14
Caroline

De lobby van het San Diego Marriott-hotel was vrijwel leeg. Caroline blikte om zich heen, schuldbewust als een spijbelend kind. Ze had geprobeerd de indruk te wekken dat ze als arts was opgeroepen om een situatie op leven en dood te bezweren, toen ze achter uit de hoorzaal was weggeglipt, maar eigenlijk wilde ze gewoon even frisse lucht opsnuiven en haar jetlag van zich af schudden.
Een nieuwe kijk op de gevolgen van behandelingen van retinoblastoom had haar een nieuwe kijk gegeven op slapen met je ogen open. De sprekers van het congres over de toekomst van de kindergeneeskunde bedoelden het duidelijk goed. Wat heet, het waren toegewijde mensen die bereid waren hun expertise te delen. Als ze bij de deur cafeïnetabletjes hadden uitgedeeld, had ze hun nieuwe kijk op de dingen zeker kunnen waarderen.
De hotellobby kwam uit op een groot betonnen plein. Rechts van haar zat de FedEx. Aan de overkant was een rij winkeltjes. Caroline draaide naar links en was blij daar een Starbucks te zien. Mooi. Na een uur te hebben zitten gapen snakte ze naar koffie.
‘Een grote koffie,’ zei ze toen ze aan de beurt was.
De barista keek Caroline aan zonder haar verveling te verbergen. ‘Bedoelt u een grande? Een venti? De huismelange?’ Waarom zette dat meisje haar ogen zo sterk aan? Die dikke groene halvemanen van oogpotlood leken wel een grotesk verkeersbord dat waarschuwde voor haar neerbuigende houding.
Ze voelde zich altijd dom als ze bij Starbucks was. Waarom konden ze hun drankjes geen gewone namen geven? Moest ze soms eerst Italiaans leren om een kop koffie te kunnen bestellen? Grande klonk groter, maar wat was een venti dan? Ze keek naar de muur, op zoek naar hulp. Tall klonk ook groot, maar dat was hun naam voor ‘klein’, toch?
‘Grande,’ gokte ze.
Het grietje met de groene kringen glimlachte zelfgenoegzaam. ‘Dat is een medium. Bedoelde u dat?’
De man die achter Caroline in de rij stond, tikte op haar schouder. ‘Je wilde een grote koffie, toch?’
Caroline knikte.
‘Een venti voor mevrouw en voor mij een tall iced cappuccino. Halfvolle melk, en flink veel, alstublieft.’
‘Dank je wel,’ zei Caroline. ‘Ik raak hier altijd helemaal de kluts kwijt.’ Hij kwam haar bekend voor, een slungelig type met een bril met een dun metalen montuur en het gezicht van een gretige puppy.
‘Daar sta ik wijd en zijd om bekend,’ zei hij, ‘dat ik vloeiend Starbucks spreek.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Ik ben kort na jou bij de lezing weggeglipt.’
Terwijl Caroline hem een hand gaf, besefte ze dat ze niet had gehoord dat het grietje met de groene kringen om geld vroeg. Ze hield haar een briefje van twintig voor.
‘Laat mij maar,’ bood haar nieuwe kennis aan. Hij had het meisje zijn geld al in de hand gedrukt.
‘Dank je.’ Caroline stopte het twintigje terug in haar portemonnee, wetend dat ze hem zojuist ergens recht op had gegeven. Niet op iets groots. Maar toch.
Ze bleven binnen zitten, want ze bleken allebei oosterlingen te zijn die bang waren voor de zon. Jonah, dr. Jonah Webber, had een privépraktijk in Vermont. Het Northeast Kingdom, zoals het werd genoemd.
‘Klinkt indrukwekkend, hè?’ vroeg hij. ‘Het koninkrijk van het noordoosten.’
‘Is het dat ook?’ Caroline liet zich dieper wegzakken in de fluweelzachte fauteuil, overspoeld door een gevoel van welbehagen. Ze was ontsnapt aan de lezing en bevond zich vijfduizend kilometer van de gouden kooi waarnaar ze elke avond terugkeerde.
‘Het is er ontzettend mooi. En afschuwelijk tegelijk.’
‘In welk opzicht?’ vroeg ze.
‘In welk opzicht is het mooi of in welk opzicht is het afschuwelijk?’
‘Allebei,’ zei ze. ‘Vertel me maar over allebei.’
‘Het landschap is bijna sprookjesachtig. Onherbergzaam, en dan opeens glooiende heuvels. Vanuit mijn huis kun je driehonderdzestig graden om je heen kijken. Aan de andere kant wemelt het in de stad van de mensen die arm zijn op manieren die je je nauwelijks kunt voorstellen.’
‘Heb je een kleine praktijk?’
‘Nee, eigenlijk is hij veel te groot. Ik bestrijk een enorm gebied. Ik zou best wat hulp kunnen gebruiken. Maar er zijn niet veel artsen die willen wonen in een gebied waar het modderseizoen langer duurt dan de zomer. Ik ben geen kinderarts, maar huisarts. Waar ik woon houdt dat in dat je voor iedereen alles probeert te zijn.’
‘Ben je in Vermont opgegroeid?’
‘Ja. Ik ben wel een tijdje ontsnapt.’ Hij keek blij toen hij aan die tijd terugdacht. ‘Ik heb hier in San Diego mijn coschappen gelopen. Naderhand ben ik nog een poosje gebleven. Ik vond het heerlijk hier, waar ik geen tien met flanel gevoerde spijkerbroeken en vijf paar stevige schoenen nodig had.’
‘Waarom ben je dan weer teruggegaan?’
‘Weet ik niet precies.’ Hij opende zijn handen alsof hij haar iets wilde aanbieden. ‘Omdat ik gek ben?’
‘Je komt op mij niet over als een gek.’
‘Ik denk dat sommigen van ons, die onder zeer specifieke omstandigheden zijn opgegroeid – een bloem in een broeikas, of, in mijn geval, een onkruidsoort die in de modder groeit – die omgeving nodig hebben om te kunnen gedijen. Of we dat nu leuk vinden of niet.’
Caroline dacht aan de eenzaamheid die ze als kind had gekoesterd. Urenlang had ze op haar keurig opgemaakte bed liggen lezen of – in de tijd dat ze interesse had in architectuur – huizen met schuine vlakken geschetst, of naar Jascha Heifetz geluisterd, gedurende de jaren dat ze viool speelde. Toen had ze zich compleet gevoeld.
‘Dus je hebt modder en sneeuw nodig om te kunnen functioneren?’ vroeg ze.
‘Kennelijk. Ik heb er al een hele tijd niet meer over nagedacht. Ik denk dat ik gewoon tevreden ben met waar ik ben.’
Caroline nam Jonah tersluiks op. De geruststellende trouwring om zijn vinger verjoeg de tinteling van ongemak die ze voelde. Dit was veilig, het was nauwelijks een flirtatie te noemen. Gewoon twee collega’s die spijbelden. Vreemden die elkaar onthullingen deden.
Jonah vouwde een servetje in een keurig vierkantje, en vervolgens in een driehoekje. ‘En jij? Wat heb jij nodig om te kunnen functioneren?’
Het enige wat Caroline kon bedenken, waren dingen die haar hinderden in haar functioneren, zoals Savannahs constante hunkering naar haar en Peters behoefte aan het ideale gezinnetje.
‘Rust. Ik verlang naar rust,’ zei ze.
‘Is dat alles?’
‘Dat is al heel wat. Zonder rust raak ik van slag.’
‘En hoe past je werk daarin?’
Caroline verstrengelde haar lange vingers. ‘Mijn werk is nooit een probleem. Zelfs als het hectisch is, kan ik vanbinnen rustig blijven. Ik ben dol op mijn werk. Zolang ik ook maar de rust krijg die ik nodig heb.’
‘En als dat niet gebeurt?’ vroeg Jonah.
Daar wilde ze geen antwoord op geven, dus deed ze dat ook niet. Ze glimlachte alleen maar vol zelfverachting, en liet het aan hem over hoe hij dat interpreteerde. Dat was het mooie aan praten met een vreemde: er stond weinig op het spel.
‘En je man? Hebben jullie kinderen?’
Hij had haar ring gezien.
‘Mijn man is overleden.’
Hè?
‘O, wat erg. Is dat recent gebeurd?’
‘Drie jaar geleden,’ zei ze. ‘Mijn man en mijn dochter. Bij een auto-ongeluk.’
Zijn gezicht vertrok van afgrijzen. Haar maag verkrampte. Was ze gek geworden? Hoe kon ze die woorden terugnemen zonder hem weg te jagen?
‘Ik wil er liever niet over praten,’ zei ze haastig. ‘Helemaal niet.’
‘Natuurlijk, natuurlijk.’ Hij legde zijn hand op de hare. Ze zette haar afschuwelijke woorden van zich af. Zijn huid was ruw, alsof hij de hele winter sneeuw had geruimd en ijs los had gebikt. Ruw, maar aangenaam. Niks broeikasachtigs aan.
 

*

 
Caroline kwam thuis. Ze betaalde de taxichauffeur. Ze opende zachtjes het autoportier, want ondanks haar afwezigheid van vier dagen hunkerde ze nog steeds naar alleen-zijn.
Het was zeven uur ’s avonds. Misschien had Peter Savannah mee uit eten genomen. Gezellig met z’n tweetjes naar McDonald’s, alsof ze vrij waren, vrij, vrij, tot mama thuiskwam en de teugels weer aantrok. Peter vond het leuk om zulke spelletjes te spelen en Caroline de rol van de strenge maar liefhebbende moeder toe te bedelen, terwijl hij de leuke vader uithing en Savannah tot zijn medeplichtige maakte in die huiselijke muiterij.
Alleen was het inderdaad maar een spelletje, meer niet.
Waar kwam deze Peter opeens vandaan, de man die van Caroline iemand anders wilde maken? Hij was verliefd op haar geworden toen ze een stille arts-onderzoeker was en beweerde dat hij juist zo van haar veilige, kalme uitstraling hield, dus waarom probeerde hij haar nu te veranderen in een vrolijke koekjesbakker die heel goed tegen rommel kon?
Wat de rol betrof die Peter voor Savannah had bedacht: dat kind was ongeveer net zo opstandig als een accountant. Savannah hield alles wat Caroline deed scherp in de gaten, alsof ze haar daden afmat aan een geheime liniaal waarvan alleen zij wist hoe die eruitzag.
De garagedeur was natuurlijk keurig dicht. Peter vond het vreselijk als hij open bleef staan, terwijl Caroline juist een hekel had aan het geknars wanneer hij open- en dichtging. Ze had een onredelijke angst dat hij op een dag boven op haar zou vallen.
Ze had een hekel aan hun garage. Het huis leek wel een minikasteel voor hen drieën, en de garage was belachelijk groot voor hun auto’s. Caroline geneerde zich ervoor, voor die opzichtige consumptie waar Peter zo van genoot, zeker nu zoveel mensen te lijden hadden onder de kwakkelende economie. Peter hielp Caroline er graag aan herinneren hoe slim hij het had aangepakt door hun geld op precies het juiste moment terug te trekken uit riskante aandelen en in obligaties onder te brengen.
Haar ouders hadden voor een comfortabel leven gezorgd, zonder al het geraas en gebral waar Peter behoefte aan had. Ze was bang dat Peter haar zou bedelven onder de spullen voordat hij eindelijk zijn jeugd achter zich wist te laten. Caroline had helemaal geen moeite met zijn achtergrond, maar telkens als ze dat zei, stootte hij zijn zeehondenlachje uit en zei hij: ‘Alleen de rijken kunnen de schoonheid van armoede waarderen.’
Peter was helemaal niet arm opgegroeid. Wel met ouders die naar meer streefden. Zijn vader was vrachtwagenchauffeur en vervoerde levensmiddelen door het hele land, maar hij was eigenaar van zijn eigen vrachtwagen, en later waren er nog drie bij gekomen. ‘Bijna een mogol, mijn vader,’ zei Peter altijd met een gepijnigde glimlach. Peters moeder was naaister, maar ze zat bepaald niet in lompen gehuld in een ijskoude kamer over een slecht verlicht werkje gebogen. Zij was de eerste keus van mensen die beter passende kleren wilden, of een kopie van een designjurk, of een volmaakt bruiloftsensemble.
Peters familie betoverde haar wanneer ze hen zag, die luidruchtige, plagerige bende, zo anders dan Carolines eigen ouders en zussen, die altijd stilletjes waren geweest, behalve wanneer ze op het grasveld achter hun huis een teamsport speelden, en daar deed ze toch nooit aan mee.
Caroline stak haar sleutel in het slot en duwde de deur heel voorzichtig open. De geur van chocola kwam haar tegemoet. In Peters familie stond eten voor alles wat leuk was in het leven, en ze verstouwden dan ook indrukwekkende hoeveelheden. Carolines familie verdeelde het juist alsof het op rantsoen was: hier heb je je halve kopje erwten en je kipfiletje. Vier kwartjes aardappel uit de oven. Saus was iets voor in een restaurant, boter was er alleen in eenpersoonsporties, taart in huis betekende dat er iemand jarig was of ging trouwen.
Ze ging op Savannahs gezang af en trof haar man en dochter in de keuken aan, waar ze glazuur op een schaal vol brownies smeerden. Dat vond Caroline nogal overbodig. Waren die brownies van zichzelf niet al zoet en vet genoeg?
Caroline wilde niet de boeman zijn in huis, de ouder die telkens maar nee zei en een pretvrije zone in stand hield. Peters enthousiasme temperde haar, alsof er een mechanisme bestond dat stellen dwong elkaar tegenwicht te bieden tot ze de juiste balans hadden gevonden.
‘Mama!’ riep Savannah toen ze Caroline zag. ‘Papa, zet me eens neer.’
‘Zo dan, liefje.’ Peter tilde Savannah met een zwaai van de hoge kruk bij het kookeiland, waar ze op haar knieën op zat. De witte aanrechttegels, het rode schort om Savannahs middel en haar wangen zaten onder de chocola.
‘We doen tumtums boven op de brownies,’ zei Savannah. Ze sloeg haar armen om Caroline heen, die haar best deed niet ineen te krimpen bij de gedachte aan chocoladevlekken op haar beige trenchcoat.
‘Sjonge. Wat een suiker,’ zei Caroline.
Savannah verstijfde en liet haar armen zakken, waarmee ze haar moeder stevig om de heupen had vastgehouden. Caroline zag haar gezicht betrekken.
‘Klinkt verrukkelijk.’ Ze probeerde de indruk te wekken dat ‘Wat een suiker’ als compliment was bedoeld, in plaats van als een indicatie van haar werkelijke reactie: dat het smerig klonk: mierzoete, gesuikerde snoepjes boven op een toch al veel te zoete brownie.
‘Meen je dat?’ vroeg Savannah. Ze trok haar wenkbrauwen samen, waardoor er zorgrimpeltjes in haar alweer ernstige gezichtje verschenen. Caroline was nog geen minuut binnen, en nu al was ze erin geslaagd de glimlach van haar dochter te verjagen.
‘Natuurlijk meent mama dat,’ zei Peter. Hij drukte een lichte kus op Carolines mond. ‘Ja toch, mama?’ Stiekem kneep hij in Carolines bovenarm, een waarschuwing in Peter-knijptaal: wees nou geen spelbreker.
 

*

 
Caroline stopte Savannah in, precies zoals het kind het graag had: de sprei strak aantrekken, om haar voeten heen instoppen – even ophouden om haar een kneepje in haar tenen te geven – en dan aan de ene kant van beneden naar boven en aan de andere kant van boven naar beneden instoppen, stop-stop-stop. Net als Caroline had Savannah behoefte aan routine en herhaling.
‘Ik hou van je, mama,’ zei Savannah.
‘Ik hou ook van jou, schatje.’
Savannah klemde haar lippen op elkaar. Ze staarde Caroline aan met die intense blik die Caroline soms angst aanjoeg, vaak in verlegenheid bracht en er altijd voor zorgde dat ze haar wilde beschermen.
‘Hou je net zoveel van mij als van papa?’ vroeg Savannah.
‘Natuurlijk.’ Dag en nacht bad Caroline dat ze meer van hen zou leren houden dan ze nu deed.
‘Hou je meer van mij dan van papa?’
Caroline was bang dat ze op onbewust niveau signalen naar Savannah uitzond. Misschien had Savannah zoals zoveel kinderen een zevende zintuig waarmee ze ware liefde kon bespeuren.
Ze vermoedde dat volwassenen dat zevende zintuig ook zouden kunnen hebben, als ze bereid zouden zijn de waarheid onder ogen te zien.
Maar wilde je dat soort dingen wel weten?
In gedachten formuleerde ze al een antwoord in de trant van ‘Ik hou op verschillende manieren van jullie’, maar ze was doodmoe, dus koos ze voor de makkelijkste weg. ‘Ik hou precies evenveel van jou als van papa.’
‘Hou je net zoveel van mij als van oma?’
Oma was de moeder van Caroline. Omi was de moeder van Peter. Caroline deed haar best om haar ongeduld te bedwingen. ‘Jazeker.’
Savannah kneep haar ogen samen, en even leek ze op de tiener die ze zou worden, de tiener die Caroline het liefst met pek en veren de stad uit zou jagen. ‘Oké,’ zei ze uiteindelijk.
Oké. Een merkwaardig woordje van haar merkwaardige bezoekertje van een andere planeet. Carolines hart versplinterde van gecompliceerde liefde. Ze boog over haar dochter heen en gaf haar drie kussen: een op haar voorhoofd, een op haar rechterwang en een op haar linkerwang, precies zoals ze dat graag had.
Opnieuw nam Caroline zich heilig voor om zichzelf te bevrijden uit die mallemolen van bezorgdheid over wat ze allemaal dacht en haar verlangen naar onmogelijke en afschuwelijke dingen achter zich te laten.
 

*

 
Ze liep de slaapkamer binnen.
Peter lag in bed, met zijn sekslach op zijn gezicht.
Ze berekende hoe lang het geleden was en vroeg zich af of ze zich kon beroepen op hoofdpijn, jetlag of rugpijn van het vliegen.
Twee weken.
Ze had altijd al snel kunnen rekenen.
‘Ik heb je gemist, schatje,’ zei hij. ‘Ik heb je echt gemist.’
Hij benadrukte zijn woorden, zodat ze hem onmogelijk verkeerd kon begrijpen. Caroline onderdrukte een kreun. Helemaal in het begin, toen hun liefde nog glansde en als vogeltjes uit een Disney-film kwetterend om hun hoofd fladderde, was ze dol geweest op dat soort hints. Hun geheime Peter-Caroline-taaltje vond ze romantisch. Codewoorden voor ‘Laten we vrijen’ hadden haar verwachtingsvolle rillingen bezorgd.
Nu voelde ze meestal een rilling van afkeer.
‘Ik ga eerst even douchen,’ zei ze. Misschien sliep hij dan wel als ze weer binnenkwam.
‘Dat hoeft niet,’ zei hij.
‘Geloof me, na die urenlange reis is het hard nodig.’
Hij keek haar smekend aan.
Haar maag keerde om.
‘Ik ben zo terug.’ Ze keek niet achterom toen ze de badkamer in liep, bang dat de aanblik van zijn verhitte begeerte haar opwinding nog meer zou aantasten.
Ze deed het medicijnkastje open, op zoek naar een aspirientje – ze had echt hoofdpijn – en zag de flesjes en tubetjes die schoonheid beloofden. Al die maagdelijke paarse verpakkingen, ongeopend.
Soms vroeg Peter wat er was gebeurd met dat reisje naar het land van de schoonheid. Hij had haar onweerstaanbaar gevonden toen ze die middag terugkwam van juliette&gwynne. Hij had zelfs nanny Rose gevraagd om te komen oppassen, tegen het drievoudige van haar normale tarief, zodat hij Caroline mee uit eten kon nemen naar een chic restaurant.
Waar ze niets te vertellen had, omdat de dingen die door haar hoofd speelden niet hardop konden worden uitgesproken.
Eerst had Peter de stilte gevuld met eentonige verhalen over zijn werk. Toen knoopte hij een gesprek aan over Savannah. Wat vond Caroline, op welke school moesten ze Savannah in september in de kleuterklas laten beginnen? Had ze daar al over nagedacht? Moesten ze Savannah inschrijven op een privéschool? Was het een vergissing geweest om haar niet naar de peuterspeelzaal te laten gaan? Waarschijnlijk moesten ze haar ook maar op zomerkamp sturen, toch? Wat leek Caroline het geschiktste zomerkamp?
Caroline draaide de kindveilige dop van het potje aspirine.
Soms, als ze niet in slaap kon komen, kwamen er ongenode fantasieën – nachtmerries, verbeterde ze zichzelf – uit haar onderbewustzijn omhooggeborreld.
Treinongelukken.
Auto-ongelukken.
Vliegtuigongelukken.
Peter en Savannah waren erbij betrokken.
Natuurlijk was het nooit pijnlijk en brak er nooit brand uit. Het lichaam begaf het gewoon van het ene op het andere moment, en dan steeg de ziel meteen op naar de hemel.
En dan was Caroline alleen.
Ze haatte zichzelf om zulke gedachten.
De afschuwelijke dingen die ze tegen Jonah had gezegd, waren niet uit de lucht komen vallen.
Ze slikte twee aspirines, dankbaar voor de bittere smaak. Ze wilde zichzelf straffen.
Op het bovenste plankje, ver buiten Savannahs bereik, stonden Carolines noodpotjes. Slaappillen. Kalmeringspillen. Ze pakte de potjes en telde hoeveel er nog in zat.
Vijf slaappillen.
Drie kalmeringspillen.
Ze telde de dagen sinds Peter en zij seks hadden gehad, en tegelijk hoe lang het was geleden dat ze een pil had ingenomen.
Twee weken. Mooi, dan mocht ze er weer een. Maar wat voor een?
Als ze een slaappil nam, zou ze tijdens het vrijen nauwelijks wakker kunnen blijven.
Ze kreeg steeds minder zin in seks. In het begin, vlak nadat ze Savannah hadden geadopteerd, schreef ze het toe aan uitputting. Maar inmiddels was Savannah al vijf. Caroline werd niet meer midden in de nacht wakker voor haar dochter, maar haar verlangen om Peter van zich af te duwen wanneer hij haar aanraakte was alleen maar groter geworden, en soms was het zo erg dat ze haar toevlucht nam tot medicijnen om haar afkeer tijdens de seks te onderdrukken.
Zo zorgvuldig mogelijk beet ze de helft van een kalmeringspilletje af. Dat viel niet mee, want de pilletjes waren piepklein, maar ze moest er zuinig mee zijn.