4
Tia

Als je je kind weggeeft, kun je net zo goed je benen weggeven, want je zult de rest van je leven verminkt zijn.’
Tia moest denken aan de woorden van haar moeder terwijl ze het gezicht van haar dochter bestudeerde, vastgelegd op de foto’s die over de keukentafel verspreid lagen. Op dat moment had Tia het wreed gevonden dat haar moeder dat zei, maar nu besefte ze dat het een laatste wanhopige poging was geweest om haar voor haar dood nog wat laatste wijze woorden mee te geven.
Tia negeerde de zondageditie van de Boston Globe terwijl ze de foto’s bekeek. Elk jaar rond de verjaardag van haar dochter, in maart, arriveerde er een nietszeggend, vriendelijk briefje met vijf foto’s van Caroline Fitzgerald. Ze nam de vijf jaar oude Honor op: in kleermakerszit op een dekbed met een roze overtrek, netjes gekleed in een roodfluwelen jurkje, op een schommel terwijl ze zich afzette met haar stevige beentjes, met een pop in haar handen, op het strand, waar ze een ambitieuze kuil aan het graven was. De foto’s lagen al op tafel sinds ze gisteren met de post waren gekomen, en Tia keerde er telkens naar terug om de beelden in haar geheugen te griffen. De hunkering om haar dochter te zien bereikte zijn hoogtepunt in maart, wanneer Honors verjaardag, de bezorging van nieuwe Honor-foto’s en de datum waarop Tia’s moeder was gestorven samenvielen.
Tia’s fantasieën over het moederschap waren geen grootse visioenen. Ze verlangde naar de bevrediging van het eenvoudige, alledaagse, fysieke moederen; dagelijkse moedertaken als melk inschenken en het haar van haar dochter vlechten waren het onderwerp van haar dagdromen geworden. Het leek ondenkbaar dat haar dochter haar liefde niet ergens op een heel basaal niveau kon voelen. Wanneer ze lieve gedachten had over haar dochtertje, stelde Tia zich voor dat ze een liefde uitstraalde die tot Honor kon doordringen.
Ze beet op haar onderlip toen ze een close-up pakte van Honor met een pop en zocht naar gelijkenissen met haar en Nathan. Honors dikke, glanzende haar deed Tia aan Nathan denken. Net als hij was Honor op een aantrekkelijke manier grof gebouwd, als een dikke, rijk gevulde soep. Alleen de intense blik van het kind deed aan Tia denken. Ze hield de foto dichterbij, maar kon Honors gezichtsuitdrukking niet peilen.
Soms wilde ze niets liever dan verlost worden van haar verlangen naar Honor, maar meestal koesterde Tia de schrijnende pijn. Dat verlangen was het enige wat haar met haar dochter verbond, en ze kon het niet over haar hart verkrijgen om het weg te wensen.
Tia schonk een heel klein druppeltje whisky in haar kopje koffie van die ochtend, en vervolgens smeerde ze, bij wijze van eerbetoon aan haar foute beslissingen en Nathan, vette roomkaas met zalm op een bagel. Nathan had de Iers-Italiaanse Tia laten kennismaken met gerookte zalm. Hij bezwoer dat de bagels in Boston niks voorstelden in vergelijking met die uit New York, maar Tia had nooit andere geproefd.
Nathan had haar ook laten kennismaken met onbeantwoorde liefde. Sommige mannen bezorgden je een deuk in je hart, maar die heelde vanzelf als ze eenmaal weg waren. Nathan had er hele happen uit genomen, en Tia was bang dat ze de rest van haar leven zou blijven zoeken naar de ontbrekende stukken. Ze zou nooit veilig zijn voor hem. Als er een vaccin tegen hem bestond, zou ze het meteen inspuiten.
Met de bagel ver bij de tafel vandaan, zodat er geen kruimels op de foto’s terecht konden komen, bestudeerde Tia de bovenste foto. Haar dochter zag er op haar vijfde veel ouder uit dan op haar vierde, maar wat wist Tia er nou van? Haar kennis over kinderen was heel vaag.
Alles wat haar moeder had voorspeld met betrekking tot het verlies van Honor was uitgekomen.
Die gedachte maakte whisky de ideale aanvulling op haar bagel.
Tia’s moeder was een paar dagen voor Honors geboorte gestorven. Nathan had ze voor het laatst gezien op de dag dat ze hem op de hoogte had gebracht van haar – hun – zwangerschap. Elk jaar werd het verdriet sterker en verstikkender, en vandaag kon Tia nergens aan denken, behalve aan hoe stom het van haar was dat ze niet naar de wijze woorden van haar moeder had geluisterd, en hoe graag ze haar alsnog zou willen zeggen hoezeer het haar speet dat ze niet de waarheid had verteld.
 

*

 
Zo gauw Tia op maandagochtend op haar kantoor kwam, gooide ze de ramen open, want zodra haar collega Katie binnenkwam, wist ze, zou die haar vest strak om zich heen trekken en haar aankijken alsof ze op Antarctica werkten, en dat terwijl de eerste fluisteringen van de lente al over de beschadigde vensterbank naar binnenglipten.
Lekkere geuren waren zeldzaam in het Jamaica Plain-seniorencentrum, waar Tia werkte. Hoop was hier niet ruimschoots voorradig. Elke dag moest Tia vechten om zich niet te laten overweldigen door de droefheid van haar cliënten. Het grootste geschenk dat ze hun kon geven, was de kracht en onoverwinnelijkheid van haar jeugd, dat wist ze; maar ze was bang dat ze, als ze niet uitkeek, haar cliënten niet meer zou weten te inspireren en een negenentwintigjarige bejaarde zou worden, die kreunde als ze opstond uit een stoel en steunde van zelfmedelijden. Misschien was dat ook wel Katies probleem: ze was pas zesendertig, en toch kreeg ze het koud zodra de temperatuur onder de eenentwintig graden dook.
Katie kwam bevend binnen. ‘Brr.’
‘Zal ik de verwarming aanzetten?’ Tia was doodsbang voor Katies afkeurende geluidjes.
‘Het gaat wel.’ Katie rilde alsof er buiten een sneeuwstorm woedde. ‘Wat heb je afgelopen weekend gedaan?’
‘Niet veel.’ Tia deed het raam dicht.
‘Wij zijn met de kinderen naar Cape Cod geweest.’ Katie zuchtte alsof ze gewoonlijk in het weekend huizen bouwde voor Habitat for Humanity.
Tia wist hoe ze Katie blij moest maken. ‘Je had wel een vrij weekendje verdiend,’ zei ze, terwijl ze aan haar gehavende metalen bureau ging zitten.
‘Bedankt dat je die boodschappen voor me hebt aangenomen.’ Katie rilde nog een keer licht voordat ze het roze vel papier aanpakte dat Tia haar voorhield. Ze hadden dezelfde functie – allebei waren ze adviseur voor de oudere cliënten –, maar Katie maakte heel duidelijk dat ze zichzelf, met haar master in maatschappelijk werk, superieur achtte aan Tia met haar bachelor in de psychologie. Tia’s tweekamerappartement in Jamaica Plain viel in het niet bij Katies vorstelijke huis in Beacon Hill. Katie bedankte Tia voor haar hulp alsof die haar assistente was.
‘Wie is dat?’ Katie trok aan de glanzende foto waarvan een hoekje uit Tia’s versleten adresboekje stak.
‘Dat is het kindje van mijn nicht.’ Tia probeerde het kiekje terug te pakken, maar Katie hield het buiten haar bereik.
Ze tuurde ernaar. ‘Leuk meisje. Mooie ogen. Wel een beetje aan de mollige kant.’
Tia griste Honor uit Katies hand. ‘Wat nou? Ze is nog maar een klein kind, godbetert.’
‘Overgewicht is een enorm probleem. Ik durf te wedden dat jij je nooit druk hebt hoeven maken over je gewicht. Je bent slank. Net als ik.’ Katie streek met haar handen over haar zijden. ‘Ik hou mijn kinderen heel goed in de gaten. Aan Jerry’s kant zijn ze nogal stevig.’
Tia klemde haar lippen op elkaar en gooide de foto in de prullenmand, om niet meer naar Honor te hoeven kijken en niet meer over haar te hoeven praten.
‘Wat doe jij nou?’ Katie deed een stap naar voren, alsof ze de foto van de ondergang wilde redden.
‘Ik heb al te veel rommel.’ Tia kreeg een knoop in haar maag toen de foto in de prullenmand terechtkwam.
Haar dochter woonde een kilometer of dertig verderop in een buitenwijk van Dover, maar het hadden er net zo goed een miljoen kunnen zijn. Een miljoen dollar en een miljoen mogelijkheden die Tia Honor niet mocht ontzeggen. Honor zou privileges krijgen die Tia nooit had gekend. Cafés, niet parken, hadden de overhand in South Boston, een overwegend Ierse buurt waar Tia een exotische verschijning was omdat haar Italiaanse vader de Ierse genen van haar moeder had ingekleurd, wat bij haar had geresulteerd in een lichte huid en vrijwel zwart haar. Haar moeder sloeg altijd een kruisje wanneer ze langs de cafés kwamen waar Tia’s vader voor zijn verdwijning kind aan huis was geweest, en dan fluisterde ze haar dochter goede raad in.
‘Vergeet die mannen,’ zei haar moeder dan met een kinbeweging naar een groepje jongens dat op de hoek van de straat rondhing. ‘Zoek een joodse man. Dat zijn de beste echtgenoten.’ Haar moeders zachte gemompel maakte duidelijk hoezeer ze zich schaamde; omdat haar man, Tia’s vader, hen had verlaten, en misschien ook wel omdat ze het gevoel had dat ze Southie verried. Haar moeder voelde zich altijd trouweloos als ze afweek van het achteloze antisemitisme dat in South Boston heerste. Ze was opgegroeid in Southie en had haar dochter daar ook opgevoed, maar ze werkte aan Brandeis University, de ‘jodenunief’, zoals velen in Southie het noemden. Tia’s moeder was het totaal niet eens met wat ze ‘dat belachelijke gedoe’ noemde, maar ze was te zeer op haar loyale buren gesteld om hen erop aan te spreken.
Misschien was de joodse Nathan wel een goede joodse echtgenoot voor zijn half-joodse vrouw, een van de weinige details die hij had losgelaten over de engelachtige-vrouw-die-niet-genoemd-mag-worden. Als je goedheid afmat aan zijn paniekerige reactie toen Tia in bedekte termen over trouwen begon, dan was Nathan toch wel een prins onder de echtgenoten.
Katie bukte om Tia’s prullenmand te pakken.
Tia legde haar hand op de rand om haar tegen te houden. ‘Wat doe je?’
‘Opruimen. Devin komt pas over drie dagen weer.’
Het seniorencentrum kon zich maar één keer per week een schoonmaker veroorloven. Tia hield de prullenmand stevig vast, hoe hard Katie er ook aan trok. ‘Ik gooi mijn eigen prullenmand wel leeg,’ zei Tia.
‘Ook goed,’ zei Katie. ‘Als je er maar aan denkt dat het vuilnis vandaag wordt opgehaald.’
Bij de gedachte dat er bananenschillen en appelklokhuizen op Honors gezicht terecht zouden komen raakte Tia in paniek. Ze stak haar hand in de prullenmand en haalde de foto eruit. Ze drukte hem tegen haar shirt alsof ze er onzichtbaar vocht af wilde vegen.
‘Wat doe jij nou?’ Katie trok zich terug alsof Tia bacteriën in haar gezicht probeerde te slingeren.
‘Het brengt ongeluk om een kinderfoto weg te gooien. Wist je dat niet?’
 

*

 
Acht uur later stapte Tia in de bus. Haar stemming was duister, hoewel er niets verkeerd was gegaan. Sterker nog: vandaag had ze geoogst wat ze een maand geleden had gezaaid, toen ze van deur tot deur was gegaan om lokale bedrijven te vragen kleine traktaties en uitstapjes voor haar cliënten te doneren. De laatste tijd schreef ze telkens ‘geluk’ op de doelenformulieren van haar cliënten; gewoon simpel geluk met vanillesmaak, al was het maar voor één middag. Rond twaalf uur die dag was ze met een aantal cliënten naar Bella Luna gegaan voor de lunch, vier vrouwen plus Tia, en daar hadden ze twee pizza’s en zes desserts gedeeld, onder de driedimensionale sterren waarmee het restaurant was versierd.
Tia vloog naar achteren in haar stoel toen de bus met een ruk optrok. Ze zat tegenover een rij bouwvakkers, die broodtrommels, thermosflessen en werkhandschoenen in hun verweerde handen geklemd hielden. Ze streek over de nieuwe detectiveroman die ze aan het lezen was. Tia had altijd een boek bij de hand om haar gedachten tot rust te brengen. Ze had de foto van Honor in het midden van het bibliotheekboek gestopt in een vruchteloze poging de kreukels eruit te drukken die ze erin had gemaakt door hem met haar stomme kop in de prullenbak te gooien. Terwijl ze het boek streelde, bedacht ze een passende boetedoening. Ze zou eindelijk alle foto’s in een album gaan plakken. Nu meteen, vanavond nog, zou ze zich gaan voorbereiden op het bezoek dat ze op Honors achttiende verjaardag verwachtte.
Voordat Tia haar baby had afgestaan, had ze de benodigde juridische stappen genomen om ervoor te zorgen dat Honor contact met haar kon opnemen. Ze hoopte dat ze haar beslissing om haar dochter af te staan een beetje kon goedmaken door ervoor te zorgen dat die haar gemakkelijk zou kunnen vinden. De adoptie was weliswaar rechtstreeks geweest, maar niet open, en dat betekende dat het contact eenzijdig zou blijven tot Honor meerderjarig werd en haar eigen beslissingen mocht nemen.
Met haar hoofd tegen het beslagen raampje van de bus probeerde Tia zich voor te stellen hoe Honors leven er op dat moment uitzag. De ouders van haar kind – dokter Caroline en softwarekoning Peter – reden nu waarschijnlijk vanuit hun werk naar hun helwitte huis, dat werd geflankeerd door statige blauwsparren. Dat huis zag Tia elk jaar op de foto’s. Ze stelde zich voor dat een goedbetaalde nanny, die nog veel meer verdiende dan zij, een verhaaltje voorlas aan Honor, wier glanzende, donkere haar het shirt van de nanny bedekte wanneer ze tegen haar aan leunde. Of misschien was Caroline al thuis en was Honor lekker knus tegen haar moeder aan gekropen.
Praatten ze weleens over Tia? Caroline en Peter leken haar van die mensen die hun kind de waarheid vertelden en een hele bibliotheek hadden met jij-bent-zo-bijzonder-dat-we-jou-speciaal-hebben-uitgekozen-boeken, die Tia in de bibliotheek nooit kon laten staan.
De bus passeerde de Harvest Coop, de biowinkel waar ze haar boodschappen deed sinds ze van South Boston naar Jamaica Plain was verhuisd. Het kleine winkeltje stelde Tia gerust, in tegenstelling tot de bevroren toendra van een supermarkt waar ze altijd te veel verse spullen kocht, groenten die al zo gedoemd waren te worden weggegooid dat ze de broccoli net zo goed meteen in de afvalbak bij de uitgang kon kieperen.
Robin hielp Tia er telkens weer aan herinneren dat ze meer nodig had dan alleen haar ouden van dagen en Fianna’s Bar in Southie. Ze vroeg vaak of Tia haar in San Francisco wilde komen opzoeken. Elke keer als ze dat vroeg zei Tia: ‘Ja, ja, ja’, maar ze wisten allebei dat het echte antwoord ‘nee’ was. Een van de vele Tia-geheimen die Robin kende was dat Tia nog nooit in een vliegtuig had gezeten. Voor haar stond vliegen zo’n beetje gelijk aan een duik in de ruimte, en haar maag keerde om bij de gedachte alleen al.
Robin en Tia waren buurmeisjes geweest, en ze waren samen opgegroeid. Het feit dat ze allebei hielden van South Boston, maar er ook aan waren ontsnapt, voedde hun hechte band tegenwoordig nog extra. Het verschil was alleen dat Tia er niet kon wegblijven en dat Robin, nadat ze eenmaal uit de kast was gekomen, voor geen goud meer terug wilde.
Het bijzondere aan Southie was het yin en yang van de buurt. Toen Tia nog klein was, leek het wel of iedereen daar zeven kinderen had van wie er twee op tragische wijze – door drugs of zelfmoord – om het leven waren gekomen, maar in dezelfde buurt die geheimen en gangsters voortbracht, was het ook volkomen vanzelfsprekend om voor elkaar te zorgen. Tia wist dat ze nergens anders, waar ze ook ging wonen, ooit zo op haar buren zou kunnen vertrouwen als in Southie. Ze kon hun niets vertellen over Honor, want als ze dat deed, zouden ze elke keer wanneer ze haar zagen meteen aan haar kind moeten denken, maar als ze Honor had gehouden, zou die inmiddels al zeker twintig onofficiële ooms en tantes hebben gehad.
Een ouder echtpaar liep stapje voor pijnlijk stapje de treden van de bus op. De vrouw leunde op een looprek. Een dikke vrouw van middelbare leeftijd, die het hele gehandicaptenbankje in beslag nam, sloot doelbewust haar ogen voor de man en de vrouw.
Tia stond op en legde haar hand even op de schouder van de vrouw. ‘Gaat u maar zitten, hoor, mevrouw.’
De glimlach van de vrouw leek alles om haar heen te verwarmen. ‘Dank je, lieve kind.’
Haar metgezel, die zo synchroon met haar meebewoog dat Tia zich niet kon voorstellen dat hij níét haar echtgenoot was, legde zijn hand op haar elleboog om haar te helpen. Tia richtte haar blik op de tienerjongen die naast haar nu lege stoel zat; hem koos ze uit, ondanks zijn tatoeages, gescheurde jack en schoenen met losse veters – een merkwaardig teken van stoerheid –, in plaats van de jonge vrouw die aan de andere kant zat. Al was hij negentig, een man zou niet snel hoffelijkheid van een vrouw accepteren. De jongen negeerde haar. Tia tikte met haar schoen tegen zijn voet. Ze sperde haar ogen open en bewoog met haar hoofd in de richting van het echtpaar.
‘Eh… Wilt u misschien zitten?’ vroeg hij aan de oude man, terwijl hij met tegenzin opstond.
De oude vrouw stak haar hand uit en gaf de tiener een klopje op zijn schorpioenentatoeage. ‘Wat een goede manieren. Je moeder zou trots op je zijn.’
Hij glimlachte flauwtjes, net genoeg om van een vandaal te veranderen in een jongen, en terwijl hij de man de helpende hand toestak, knipoogde de vrouw naar Tia.
Toen de bus Green Street naderde, stonden er mensen op. Tia wierp een blik op de winkels. Ze ging achter een opwindend meisje staan, een prerafaëlitische engel met in haar oren gouden ringen zo groot als soepborden, en stapte één halte te vroeg uit. Ze ging op weg naar de cadeauwinkel.
 
Thuis goot Tia melk over haar Cheerio’s. Ze at staand, terwijl ze naar Jeopardy keek op het tv’tje dat op het aanrecht stond en tussen twee happen door de vaat van de vorige dag opruimde. Ze sloot haar maaltijd af door haar kom in de volle vaatwasser te zetten. Nadat ze het aanrecht had afgeveegd, pakte ze het plastic tasje waarmee ze thuis was gekomen.
Tia verzamelde de foto’s van Honor en legde ze keurig op een stapeltje.
Het plakboek dat ze had gekocht was bedekt met grof borduursel. Tia zocht in de lades van haar bureau naar een zilveren Cross-pen die nog van haar moeder was geweest. Voordat ze begon te schrijven, probeerde ze eerst of hij het nog deed. ‘Naam bij geboorte: Honor Adagio Soros’, schreef ze in haar beste katholiekeschoolmeisjeshandschrift, en daaronder: ‘Naam na adoptie: Savannah Hollister Fitzgerald.’ De kobaltblauwe inkt zonk weg in het dikke, ivoorwitte papier.
Onder de namen van haar dochter schreef Tia: ‘Vader: Nathan Isaac Soros’, en: ‘Moeder: Tia Genevieve Adagio.’ Ze plakte er een foto bij die Nathan en zij van zichzelf hadden gemaakt in een beschut parkje. Ze hadden Nathans fototoestel op een grote steen gezet, zodat ze er allebei op konden. Nathan grijnsde scheef naar de onbemande Canon; Tia vond dat zij er hartverscheurend dapper uitzag, met dat blije gezicht dat ze altijd voor Nathan opzette.
Onder de foto van haar met Nathan plakte ze de enige foto die ze van haar zwangerschap had. Haar moeder had hem een paar weken voor haar dood gemaakt, en ze had Tia op het hart gedrukt hem nooit weg te gooien. De schuine stralen van de latemiddagzon schenen op Tia’s dikke buik, maar haar gezicht was in schaduw gehuld.
Ze pakte de foto van Honors echo die ze had bewaard – witte vegen op een grijze achtergrond – en plakte die onder de zwangerschapsfoto; ernaast kwam de foto die in het ziekenhuis was gemaakt van de pasgeboren Honor, met een gezichtje dat nog gerimpeld was van de tocht naar buiten, de wereld in. Als Tia warmere gevoelens had gehad voor Caroline en Peter, zou ze hun vijf jaar geleden misschien die foto hebben gegeven, maar indertijd vond ze het wel genoeg dat ze hun Honor gaf.
Tia zag als een berg op tegen de dag waarop Honor haar zou vragen waarom ze haar in de steek had gelaten. Ze kon haar niet de waarheid vertellen: als ze Honor had gehouden, zou ze voorgoed aan Nathan gebonden zijn geweest, zou ze een reden hebben gehad om hem te bellen, met hem af te spreken en zichzelf weer te verliezen. Honderden keren per dag zou Tia naar Honor hebben gekeken en aan Nathan hebben moeten denken, Nathan die bij zijn vrouw en twee zoons woonde. Ze weigerde haar dochter op te zadelen met haar eigen verlangen. Ze wilde niet dat haar dochter hoefde te hunkeren naar een vader, zoals Tia al die jaren had gedaan, en eigenlijk nog steeds deed.
Toen Tia en Nathan vier maanden een relatie hadden, ging ze ernaar verlangen om hem te zien zoals hij was geweest voordat ze hem had leren kennen. ‘Toe,’ zei ze. ‘Neem eens wat foto’s mee van jezelf als kind, als tiener, als twintiger.’
Na een poosje besefte ze dat ze hem er vaak genoeg aan had helpen herinneren en dat ze hem nooit anders zou zien dan zoals hij op dat moment was. Hij was niet bereid haar meer van zichzelf te geven dan er één keer per week haar appartement binnenkwam. Dat hoefde hij niet eens hardop te zeggen; kennelijk had ontrouw zo zijn gradaties en was hij niet van plan zijn verleden mee te nemen uit zijn huis en aan haar te tonen. Kennelijk was dat alleen voor zijn vrouw bestemd. Dat wilde Tia niet voor haar dochter. Als je zo’n hunkering met je meedroeg, vrat dat aan je. Zelfs nu vroeg Tia zich nog af hoe Nathan er op elke willekeurige leeftijd had uitgezien, hoe hij er nu uitzag. Dat ze dat niet wist, gaf haar het gevoel dat er iets altijd net buiten haar bereik bleef, alsof zij het niet waard was.
Ze liep met een grote houten stoel naar de kast in de gang. Het ding was zo zwaar dat ze het de laatste paar meter over de grond voort moest slepen. Ze klom erop, pakte de steeds slapper wordende schoenendoos van de bovenste plank en liep ermee naar haar bureau. Toen ze een handvol oude familiefoto’s pakte, vroeg ze zich af waar ze moest beginnen. Het album dat ze wilde samenstellen zou Honor leren begrijpen waar ze vandaan kwam. Tia wilde klaar zijn voor de dag waarop Honor verhaal zou komen halen.
Ze woog haar eigen knokige schouders en boze fotogezicht af tegen die van haar overgrootmoeder en oeroude tantes. Tia stelde zich voor dat Honor over een paar jaar zou beoordelen hoeveel Tia haar had ontnomen.
Tia liet de familiefoto’s voor wat ze waren en pakte het stapeltje jaarlijks ontvangen Honor-foto’s. Uit elke verjaardagscollectie koos ze er een. Die stopte ze in een beige map, waarna ze haar jas ging halen.
 

*

 
Eenmaal weer thuis schonk Tia een borrelglaasje Jameson-whisky voor zichzelf in. Met haar drankje en een dun, wit tasje liep ze naar de woonkamer. Ze dronk het borrelglaasje half leeg en legde toen de fotoafdrukken die ze bij de drogist had gemaakt op volgorde: van Honor als baby tot aan Honor op vijfjarige leeftijd. Bovenop legde ze een foto van Honor als pasgeborene, een gestolen beeld tijdens haar eerste momenten op de wereld.
Beste Nathan,
Tia legde haar hand op haar borst en probeerde rustig te ademen. Ze had Nathan niet meer geschreven of gesproken sinds hij haar had verlaten. Ze schreef en herschreef tot er een versie uit kwam die paste bij het beeld dat ze had van Nathan die de brief las.
Onder haar naam schreef ze haar adres, telefoonnummer en e-mailadres. Ze vouwde de brief in drieën en stopte hem bij de foto’s van Honor in een envelop. Ze schreef er het adres op van een huis waar ze nooit was uitgenodigd, en het retouradres van een appartement dat Nathan nooit had gezien.
Ze tilde de pen van het papier en vroeg zich af: waarom nu?
Vijf jaar lang had ze zich voorgesteld hoe het zou zijn om Honor met Nathan te delen. Fantasieën waarin hij het licht zag en op haar af rende – ‘Ik heb je gemist! Ik wil ons kindje zien!’ – hadden haar vijf jaar lang voor het slapengaan getroost. Al sinds de dag dat ze was bevallen was Tia in de verleiding geweest om contact op te nemen met Nathan.
Maar waarom dan uitgerekend nu?
Daar kon Tia geen ander antwoord op bedenken dan: waarom niet?
Ze plakte de envelop dicht, deed er een postzegel op en stopte hem in haar handtas. Morgenochtend zou ze het naar Nathan opsturen: hun papieren kind.