Hoofdstuk 19

De hertog brengt een heildronk uit

 

Het was vroeg in het ochtendgrijs, twee dagen later, toen Will naar het baken op de heuvel Cullee keek en er donkere rook zag opstijgen - het leger van de koning was gesignaleerd. Maar pas de dag daarna, toen de verkenners van de hertog rapport hadden uitgebracht, stuurden de heren van Ludford mannen uit om hun strijdkrachten op te trommelen. 

Naarmate de maan hoger kwam te staan, waren Wills gevoelens van onrust teruggekeerd. Hij begon zich koortsig te voelen. Zijn ogen dwaalden over de contouren van verse aarden wallen en loopgraven. Er waren grote hopen bruine grond opgeworpen en vele jonge bomen omgegakt en weggezeu1d om borstweringen en houten schuttlngen te maken, die de toegangswegen naar de stad moesten beveiligen. De grote vuurbrakers van graaf Warrewyk waren al aangesleept en gericht op de plek waar de aanval waarschijnlijk vandaan zou komen. 

Ook de magiër keek uit over de koude, mistige ochtend. In de verte stegen kringels rook op die de plek markeerden waar het leger van de koning nu bivakkeerde. Wel duizend kampvuren hadden de nacht verlicht en de lucht bezoedeld. Recht onder hem waren de aardwerken bemand en stond alles klaar. 

'Hoor de stem van vriend Richard,' zei Gwydion, die vanaf de stadsmuren bij de Breedpoort omlaagkeek. 'Hoor je wat een stem hij opzet? Zulk een zelfverzekerdheid verraadt dikwijls een innerlijke twijfel.  

Wilg drukte haar dochter dicht tegen zich aan. 'Uw blik op mensen gaat diep, meester Gwydion. Denkt u dat hertog Richard bang is dat Ludford zal vallen?' 

'Nog niet. Het kasteel is sterk. En Richard blaakt van vertrouwen - in zichzelf en in zijn manschappen. Niet zonder reden, trouwens. De oogst is goed geweest. Zijn graanschuren zijn gevuld. Hij denkt dat hij het hier kan uithouden als de winter grimmig wordt. Dat is het moment, denkt hij, dat het leger van de koning de moed zal verliezen en zal gaan slinken.'

'Denkt u dat het anders zal lopen?' vroeg Will.

Gwydions gezicht was ondoorgrondelijk. 'Wat ik Richard aldoor heb verteld zou hem spoedig te denken kunnen geven.'

'Wat hebt u hem dan verteld? Heeft de Aassteen u toegesproken?'

De magiër bleef de stad de maat nemen. 'Mijn ondervraging heeft niets nieuws opgeleverd. Het embleem op de steen is het zegel van de hertog. Dat lijkt de hele boodschap te zijn.'  

Will veegde zijn gezicht af. 'Denkt u? Misschien waarschuwt de steen voor de dood van de hertog.'

De magiër draaide zich om. 'Willand - je zweet als een otter.'  

Hij knikte en voelde zich ineens stukken slechter. 'De maan beweegt naar syzygie. Het gebeurt vannacht. Hier kruist de lijn van de berk de lijn van de lijsterbes. De gevoelens komen in golven. Elke nieuwe is erger dan de vorige. Ik weet met hoe lang ik ze de baas kan blijven.'

'Laat me je helpen,' zei Wilg, en ze probeerde hem mee te trekken.

'Kom,' zei Gwydion. 'Laten we samen ontbijten.'

Maar Will had geen honger. Hij liet hen gaan met de mededeling dat hij het niet kon verdragen de muren te verlaten. Alles leek hopeloos. Nu het leger van de koning was gearriveerd, kon hij de krachtlijnen slechts tot honderd passen van het kasteel of de stadsmuren veilig schouwen. Gisteren hadden verborgen boogschutters een dozijn onoplettende verdedigers gedood, en het rapport van hun hinderlagen had een sluier van angst over de verdedigers geworpen. De koningin was een ijzeren ring rond Ludford aan het leggen. Will besefte dat ze van zins was haar vijanden voor eens en altijd uit te roeien.

 

Die middag ging de jacht op de strijdsteen door. Ondanks Wills toenemende agitatie probeerde hij het opnieuw door met zijn gespleten hazelaartakje op en neer over de loopgraven en borstweringen te lopen. Maar na een uur of twee was Wilg zich ernstige zorgen over hem gaan maken.

'Ik kan hier gewoon niet schouwen!' riep Will uit. 'Het zijn die grote torens en die stenen muren. De stroom van de lork wordt erdoor gebroken en als licht in een bos verstrooid.'

'Kom naar binnen, Will. Het heeft een slechte invloed op je.'

'O, wat een kracht! Ik voel haar voortdurend op mijn geest drukken. Ik moet vechten om mezelf in de hand te houden!'  

Toen ze hem naar zich toe trok, verstarde hij en draaide zijn hoofd weg. 'Wilg, het spijt me! Mijn gedachten gaan zo snel dat het lijkt alsof mijn hoofd eraf zal vliegen!'

Ze beet op haar onderlip en vlijde haar hoofd tegen zijn borst. 'Arme Will. Kom, laten we gaan kijken of de kruidenmeester niet iets voor je kan doen.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Gort heeft al gedaan wat hij kon, maar zijn poedertjes en papjes zijn te mild. Hij kan de medicijnen niet sterker maken zonder mijn zintuigen te verdoven. Ik zal dit kunnen overleven omdat de maan pas in zijn laatste kwartier is, maar over een week is het volle maan. Dan wordt het erop of eronder.'

'In elk geval heb je nu je geluksamulet.'

Hij ademde wat vrijer. 'Ja. Dat is een hde troost. Bedankt dat je hem hebt meegebracht.'

Ze legde haar hand in de zijne en ze liepen verder over de tlnnen. Ze keken uit over het weidse boerenland dat de stad omgaf. Hij zei: 'Ik zei tegen Gwydion dat twee lijnen elkaar hier kruisen, maar het voelt eerder als drie.' 

'Drie?' zei Wilg, die het gewicht van zijn woorden inzag. 'In Verlamion kruisten ook drie lijnen elkaar.' 

'Ja.'

'Maar... die markeerden de Doemsteen. Je denkt toch niet dat kasteel Ludford een eigen Doemsteen zou kunnen hebben?'

Hij verstijfde, toen rilde hij. Het zweet droop nu van zijn gezicht. 'Het enige dat ik zeker weet is dat ik blij ben dat jij hier bent.'

'Kom mee, je vat nog een levensgevaarlijke kou.'

Ze gingen op weg naar beneden, maar daar wachtten hun twee teleurstellingen. Toen ze op de buitenhof kwamen, verzamelde zlch daar eenmenigte. Wilg hoorde het gerucht van de poortwachter. 'Het water is vergiftigd, en expres,' zei hij. 'Een of ander misdadig zwijn heeft een dood schaap in de put gegooid!' 

Ze repten zich naar de binnenhof. Onder aan de muren waren mannen vaten en zeilen aan het installeren in de hoop daarin wat regen op te vangen. Ze troffen Jakkel in heftig debat met de koks, maar toen zag hij Morann met een paard aan de teugel lopen. Hij droeg hoge rijlaarzen en reiskleding.

'Ga je weg?' vroeg Wilg teleurgesteld.

'Ik moet weg op een dringende missie. Ik moet wegkomen voordat de uitvalspoort gesloten wordt. Als ik nu vertrek, kan ik door het Woud van Morte rijden.'

'Heb je het al gehoord? Ze zeggen dat de put is vergiftigd,' zei ze. 

'Dat vertelde Gort me al.' Hij boog zich naar voren en dempte zijn stem. 'Tegen niemand zeggen, maar hij heeft er een schapenkarkas uit laten ophijsen.' 

'Dat is algemeen bekend.' 

'Ja, er wordt hier veel geroddeld.' 

'Morann, waar ga je heen?'

'Dat kan ik beter niet zeggen.'

Morann kuste Wilgs hand en omhelsde Will als een boezemvriend en wenste hem het beste. Toen steeg hij te paard, klepperde over de ophaalbrug en was verdwenen. Toen ze Gorts vertrekken bereikten, troffen ze de kruidenmeester en de magiër in conclaaf. De twee waren bezig iets geurigs in een vijzel te verpulveren, dat vonkte en naar hen terug spatte. 

'Volgens mij hebben we het probleem opgelost,' zei Gort. Hij rook aan zijn vingertoppen. 'Ja, ja. Probleem verholpen. Hmmm. Weet je, het gerucht gaat dat er een verrader schuilgaat in de hertogelijke huishouding. Nou, nou, nou! Wat zeg je me daarvan?' 

'Wie zegt dat?' vroeg Wilg, niet onder de indruk.

'De hertog zelf,' zei Gwydion. 'Maar ik betwijfel het. Hij probeert de mensen te harden voor de komende strijd.' 

Er klonk een bel en buiten ging er een geroep op. Dat was het signaal, zei Gort, dat alle leden van de huishouding zich op de binnenhof moesten verzamelen.

Weldra stonden er honderden mensen rond de put. Het was een diepe put, een van de diepste in het hele Domein. De opening was een rond, met steen bekleed gat van acht of negen voet in doorsnee, met een stenen omgang op scheenhoogte. Een ijzeren reling beschermde tegen een onverhoedse val erboven was een draaitrommel met een hendel aangebracht. Daaraan bungelde een emmer. 

Iedereen keek toe hoe Gwydion op de omgang sprong en met veel vertoon een magische dans rond de put ten beste gaf. Gort prevelde iets en blies een poeder van zlJn hand. Het glinsterde en knetterde en vulde de lucht met een n:untachtige geur. Toen ze klaar waren, verdrong iedereen zich rond de operung van de put - totdat hertog Richards persoonlijke lijfwachten verschenen. Zij begonnen een pad voor hem te banen en drongen het lagere volk terug met de schachten van hun hellebaarden. Hertog Richard liep aan het hoofd van de stoet, vergezeld door de hertogin, Edward en zijn andere kinderen. De voornaamste bondgenoten kwamen ook - heer Sarum heer Warrewyk en heer Vreemd. De hertog wisselde een paar woorden met' Gort en stapte toen op de stenen omgang. 

'Ik heb kwade tongen horen beweren dat het water in deze bron onzuiver is. Dat het hen die ervan proeven buikkrampen geeft. Dat het kinderen fataal wordt. Dat het zelfs niet geschikt is om een hond van te laten drinken!' 

'We konden de stank vanmorgen ruiken, uwe genade!' waagde een van de jongere koks te zeggen. 

De hertog negeerde de opmerking. 'Ik beloof jullie: het water is nu weer gezond.'

De seneschalk van de hertog hield de putemmer omhoog zodat iedereen hem kon zien en gooide hem toen in het gat. Het lange touw kronkelde er achteraan het duister in, de hendel draaide piepend rond, er klonk een plons uit de diepte en een van de wachten van de hertog begon het touw hand over hand in te halen. Het duurde lange tijd voordat de emmer weer verscheen maar toen het zover was, was hij met water gevuld. De hertog pakte hem aan en toonde hem aan de verzamelde menigte, die er met open mond naar staarde. Jullie zien het - het is nu helder!' 

Maar toen de hertog de emmer optilde, werd Will overweldigd door een onheilspellend voorgevoel en stapte naar voren. 

'Nee, uwe genade! Doe dat niet!'

De lijfwachten van de hertog probeerden hem te onderscheppen, maar hij dook naar voren en graalde naar het touw in een poging de emmer weg te trekken. 'Uwe genade - nee!' 

Het touw werd uit Wills vingers gerukt. Een van de gespierde lijfwachten greep hem beet, sleurde hem achteruit en dwong hem op zijn knieën. Meteen werden er vier hellebaarden op hem gericht. 

'Laat hem!' beval de hertog. Alle ogen waren op hem gevestigd terwijl hij een roemer in de emmer dompelde en die naar zijn lippen bracht. 'Op onze victorie!'

Maar toen hijeen diepe teug nam schreeuwden de omstanders het uit. De hertog veegde uitdagend met de rug van zijn hand over zijn lippen maar zag toen dat zelfs de twee graven hem ontzet aanstaarden. Hij keek naar Zijn hand en zag dat die bebloed was. Hij deinsde terug, spuugde een mondvol felrode smurrie op de grond en vloekte.

Gwydion stapte naar voren en bracht met zijn stem enige kalmte in het afschuwelijke moment. 'Rustig! Wees niet bang. Het is slechts een illusie. Er is hem geen schade berokkend!'

De schrik van de hertog sloeg snel om in woede. In het voorbijgaan greep hij Gort bij zijn kraag en duwde hem toen weg. 'Oude dwaas! Je beloofde dat het water schoon zou zijn!'

'Uwe genade, ik...'

Maar de vernederde hertog beende al weg, met zijn handen voor zijn mond en zijn entourage op zijn hielen.