet ik zomaar huilen,' zei ze snikkend toen Thom haar in zijn armen nam. 'Ik kan er niets aan doen. Ik ben zo bang geweest!' Toen voelde hij dat zij door haar tranen heen moest lachen. 'Gelukkig is het tóch een happy end.'
'End? Kom nou,' zei Thom verontwaardigd, 'dit is pas het begin!'