07
Jacintha wist dat ze droomde, maar kon zich er ondanks hardnekkige pogingen niet aan ontworstelen. Ze wilde dit niet, zoals ze zo veel andere dingen niet had gewild. Ze fietste over een kronkelende weg. Het was bloedheet. De zon brandde een gat in de hemel. Het asfalt was plakkerig en de lucht danste voor haar ogen. Af en toe reed ze door een zwerm insecten, waarvan er enkele haar hijgende mond binnen vlogen. Tevergeefs probeerde ze om de zoemende beestjes uit te spugen. Uiteindelijk slikte ze ze door. Achter haar klonk het beestachtig grommende geluid van een auto, die ze steeds net niet zag door de heesters en boompartijen in de bochten. Ze beukte met alle kracht die in haar was op de pedalen. Een onbekende jongen van een jaar of vijftien zat achterop en spoorde haar aan. Ze voelde zijn knijpende handen in haar zij,
maar het lukte niet om te zeggen dat hij daarmee op moest houden. De weg steeg en daalde. Ze was buiten adem, haar spieren blokkeerden. De jongen was plotseling verdwenen, maar de fiets leek zelfs zwaarder te worden. De trappers knarsten, de ketting kraakte. Plotseling opende de weg zich voor haar in een diep, gapend gat, dwars over het asfalt. De auto kwam dichter- en dichterbij.
Gillend was ze wakker geworden. Verstijfd, doodmoe en bang. Dit overkwam haar zeker twee keer per week. Enkele eerdere dromen had ze aan Hans verteld, maar hij had niets uitgelegd over een mogelijke betekenis. 'Misschien gaat het er alleen om dat je dit soort dromen hebt, en niet om wat precies de inhoud is.'
Tot een uur of twee was ze thuis gebleven. Alles had ze grondig schoongemaakt en gepoetst, grondiger dan ze ooit eerder had gedaan. Nu liep ze op straat. Ze probeerde ervan weg te kijken, maar in haar ogen had Jacintha al het beeld gevangen van de etalage van de kampeerwinkel met tenten, slaapzakken, luchtbedden, attributen voor Campingaz, stoeltjes, buitenlampen. Haar benen wilden niet meer bewegen, ze zakte bijna in elkaar. Een man parkeerde zijn auto en liep in de richting van de winkel. Jacintha probeerde zich tevergeefs uit de voeten maken. Straks had hij een mes, zo'n multifunctioneel Zwitsers kampeermes, zoals Frank ook had gehad en waarvan hij elke keer weer de handigheid uitbundig prees. Hij haalde het uit zijn broekzak, knipte het lemmet open. De stralen van de zon werden erin weerkaatst, zodat het pijn deed aan haar ogen en ze niet meer zag wat er ging gebeuren, wat er moest gebeuren. Ze begon te gillen, zo hard als ze kon.
'En hoe vond Tanja dat?' vroeg Hans.
'Verschrikkelijk, maar ze durfde er niets van te zeggen.'
'Mocht ze er niks van zeggen? Ik bedoel, was het misschien een geheim van hun tweeën?'
'Ja, het was een geheim. Hij zei dat anderen het niet mochten weten omdat er anders nog veel ergere dingen zouden gebeuren.'
'Erger dan wat?'
'Dan wat er al gebeurd was met haar broer,' zei Jacintha.
'Je weet zeker dat het waar is?'
'Het kan niet anders.'
'Nee, het kan niet anders,' bevestigde Hans.
Eindelijk iemand die haar geloofde, die niet steeds twijfelde aan wat ze voelde of dacht.
'Zullen we verder naar de video kijken? Je bent er sterk genoeg voor volgens mij. De kracht begint weer boven te komen. Je hoeft niet meer bang te zijn dat je eigen lichaam je in de steek laat of dat je je lichaam kwijtraakt. Het is er, het is van jezelf. Je zult leren om er trots op te wezen.'
'Als jij erbij blijft.'
'Natuurlijk blijf ik erbij. Oké, ga maar weer zo ontspannen mogelijk in de stoel zitten. Ja, je handen naast je. Word je al zwaarder? Laat je maar helemaal zakken, je moet wegzinken in dat gevoel.'
'Kijk, hier heb ik de nieuwe, bijgewerkte voorstellen van de bibliotheekcommissie.' Milena stond naast hem.
Dit was de eerste keer sinds hij haar weer zag nadat ze op zaterdag bij hem was langsgekomen. Toen had ze hem volkomen onverwachts zonder enige terughoudendheid verteld over haar relatie met Eric, alsof ze al jaren persoonlijke, intieme details met elkaar uitwisselden. 'We hadden elkaar niks meer te zeggen, ook in bed niet meer.' Frank had geprobeerd om eroverheen te praten door over nieuwe speeltoestellen op het schoolplein te beginnen. 'Dat gevoel dat je bij iemand bent, naast iemand ligt, maar dat je aan de andere kant van het bed alleen maar leegte voelt, ken je dat?' Hij had iets te-rug gemompeld over sleur, gewenning, routine, terwijl het besef doordrong dat het net zo goed routine was om zoiets te zeggen. Plotseling sprong ze over naar haar jeugd in Tsje-choslowakije, zwemmen in een meer, het grote huis waarin haar oma en opa inwoonden, de school, de muffe, verstikkende stank van het communisme. En daarna had ze het weer over haar nieuwe woning, dat er veel aan moest worden opgeknapt, maar dat ze zich er echt thuis in voelde. Ze had blosjes op haar wangen gekregen en haar ogen glommen. Om vijf uur keek ze op haar horloge. 'Al zo laat! De tijd rent... eh, vliegt als ik met jou zit te praten. En ik heb, geloof ik, het meeste van die wijn opgedronken. De fles is al bijna leeg. Je krijgt een nieuwe. Binnenkort, dat beloof ik.' Ze legde haar rechterhand op haar linkerborst en keek een beetje ondeugend plechtig. Hij bracht haar naar de deur. Daar stonden ze even tegenover elkaar te schutteren. 'Nou, leuk dat je langskwam,' had Frank gezegd. 'Ik zie je wel weer op school.' Ze zei niets, maar drukte een vluchtige kus op zijn wang.
Frank liet zijn ogen nu over de tekst van de bibliotheekcommissie gaan, maar kon zich moeilijk op de inhoud concentreren.
'Wat denk je?'
Hij meende haar lichaam weer te kunnen ruiken. Het was een wat bedwelmende, zwaar vrouwelijke geur. 'Lijkt me een prima voorstel. We zullen het bespreken.'
Het was of Milena twijfelde. Ze schraapte haar keel, keek om zich heen en zei toen: 'Mag ik nog even gaan zitten?'
'Natuurlijk.'
Ze zaten nu tegenover elkaar. Hij verwachtte bijna een emotionele bekentenis, misschien een liefdesverklaring en was al bezig met een strategie om enerzijds haar niet te kwetsen, maar anderzijds zijn positie duidelijk te maken.
Ze boog zich iets naar voren. 'Misschien dat ik dat niet zou mogen zeggen, maar, eh...'
'Maar wat?' Hij zette zich schrap.
'Nou ja, een paar mensen in de MR doen ontzettend moeilijk.'
Frank was even stil en ging bij zichzelf te rade of hij teleurgesteld dan wel opgelucht was. 'Verbaast me niks.'
'Steeds maar over het onderwijsconcept en zo, over de aandacht voor het individuele kind, over ervaringsgericht onderwijs.'
'Dat verhaal kan ik ondertussen uittekenen,' zei Frank. 'Weet je trouwens wat de afkorting is voor dat soort onderwijs? ego , nou, duidelijker kan het volgens mij niet.'
Milena glimlachte nerveus.
'Ze kunnen maar het best een beetje uitrazen in die vergaderingen,'ging Frank door. 'Het is allemaal veel geschreeuw en weinig wol. Ik hoor af en toe wat via Alwin.'
'Vooral Loekie Henkelveld,' zei Milena. 'Die zit enorm... hoe noemen jullie dat ook alweer, met vuur?'
'Te stoken?'
'Ja, precies. Alsof ze persoonlijk iets tegen je heeft, alsof ze wraak wil nemen of zo.'
'Er valt nergens wraak voor te nemen.'
Milena keek hem zwijgend aan.
'Was er verder nog iets?' vroeg Frank.
'Nee, ik zat zomaar een beetje te denken aan van alles. Ik ga maar weer 's.' Ze maakte een vaag gebaar naar het bureau dat bezaaid was met formulieren, fotokopieën van artikelen, brieven, notities, maar ze bleef zitten.
Ie bent nu al langer dan vier maanden met ziekteverlof,' zei Prank. 'Nog even en je zit in de wao . Weer een jonge vrouw
die arbeidsongeschikt wordt. En je weet, het is ontzettend moeilijk om daar weer uit te komen en werk te krijgen. Nou ja, over dat soort dingen maakte ik me gewoon zorgen.'
'Ja, dat heb je altijd al gedaan. Daar was je ontzettend goed in, in zorgen maken.'
'Daar ben ik je vader voor.'
Jacintha reageerde niet.
'Toch?'
'Ja, je bent voor alles en nog wat mijn vader. Altijd al geweest, zal je altijd blijven. Maar om dat voortdurend maar te horen, daar heb ik het helemaal mee gehad. Alsof ik nooit zelfstandig word, alsof ik nooit mijn eigen dingen kan doen, zoals ik zelf wil.'
'Sorry, ik zal proberen om het niet meer zeggen. Oké?' Deed ze haar eigen dingen maar. Die woorden hield hij voor zich.
Jacintha haalde haar schouders op. Ze zat schuin tegenover hem, enigszins voorovergebogen, afwerend, alsof ze elk moment een aanval kon verwachten. Hij herkende die houding van haar puberteit als er problemen waren over vriendjes, huiswerk, uitgaan. Een gewoon gesprek was destijds absoluut onmogelijk. Het woord 'bemoeien' gebruikte ze heel frequent, en dan meestal in zoiets als: 'Waarom bemoei je je ermee? Laat me toch,' en dan dat wrokkige gezicht, die harde mond, die kille ogen, alsof hij haar iets misdaan had. Omdat ze verreweg de meeste tijd bij haar moeder woonde, had hij weinig met Jacintha's dagelijks leven te maken, maar incidenteel kwamen er toch kwesties op zijn weg, alleen al de armzalige schoolrapporten die hij onder ogen kreeg. Carla liet haar ook te veel los. Zo'n meisje van zestien dat het allemaal zelf maar moest uitzoeken. 'Met schade en schande zal ze wijs worden.' 'Welke schade en welke schande?' had hij gevraagd. 'Ach, laat dat kind toch. Die loopt heus niet in zeven
sloten tegelijk.' Carla was altijd briljant geweest in clichés die hem de mond moesten snoeren.
'Maar ik heb de indruk dat het de laatste tijd wat beter gaat,' probeerde Frank.
'Ja, misschien.'
'Je volgt toch een therapie of zo, hè? Die is dan zeker wel goed.'
Ze knikte zonder enig enthousiasme.
'Dus daar heb je veel aan?'
'Ik denk 't.'
Frank dronk van zijn koud geworden koffie. 'Wat voor soort therapie is dat?'
'Gewoon, therapie... praten en...' Ze hief even haar armen in een onschuldgebaar.
'Een psychiater of een psycholoog?'
'Weet ik veel... gewoon, een therapeut.'
'Wie is het?'
'Wat doet dat er nou toen? Kohlmann, als je het zo graag wil weten, Hans Kohlmann. Hij probeert me te helpen. Daar gaat het toch om?' Haar stem had scherpe kantjes gekregen.
'Natuurlijk, natuurlijk,' haastte Frank zich om te zeggen. 'Dat is het enige wat telt.' Hij zweeg even. 'Je ziet er trouwens weer wat beter uit.'
'Vind je?'
'Ja, misschien eet je weer wat beter. Vroeger was je ook altijd zo'n moeilijke eter. Wat hebben Carla en ik niet zitten soebatten bij een koud geworden warme prak. Hapje voor hapje. Weet je nog die keer dat je een soort blaasjes in je mond kreeg? Vitaminegebrek, zei de dokter, of mineralen. Toen was je een jaar of drie, dus dat weet je niet meer.'
'Je hebt het heel vaak verteld. Meer dan honderd keer, dus ik weet het nog precies.'
'Ja, sorry, dat heb je met dat soort verhalen. Moet ik wat be-ter op letten, misschien. Vind je niet?'
Ze stond op en liep naar het keukentje. Frank wachtte een tijdje, maar ze bleef minutenlang weg. De atmosfeer in de kamer leek zich te verdikken tot hij amper meer adem kon halen. Hij pakte zijn koffiekopje, maar het was leeg. Argument om ook naar de keuken te gaan. Is er nog koffie? Nee, je hoeft geen nieuwe te zetten, ik wil je niet tot last zijn, dat heb ik nooit gewild, je bent tenslotte mijn dochter, mijn enige kind sinds Benno... nee, niet over praten, ik weet het, vooral niet over Benno, die helemaal geen moeilijke eter was, integendeel, maar dat heeft hem niet geholpen, dat virus lachte daarom, dat vrat zich door zijn lichaam tot op zijn hartspier, zodat hij moest creperen op een bed in die zeilschool, zo het leven uit gezeild, met een stormachtige wind die hem wegblies in de richting van de allerverste verte, en jij bleef, Jacintha, terwijl je in die tijd bijna niets zei en vooral bang en verdrietig was, zodat ik je dicht bij me hield, misschien te dichtbij, waardoor je te zwak was toen je het allemaal alleen moest doen, alleen, zoals je nu alleen in die keuken staat met je magere, bijna schonkige lichaam, waaraan iedereen kan zien wat er met je aan de hand is.
Aan de overkant zette een man twee vuilniszakken langs de stoep. Hij keek even om zich heen, krabde aan zijn kruis, liep naar de deur en zag toen dat hij die achter zich dichtgetrokken had. Was Frank zelf ook een keer gebeurd. De achterdeur zat van binnen op de grendel. De buren die een reservesleutel hadden, waren niet thuis. Via de politie had hij een slotenmaker weten te bereiken die de deur voor hem opende. Sim sala bim, sesam open u, jij ook, Jacintha, laat nou eens zien waar je staat, wat je wilt, wie je bent. De man aan de overkant had minder problemen. Hij belde aan, een vrouw deed open. Ze deed nog een stap naar voren en liet haar blik over de straat gaan, alsof ze verwachtte daar iemand te zien met wie haar man een afspraakje had.
Die Patrick, dat was een aardige jongen geweest, in ieder geval aardig voor Jacintha. Hij studeerde geschiedenis in Amsterdam. Hield zich voor zijn scriptie bezig met de Tweede Wereldoorlog. In het begin van hun relatie waren ze een keer samen bij Frank langsgekomen, zo'n typisch bezoekje van een volwassen dochter die min of meer plichtmatig haar nieuwe vriendje komt laten zien aan haar vader. Frank had met hem over zijn studie gepraat. Nu schoot hem Jacintha's irritatie weer te binnen. Altijd maar die Tweede Wereldoorlog. Nou is het genoeg, Frank.' Sinds enkele jaren was ze hem Frank in plaats van papa of pap gaan noemen. Voorzover hij wist, had ze na Patrick geen vriendje meer gehad.
Eerst ging het moeilijk. Als Jacintha een woord te pakken had, slaagde het erin om weer te ontsnappen. De zinnen die in haar hoofd opkwamen, klopten niet meer zodra ze die op papier zette. Ze schreef een volgende zin, streepte hem door, begon opnieuw, verbeterde een woord, kraste alles door wat ze had, scheurde de bladzijde uit de blocnote en verfrommelde het papier.
Ze keek in de ijskast en de keukenkastjes, en zag al het voedsel. Om zichzelf op de proef te stellen, moest ze haar ogen erop richten, de pakjes, de zakjes, de vormen aanraken, soms oppakken en weer wegleggen. Straks een appel, maar alleen als ze een pagina had geschreven.
Het papier. Wit. Leeg, zoals ze zelf leeg was geweest. Nu had Hans haar duidelijk gemaakt, dat ze zich daarom vol had willen stoppen. Vol, voller, volst, tot alles er weer uit kwam, tot ze haar eigen leven eruit kotste. 'Je kotst op iedereen, op de wereld, op de mensen om je heen,' had Hans gezegd. Letters, woorden, zinnen, herinneringen. Hans had haar de opdracht gegeven: alles opschrijven wat Tanja had meegemaakt. Het was voor haarzelf een manier om erachter te komen wat ze precies had beleefd. Als het eenmaal op papier stond, kon ze eromheen lopen en ernaar kijken. Dan was het mogelijk om het af te sluiten.
De pen in haar hand. Een gewone balpen.
Die verdomde eerste zin.
De zoveelste poging, ik weet de naam van de camping niet meer, maar hij lag vlak bij een riviertje waarop ik met Frank heb gekano...' Hoe schreef je dat? Gekano'd, gekanood, ge-kanoot? Shit, wat maakte dat uit? Ze schreef door, zinnen, verhalen, gebeurtenissen die zomaar in haar hoofd opdoemden nadat ze een paar woorden aan het papier toevertrouwd had. Het was of het ene woord het volgende meezoog, zoals ze ook zelf werd meegetrokken in die verhalen.
Het was donker geworden buiten. Ze schoof het half volgeschreven blocnote van zich af en probeerde haar verstijfde vingers te bewegen.