Hoofdstuk 7
Een goede nachtrust
Ondanks zijn verbazing sloeg Will zijn armen om Wilg heen zodra ze was afgestegen. Vervolgens sloeg zijn verbazing om in ongerustheid.
'Wat is er gebeurd?' vroeg hij haar terwijl hij zijn dochter in zijn armen sloot.
'Zoals je ziet, is alles nog steeds prima met ons.'
'Ik maakte me zorgen om jullie...' Hij keek Morann vragend aan. 'Maar ik had niet verwacht dat jullie hierheen zouden komen.'
'Wel, we zijn er echt,' zei Wilg.
Hij knuffelde zijn kind. 'Ze ziet er blakend uit.'
'Met haar is alles uitstekend! Ik maakte me meer zorgen over jou.'
Hij keek naar de magiër terwijl hij Wilg nogmaals omhelsde. De strenge uitdrukking op het gezicht van de magiër sprak boekdelen. Terwijl ze allemaal de herberg in gingen, siste Will naar Morann: 'Ik heb je alleen gevraagd mijn boodschap over te brengen.'
'Dat mag zo zijn, maar je hebt een vrouw die zich niet makkelijk laat afschepen.'
'Ik wil niet ondankbaar overkomen, maar ... '
Morann bleef zorgeloos opgewekt. 'Het spijt me dat we zo laat aankomen. Een reis te paard over een donkere weg valt niet mee, als je je handen vol hebt aan een baby. En onze reis was niet van gevaar ontbloot.'
'Gevaar?'
'Maak je nou geen zorgen.'
'Hoe zit het met die belangrijke missie die je in Trinovant moest volbrengen?'
'Daarvoor zijn de zaken al te ver heen - zoals je spoedig zult vernemen.'
Toen ze de deur openden, kwam vioolmuziek hun tegemoet. Er waren twintig tot dertig mensen in de Ploeg. Sommigen waren aan het zingen, anderen stonden of zaten in groepjes te praten. Een enkeling draaide zich om toen de nieuwkomers voorbij kwamen, maar Will leidde hen door de gang naar de andere kant, waar ze zich één voor één in de nis naast de schouw persten en in het knusse hol terechtkwamen. Pas toen er eten en drinken was gebracht en Dimmet was vertrokken, riep Gwydion een verse bezwering van privacy over de kamer af en ebden de vrolijke geluiden .weg.
'We werden bijna betrapt toen we de Charrel ten zuiden van Baneburgh overstaken,' zei Morann. 'Ik zag een colonne van minstens vijfhonderd manschappen.'
'Vijfhonderd?'zei Will gealarmeerd.
'Op z'n minst. Ze marcheerden richting zuidoost onder het vaandel van de hertog van Mells. Aan hun manier van doen te zien leken het me boeren die pas onder de wapenen zijn geroepen, maar er waren veteranen van de cavalerie bij, harde mannen die duidelijk de opdracht hadden om desertie uit de gelederen te voorkomen. Het leek me waarschijnlijk dat deze ruiters lastige vragen zouden stellen als ze ons ontdekten, dus hebben we maar een omweg gemaakt.'
'Het lijdt geen twijfel dat er weer oorlog komt,' zei Wilg. 'Een tijdje terug haalden ze de mannen met dozijnen tegelijk van het land, maar nu gaat het met vijftig of zelfs honderd tegelijk.'
'Dat klopt aardig,' zei Morann knikkend. 'Ik vermoed dat de gevolmachtigden tegen het eind van de week hier in Eiton zullen zijn.'.
Will greep Wilgs hand bij de gedachte aan de oogsters die als kaf van de akkers zouden worden geveegd. Velen van hen zouden nooit terugkeren als het spook van de oorlog de kans kreeg te gaan rondwaren. Wilg vroeg naar de visie van de magiër en Gwydion vertelde haar over de strijdstenen en het belang van wat er in Kleine Slachting was gebeurd. Ze schudde bezorgd haar hoofd bij het nieuws dat Maskull weer op vrije voeten was.
'Hebt u de Drakensteen gevonden?' vroeg Will.
'Toen ik kasteel Foderingham betrad, zag ik dat de steen daar nog steeds op zijn plek is. Ik heb hem in verse bindings-bezweringen gehuld en alles gedaan wat ik dorst te doen, afgezien van hem leeg te zuigen. Hij sluimert nu weer even diep als tevoren.'
Will vroeg zich af wat de magiër verzweeg. Met name of de hertog van Ebor uiteindelijk zijn toestemming had gegeven. Hij boog zich opzij om een blik op zijn slapende dochter te werpen. 'Waarom heb je haar meegebracht?'
Ze monsterde zijn gezicht. 'Wat had ik anders moeten doen?'
'Je had haar bij Breona kunnen achterlaten.'
'Will, ze is ons kind. Haar plaats is bij ons.'
'Het werk dat we gaan doen is gevaarlijk.' Hij schudde zijn hoofd over haar onbegrip, nog steeds geschokt door het lesje dat Gwydion hem had geleerd. 'Ik wil haar niet in gevaar brengen.'
Ze schonk hem een scherpe blik, die verder commentaar in de kiem smoorde. Hij keek naar Gwydion om te zien wat de magiër erover te zeggen had. Hij hoefde niet lang te wachten.
'Morgen moet ons gevecht tegen de strijdstenen in ernst worden hervat,' zei Gwydion. 'Wilg, jij moet vannacht natuurlijk hier blijven. Maar morgen bij het eerste licht moeten jullie weer naar huis vertrekken.'
'Zoals u kunt zien, meester Gwydion,' zei Wilg onbewogen, 'is alles goed met mij, en met Bethe is ook alles goed. Veel beter dan als er een vallende ster op ons dorp was geland, zoals met Kleine Slachting is gebeurd.'
De magiër wierp Morann een ontstemde blik toe. 'Dat mag zo wezen...'
'Dus is het Dal niet veiliger voor ons dan ergens anders, zou ik zeggen.'
Will kwam tussenbeide. 'Gwydion heeft gelijk. Het is hier gevaarlijker voor jullie.'
'Wel, misschien moet je dan nog iets horen,' zei ze koppig. 'Bedank meester Gwydion maar voor zijn goede raad. Maar mij dunkt dat het mijn plicht is om mijn man te volgen en hem bij te staan in de dingen die hij doet. Dat heb ik beloofd toen we onze trouwgeloften aflegden, en daar houd ik me aan. En wat Bethe betreft, baby's zijn heel wat taaier dan de meeste mensen beseffen. Het zal haar onderweg aan niets ontbreken.'
Er viel een stilte. Toen legde Gwydion beide handen plat op de tafel. 'Het is niet meer dan juist en gepast dat we vanavond allemaal ons zegje hebben kunnen doen, maar het begint laat te worden. Laten we naar bed gaan en de kwestie morgen regelen.'
Toen ze uit het knusse hol kwamen, waren het dansen en de muziek en het eten allemaal afgelopen. De grote gelagkamer van de herberg was stil en in schemer gedompeld. Will bracht Wilg en Bethe naar boven en installeerde hen. Vervolgens liep hij over het donkere erf naar buiten, de weg af, over een hek naar een grasveld met een oude eikenboom. Boven hem pinkelden de sterren van de nazomer. Hij vroeg ze wat hij het best kon doen, maar ze bleven in ongenaakbaar stilzwijgen op hem neerstaren.
De sterren weten niet wat er moet gebeuren, sprak hij zichzelf streng toe. Het zijn gewoon gaten in het uitspansel, gaten die vijfduizend mijlen ver weg staan. Dit soort vragen moet je zelf beantwoorden, Willand, hoe moeilijk ze ook zijn.
Wat er morgen ook gebeurde, het zou een drukke dag worden. Het zou verstandig zijn om goed voorbereid te zijn. Hij wist niet waarom, maar hij nam het rode visje van zijn nek en stopte het terug in zijn gordeltasje. Vervolgens zocht hij een plek die goed aanvoelde, ging rechtop staan, met zijn voeten een beetje uit elkaar en zijn armen los langs zijn zijden. Toen hij voelde dat het tijd was om te beginnen, sloot hij zijn ogen en ademde driemaal diep in door zijn neus en weer uit door zijn mond. Daarna plantte hij zijn voeten stevig in de goede aarde en nodigde de kracht uit hem te vullen.
Het begon als een trilling in zijn voetzolen, een onweerstaanbare kracht die opsteeg in zijn benen, toen omhoog in zijn lichaam. Hij voelde de tintelende golf over zijn ribben stromen en toen helemaal omhoog langs zijn ruggengraat en in zijn hartstreek vloeien en zich daar in drie stromen splitsen. Langzaam hief hij zijn armen tot ze helemaal gestrekt waren. De kracht bleef in hem groeien tot ze zijn handen bereikte en het Will voorkwam dat een bleekblauw licht, dat alleen hij kon zien, uit de toppen van zijn gespreide vingers begon te schieten. Op het moment dat de kracht zijn hoofd bereikte, werd hij overvallen door een overweldigend gevoel van vreugde en vrede.
Hij voelde dat hij binnen in een grote koude vlam stond, en hoewel zijn ogen gesloten waren, kon hij voelen dat een schitterend licht hem vulde. Terwijl hij het binnenliet, werd het feller en sterker tot het alles uitwiste en hij in het ultieme, tijdloze moment vergat wie en wat hij was.
Toen begon het licht zich langzaam uit hem terug te trekken. Hij vond het niet erg dat het afnam, want hij wist dat de kracht hem niet had verlaten, al kon hij haar niet langer zien. Het was heerlijk zoals dat moment eindeloos leek voort te duren en toch niet langer dan een kort poosje was. Volledig verkwikt ging hij naar binnen, ondanks alles tevreden en gelukkig dat hij bij zijn gezin was.
Will wist niet waarvan hij wakker werd. Eerst meende hij dat hij Bethe hoorde huilen, maar terwijl hij roerloos in het donker bleef liggen, stierven de echo's weg in zijn geest en hoorde hij alleen Wilgs ademhaling en het steelse geritsel van muizen in het dakriet.
Maar toen hij helemaal wakker was, voelde hij een prikken in zijn nek, en hij ging overeind zitten toen hij gekras en gekrabbel aan de luiken hoorde.
Dat is geen muis, dacht hij, daar is het veel te groot voor. Iemand probeert naar binnen te komen!
Hij stond op het punt om een brul te geven, maar hij hield zich in. Een schreeuw zou iedereen wakker maken en bovendien degene die daar buiten was verjagen.
Stilletjes schoot hij in zijn kleren, hulde zich in zijn mantel om de witheid van zijn hemd te bedekken en sloop door de gang. Voorzichtig liep hij de trap af, stopte alleen om de houten balk die de deur barricadeerde te verwijderen en liep toen het schuin invallende maanlicht in. Hij was nog niet naar buiten gestapt, of hij hoorde een gil. Het was Wilg. Toen begon Bethe te huilen.
'Ho!' riep hij terwijl hij de plek onder het raam bereikte. Daar, boven op het rieten dak, zat een stareloer die aan het luik krabbelde.
Dus het zijn toch kinderdieven, dacht Will. Hij heeft het op Bethe voorzienl Maar hij rekent buiten de beschermende bezweringen die Gwydion op de Ploeg heeft gelegd! Daar moet ik wakker van zijn geworden.
'Hé! Ga daar weg!'
Het wezen vocht om de luiken te openen. Het siste en krabde nu als een bezetene, toen gleed het een beetje omlaag in de harde schaduwen van het maanlicht en begon aan het dakriet te rukken.
Will wierp de houten sluitbalk, maar miste. Toen raapte hij een stuk van een gebroken vloertegel op. Het was scherp en driehoekig en hij mikte goed. Het wezen wrong zich opzij, maar ditmaal werd het op de rug geraakt. Het grimaste naar hem en krijste alvorens op te fladderen.
Zodra het weer stil zat, werd het luik opengegooid. Dat sloeg het wezen weg, maar dat was het laatste wat Will ervan zag, want zonder waarschuwing doemde er uit de schaduwen een donkere gedaante op, die zich op hem stortte. Het gewicht vloerde hem en sloeg de lucht uit zijn longen. Hij werd vastgepind door een gespierd lichaam dat op hem landde. Een ruw touw werd in een lus om zijn nek gelegd en strak aangetrokken. De aanvaller probeerde hem te wurgen, maar het touw bleef achter Wills pols hangen en trok zijn hand mee naar zijn keel. Het verhinderde dat hij zijn arm kon gebruiken, maar redde hem ook, want toen het touw strakker werd aangehaald, werd zijn hand meegetrokken in de lus. De aanvaller trok harder, maar zag spoedig in dat hoe strak het touw ook werd aangetrokken, het niet zou doen wat hij wilde, en dus liet hij los.
In plaats daarvan probeerde hij Will bewusteloos te slaan. Klap na klap daalde neer op zijn hoofd, maar Will weerde ze af. Hij beantwoordde elke stomp en slaagde er uiteindelijk in de aanvaller naar de grond te duwen en boven op hem te komen. Maar dat was nog niet gelukt, of er kwam een nieuwe dreiging van boven.
'Naaw! Naaaw!' Klapwiekend en krijsend in het duister dook het wezen omlaag en scheerde klauwend langs zijn hoofd. Will hief zijn armen en sloeg het weg, maar dat bracht hem uit balans en hij verloor zijn greep op de arm van zijn belager. Terwijl hij het wezen afweerde, werd het hem duidelijk dat de man die hem probeerde te vermoorden precies even sterk was als hijzelf. Bovendien was hij ook nog bijzonder vastberaden - maar dat gaf Will juist weer kracht. Hij vocht terug en beantwoordde elke aanval met een tegenaanval. Ze rolden over de grond, in een worsteling op leven en dood. Hij kreunde en snoof, voelde hoe een hand zich om zijn luchtpijp sloot, terwijl de andere hand zijn hoofd hard tegen de grond sloeg. Door omhoog te stoten en zich opzij te wringen wierp hij zijn aanvaller af. Toen klonk er geschreeuw.
Terwijl Will zich losworstelde, trok hij zijn arm terug, waardoor er een bundel maanlicht over het gezicht van de ander viel. Hij hapte naar adem en deinsde terug.
Inmiddels drong er lantaarnlicht door het duister. Lichtvlekken maakten een dronkemansdans. Hakken schraapten over de keien en een donkere gestalte sloeg op de vlucht. Schicht gromde en er klonk het geluid van scheurende stof, gevolgd door gepiep. Will krabbelde overeind en zag Wilg met zijn elken staf inhaar hand naar buiten rennen. Ze haalde uit en sloeg hard toe. Toen sprong de buldog weer tegen de vreemdeling op, maar de man repte zich al weg door de nacht.
Duffred kwam met een pook in zijn hand het erf op en riep: 'Schicht! Schicht!'
Vervolgens hield Dimmet de lantaarn boven Wills gezicht en zei: 'Is alles goed met je?'
Achteraf kon Will maar moeilijk wijs worden uit het gebeurde.
'Wie was het?' vroeg Wilg, die Bethe nu dicht tegen zich aan hield. Morann ijsbeerde over het erf. 'Ik wou dat je hem wat langer had kunnen vasthouden.'
'Dat spijt me,' zei Will, over zijn kaak wrijvend.
Dimmet bromde: 'Maar je bent ongedeerd en dat is het voornaamste.'
'Wie het ook was, sterk was hij zeker,' zei Will. Hij raapte de sluitbalk op en nam hem mee naar binnen. 'Ik kon hem nauwelijks van mijn lijf houden. Hij werd geholpen door een van de vliegende wezens.'
'Een stareloer?' zei Dimmet. 'Ik zei je toch dat het ongedierte was!'
Iedereen volgde Will naar binnen. Wilg zette hem op een stoel en begon zijn schaafwonden met een natte doek te betten.
'Ik mankeer niets,' zei hij. 'Een paar schaafwonden en blauwe plekken en - au!- een gekneusde vinger.'
'Het ziet ernaar uit dat hij je probeerde te wurgen,' zei Morann, toen hij de rode striemen van het touw op Wills nek zag. Hij staarde waakzaam het donker in en schrok toen hij beweging zag.
Het waren Duffred en de hond maar. Duffred kwam hijgend en met lege handen naar binnen. 'Hij is ontkomen. Ik heb Schicht teruggeroepen. Ik wilde niet dat hem iets overkwam vanwege een dief.'
'Wat is er gebeurd, Will?' vroeg Dimmet. 'Wat denk je dat hij op mijn erf te zoeken had?'
'Hij had het op mij voorzien.' Will voelde aan een pijnlijke plek op zijn hoofd, nog steeds geschokt door het gebeurde. 'Juist toen ik dacht dat ik hem de baas was, gebeurde er iets heel merkwaardigs. Ik zag zijn gezicht in het maanlicht, zo duidelijk als was het klaarlichte dag.'
'En?' vroeg Wilg.
'Hij had geen gezicht.' Hij schudde zijn hoofd. 'Het joeg me angst aan. Ik... liet hem pardoes los.'
Morann wisselde een bevreemde blik met Wilg. 'Geen gezicht, zeg je?'
De grote buldog drentelde om hen heen, nog steeds opgewonden. Will zei: 'Het was als iets uit een nare droom.'
Gwydion stapte het lantaarnlicht in. 'Wat het ook was, een droom was het niet.'
'Wat ik wil weten,' zei Wilg, over haar armen wrijvend, 'is wat dat beest was! Dat beest dat door ons raam naar binnen probeerde te komen.'
'Dat was een stareloer,' zei Will.
'Een wat?'
Morann legde het uit. 'In de loor van deze streek heten zulke wezens "stareloeren" of "vleerelfen". Ze zouden uit holen in de grond komen en baby's stelen.'
Wilg legde de bebloede doek neer en drukte haar dochter dichter tegen zich aan. 'Kwam het dan voor Bethe?'
Gwydion zette zich aan de tafel en maakte de kaars aan het flakkeren. Hij zei streng: 'Ik heb je al gewaarschuwd dat jij en je kind hier in gevaar verkeren.'
Will schudde zijn hoofd. 'Ik denk niet dat het op Bethe uit was. Het probeerde mij naar buiten te lokken.'
Morann zei: 'Op het Gezegende Eiland wordt gezegd dat deze wezens afkomstig zijn uit het Onderdomein. Ze houden zich op plekken op waar luchtkanalen omhoogleiden naar onze wereld.'
Hij keek Will veelzeggend aan, die meteen dacht aan de schatkamer onder het verlaten kapittelhuis en aan de kloof die omlaag leidde tot in de onmetelijke diepten eronder.
'Het was beslist hetzelfde soort wezen als in mijn hand heeft gebeten,' zei hij. En Ik heb al eerder zulke wezens gezien. Ze hingen in kluitjes aan de dakgewelven van het grote kapittelhuis van Verlamion.'
Morann legde zijn hoed op de tafel en haalde zijn vingers door zijn lange haar. 'Dan gok ik erop dat de man die jou belaagde een handlanger van de rode handen is.'
'De Onzienden?' zei Wilg. Ze keek bezorgd om zich heen. 'Denk je echt?'
Will mompelde: 'Liever de Onzienden dan Maskull.'
Hij keek,van Morann naar Gwydion, die vlakweg zei: 'We moeten hier bij het eerste licht vertrekken. Tot dan moeten jullie allemaal wat proberen te slapen. Ik zal de wacht houden.'
Toen Wilg klaar was met het wegwassen van het bloed van Wills gezicht en het verzorgen van zijn blauwe plekken, zochten ze hun bed weer op. Gwydion liep het donker inen stond erop dat Dimmet de deuren achter hem barricadeerde. 'Laat onder geen beding iemand naar binnen of naar buiten zolang het nacht is. Bij dageraad zal ik drie keer aankloppen.'
Toen Will zijn hoofd voor de tweede keer die nacht te ruste legde, voelde hij zijn lijf op een dozijn plekken bonzen en schrijnen, maar hij was blij dat hijgeen ernstige verwondingen had opgelopen. Hij nam het rode visje uit zijn, gordeltasje en besloot het onder zijn kussen te leggen, precies zoals hij thuis ooit Moranns amulet tegen nachtmerries onder zijn kussen had gelegd. Maar het visje voelde vreemd koud aan en het groene oogje staarde hem boosaardig aan in het gedempte maanlicht. Opnieuw liet hij zijn gedachten gaan over wat er die nacht was gebeurd.
Waar was Gwydion geweest toen de aanval plaatsvond? En als hij de Ploeg ineen magisch web had gesponnen om onheil te weren, waarom was het vliegende wezen dan bijna door het raam naar binnen gekomen? Bovendien had Gwydion geen magie ingezet om de aanvaller te helpen vangen. Waarom niet?
Hij geeuwde, maar kon de slaap niet vatten. Er borrelden nog meer twijfels op uit de modder op de bodem van zijn geest. Misschien had Morann gelijk - misschien was de moordenaar een handlanger van de Onzienden. Wat als de tovenarij die de Broederschap ontplooide sterker was dan Gwydions magie?
Naarmate de slapeloosheid greep op hem kreeg, begonnen Wills gedachten op hol te slaan en steeds somberder te worden. Wat als Gwydion hem welbewust alleen had gelaten in de Ploeg in het besef dat hij zichzelf aan de hele streek bekend zou maken? Misschien was hij als aas gebruikt om Maskull hierheen te lokken! Gwydion vertelde nooit alles wat hij wist. Was zijn geheimzinnige manier van doen wellicht louter bedrog en manipulatie?
Hoe meer hij erover nadacht, hoe redelijker het leek. Maar wat voor een spelletje Gwydion ook speelde, in één ding had hij gelijk: Wilg moest worden overgehaald naar huis te gaan. En snel ook.
Ten langen leste begonnen de eerste vage glimpjes van de dageraad door de kieren van de luiken naar binnen te kruipen. Hij hoorde Dimmet en Duffred al in de weer, en dus stond hij op en ging naar beneden om hen te helpen met het klaarmaken van het afscheidsontbijt. Hij ontdekte dat Morann al gekleed was voor de reis.
'Ik kon ook niet slapen,' zei hij. 'En aangezien meester Gwydion in de donkerste uren op wacht heeft gestaan, dacht ik: laat ik op mijn beurt een oogje op hem houden terwijl het licht wordt.'
Er werd drie keer op de deur geklopt. Gwydion verscheen. Hij knikte naar Morann, die een paar woorden in de ware taal met hem wisselde en hem vervolgens binnenliet. 'Oude vriend, je hebt een dapper hart. Er zijn nog maar weinigen als jij op de wereld overgebleven, tot mijn grote verdriet. En wat jou aangaat, Willand, we moeten hier weg zodra de zon op is.'
Will wachtte tot Gwydion zat, toen boog hij zich naar voren en dempte zijn stem. 'Luister - ik wil helpen voorkomen dat er oorlog uitbreekt, maar na de gebeurtenissen van vannacht kan ik nauwelijks geloven dat Wilg en Bethe ergens veilig zullen zijn. U zei me dat het Dal gevaar liep net zo te eindigen als Kleine Slachting. Hoe kan ik Wilg nu vragen terug te gaan?' .
'Het Dal mag dan kortelings in evenveel gevaar hebben verkeerd als Klelne Slachting,' zei Gwydion, die zijn woorden met zorg leek te kiezen, 'maar het verkeert nu niet in gevaar.'
'Hoe kunt u dat zo zeker weten?'
'Omdat het Dal pas in gevaar zou zijn als Maskull het had gevonden,' antwoordde Gwydion.
'Maar misschien heeft hij het wel gevonden.'
'Misschien. Maar jij bent daar niet langer. En Maskull weet dat nu.'
Will ging onzeker achteruit zitten. 'Hoe weet u dat hij dat weet?'
Gwydion keek hem recht aan. 'Omdat de aanvaller van gisternacht door hem is gestuurd.'
'Waarom denkt u dat?'
'Herinner je de duiding "Aan zijn magie zul je hem herkennen"? Ik ben afgelopen nacht gaan kijken of ik lucht van hem kon krijgen.'
'En is dat gelukt?'
'Het is verbazend wat slappelingen doen wanneer ze zich onbespied wanen. Maskulls geur was vaag maar onmiskenbaar.'
Will wreef over zijn kin, nog geplaagd door zijn nachtelijke twijfels. 'Ik vrees voor Wilg en mijn dochter - dat kan ik niet ontkennen.'
'Haal haar dan over naar huis terug te keren.'
Hij dacht na en knikte. 'Ik zal het proberen.'
Toen Wilg verscheen, liefkoosde ze haar dochtertje en ging zitten. 'Goedemorgen,' zei ze terwijl ze hen een voor een aankeek.
Will nam haar handen in de zijne. 'Wil je iets doen om me te helpen?'
'Als ik denk dat het je zal helpen.'
'Herinner je je mijn talisman? Het groene visje?'
Ze keek hem onderzoekend aan, en hij zag dat ze de vraag niet had verwacht. 'Bedoel je dat visje dat je altijd om je nek droeg? Wat is ermee?'
'Ik heb het niet bij me.'
'Ik weet het. Je hebt het aan een spijker bij de achterdeur opgehangen. Maak je geen zorgen, ik heb het veilig opgeborgen.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Maar ik heb het nodig.'
Ze nam hem argwanend op. 'Will, als dit je manier is om mij naar huis te krijgen...'
Hij drukte haar handen ernstig. 'Ik zou niet tegen je liegen, Wilg. Dit is belangrijk voor me. Het visje was bij me toen Gwydion mij als baby naar het Dal bracht. Ik had het in mijn hand toen ik de Doemsteen van Verlamion brak. Ik heb altijd troost geput uit de aanraking. Ik moet het bij me dragen.'
Ze keek hem recht aan. Een deel van haar dacht nog steeds dat ze gemanipuleerd werd, maar toen ging ze met een zucht achteruit zitten. 'Wel, als je zeker bent dat je het nodig hebt, dan moet ik het maar gaan halen.'
'Dank je,' zei hij, oprecht opgelucht. 'Ik wist dat je het zou doen.'
Maar ze leek niet blij dat ze gedwarsboomd was. 'Ik heb een paar vragen voor je, Willand - hoe verwacht je dat ik de weg naar huis zal vinden? En hoe moet ik je terugvinden als je hier weg bent?'
'Dat is gemakkelijk,' zei Gwydion. 'Morann heeft je hier gebracht. Hij zal je weer naar huis brengen. Nietwaar, Morann?'
Morann zuchtte en knikte. 'Daar ziet het wel naar uit.'