Hoofdstuk 26

Kasteel Corben

 

En zo begon, toen de winter kwam en het Elleseizoen naderde, het turbulente zevenendertigste regeringsjaar van koning Hal, kleinzoon van de usurpator-koning. De mannen die zich bij het leger van koningin Mag hadden aangesloten om te zorgen dat de wil van hun vorst in Ludford geschiedde, begonnen weg te trekken. Er werden dure eden gezworen tegen de hertog van Ebor, en zijn krijgsbanieren werden verscheurd en vervangen door de koninklijke standaard. De oproerkraaier zelf was verjaagd en overzee gevlucht, dus zagen vele mannen geen verdere noodzaak om te blijven. Het koninklijke leger dat de Middenshires door zijn grote omvang en kracht had verbluft, begon gestaag te slinken. Heren, ridders en karelsvolk keerden naar hun verre landerijen terug, voldaan over de les die ze een rebel en een verrader hadden geleerd, of in hun nopjes met de buit die ze hadden behaald.

Wat Will betrof had het doden van de Bloedsteen stellig de groei van de lork vertraagd en het Domein wat meer respijt gegeven, maar het was onmogelijk te weten wanneer de volgende steen zou ontwaken, en om in dergelijke omstandigheden werkeloos en zonder nieuws te moeten wachten was een marteling.

In de loop van de winter verliet de rest van het koninklijke leger Ludford en trok vervolgens van kasteel naar burcht en van burcht naar kasteel in alle Middenshires. Will begreep niet waarom het hof niet naar Trinovant terugkeerde, maar een dergelijke zet werd niet overwogen. Eerst dirigeerde de koningin hen naar de koninklijke sterkte Afonwykke, en toen de voedselvoorraden daar opraakten, verplaatsten ze zich naar Kernekruydt. Tenslotte kwamen ze bij het naderen van de lente bij het geduchte kasteel Corben aan, alwaar de koningin aankondigde dat het tijd was voor een afrekening.

Op deze plek kwamen drie wateren bij elkaar - de Findonbeek en de rivieren de Sow en de Afon. Bij de samenvloeüng verrees de Koningsheuvel waar de beruchte Corbenboom stond, een oeroude linde met grote bladeren die vervloekingen liet vallen zoals andere bomen herfstbladeren. Het gras eromheen was permanent omgewoeld. Het zag eruit alsof het door varkens was vertrapt en doorwroet, ook al had in geen duizend jaar een varken er zich in de buurt gewaagd. Dit was grond gewijd aan de rituele dansen van tovenaars, en in lang. vervlogen eeuwen was hier veel varkensbloed vergoten. Het was, bedacht Will, een plek met een uiterst ongunstig aspect. Niettemin was het hier, op kasteel Corben, dat Morann, loormeester en heer van Connat hen eindelijk bereikte op een natte, mistroostige lentedag in de maand maart.

Op de middag van de lente-equinox zag Wilg, die brood voor het avondeten had gehaald, een vreemde ruiter door de grijze motregen naderen. Van de rand van zijn hoed druppelde regen en zijn gezicht vertoonde sporen van ontbering, maar hij was het onmiskenbaar.

'Het zal je plezier doen iets over je kleine meid te horen vermoed ik ' zei Morann, zo pardoes dat Wilg haar brood in de modder liet vallen. 

Zodra hij het kasteelterrein via de uitvalspoort had betreden, nam ze hem apart en ging hem voor naar hun onderkomen. Het was één enkel vertrek boven aan een stenen trap in het minste deel van het kasteel, in feite zo ver van de koninklijke vertrekken als maar mogelijk was. Ze trok hem snel naar binnen om te voorkomen dat iemand het zag.  

'Kom gauw uit die kou en die regen!' zei ze.

Will had alleen in de schemer gezeten en tobberig naar de plenzende regen gestaard. Hij had zitten wensen dat de groene koningsperen in de tuinen geel zouden uitlopen, maar zonder magische voeding waren ze koppig gesloten gebleven. Hij had zitten denken aan zijn dochtertje, en dat hij nu zes kostbare maanden van haar jeugd had gemist. Ook naar Gwydion waren zijn gedachten uitgegaan.

Toen de deur met een klap dichtviel, sprong hij op, nam Moranns hoed aan en schudde zijn doorweekte mantel voor hem uit.

'O, Will!' flapte Wilg er met betraande ogen uit. 'Morann zegt dat Bethe blaakt van gezondheid en levenslust!'

'Mijn lieve meisje! Dat is nieuws waar we met smart op hebben gewacht! Morann, duizendmaal welkom.'

Ze omhelsden elkaar hartelijk.

'Ik heb drie dagen en nachten in het zadel gezeten of opgerold onder een heg gelegen. Het is een weldaad voor mijn ogen jullie weer te zien!'

Wilg zei: 'Hij zegt dat Bethe het troetelkind van vrouwe Cicely is. Ze behandelt haar als was ze een van haar eigen kinderen!'

'Zei ik je niet dat ze met haar glimlach de hertogin zou inpalmen?' Morann grinnikte. 'Haar wangetjes blozen als appeltjes. Ze spreekt al twee dozijn woorden van de ware taal, al herkent geen van haar kindermeisjes ze voor wat ze zijn. Ze is een echte sprookjesprinses.'

Wilg barstte in tranen uit. 'O, Morann! Ik wou dat ik haar nu kon zien!'

'Dat zal gauw genoeg gebeuren, daar ben ik zeker van.'

Will drukte haar dicht tegen zich aan en veegde haar tranen uit haar gezicht. Toen pakte hij Morann weer bij zijn onderarmen en sprak een dankbare begroeting in de taal van het Eiland, zoals alleen maar natuurlijk leek, en vroeg toen welk nieuws er was.

Morann gespte een druipnatte buidel van zijn gordel en liet hem op de vloer vallen. Hij nam kristallen uit zijn gordeltasje en plaatste ze bij de deur en het raam en op de haard. 'Om luistervinken te weren,' zei hij. 'Alle leden van het gezin van hertog Richard, behalve Edward, zijn veilig in ballingschap op het Eiland.'  

'En Edward?'

'De bondgenoten van de hertog, Sarum en Warrewyk, zijn naar Belstrand getrokken en naar Callas gevaren. Edward is bij hen, met de hoofdmacht van het leger van Ebor. De andere kastelen van de hertog, Foderingham en het kasteel van Zonnewijzers in het noorden, hebben het bevel gekregen alle verzoeken van koningswege om hun poorten te openen te negeren. Ze zijn voorbereid op een lange periode van paraatheid, net als de andere bolwerken van zijn bondgenoten. Tenzij er een belegeringstrein wordt aangevoerd om ze open te breken, zullen ze elk zo nodig maanden of jaren standhouden. Ik denk niet dat de koningin bevel zal geven ze te slechten - ze zal de buit die ze voor haar vrienden op het oog heeft niet willen vernietigen.'

'Is er nog nieuws over de stenen?'

Morann veegde zijn gezicht af. Het stond bezorgd en afgetobd. 'Wat de Aassteen aangaat, die is terug op het Gezegende Eiland, waar hij thuishoort. Op verzoek van Gwydion is hij opgesteld in het heilige eikenbos van Derrih, waar hij onder de mensen een weldadige gemoedelijkheid verspreidt, prachtig gewoon! Wat er met de Bloedsteen is gebeurd, is me onbekend.'

'Dat bedoelde ik niet,' zei Will. 'Heeft Gwydion enig idee waar de volgende strijdsteen te vinden is? Heeft hij al iets gevonden? Je hebt toch wel van hem gehoord? Of niet?'

Morann wankelde en Will zag dat hij er verkleumd en vermoeid uitzag. 'Alles op zijn tijd. Kun je niet zien dat ik eerst op adem moet komen?'

Will bond onmiddellijk in. 'Vergeef me mijn slechte manieren, vriend! Wat moet je me een slecht gastheer vinden. Ga bij het vuur zitten en word warm en droog, daarna praten we.'

Terwijl Wilg Moranns verwaaide haar uitkamde, sleepte Will een kruik cider, drie drinkkroezen en een groot stuk pastei aan. Morann rook eraan en sloot zijn ogen als een verliefd man. 'Mmmm. Hier zou ik best iets van lusten.'

'Wat zit er in vredesnaam in die buidel van je?' vroeg Wilg, die de natte hoop bij de deur opraapte.

'Dat, bekoorlijke dame, zul je zo dadelijk vernemen. Maar eerst moet ik vlees hebben en drank, heel veel drank, want in drie dagen is er niet veel meer dan een opwekkend poedertje van knollathyrus over mijn lippen gekomen.' Morann at als een wolf. Nadat hij een flinke portie van de pastei naar binnen had gewerkt en zijn eerste kroes cider achterover had geslagen, boerde hij en ging achteruit zitten.

Pas toen Will zag dat hij wat meer kleur op zijn gezicht had gekregen, vroeg hij naar nieuws van Gwydion.

'Ik heb hem de hele winter niet gezien.'

Wilg zei bezorgd: 'Denk je dat een dergdijke stilte iets anders kan betekenen dan dat we ons zorgen moeten maken?'  

Kreunend en steunend als een man met zadelpijn trok Morann zijn laarzen uit. 'Wie zal het zeggen? Hij heeft vele zorgen. Dat is magiërs eigen.' 

'Maar als hij kon,' drong Wilg aan, 'zou hij toch wel een bericht aan ons gestuurd hebben?'  

'Als je dat denkt,' zei Will, 'dan ken je Gwydion niet. Een magiër bestiert de wereld zowel door informatie te geven als door dingen voor zich houden.'  

Bij de haard stond een mand met groen brandhout te drogen - polsdikke takken, gezaagd tot stukken van een voet lang. Wilg trok de mand opzij om meer warmte in het krappe vertrek te laten stromen en ging toen naast Morann zitten. 'Zei hij nog iets over wanneer hij terug zou keren? Of wat we intussen moeten doen? We zijn bijna door ons zilver heen.'

Morann schudde zijn hoofd. 'Gwydions laatste woorden tegen mij waren: ''Wat er ook gebeurt, jullie horen op z'n laatst van me met Imbletij.'''

'Maar Imble was zeven weken geleden!' zei Will.

Morann leunde achteruit en maakte het betoverde mes los van zijn gordel. 'De leden van de Ogdoad hebben zich altijd aan hun woord gehouden. Ooit gold dat zelfs voor Maskull.'

Bij het horen van de naam Imble huiverde Will. Het was een oude vuurdag en een belangrijk feest, dat een tijd van dankzegging aan het land markeerde. In het Dal werd het gevierd als het Lammerfeest, maar in hogere kringen was het de dag waarop de Onzienden hun Vasten ter Zuivering der Moeders verkozen te vieren. Met Imbletij was het vooral voor Wilg erg zwaar geweest om de scheiding van Bethe te dragen. Om de schijn op te houden had ze het vreugdeloze ritueel voor vrouwen die kinderen hadden gebaard moeten bijwonen. Ze had het gehaat en was bijna in tranen uitgebarsten toen de Oude naar haar dochter had gevraagd.

Will zuchtte. 'Met stilzitten bereiken we niets, maar wat kunnen we anders doen? Ik veronderstel dat we allemaal moeten wachten op nieuws van Gwydion.'

'Deze oorlog is zijn schuld niet,' zei Morann terwijl hij zijn natte laarzen bij het vuur zette. 'En de frustraties ervan kunnen hem niet verweten worden. Als je hem met Jarred de jongleur vergelijkt, dan zou je kunnen stellen dat hij twintig ballen tegelijk in de lucht houdt, en laten we om eigen bestwil maar hopen dat hij dat blijft doen.'

Will besefte dat hij op de vingers was getikt. 'Vergeef me,' zei hij. 'Ik weet dat Gwydion zijn best zal doen, waar hij ook is.'

'Er valt niets te vergeven,' zei Morann wat opgewekter. 'Ongeduld is een ondeugd van jonge mannen, zoveel hebben mijn eigen levenslessen me wel geleerd. Maar vertel me eens hoe jullie zijn gevaren?'

Will vertelde alles wat er aan het hof was gebeurd, met name over hun voortdurende gereis en de manier waarop het leger tot minder dan een zestigste van zijn omvang was geslonken. 'Van levenslessen gesproken,' zei hij. 'Eén waarheid is me snel duidelijk geworden: een groot leger brengt enorme kosten mee. En het kan niet lang op één plek vertoeven. Een zich verplaatsend leger betekent dat het land in een straal van twintig mijl kaal wordt geplunderd. Met Elletij was 's konings leger tot duizend geslonken.'  

Wilg schonk hen cider bij. 'Ik begrijp niet waarom het hof niet terugkeert naar Trinovant, waar het thuishoort.'

'Omdat de meeste mensen daar Richard van Ebor bewonderen,' zei Morann. 'Toen het nieuws binnenkwam over wat er in Ludford was gebeurd, sloten de burgers en aldermannen van Trinovant hun poorten voor het terugkerende hof.'  

Wilg toonde zich verrast. 'Sloten ze hun poorten voor hun eigen koning?'

'''Tot herstel en remedie is gevonden voor het onrecht dat hertog Richard van Ebor is aangedaan," aldus de proclamatie die ze op de Luddspoort nagelden.'

Will keek Morann aan. 'Of tot de koning nogmaals een groot leger optrommelt om zich ook toegang tot die stad te verschaffen, vermoed ik.' 

'Gwydion vertelde me ooit dat het karelsvolk van het Domein innig van zijn koning houdt, ondanks diens tekortkomingen,' zei Wilg. 'Zijn de bewoners van Trinovant zo anders?'  

'O, daar zijn ze ook dol op Hal. Maar ze willen dat hij vrij wordt van zijn koningin en al haar luxe vrienden. Haar gevolg heeft bij tal van kooplieden in Trinovant grote schulden uitstaan, schulden die ze beweren te zullen betalen wanneer de bezittingen van hertog Richard hen in de schoot vallen.'  

'Zijn ze er zo open over?' zei Wilg. 'Knap brutaal.'

Morann knikte. 'Toen het nieuws kwam dat Ludford gevallen was, waren de kooplieden van Trinovant niet blij. Kooplieden zijn op sommige punten net één grote familie. Bij Elletij kwam Trinovant in opstand en het gepeupel zou het koninklijke paleis in brand hebben gestoken als de Onzienden niet uit de Toren waren gekomen en hen met vervloekingen hadden teruggedreven. Niettemin was er veel vernieling en wetteloosheid.'  

Will zuchtte. Hij had altijd geloofd dat er geen onenigheid was die niet kon worden beslecht door twee mensen die in een geest van goed vertrouwen en vergevingsgezindheid bij elkaar gaan zitten onder het genot van een paar pinten bier. Zo ging het altijd in het Dal, waar niets belangrijk genoeg werd geacht om zich te onttrekken aan een heilzaam compromis.

Morann trok zijn lange, dunne mes en begon aan de snijrand te voelen. 'Vertel eens, vond de verhuizing naar Kernekruydt plaats op instigatie van de Broederschap, of op aanwijzing van Maskull?'

Will trok een zuur gezicht. 'Maskull, zou ik zeggen. Hoewel hij weken achtereen weg is geweest voor zaken waar ik alleen naar kan gissen. Om dan even plotseling weer terug te keren en het hele hof in rep en roer te brengen. De ene helft van de tijd gaat hij gehuld in een mantel van onzichtbaarheid, zodat niemand behalve de koningin hem kan zien, en de andere helft loopt hij gewoon zichtbaar rond.'

Wilg zei: 'Als we op de vorige keren mogen afgaan, zal hij hier spoedig terug zijn. Telkens als hij weer opduikt, breekt hij het hof op en stuurt hij ons allemaal naar een nog ergere plek.'

Morann bestudeerde de flonkerende smaragd in zijn ring en keek naar de manier waarop de edelsteen in het oppervlak van zijn mes werd weerspiegeld. 'Dat is wellicht het beste nieuws tot dusver.'  

'Je zou wel anders praten als jij degene was die door de Middenshires werd rondgesleept,' zei Wilg.

Morann knikte. 'Het komt me voor dat Maskull een magische voorsprong probeert te krijgen door zijn terrein uit te kiezen. Het lijkt erop dat hij een soort schaakspel met Gwydion speelt - hij verplaatst zijn koning en zijn koningin om ze in veiligheid te brengen.' Hij maakte een gebaar alsof het niet van belang was, maar Will vermoedde dat het bedoeld was om zijn bange voorgevoelens te verhullen. 'En zo kwamen jullie tenslotte op kasteel Corben terecht. Weet je iets af van deze plek of zijn duistere geschiedenis?'  

Will haalde zijn schouders op. 'Nee, maar het voelt aan als een plek met een ongunstig aspect.'

'Dat zal ik niet tegenspreken. Het was al een plek van dubieuze en betwistbare magie tijdens de regeringen van Cynsas en Orelin, duizend jaar geleden, al was het later beroemd om zijn snelle paarden. Sommigen zeggen dat deze paarden werden gefokt met het bloed van panters in hun aderen. Niet zoals een panter met een leeuw wordt gekruist om een luipaard te krijgen, maar met hoogstens een drupje panterbloed om het paard een vurig karakter te geven. Dergelijke dingen zijn alleen mogelijk op bezoedelde grond.'  

Wilg huiverde. 'Meer dan eens heb ik 's nachts een kreet gehoord. Ik nam aan dat het een griffioen was, maar misschien was het wel een panter.'

Will draaide zich snel naar haar om. 'Daar heb je me niets van verteld.'

'Ik dacht dat ik het me gewoon verbeeldde. Ik wist niet zeker wat ik hoorde, en nu ben ik er nog minder zeker van. Maar het zal best echt zijn geweest, want ik kreeg er de koude rillingen van.'

'Het kwam van ver,' zei Will peinzend. 'Gedragen door de kille noordenwind, een hoog, klaaglijk geluid dat als een mes door je hart snijdt.'

'Precies,' zei Wilg terwijl ze hem aankeek. 'Hoe weet je dat?'

'Ik heb het eerder gehoord.'

'Het kan geen griffioen zijn geweest,' zei Morann beslist. Hij ging verzitten zodat het licht in zijn ring uitdoofde. 'Griffioenen hebben diepe, grommende stemmen. En panters hebben helemaal geen stem, afgezien van een soort gesis dat veel wegheeft van dat van een zwaan die zijn jonkies beschermt. Hoe dan ook zijn panters reeds lang uit onze contreien verdwenen.'  

Maar Will bleef nadenken over de akelige kreet die hij had gehoord in de buurt van Aston Oddingley - en toen hij over het land had uitgekeken vanaf de muren van Ludford. Maar zijn geest weigerde ze in verband te brengen met de gruwelijke nacht in Ludford waarin een enorm roodgevleugeld monster in zijn nachtmerries was verschenen.  

'Misschien was het de Morrigain,' zei hij afwezig. 'De heks die oorlog voorspelt. Gwydion waarschuwde me dat zij zich soms brutaal buiten waagt. Dat doet ze bij voorkeur 's nachts.'

Hij stond op en liep naar het venster. Buiten was de vochtige dag al vroeg aan het donkeren. Het leek wel of de schemer al inviel, en de regenwolken waren als een grijs ooglid dat over de hemel schoof. Na een lange stilte, waarin het vuur schaduwen op de muren liet dansen, zei Morann: 'Vertel me eens, heeft Will al met de koning gesproken?'

Wilg schudde haar hoofd, zodat haar lange donkere haar rood opglansde in het licht van het vuur. 'De Maceugh heeft geen verlof gekregen de koning zijn geloofsbrieven aan te bieden.'

'Daar ben ik blij om,' zei Will. 'Want eerlijk gezegd durf ik niet dicht in koning Hals buurt te komen.'

'Durf je dat niet?' zei Morann, met zijn vinger tegen zijn drinkkroes tikkend. 'Hoe kun je dat nu zeggen? Het is de zachtaardigste man die ooit heeft bestaan. Eerder iemand om te beklagen dan om te vrezen.'

'Ik weet dat hij me geen kwaad hart toedraagt, maar iets in zijn blik geeft me het idee dat hij door de vermomming die Gwydion ons gaf heen zou kunnen prikken. Ondank al zijn subtiele kunsten komt het me voor dat dit uiterlijk hoofdzakelijk is gemaakt om Maskull te misleiden, en er zijn momenten dat sommige mannen - hertog Hendrik bijvoorbeeld - er doorheen kunnen zien.'

Morann zette de drinkkroes neer. 'Dan doe je er verstandig aan voorzichtig te zijn. Want geen magische bezwering is waterdicht en Hendrik de Bowforde lijkt mij geen domme man.'

'Het zou een gevaarlijke vergissing zijn dat te denken van onze vriend Hendrik,' zei Will. 'Maar er is één ding waar ik niet bij kan .. .'  

'Maar één?' grinnikte Morann.  

'''Aan zijn magie zul je hem herkennen"zegt een van de diepste duidingen van magie. Het betekent dat bezweringen de hand van hun maker verraden. Hoe komt het dan dat Maskull Gwydions handwerk niet herkent?'  

Moranns glimlach verbreedde zich. 'Ik zou ernaar kunnen gissen, maar dat zal ik niet doen. Als Gwydion heeft gezegd dat Maskull jullie vermomming niet kan doorzien, dan kun je er zeker van zijn dat hij dat zo geregeld heeft.'

Will knikte en keek naar Wilg. 'Dat stelt me een beetje gerust. Maar ook niet meer dan dat.'

Morann haalde een iepenhouten fluit te voorschijn en zette hem aan zijn lippen. Een poosje blies hij een meeslepende melodie, een die sprak van groene velden en grijze heuvels en bundels zonlicht die een gezegend land beschenen. Terwijl hij speelde, daalde er een diepe vrede over de kamer neer en Will kreeg een prop in zijn keel. Hij verstrengelde zijn vingers met die van Wilg terwijl hij luisterde. Daarna loste de prop op en voelde hij opnieuw de oeroude kracht door zich heen stromen. Hoewel vele mannen meer namen dan ze gaven, waren er ook die meer gaven dan ze namen. Morann was zo iemand.

Ze mompelden hun dank toen de laatste tonen van de Connat-melodie wegstierven. De muziek was een zoveelste geschenk van de man die zich heel zijn leven op een of andere manier over Will had ontfermd.

'Ik zal het hof moeten verlaten,' vertelde hij Morann. 'We kunnen niet langer op Gwydion wachten. Maskull heeft belangstelling opgevat voor de strijdstenen.' 

'Wat?'

Toen Will hem vertelde over de steen die ze in Tysoe hadden gevonden en de bakens die ernaar verwezen, onderbrak Morann hem. Hij stond op en liep naar de natte buidel die hij bij de deur had achtergelaten. Hij diepte er iets uit op dat eruitzag als een oude Ellekrans. Hij was gemaakt van honderden dode bladeren.

'Wat is dat?' vroeg Wilg.

'Een brief van Gwydion. Hij was voor mij achtergelaten bij het moeras van Worfwyken, dicht bij de oversteek van Nordbrugh aan de Severine.' Morann gooide hem op de vloer. 'Hij is geschreven in de ogham van de Ogdoad - elk blad is van een andere boom en elk vertegenwoordigt een andere letter. Dit is het laatste nieuws dat ik van hem heb ontvangen.'

'Wat zegt hij?' vroeg Will.

'Hij bevestigt jouw angsten. Laat me eens kijken..."Maskull heeft bezit genomen van de strijdsteen die onder Dainspeirhafoc begraven lag" - in de huidige taal van het Domein is dat Sperwerheuvel.' Morann zuchtte diep en schudde zijn hoofd. 'Waarom hebben jullie toen niet meteen met die steen afgerekend?'

'Gwydion vond dat beter van niet. We hadden al een steen bij Arebury gevonden, maar daar was de grond een stinkend moeras. Bovendien werd onze taak bemoeilijkt doordat er een stroom in de buurt was. We moeten deze steen niet verstoren, zei Gwydion, want we zijn op jacht naar grotere buit.'

'Had hij zich maar tevredengesteld met de vogel in zijn hand, in plaats van de tien in de lucht te willen hebben.'

'Volgens Gwydion was de Tysoesteen niet de steen die we zochten.'

'Maar jullie hebben hem onbewaakt achtergelaten, hoewel jullie wisten dat Maskull er was geweest. Dat was een groot risico. Wat kan meester Gwydion hebben bezield?'

Will schudde zijn hoofd als iemand die er ook niets van begrijpt. 'Hoewel ik niet weet wat we anders hadden kunnen doen. Het is niet eenvoudig om het onheil binnen een strijdsteen voor eigen doeleinden in te zetten. Misschien dacht Gwydion dat hij Maskull kon dwarsbomen door de steen als lokkertje voor hem achter te laten. Destijds was Gwydion meer bezig met het vinden van de steen die de volgende velsdslag markeerde. En terecht, want daarin zijn we geslaagd - we vonden de Aassteen. En wat daarmee is gebeurd, is je bekend. Maar wat als Maskull de steen waar de Bloedsteen naar verwijst heeft weggenomen? De volgende steen die tot leven zal komen?' Morann keek hem aan. 'Was het een strijdsteen? Of een steen van de minder krachtige soort - het soort dat de andere alleen leidt en verbindt?' 

'Dat weet ik niet.'  

'Dan is het vers van de Bloedsteen ons enige houvast,' zei Morann. Hij pakte de krans op en begon hem door te bladeren. Will zag loof van berk en eik, haagdoorn en lijsterbes, es en hulst. Morann sprak het vers in de ware taal en het klonk indrukwekkend:

 

'Faic dama nallaid far askaine de,

Righ rofhir e ansambith athan?

Coise fodecht e na iarrair rathod,

Do-fhaicsennech muig firran a bran.

 

Faic dama nallaid far askaine de- weet je wat dat betekent, Will?' 

'Eh, zie... de kleine ree op zijn touw?' opperde Will hulpeloos.  

Dat brak de somberheid. Morann lachte zo hard dat hij bijna van zijn stoel viel. 'De kleine ree, zeg je? Ha ha ha! Op zijn touw! Ha ha ha ha!'

'Wat is daar zo grappig aan?' vroeg Will verbaasd, maar grijnsde toen terug. Hij keek naar Wilg, en zij lachte ook mee met Morann, die het nu uitgierde.

'O, dat is een goeie. Hou me vast!' hinnikte Morann.

Will bloosde. Het was een gewoonte van zijn nieuwe gezicht, en een knap vervelende. 'Ik vrees dat ik geen groot geleerde ben. Gwydion gaf me alleen het hoogstnodige aan taal mee met deze fraaie vermomming. Hij hield zich aan de duidingen en weigerde er de ware taal bij te doen.'

'Dat is te merken! Ha ha!' Moranns gezicht was nu knalrood.

Wilg droogde haar ogen en zei: Vertel eens, Morann. Wat moet hetdán zijn?'  

'Kom op, Will! Zelfs in de taal van het Eiland zou je moeten weten wat er met de uitdrukking "klein wild dier" wordt bedoeld! Denk eens na!'

Will krabde aan zijn hoofd. 'Ik...'

Wilg zei: 'Spinnen! Het moeten spinnen zijn!'

'Juist. Wilg, je bent geweldig. En dus hebben we... Laat eens zien...

 

Zie de spin op zijn draad,  

Wie wordt de volgende ware koning?

Hij dwaalt rond en zoekt de weg,

En ziet niet de raaf in zijn vlucht.'

 

'Dat zegt me niets,' zei Will. 'En jou?'

'Nee, niet echt,' zei Morann. Hij zoog nadenkend op zijn tanden. 'In elk geval niets dat meteen in het oog springt.'

Terwijl het vuur knetterde en het eind van het houtblok siste en rookte keken ze elkaar wezenloos aan. 

'Laat de andere lezing maar eens horen,' stelde Will voor. 'Dat is de versie die ons behoort te vertellen waar de volgende steen ligt.'

Morann keek weer naar de bladeren en sprak toen:

 

'Dama nallaid rofhinn e coise do-faicsenh,

Farhe righe fodechtan a muig a de an.

An firr ansamhith iarraier skainne,

Faic ath na rathod dalha na brann.'

 

Vervolgens vertaalde hij het:

 

'Een spin loopt ongezien, inderdaad,

Terwijl de koning nog in den vreemde is.

Maar hij die zoekt naar de vlasdraad,

Vindt raven aan de kant van de weg.'

 

Wilg pookte in het vuur en keek naar de rode vonken die opstegen. 'Een spin die ongezien loopt - ik denk dat we allemaal weten wie dát moet zijn!'  

Will knikte. "'Terwijl de koning nog in den vreemde is." De Aassteen noemde koning Hal een "valse koning" en Gwydion dacht dat de passage over "de koning die over zijn toren waakt" op hertog Richard slaat die kasteel Ludford verdedigde.'

'De stenen hebben zo te horen weinig goeds te melden over de lijn van de usurpator,' zei Morann. 'Misschien zal die spoedig uitsterven.'

'Laten we eens aannemen dat de "koning" hier hertog Richard betekent, aangezien er ditmaal niet van "vals" wordt gesproken.'

Wilg ving de blik van haar man. 'En zoals we weten is de hertog buiten het Domein. Maar ik vraag me af wie de vlasdraad zoekt. Hoezo vlasdraad, trouwens? En wat zijn die raven aan de kant van de weg?'

Ze leunden opnieuw zwijgend achteruit, maar toen zei Will: 'De regels lijken van toepassing op de steen van Tysoe of die van Arebury. Dat is tenmins te iets.'  

Morann zei: 'Het woord "skainne" betekent in de ware taal iets heel specifieks - de harle.'

'Harle?' vroeg Will. 'Wat is dat?'

'Een oud woord voor de vezel van de vlasplant. Wanneer vlas wordt geoogst, worden de stelen in water geweekt en "geroot" tot alleen de harle overblijft. Het is de harle die tot een vlasdraad wordt gesponnen.'

Wilg zei: 'Dat helpt ons niet veel verder.'

'Misschien dat dit helpt.' Will deed het groene stenen visje af en stak het de loormeester toe. 'Gwydion vertelde me dat het bij me was toen hij me voor het eerst vond. Ik heb het gebruikt om de Doemsteen te breken en nu om de Bloedsteen te doden. Dus je begrijpt waarom ik erop gebrand ben het bij de volgende steen in te zetten.'  

Morann nam het visje aan en bekeek het kort alvorens het terug te geven. 'Het is een vreemde amulet, je kleine zalm. En ik moet bekennen dat ik er verder niet veel over kan zeggen, al ben ik toch al behoorlijk lang juwelenmeester.'

'Ik wou dat Maskull het hof naar het zuiden stuurde,' zei Wilg. 'Dan zouden we misschien in een streek komen die Will beter kende.'

'Misschien doen we al wat we doen moeten door hier alles gade te slaan en af te wachten, maar het voelt niet goed,' zei Will. Hij fronste zijn wenkbrauwen en richtte zich tot Morann: 'Zou je me aanraden mijn belofte aan Gwydion te breken?'

Morann keek hem ernstig aan. 'Je beloften zijn jouw zorg, Willand. Je zult zelf moeten beslissen wat je te doen staat.'

'Je klinkt als meester Gwydion wanneer je zo praat.'

'Hoe dat zo?'

Will nam Moranns uitdaging aan. 'O, kom op. Je weet dat hij me veel minder vertelt dan hij weet. Hij houdt welbewust dingen voor me achter.'

'Hij houdt voor iedereen dingen achter.'

'Maar waarom voor mij?'  

'Weet je dat niet?'

'Nee. En het maakt dat ik me soms afvraag aan welke kant hij werkelijk staat!'

Morann schudde zijn hoofd. 'Zeg dat niet, Will. Je moet nooit aan hem twijfelen. Hij is een magiër, daarom kan hij je niet alles vertellen wat hij weet - nee, zelfs niet over jou. De reden is dat hij regulerend bezig is. Hij kent de wetten van oorzaak en gevolg en weet dat hij door mensen dingen te vertellen hen een bepaalde richting op stuurt. Maar hij onthult je niet alles wat hij weet, want hij durft zich niet te mengen in je lot.'  

'Maar hij doet dat evenzeer door me niette vertellen wat hij me behoort te vertellen!'  

'Laat hem dat maar liever zelf beoordelen. En als je nog mocht twijfelen, moet je maar eens denken aan onze vriend heer Vreemd - de oplossing voor zijn probleem heeft altijd binnen zijn bereik gelegen, maar toch mag hem niet door een ander worden verteld waar die te vinden is.'  

Will staarde hem aan. 'Probeer je te zeggen dat er ook zo'n bezwering op mijn hoofd rust?'

Morann haalde diep adem. 'In zekere zin misschien wel, Will.'

'Leg uit!'

'Rustig aan, Willand. Ik bedoelde alleen dat meester Gwydion het misschien nog wel zou aandurven om met jouw toekomst en jouw lot te knoeien, maar denk je dat hij zo lichtzinnig zou omspringen met de toekomst en het lot van Arthur de Grote - en dus met die van het Domein?'

Will schoof terug in zijn stoel en zakte onderuit. Ondanks zijn frustratie

zag hij in dat Morann de spijker op de kop had geslagen. Hij zei: 'Op dit moment voel ik me allerminst Arthur de Grote.'

'Op dit moment,' zei Morann zonder glimlach, 'zie je er ook bepaald niet zo uit. Misschien ben je hem en misschien ook niet. Ik weet alleen dat je hem maar beter wel kunt zijn, want de tijd verstrijkt snel, de lork is woelig en er zitten nog veel te veel strijdstenen in de grond. Wat mijzelf betreft, ook ik heb een ondankbare taak. Moe als ik ben, moet ik niettemin weer vertrekken, en wel spoedig. Ik verwacht niet dat ik daarbij meester Gwydion tegen het lijf zal lopen, maar mocht dat toch gebeuren, dan zijn jullie de eersten die het te weten komen.'