06


Milena keek op haar horloge. Kwart over negen. Nog ruim een halfuur voor ze naar ModiHeus zou gaan. Zelf had ze nooit aan die naam kunnen wennen, maar Coby, de eigenares, was ontzettend trots geweest op haar vondst. 'Het is een combinatie van modieus en Heus, mijn achternaam,' had ze nadrukkelijk uitgelegd. Ze werkte er nu al meer dan een jaar, drie dagen in de week, van tien tot zes uur en om de twee weken ook op zaterdag. Als er klanten waren, stond ze in de winkel. Op stille momenten deed ze achter de winkel naaiwerk: rokken korter maken of uitleggen, broeken innemen, knopen aanzetten. Dat had ze vroeger van haar moeder in Ceské Budëjovice geleerd.

Ze bladerde door de krant. Haar oog viel op een artikeltje over een Amerikaans echtpaar dat had gedaan of hun dochter leukemie had, en dat tot gevangenisstraffen van zeven jaar was

veroordeeld. Ze hadden ruim dertigduizend dollar ontvangen aan financiële steun van mensen die hen wilden helpen. 'De ouders van het meisje schoren haar haar af, gaven haar slaappillen om de suggestie te wekken dat ze chemotherapie...'

De telefoon. 'Met Milena Frankova.'

'Ja, met Frank... Frank Eggers.'

Even sprong haar hart op, maar direct daarop sloeg de ongerustheid toe. is er iets? Is er iets met Ivana?' De donkere schaduw die ze altijd met zich meevoerde, nam meteen grimmige vormen aan.

'Dat wou ik juist aan jou vragen. Ze is niet...'

'Wat zeg je? Wa... wat is er?' Ze struikelde over haar woorden.

'Ze is niet op school verschenen. Ik kreeg het net door van Alwin. We dachten dat ze misschien ziek was of zo. Er hebben nogal wat kinderen griep, maar het is niks voor jou om niet even te bellen, dus ik dacht van, laat ik...'

'Ze is niet op school?' vroeg ze, alsof ze hoopte dat Frank zich had vergist en dat na haar vraag alles zou worden rechtgezet.

'Nee, daarom bel ik.'

Ze zweeg, hield de hoorn een stukje van zich af, waardoor ze niet kon verstaan wat Frank zei. Een ongeluk, met haar fiets onder een auto, een bloedende, huilende Ivana, ziekenhuisopname, een rolstoel, een begrafenis, kinderen langs de baar, de school in rouw. Binnen enkele seconden schoot het allemaal door haar heen in een flitsende, maar verwarrende montage. Ivana was te jong om alleen naar school te fietsen. Ze had haar niet moeten laten gaan. Dat verdomde verkeer. Ze was nog maar een kwetsbaar meisje van elf jaar en bovendien een typische dromer. Al die talenten van haar, die waren allemaal tevergeefs.

'Ben je daar nog?' vroeg Frank.

Frank bleef even naar de hoorn kijken voor hij hem neerlegde. Daarna begon hij aan de telefoontjes waartoe Milena zelf waarschijnlijk niet in staat was. Hij zou het onmiddellijk aan haar doorgeven zodra er iets duidelijk was. Eerst het ziekenhuis. Het duurde even voor hij werd doorgeschakeld naar de eerste hulp. De langzaam slepende tonen van de pauze-muziek leken nog irritanter dan anders. Nee, er was geen meisje van een jaar of tien binnengebracht. Andere afdelingen? Er werd wat heen en weer geklikt. Nee, ook niet. Hij belde de politie. Daar was evenmin een melding ontvangen. Frank gaf het nummer van de school door.

Geen ziekenhuis, geen politie, dus bleef dat andere verschrikkelijke over. Jaren geleden was een meisje van de school meegelokt en vermoord door waarschijnlijk een man. De moordenaar werd nooit gevonden. Frank werkte hier toen niet, maar kende haar gezicht beter dan hem lief was. Op het mededelingenbord in de lerarenkamer hing nog altijd een fotootje van haar, samen met de ondertussen vergeelde overlijdensadvertentie die de school had laten plaatsen en de kopie van een brief van haar klasgenoten aan de ouders, die Frank maar net aan met droge ogen kon lezen.

Hij zat klaar voor een telefoontje, zijn hand al in de richting van het toestel, maar schrok toch toen het toestel overging.

'Met basisschool De Regenboog, Frank Eggers.'

'O, met mevrouw Vermeulen. Ik dacht dat ik loodgieter Kokkelhoorn aan de lijn had. Ik heb namelijk lekkage in de badkamer en...'

Frank zuchtte vermoeid. Dit gebeurde zo vaak. De nummers waren gelijk, behalve dat Kokkelhoorn als laatste cijfers vijfenzestig had, en de school zesenvijftig. 'U heeft het verkeerde nummer ingetoetst. Dag mevrouw.'

Een kleine minuut later rinkelde de telefoon weer. Er klonk een iele oudemannenstem. 'Hallo, mijnheer.'

'Met wie spreek ik?' vroeg Frank.

'Met Aandewiel.'

'Wat kan ik voor u betekenen, mijnheer Aandewiel?'

'Er is hier een meisje, met een vreemde voornaam... buitenlands volgens mij, maar ze praat gewoon...'

'Is het misschien Ivana?' onderbrak Frank.

'Ja, dat zou kunnen,' zei de man, wiens stem steeds even wegzakte alsof hij de hoorn van zijn mond verwijderde, '...met mijn hond Boris, een echte goeie lobbes... plotseling... kon het niet zien... gevallen... en ze ging...'

Frank vroeg Aandewiel iets luider te praten. De man vertelde dat hij vanochtend zijn hond Boris had uitgelaten. Vlak bij zijn huis, terwijl hij wilde oversteken, kwam er een meisje op haar fiets plotseling de bocht om. Ze remde, schoot naar de kant en viel. Niet ernstig, dus hij had haar mee naar huis genomen. Alleen een schaafwond en een bult op haar hoofd. Het meisje had eerst niets gezegd. Geen achternaam, geen adres, geen telefoonnummer. Net of ze niets meer wist. 'Ze leek wel een beetje van de wereld.'

'U had de politie kunnen bellen,' zei Frank.

De man beaamde dat. 'Maar ik heb haar wat te drinken gegeven en een koekje, tot ze weer een beetje bij d'r positieven was. Toen kreeg ik een idee en heb ik het telefoonboek gepakt en alle namen van scholen opgelezen tot ik bij De Regenboog kwam. Ze zei meteen: "Ja, dat is hem.'"

Halftien, ze lag nog in haar eigen bed. Vertrouwd, warm en beschermd. Hier kon haar niets gebeuren. Eén nacht was ze bij Carla blijven slapen. Over twee dagen zou ze weer naar Kohlmann gaan, naar Hans. Soms was ze bang voor wat daar aan de oppervlakte kwam, maar bij de vorige sessie had hij haar voor de zoveelste keer duidelijk gemaakt dat ze er doorheen moest breken. Ze was het allemaal kwijtgeraakt, had hij haar verteld, ze had het weggestopt, ergens diep in haar, bij Tanja. Maar daarmee was het niet verdwenen, want het maakte haar tegelijkertijd tot wie ze nu was.

Ze krulde zich op in bed, haar knieën dicht tegen haar kin, haar vuisten gebald. Ze werd een balletje dat zo weg kon rollen, de heuvel af, het dal in. In gedachten keerde ze terug naar de camping in de Ardennen, maar ze kreeg niet meer voor haar geestesoog dan wat ze eerder bij Hans had gezien. Ze had hem nodig om toegang te krijgen tot alle bestanden op haar harde schijf, zoals hij het had uitgedrukt. Hij kende het password, de toegangscode. Beetje bij beetje hadden ze verder gezocht. Toen het te erg werd, was ze op de roltrap naar boven gaan staan, haar handen om de leuningen geklemd. Hans telde tot tien en ze zat weer in de stoel in zijn kamer. Hij stond tegenover haar. 'Je hebt het ontzettend goed gedaan, echt fantastisch zoals je meeging. Dat is de manier waarop je ook aan jezelf kunt werken, want ik kan het niet alleen. Ik bedoel, je bent zelf veel belangrijker dan ik.' Hij had haar met twee handen overeind getrokken. 'Je hebt koude handen.' Dat had ze bijna altijd. Hij had haar naar de deur gebracht. 'Niet te veel in een keer,' had hij uitgelegd, 'anders wordt het een soort overdosis; dat kun je misschien niet verwerken.' 'Dag, Hans, tot volgende keer. Morgen?' 'Morgen is het zaterdag. Ik zie je maandag weer. Dat hebben we eerder afgesproken. Oké? Als je het erg moeilijk hebt, mag je bellen, dat weet je. Je hebt mijn nulzes. Ik sta altijd voor je klaar, je kunt me vertrouwen.'

Vandaag, zaterdag. Vroeger thuis spelletjesavond. Risk, Scrabble en Monopoly waren de favorieten. Scrabble, daar was Frank heel goed in geweest. Waarin eigenlijk niet? Iemand had 'tot' gelegd en hij maakte er 'totebel' van en 'nat' breidde hij moeiteloos uit tot 'combinatie'. Hij had altijd de beste letters. Een ander kwam niet verder dan 'is', en verdomd, hij had een x en maakte er 'praxis' van. Ze kon het zich nu nog haarscherp herinneren. Carla zette chocolademelk en koekjes op tafel. Iedereen protesteerde, want dat was toch geen Nederlands woord, maar Frank liet Benno in het woordenboek kijken, en hij had natuurlijk gelijk.

Na Benno's dood waren ze er een tijdje mee doorgegaan, maar het werd nooit meer zoals het geweest was. Als zij de punten moest aantekenen, bleef ze de neiging houden om vier rijtjes te maken. Er hoorden vier mensen om het bord plaats te nemen en de lege plek van Benno deed regelrecht pijn. Als ze ontzettend haar best deed, zag ze hem zitten. Ze kon hem bijna een hand geven, met haar vingers zijn vingers raken, onder tafel, zodat Carla en Frank het niet zouden opmerken, maar zodra ze haar ogen opende, was de stoel weer verschrikkelijk leeg en koud. Het zwijgen van Carla en Frank werd erger en erger. Ze zwegen elkaar dood, dood, dood. Steeds datzelfde verdomde kutwoord. De ruzies werden bijna zonder woorden uitgevochten, maar hoe ze naar elkaar keken, kon Jacintha niet ontgaan. Ze stopte haar hoofd onder het dekbed en snoof de muffe slaapgeur op, voelde even met haar hand tussen haar dijen en rook daarna aan haar vingers. Walgelijk was het allemaal. Smerig. Daarom was het ook met Patrick niets geworden. Vervuld van schaamte dacht ze terug aan het weekend vlak nadat ze het had uitgemaakt. Ze zou het voor zichzelf bewijzen, ging naar een café, pikte daar een jongen op en liet zich neuken op haar eigen kamer. Zodra hij klaargekomen was, stuurde ze hem weg, waarna ze het enige nachtcafé opzocht dat ze kende. Daar had ze aangepapt met een man van een jaar of dertig, die ze meenam naar haar woninkje. Hij ging regelrecht op zijn doel af, greep naar haar borsten, ging met zijn hand naar haar kruis. Toen begon ze te schoppen, te slaan en te schreeuwen. Hij pakte haar vast, maar ze rukte zich los en sloot zichzelf op in de wc, net zolang tot hij vertrok, naar later bleek met een stapel cd's. Het hele verhaal had ze aan Hans verteld. Of ze daarna nog wel eens seks had gehad? Nee. Of ze zichzelf bevredigde? Een enkele keer. En hoe ze zich dan voelde? Daar kon ze niet over praten.

Ze stapte uit bed, ging onder de douche en werkte moeizaam een halve boterham weg. Alles of niets, alles of niets. Niet vreten vandaag, geen vinger in haar keel, alles binnenhouden. Alleen wat in haar hoofd zat, moest naar buiten. Hans zou helpen, want alleen was ze machteloos.

Het was zonnig herfstweer. De bladeren begonnen al te kleuren. Straks zouden ze vallen, de takken werden kaal, het regende, het waaide. Haar lerares Frans, mevrouw Van der Linden, liet op de laatste les voor de grote vakantie soms Franse chansons horen, waarbij ze altijd verzaligd in de verte staarde. 'Les feuilles mortes', kon Jacintha zich herinneren.

Ze liep door naar het eind van de stad, door een nieuwbouwwijk met schamele tuintjes waar veel prullaria in waren gestald, zoals stenen kruiken en van dunne takken gevlochten eenden of zwanen. Op tafeltjes stond soms een oude weegschaal met gele en groene kalebassen.

Voorbij een bouwmaterialenhandel lag de begraafplaats. Het duurde even voor ze Benno's graf had gevonden. Het was uitstekend onderhouden. Op de zwarte, liggende steen alleen het woord onbegrijpelijk en daaronder benno eggers met zijn geboorte- en sterfdatum. Vaag herinnerde ze zich een discussie tussen haar ouders over de tekst. Carla had gevonden dat dat één woord moest zijn: 'onbegrijpelijk'. Die laatste datum, ze kon nog altijd geen greep krijgen op wat er toen allemaal gebeurd was, wat toen in werking was gezet. Soms pakte ze het beet, maar dan slipte het weer uit haar handen en verpulverde tot niets.

Ze zonk op haar knieën, voelde het scherpe grind tegen haar knieschijven. Frank had hem nooit naar dat zeilkamp moeten laten gaan. Ongelooflijk stom van hem. Benno had gelukkig geen pijn gehad. Zelf geen flauw idee van het gevaar dat dreigde. Ja, het was heel zeldzaam geweest, niet te voorspellen. Endo carditis. Hoe vaak had ze die woorden niet herhaald, gefluisterd, gemompeld, geschreeuwd, gegild? De keelinfectie was op zijn hartspier geslagen. Dat gebeurde een doodenkele keer. Hij was reddeloos verloren. Niemands schuld. Zoiets gebeurde gewoon. Maar wie had bepaald dat zij mocht blijven leven en hij niet? Ergens was dat verordonneerd. Misschien had het in de bedoeling gelegen dat zij zou sterven en was er een administratieve vergissing gemaakt. Niet J., maar B. Eggers. Waar gehakt wordt vallen spaanders, niemand is foutloos, vergissen is menselijk. Nee, vergissen is dodelijk. Benno, al die talenten die hij had, zijn vrolijke lach, zijn zachte stem.

Ze neuriede zijn naam, licht haar bovenlichaam bewegend. Soms was ze kwaad op hem. Als hij was blijven leven, als hij niet zo stom was geweest om dood te gaan aan zo'n belachelijke, krankzinnige, zeldzame ziekte, dan was alles anders gelopen. Dan waren Frank en Carla bij elkaar gebleven, dan had zij niet het eeuwige lieve meisje hoeven zijn, dan had ze haar eigen leven kunnen leiden, dan had Frank... Ze liet zich naar voren vallen en sloeg met haar vuisten op de grafsteen.

Er kwam een vrouw langs in een elektrisch voortgedreven rolstoel. 'Wat doe je nou, kind?'

Jacintha bleef voorover liggen, haar wang tegen het koele marmer. Dichter bij Benno kon ze niet komen.

'Je hebt verdriet, ik zie het, heel erg veel verdriet,' zei de vrouw.

'Veel erger dan verdriet,' mompelde Jacintha, terwijl ze overeind kwam. 'Jullie begrijpen er allemaal niks van. Jullie zien het niet, jullie weten het niet. Sode...' Ze hield zich in.

'Ik zie dat het al een tijd geleden is, al langer dan veertien jaar. Je broer?'

Jacintha staarde naar de data. Het was gisteren, het was vandaag, het was morgen, het was altijd. Dat begrepen andere mensen niet. 'Ja, mijn broer.'

'Een ongeluk?' vroeg de vrouw.

'Zoiets.'

'Verschrikkelijk.' De vrouw depte haar ogen.

'En u?' vroeg Jacintha. 'Wie bent u verloren, voor wie komt u hier?'

'Voor iedereen.'

Zaterdagmiddag. Frank had boodschappen gedaan. Het was redelijk zonnig, maar fris. Er zaten verbazingwekkend veel mensen buiten cafés op rieten stoelen. Terrasdwang, bedacht hij. Thuis had hij de zaterdagkrant zorgvuldig doorgenomen. Ook een mooie tijd om het groeiende stapeltje onderwijstijdschriften weg te werken: het Onderwijsblad, jsw, School en Management, Didaktief. Het weekend in z'n eentje, daar zou hij vermoedelijk nooit aan wennen. Hij beschikte niet zomaar over improviserend in te vullen vrije tijd, want dan doemden al die uren in schrijnende eenzaamheid voor hem op. Dan werd zijn huis leger en leger, en ging hij fantaseren over Ben-no, over de problemen van Jacintha, waar hij toch niets aan kon doen, dan werd zijn hoofd een krankzinnig pandemonium. Misschien omdat hij weer terug was in het huis waar ze ooit met z'n vieren hadden gewoond, dat huis dat hij volledig anders had ingericht. Behalve natuurlijk Benno's kamer. Hij kwam er nooit, maar wist nog precies hoe die eruitzag, hoe Benno hem had achtergelaten.

Hij maakte zelfs lijstjes voor de zaterdag en de zondag. Schema's en roosters met tijdstippen, taken, bezoekjes, verplichtingen, uitstapjes. Niemand hoefde dat te weten, maar alles was beter dan het donkere, sombere gat van een volstrekt open zondagmiddag, waarin hij reddeloos zou kunnen verdwijnen. Hij behing een kamer, ruimde een kast op, ordende zijn boeken of hij ging naar een tentoonstelling, bezocht zijn zus en zijn moeder die beiden in Amersfoort woonden, maakte een wandeling buiten de stad.

De bel ging. Dat moest een of andere colporteur zijn, een Jehova's getuige of wie dan ook. Als hij werkelijk radeloos was, zou hij zo iemand in huis halen, een gesprek beginnen, om klanken te horen, een menselijk wezen te zien. Maar zo diep was hij gelukkig nooit gezonken. Milena stond voor de deur, in haar rechterhand een fles wijn.

'Je hebt me zo fantastisch geholpen,' zei ze. 'Zo ontzettend aardig. Ik wou je bedanken.' Ze stak de fles wijn naar voren. 'Tsjechische wijn.'

'Dat had je nou niet moeten doen.'

Milena lachte weer. 'Typisch voor jou om dat zo te zeggen.'

Frank voelde zich onhandig en lomp.

'Maar goed,' ging Milena door, 'in het Tsjechisch doen we ongeveer hetzelfde. "To nemuselo byt" zeggen we daar bijvoorbeeld.'

'En wat betekent dat?'

'Letterlijk zoiets als "Dat hoefde niet te zijn", dus: dat had niet gehoeven. Vaak pakken Tsjechen ook een cadeautje niet uit. Dat is omdat het cadeautje krijgen op zich belangrijk is, en niet de inhoud.'

'Nou, hierbij lijkt de inhoud me zeker belangrijk, maar kom binnen. Je hoeft niet op de stoep te blijven staan.' Hij ging haar voor naar zijn woonkamer en legde de tijdschriften snel weg, alsof hij zich ervoor moest schamen. 'Wil je wat drinken? Koffie of thee misschien? Iets fris?' Het was kwart over vier. Dat leek hem te vroeg voor wijn of bier op een gewone zaterdagmiddag.

Ze haalde haar schouders op. Hij volgde haar blik naar de wijnfles die hij op de tafel had gezet.

'Oké, een glaasje wijn?'

'Ja, graag.'

Hij ontkurkte de fles die ze had meegenomen en schonk in. Ze proostten.

'Op de goeie afloop,' zei Frank.

'Ja,' zei Milena. 'Op de goeie afloop.' Ze nam een slok en keek hem toen met heldere, licht opengesperde ogen aan. 'Je hebt me zo geholpen. Ik was echt helemaal in paniek. Voor m'n gevoel was ik Ivana al kwijt.' Ze kleurde weer in haar

hals.

'Ach, gewoon een onderdeel van m'n werk. Dat hoort erbij, de zorg voor de kinderen. Maar... eh, hoe is het nu met haar?'

'Heel goed. Ze is bij een buurmeisje. Straks moet ik haar weer ophalen.' Milena keek op haar horloge. 'Maar voorlopig heb ik tijd genoeg.'

Ze praatten verder over Ivana en haar pianotalenten, over de school, problemen in de mr , lastige leerlingen en vooral lastige ouders.

Plotseling zei Milena: 'En jij bent alleen. Toch getrouwd geweest? Zoiets heb ik tenminste wel eens op het schoolplein gehoord. Er wordt daar ontzettend veel... eh, geroddeld over

leraren.'

'Ja, meer dan vijftien jaar getrouwd geweest, en toen was het zomaar afgelopen. Toen... Ach...' Hij haalde zijn schouders op.

'Kinderen?'

'Ja, een dochter... Jacintha.'

Milena keek om zich heen alsof ze foto's zocht, tekens van een gezinsleven dat misschien ooit gelukkig was geweest. Maar de foto's die er voorheen hadden gestaan en gehangen, had hij weggehaald na die keer dat hij langer dan een uur

naar een foto van hun vieren had staan staren. De foto was genomen op het strand. Vier paar ogen keken tegen een verblindende zon in. Hij had teruggekeken, ook met bijna dichtgeknepen ogen.

'Een dochter,' herhaalde Milena, 'net als ik.'

'Maar ik had...' Nee, hij kon het niet over zijn lippen krijgen.