De lobby van het San Diego Marriott-hotel was vrijwel leeg.
Caroline blikte om zich heen, schuldbewust als een spijbelend kind.
Ze had geprobeerd de indruk te wekken dat ze als arts was
opgeroepen om een situatie op leven en dood te bezweren, toen ze
achter uit de hoorzaal was weggeglipt, maar eigenlijk wilde ze
gewoon even frisse lucht opsnuiven en haar jetlag van zich af
schudden.
Een nieuwe kijk op de gevolgen van behandelingen van retinoblastoom
had haar een nieuwe kijk gegeven op slapen met je ogen open. De
sprekers van het congres over de toekomst van de kindergeneeskunde
bedoelden het duidelijk goed. Wat heet, het waren toegewijde mensen
die bereid waren hun expertise te delen. Als ze bij de deur
cafeïnetabletjes hadden uitgedeeld, had ze hun nieuwe kijk op de
dingen zeker kunnen waarderen.
De hotellobby kwam uit op een groot betonnen plein. Rechts van haar
zat de FedEx. Aan de overkant was een rij winkeltjes. Caroline
draaide naar links en was blij daar een Starbucks te zien. Mooi. Na
een uur te hebben zitten gapen snakte ze naar koffie.
‘Een grote koffie,’ zei ze toen ze aan de beurt was.
De barista keek Caroline aan zonder haar verveling te verbergen.
‘Bedoelt u een grande? Een venti? De huismelange?’ Waarom zette dat
meisje haar ogen zo sterk aan? Die dikke groene halvemanen van
oogpotlood leken wel een grotesk verkeersbord dat waarschuwde voor
haar neerbuigende houding.
Ze voelde zich altijd dom als ze bij Starbucks was. Waarom konden
ze hun drankjes geen gewone namen geven? Moest ze soms eerst
Italiaans leren om een kop koffie te kunnen bestellen? Grande klonk
groter, maar wat was een venti dan? Ze keek naar de muur, op zoek
naar hulp. Tall klonk ook groot, maar dat was hun naam voor
‘klein’, toch?
‘Grande,’ gokte ze.
Het grietje met de groene kringen glimlachte zelfgenoegzaam. ‘Dat
is een medium. Bedoelde u dat?’
De man die achter Caroline in de rij stond, tikte op haar schouder.
‘Je wilde een grote koffie, toch?’
Caroline knikte.
‘Een venti voor mevrouw en voor mij een tall iced cappuccino.
Halfvolle melk, en flink veel, alstublieft.’
‘Dank je wel,’ zei Caroline. ‘Ik raak hier altijd helemaal de kluts
kwijt.’ Hij kwam haar bekend voor, een slungelig type met een bril
met een dun metalen montuur en het gezicht van een gretige
puppy.
‘Daar sta ik wijd en zijd om bekend,’ zei hij, ‘dat ik vloeiend
Starbucks spreek.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Ik ben kort na jou bij
de lezing weggeglipt.’
Terwijl Caroline hem een hand gaf, besefte ze dat ze niet had
gehoord dat het grietje met de groene kringen om geld vroeg. Ze
hield haar een briefje van twintig voor.
‘Laat mij maar,’ bood haar nieuwe kennis aan. Hij had het meisje
zijn geld al in de hand gedrukt.
‘Dank je.’ Caroline stopte het twintigje terug in haar portemonnee,
wetend dat ze hem zojuist ergens recht op had gegeven. Niet op iets
groots. Maar toch.
Ze bleven binnen zitten, want ze bleken allebei oosterlingen te
zijn die bang waren voor de zon. Jonah, dr. Jonah Webber, had een
privépraktijk in Vermont. Het Northeast Kingdom, zoals het werd
genoemd.
‘Klinkt indrukwekkend, hè?’ vroeg hij. ‘Het koninkrijk van het
noordoosten.’
‘Is het dat ook?’ Caroline liet zich dieper wegzakken in de
fluweelzachte fauteuil, overspoeld door een gevoel van welbehagen.
Ze was ontsnapt aan de lezing en bevond zich vijfduizend kilometer
van de gouden kooi waarnaar ze elke avond terugkeerde.
‘Het is er ontzettend mooi. En afschuwelijk tegelijk.’
‘In welk opzicht?’ vroeg ze.
‘In welk opzicht is het mooi of in welk opzicht is het
afschuwelijk?’
‘Allebei,’ zei ze. ‘Vertel me maar over allebei.’
‘Het landschap is bijna sprookjesachtig. Onherbergzaam, en dan
opeens glooiende heuvels. Vanuit mijn huis kun je driehonderdzestig
graden om je heen kijken. Aan de andere kant wemelt het in de stad
van de mensen die arm zijn op manieren die je je nauwelijks kunt
voorstellen.’
‘Heb je een kleine praktijk?’
‘Nee, eigenlijk is hij veel te groot. Ik bestrijk een enorm gebied.
Ik zou best wat hulp kunnen gebruiken. Maar er zijn niet veel
artsen die willen wonen in een gebied waar het modderseizoen langer
duurt dan de zomer. Ik ben geen kinderarts, maar huisarts. Waar ik
woon houdt dat in dat je voor iedereen alles probeert te zijn.’
‘Ben je in Vermont opgegroeid?’
‘Ja. Ik ben wel een tijdje ontsnapt.’ Hij keek blij toen hij aan
die tijd terugdacht. ‘Ik heb hier in San Diego mijn coschappen
gelopen. Naderhand ben ik nog een poosje gebleven. Ik vond het
heerlijk hier, waar ik geen tien met flanel gevoerde spijkerbroeken
en vijf paar stevige schoenen nodig had.’
‘Waarom ben je dan weer teruggegaan?’
‘Weet ik niet precies.’ Hij opende zijn handen alsof hij haar iets
wilde aanbieden. ‘Omdat ik gek ben?’
‘Je komt op mij niet over als een gek.’
‘Ik denk dat sommigen van ons, die onder zeer specifieke
omstandigheden zijn opgegroeid – een bloem in een broeikas, of, in
mijn geval, een onkruidsoort die in de modder groeit – die omgeving
nodig hebben om te kunnen gedijen. Of we dat nu leuk vinden of
niet.’
Caroline dacht aan de eenzaamheid die ze als kind had gekoesterd.
Urenlang had ze op haar keurig opgemaakte bed liggen lezen of – in
de tijd dat ze interesse had in architectuur – huizen met schuine
vlakken geschetst, of naar Jascha Heifetz geluisterd, gedurende de
jaren dat ze viool speelde. Toen had ze zich compleet gevoeld.
‘Dus je hebt modder en sneeuw nodig om te kunnen functioneren?’
vroeg ze.
‘Kennelijk. Ik heb er al een hele tijd niet meer over nagedacht. Ik
denk dat ik gewoon tevreden ben met waar ik ben.’
Caroline nam Jonah tersluiks op. De geruststellende trouwring om
zijn vinger verjoeg de tinteling van ongemak die ze voelde. Dit was
veilig, het was nauwelijks een flirtatie te noemen. Gewoon twee
collega’s die spijbelden. Vreemden die elkaar onthullingen
deden.
Jonah vouwde een servetje in een keurig vierkantje, en vervolgens
in een driehoekje. ‘En jij? Wat heb jij nodig om te kunnen
functioneren?’
Het enige wat Caroline kon bedenken, waren dingen die haar
hinderden in haar functioneren, zoals Savannahs constante hunkering
naar haar en Peters behoefte aan het ideale gezinnetje.
‘Rust. Ik verlang naar rust,’ zei ze.
‘Is dat alles?’
‘Dat is al heel wat. Zonder rust raak ik van slag.’
‘En hoe past je werk daarin?’
Caroline verstrengelde haar lange vingers. ‘Mijn werk is nooit een
probleem. Zelfs als het hectisch is, kan ik vanbinnen rustig
blijven. Ik ben dol op mijn werk. Zolang ik ook maar de rust krijg
die ik nodig heb.’
‘En als dat niet gebeurt?’ vroeg Jonah.
Daar wilde ze geen antwoord op geven, dus deed ze dat ook niet. Ze
glimlachte alleen maar vol zelfverachting, en liet het aan hem over
hoe hij dat interpreteerde. Dat was het mooie aan praten met een
vreemde: er stond weinig op het spel.
‘En je man? Hebben jullie kinderen?’
Hij had haar ring gezien.
‘Mijn man is overleden.’
Hè?
‘O, wat erg. Is dat recent gebeurd?’
‘Drie jaar geleden,’ zei ze. ‘Mijn man en mijn dochter. Bij een
auto-ongeluk.’
Zijn gezicht vertrok van afgrijzen. Haar maag verkrampte. Was ze
gek geworden? Hoe kon ze die woorden terugnemen zonder hem weg te
jagen?
‘Ik wil er liever niet over praten,’ zei ze haastig. ‘Helemaal
niet.’
‘Natuurlijk, natuurlijk.’ Hij legde zijn hand op de hare. Ze zette
haar afschuwelijke woorden van zich af. Zijn huid was ruw, alsof
hij de hele winter sneeuw had geruimd en ijs los had gebikt. Ruw,
maar aangenaam. Niks broeikasachtigs aan.
Caroline kwam thuis. Ze betaalde de taxichauffeur. Ze opende
zachtjes het autoportier, want ondanks haar afwezigheid van vier
dagen hunkerde ze nog steeds naar alleen-zijn.
Het was zeven uur ’s avonds. Misschien had Peter Savannah mee uit
eten genomen. Gezellig met z’n tweetjes naar McDonald’s, alsof ze
vrij waren, vrij, vrij, tot mama thuiskwam en de teugels weer
aantrok. Peter vond het leuk om zulke spelletjes te spelen en
Caroline de rol van de strenge maar liefhebbende moeder toe te
bedelen, terwijl hij de leuke vader uithing en Savannah tot zijn
medeplichtige maakte in die huiselijke muiterij.
Alleen was het inderdaad maar een spelletje, meer niet.
Waar kwam deze Peter opeens vandaan, de man die van Caroline iemand
anders wilde maken? Hij was verliefd op haar geworden toen ze een
stille arts-onderzoeker was en beweerde dat hij juist zo van haar
veilige, kalme uitstraling hield, dus waarom probeerde hij haar nu
te veranderen in een vrolijke koekjesbakker die heel goed tegen
rommel kon?
Wat de rol betrof die Peter voor Savannah had bedacht: dat kind was
ongeveer net zo opstandig als een accountant. Savannah hield alles
wat Caroline deed scherp in de gaten, alsof ze haar daden afmat aan
een geheime liniaal waarvan alleen zij wist hoe die eruitzag.
De garagedeur was natuurlijk keurig dicht. Peter vond het vreselijk
als hij open bleef staan, terwijl Caroline juist een hekel had aan
het geknars wanneer hij open- en dichtging. Ze had een onredelijke
angst dat hij op een dag boven op haar zou vallen.
Ze had een hekel aan hun garage. Het huis leek wel een minikasteel
voor hen drieën, en de garage was belachelijk groot voor hun
auto’s. Caroline geneerde zich ervoor, voor die opzichtige
consumptie waar Peter zo van genoot, zeker nu zoveel mensen te
lijden hadden onder de kwakkelende economie. Peter hielp Caroline
er graag aan herinneren hoe slim hij het had aangepakt door hun
geld op precies het juiste moment terug te trekken uit riskante
aandelen en in obligaties onder te brengen.
Haar ouders hadden voor een comfortabel leven gezorgd, zonder al
het geraas en gebral waar Peter behoefte aan had. Ze was bang dat
Peter haar zou bedelven onder de spullen voordat hij eindelijk zijn
jeugd achter zich wist te laten. Caroline had helemaal geen moeite
met zijn achtergrond, maar telkens als ze dat zei, stootte hij zijn
zeehondenlachje uit en zei hij: ‘Alleen de rijken kunnen de
schoonheid van armoede waarderen.’
Peter was helemaal niet arm opgegroeid. Wel met ouders die naar
meer streefden. Zijn vader was vrachtwagenchauffeur en vervoerde
levensmiddelen door het hele land, maar hij was eigenaar van zijn
eigen vrachtwagen, en later waren er nog drie bij gekomen. ‘Bijna
een mogol, mijn vader,’ zei Peter altijd met een gepijnigde
glimlach. Peters moeder was naaister, maar ze zat bepaald niet in
lompen gehuld in een ijskoude kamer over een slecht verlicht werkje
gebogen. Zij was de eerste keus van mensen die beter passende
kleren wilden, of een kopie van een designjurk, of een volmaakt
bruiloftsensemble.
Peters familie betoverde haar wanneer ze hen zag, die luidruchtige,
plagerige bende, zo anders dan Carolines eigen ouders en zussen,
die altijd stilletjes waren geweest, behalve wanneer ze op het
grasveld achter hun huis een teamsport speelden, en daar deed ze
toch nooit aan mee.
Caroline stak haar sleutel in het slot en duwde de deur heel
voorzichtig open. De geur van chocola kwam haar tegemoet. In Peters
familie stond eten voor alles wat leuk was in het leven, en ze
verstouwden dan ook indrukwekkende hoeveelheden. Carolines familie
verdeelde het juist alsof het op rantsoen was: hier heb je je halve
kopje erwten en je kipfiletje. Vier kwartjes aardappel uit de oven.
Saus was iets voor in een restaurant, boter was er alleen in
eenpersoonsporties, taart in huis betekende dat er iemand jarig was
of ging trouwen.
Ze ging op Savannahs gezang af en trof haar man en dochter in de
keuken aan, waar ze glazuur op een schaal vol brownies smeerden.
Dat vond Caroline nogal overbodig. Waren die brownies van zichzelf
niet al zoet en vet genoeg?
Caroline wilde niet de boeman zijn in huis, de ouder die telkens
maar nee zei en een pretvrije zone in stand hield. Peters
enthousiasme temperde haar, alsof er een mechanisme bestond dat
stellen dwong elkaar tegenwicht te bieden tot ze de juiste balans
hadden gevonden.
‘Mama!’ riep Savannah toen ze Caroline zag. ‘Papa, zet me eens
neer.’
‘Zo dan, liefje.’ Peter tilde Savannah met een zwaai van de hoge
kruk bij het kookeiland, waar ze op haar knieën op zat. De witte
aanrechttegels, het rode schort om Savannahs middel en haar wangen
zaten onder de chocola.
‘We doen tumtums boven op de brownies,’ zei Savannah. Ze sloeg haar
armen om Caroline heen, die haar best deed niet ineen te krimpen
bij de gedachte aan chocoladevlekken op haar beige trenchcoat.
‘Sjonge. Wat een suiker,’ zei Caroline.
Savannah verstijfde en liet haar armen zakken, waarmee ze haar
moeder stevig om de heupen had vastgehouden. Caroline zag haar
gezicht betrekken.
‘Klinkt verrukkelijk.’ Ze probeerde de indruk te wekken dat ‘Wat
een suiker’ als compliment was bedoeld, in plaats van als een
indicatie van haar werkelijke reactie: dat het smerig klonk:
mierzoete, gesuikerde snoepjes boven op een toch al veel te zoete
brownie.
‘Meen je dat?’ vroeg Savannah. Ze trok haar wenkbrauwen samen,
waardoor er zorgrimpeltjes in haar alweer ernstige gezichtje
verschenen. Caroline was nog geen minuut binnen, en nu al was ze
erin geslaagd de glimlach van haar dochter te verjagen.
‘Natuurlijk meent mama dat,’ zei Peter. Hij drukte een lichte kus
op Carolines mond. ‘Ja toch, mama?’ Stiekem kneep hij in Carolines
bovenarm, een waarschuwing in Peter-knijptaal: wees nou geen
spelbreker.
Caroline stopte Savannah in, precies zoals het kind het graag had:
de sprei strak aantrekken, om haar voeten heen instoppen – even
ophouden om haar een kneepje in haar tenen te geven – en dan aan de
ene kant van beneden naar boven en aan de andere kant van boven
naar beneden instoppen, stop-stop-stop. Net als Caroline had
Savannah behoefte aan routine en herhaling.
‘Ik hou van je, mama,’ zei Savannah.
‘Ik hou ook van jou, schatje.’
Savannah klemde haar lippen op elkaar. Ze staarde Caroline aan met
die intense blik die Caroline soms angst aanjoeg, vaak in
verlegenheid bracht en er altijd voor zorgde dat ze haar wilde
beschermen.
‘Hou je net zoveel van mij als van papa?’ vroeg Savannah.
‘Natuurlijk.’ Dag en nacht bad Caroline dat ze meer van hen zou
leren houden dan ze nu deed.
‘Hou je meer van mij dan van papa?’
Caroline was bang dat ze op onbewust niveau signalen naar Savannah
uitzond. Misschien had Savannah zoals zoveel kinderen een zevende
zintuig waarmee ze ware liefde kon bespeuren.
Ze vermoedde dat volwassenen dat zevende zintuig ook zouden kunnen
hebben, als ze bereid zouden zijn de waarheid onder ogen te
zien.
Maar wilde je dat soort dingen wel weten?
In gedachten formuleerde ze al een antwoord in de trant van ‘Ik hou
op verschillende manieren van jullie’, maar ze was doodmoe, dus
koos ze voor de makkelijkste weg. ‘Ik hou precies evenveel van jou
als van papa.’
‘Hou je net zoveel van mij als van oma?’
Oma was de moeder van Caroline. Omi was de moeder van Peter.
Caroline deed haar best om haar ongeduld te bedwingen.
‘Jazeker.’
Savannah kneep haar ogen samen, en even leek ze op de tiener die ze
zou worden, de tiener die Caroline het liefst met pek en veren de
stad uit zou jagen. ‘Oké,’ zei ze uiteindelijk.
Oké. Een merkwaardig woordje van haar merkwaardige bezoekertje van
een andere planeet. Carolines hart versplinterde van gecompliceerde
liefde. Ze boog over haar dochter heen en gaf haar drie kussen: een
op haar voorhoofd, een op haar rechterwang en een op haar
linkerwang, precies zoals ze dat graag had.
Opnieuw nam Caroline zich heilig voor om zichzelf te bevrijden uit
die mallemolen van bezorgdheid over wat ze allemaal dacht en haar
verlangen naar onmogelijke en afschuwelijke dingen achter zich te
laten.
Ze liep de slaapkamer binnen.
Peter lag in bed, met zijn sekslach op zijn gezicht.
Ze berekende hoe lang het geleden was en vroeg zich af of ze zich
kon beroepen op hoofdpijn, jetlag of rugpijn van het vliegen.
Twee weken.
Ze had altijd al snel kunnen rekenen.
‘Ik heb je gemist, schatje,’ zei hij. ‘Ik heb je echt gemist.’
Hij benadrukte zijn woorden, zodat ze hem onmogelijk verkeerd kon
begrijpen. Caroline onderdrukte een kreun. Helemaal in het begin,
toen hun liefde nog glansde en als vogeltjes uit een Disney-film
kwetterend om hun hoofd fladderde, was ze dol geweest op dat soort
hints. Hun geheime Peter-Caroline-taaltje vond ze romantisch.
Codewoorden voor ‘Laten we vrijen’ hadden haar verwachtingsvolle
rillingen bezorgd.
Nu voelde ze meestal een rilling van afkeer.
‘Ik ga eerst even douchen,’ zei ze. Misschien sliep hij dan wel als
ze weer binnenkwam.
‘Dat hoeft niet,’ zei hij.
‘Geloof me, na die urenlange reis is het hard nodig.’
Hij keek haar smekend aan.
Haar maag keerde om.
‘Ik ben zo terug.’ Ze keek niet achterom toen ze de badkamer in
liep, bang dat de aanblik van zijn verhitte begeerte haar opwinding
nog meer zou aantasten.
Ze deed het medicijnkastje open, op zoek naar een aspirientje – ze
had echt hoofdpijn – en zag de flesjes en tubetjes die schoonheid
beloofden. Al die maagdelijke paarse verpakkingen, ongeopend.
Soms vroeg Peter wat er was gebeurd met dat reisje naar het land
van de schoonheid. Hij had haar onweerstaanbaar gevonden toen ze
die middag terugkwam van juliette&gwynne. Hij had zelfs nanny
Rose gevraagd om te komen oppassen, tegen het drievoudige van haar
normale tarief, zodat hij Caroline mee uit eten kon nemen naar een
chic restaurant.
Waar ze niets te vertellen had, omdat de dingen die door haar hoofd
speelden niet hardop konden worden uitgesproken.
Eerst had Peter de stilte gevuld met eentonige verhalen over zijn
werk. Toen knoopte hij een gesprek aan over Savannah. Wat vond
Caroline, op welke school moesten ze Savannah in september in de
kleuterklas laten beginnen? Had ze daar al over nagedacht? Moesten
ze Savannah inschrijven op een privéschool? Was het een vergissing
geweest om haar niet naar de peuterspeelzaal te laten gaan?
Waarschijnlijk moesten ze haar ook maar op zomerkamp sturen, toch?
Wat leek Caroline het geschiktste zomerkamp?
Caroline draaide de kindveilige dop van het potje aspirine.
Soms, als ze niet in slaap kon komen, kwamen er ongenode fantasieën
– nachtmerries, verbeterde ze zichzelf – uit haar onderbewustzijn
omhooggeborreld.
Treinongelukken.
Auto-ongelukken.
Vliegtuigongelukken.
Peter en Savannah waren erbij betrokken.
Natuurlijk was het nooit pijnlijk en brak er nooit brand uit. Het
lichaam begaf het gewoon van het ene op het andere moment, en dan
steeg de ziel meteen op naar de hemel.
En dan was Caroline alleen.
Ze haatte zichzelf om zulke gedachten.
De afschuwelijke dingen die ze tegen Jonah had gezegd, waren niet
uit de lucht komen vallen.
Ze slikte twee aspirines, dankbaar voor de bittere smaak. Ze wilde
zichzelf straffen.
Op het bovenste plankje, ver buiten Savannahs bereik, stonden
Carolines noodpotjes. Slaappillen. Kalmeringspillen. Ze pakte de
potjes en telde hoeveel er nog in zat.
Vijf slaappillen.
Drie kalmeringspillen.
Ze telde de dagen sinds Peter en zij seks hadden gehad, en tegelijk
hoe lang het was geleden dat ze een pil had ingenomen.
Twee weken. Mooi, dan mocht ze er weer een. Maar wat voor een?
Als ze een slaappil nam, zou ze tijdens het vrijen nauwelijks
wakker kunnen blijven.
Ze kreeg steeds minder zin in seks. In het begin, vlak nadat ze
Savannah hadden geadopteerd, schreef ze het toe aan uitputting.
Maar inmiddels was Savannah al vijf. Caroline werd niet meer midden
in de nacht wakker voor haar dochter, maar haar verlangen om Peter
van zich af te duwen wanneer hij haar aanraakte was alleen maar
groter geworden, en soms was het zo erg dat ze haar toevlucht nam
tot medicijnen om haar afkeer tijdens de seks te onderdrukken.
Zo zorgvuldig mogelijk beet ze de helft van een kalmeringspilletje
af. Dat viel niet mee, want de pilletjes waren piepklein, maar ze
moest er zuinig mee zijn.