32
19 oktober 2007
vrijdag 11:05 uur
New Delhi, India
De enorme sleutel maakte een geweldige herrie toen Cal hem omdraaide in het slot. ‘We zullen haar nooit kunnen besluipen.’ Hij lachte over zijn schouder naar Durell, die achter hem liep. Hij trok de deur open en hield hem vast tot hij voelde dat Durell hem over kon nemen. ‘Doe hem achter je dicht en draai hem voor alle zekerheid op slot,’ voegde hij eraan toe terwijl hij de trap afliep. Onderaan draaide hij zich om en wachtte tot Durell hem ingehaald had.
‘Het is een tijgerin,’ zei Cal. ‘We moeten dus voorzichtig zijn. Ze was ook poedelnaakt toen ze haar brachten, wat me nogal van mijn stuk bracht.’
‘Ik ben een en al aandacht,’ zei Durell. ‘Doe de deur open!’
Cal stak de sleutel in het slot, draaide hem om en duwde de deur open. Jennifer was nergens te zien.
Cal en Durell keken elkaar aan. ‘Waar is ze?’ fluisterde Durell.
‘Hoe weet ik dat nou verdomme,’ antwoordde Cal. Hij duwde de deur verder open tot de kruk tegen de deur sloeg. ‘Juffrouw Hernandez?’ riep hij. ‘Dit zal je niet helpen.’
De twee mannen luisterden. Er klonk geen geluid.
‘Shit,’ zei Cal. ‘We kunnen geen complicaties gebruiken.’ Hij liep de kamer in. Durell volgde.
‘Laten we deze deur ook afsluiten,’ zei Cal. Hij liet Durell verder lopen zodat er ruimte was om de deur achter hen te sluiten en schoof de grendel erop. ‘Ze moet in een van de slaapkamers of de badkamer zijn,’ zei Cal. Dat hoopte hij tenminste. Wat hij vooral vreemd vond, was dat hij beide badjassen op de bank kon zien liggen.
‘We kunnen het grootste deel van de badkamer zien,’ merkte Durell op. ‘Oké, een van de slaapkamers dan. Kom op!’
Cal liep de kamer door naar de deuropening. Hij duwde de deur helemaal open. Het enige meubilair bestond uit het ledikant, een klein nachtkastje met een ouderwetse lamp erop en een stoel met een rechte rug. Er was ook een kleine kast waarvan de deur op een kier stond. Geen Jennifer. Hij draaide zich om, liep het halletje door, voor de badkamer langs, en controleerde de tweede slaapkamer. Deze kamer was het spiegelbeeld van de eerste, behalve dat er geen stoel stond.
Durell, die achter Cal aan was gekomen en over zijn schouder keek, merkte op dat de stoel weg was. De woorden waren nauwelijks zijn mond uit toen er een oorverdovende kreet klonk, waardoor beide mannen verstijfden. Jennifer sprong uit de schaduw van de kleine kast tevoorschijn met een van de poten van de verdwenen stoel boven haar hoofd geheven. Cal kon zijn hoofd snel genoeg wegtrekken zodat de klap op zijn schouder kwam, maar Durell had niet zoveel geluk. De klap kwam hard op zijn hoofd terecht en hij struikelde achteruit.
Schreeuwend keerde Jennifer zich weer om naar Cal, maar die was genoeg hersteld om naar voren te schieten en zich tegen Jennifers naakte lichaam te gooien alsof hij een rugby-aanvaller was die haar wilde tackelen. En dat was precies wat hij deed, terwijl ze hem wanhopig probeerde te raken met de stoelpoot. Ze kwamen tussen de muur en het ledikant op de vloer terecht, terwijl Jennifer naar Cal bleef uithalen zonder echte schade te kunnen toebrengen. Durell was ondertussen voldoende bijgekomen om naar voren te lopen en de stoelpoot te grijpen. Hij trok hem uit haar handen. Net zo snel als het gevecht begonnen was, was het al weer voorbij. Cal en Durell hielden Jennifer met kracht in bedwang.
‘Godverdomme,’ zei Cal. Hij liet Jennifer los. Durell eveneens. Ze krabbelden alle drie overeind en keken elkaar woedend aan. Durell hield de stoelpoot vast en overwoog even er Jennifer een mep mee te verkopen, zoals ze ook bij hem had gedaan. Er sijpelde bloed uit zijn haar.
‘Dat was niet nodig,’ snauwde Cal.
‘Jullie zijn degenen die me hier vasthouden in dit hol,’ snauwde Jennifer terug.
Durell liet zijn wapen zakken toen zijn verstand weer de overhand kreeg. Maar hij keek Jennifer nog steeds woedend aan. Cal liep terug naar de andere kamer, kreunend toen zijn vingers de uiterst gevoelige plek raakten waar Jennifer hem op zijn schouder had geraakt. Hij greep een van de badjassen die hij op de bank had gezien en nam hem mee naar de slaapkamer. Hij gaf hem aan Jennifer en zei haar dat ze hem aan moest trekken.
Toen liep hij weer terug en ging voorzichtig op de bank zitten, proberend een prettige houding te vinden voor zijn schouder. Durell hield ermee op Jennifer uit te dagen hem opnieuw aan te vallen zodat hij een excuus had haar met de stoelpoot te slaan. Hij volgde Cal en ging ook op de bank zitten. Jennifer stevende de kamer in. Ze had de badjas aangetrokken en hield haar armen uitdagend gekruist. ‘Verwacht van mij niet dat ik last ga krijgen van het Stockholm-syndroom.’
‘Ik heb het licht aangelaten uit vriendelijkheid,’ zei Cal, haar opmerking negerend. ‘De volgende keer dat je geweld gebruikt, gaat het uit.’
Jennifer antwoordde niet.
‘We zijn teruggekomen om te horen of je nagedacht hebt over wat ik zei toen ik vertrok,’ zei Cal met een vermoeide stem. ‘We willen weten waarom je wantrouwig bent geworden na de hartaanval van je grootmoeder. Dat is alles. Vertel het en je kunt weer terug naar je hotel.’
‘Ik vertel jullie klootzakken noppes,’ zei Jennifer. ‘Als jullie slim zijn, laat je me nu gaan.’
Cal keek naar Durell. ‘Ik denk dat ze nog wat over haar situatie moet nadenken voor ze een beetje meewerkt. En ik moet ijs hebben voor op mijn schouder.’
‘Dat geloof ik ook,’ zei Durell, opstaand. ‘Ik krijg een bult op mijn hoofd, dus ijs zou heel prettig zijn.’
‘We komen terug,’ zei Cal tegen Jennifer. Met zijn rechterhand proberend zijn schouder te immobiliseren stond hij eveneens op. Hij kreunde. Jennifer zweeg terwijl ze naar de deur strompelden.
Nadat Cal de buitendeur had afgesloten vroeg Durell hem of het wel de juiste tactiek was om aardig tegen haar te zijn.
‘Je hebt gelijk,’ zei Cal. Hij liep de eerste autobox in en opende het kastje met de stroomonderbreker. Hij moest even zoeken naar het circuit voor de kelder, maar toen hij het eenmaal had gevonden draaide hij de stoppen los. ‘Een beetje duisternis moet helpen,’ zei Cal.
Later, toen de twee gewonde mannen over het grasveld naar de bungalow liepen, zei Cal: ‘Ik zei je al dat het een tijgerin was.’
‘Dat klopt!’ zei Durell. ‘Ze verraste me volkomen. Ik dacht dat ze het in haar broek zou doen. Maar wat is in godsnaam het Stockholm-syndroom?’
‘Geen idee,’ zei Cal. ‘Hoe groot is de kans dat ze gaat praten? Ik heb er niet zoveel vertrouwen in als eerst.’
‘Als je het mij vraagt, bijna nul.’
‘Misschien moeten we Veena weer vragen om ons te helpen,’ zei Cal. ‘Zij heeft al eerder met haar gepraat.’
‘Dat is een idee. Zij zou de “good cop” kunnen zijn en jij en ik de “bad cop”, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Volkomen,’ antwoordde Cal. ‘En ik denk dat het een fantastisch idee is.’