33

Ik zweef over gras heen, over een rivier. Ik voel me gebroken en stijf, en elke keer als ik mijn ogen durf te openen, stuiter ik of over een gat of ik glijd langs een rotsachtige heuvel omhoog. Ik hoor een constant geluid en het duurt een paar minuten voor ik me realiseer dat Bernie Kosars hoeven dat geluid veroorzaken. Ik lig op zijn rug en we verplaatsen ons vliegensvlug door de bergen.

‘Ben je wakker?’ vraagt Negen. Als ik mijn hoofd optil, zie ik dat hij achter me zit, met onze beide kistjes onder zijn armen geklemd.

‘Ik weet niet wat ik ben,’ zeg ik en ik doe mijn ogen weer dicht. ‘Wat… wat is er gebeurd?’

‘Je bent zomaar in dat blauwe spul gelopen. En dat is het laatste wat iemand op Aarde, of Loriën, of waar dan ook, zou moeten doen.’ Hij klinkt chagrijnig, alsof ik hem bij zijn eigen verjaardagspartijtje heb weggesleept.

‘Waar is Setrákus Ra?’ vraag ik.

‘Ergens in de berg, die lafaard. Ik kon geen andere weg naar binnen vinden. En ik heb gekeken.’

In paniek krabbel ik overeind op BK’s vacht. ‘Waar is Sam?’

‘Die maakt geen schijn van kans, Vier. Je vriend is allang dood of hij hangt op zijn kop naar de verkeerde kant van een mes te staren.’

Ik begin te braken. Bernie Kosar laat zich snel zakken zodat ik van zijn rug kan glijden en dan braak ik weer. Negen probeert me uit te leggen dat die misselijkheid snel voorbij zal zijn, dat hij dat ook verschillende keren heeft meegemaakt toen hij uit zijn cel probeerde te ontsnappen, dat de helende steen machteloos lijkt te zijn tegen de effecten van het krachtveld, maar ik heb allemaal visioenen van Sam die wordt gemarteld. Mijn misselijkheid wordt veroorzaakt door mijn verraad, niet door het een of andere krachtveld van de Mogadoren. Ik denk niet dat ik mezelf ooit zal kunnen vergeven. Het is mijn schuld dat hij daar naar binnen is gegaan en het is mijn schuld dat hij daar is achtergelaten. Ik heb mijn beste vriend in de steek gelaten.

‘We moeten teruggaan,’ zeg ik. ‘Sam zou voor mij teruggaan.’

‘Dat heeft geen zin. Nog niet. Je bent veel te slap en zoals je al eerder zei, hebben we Nummers nodig.’

Ik krabbel overeind, maar zak bijna meteen weer door mijn knieën. ‘Je weet niet eens waar we zijn.’

‘We zijn een paar kilometer bij je auto vandaan,’ zegt Negen. Hij ziet waarschijnlijk hoe verbaasd ik ben, want hij glimlacht en geeft BK een klopje op de rug. ‘Ik blijk met dieren te kunnen praten. Wie had dat gedacht? Bernie Kosar hier weet de weg. Laten we opschieten.’

Ik ben te slap om te protesteren. Bernie Kosar galoppeert zo snel hij kan en als hij over allerlei obstakels springt, schuurt zijn buik over de toppen van struiken en bomen. Mijn lichaam doet pijn en ik houd me stevig aan zijn vacht vast terwijl hij zigzaggend over heuvels en bergen rent en door snelstromende rivieren ploetert. Hoog in de lucht worden de sterren zichtbaar en ik weet dat een ervan, heel ver weg, de vage glinstering is van de zon van Loriën, die een planeet verlicht die in winterslaap is.

‘Goed, wat doen we nu?’ vraagt Negen.

Ik zwijg en vraag me af wat we volgens Henri zouden moeten doen. Ik vraag me af hoe hij zou kijken: zou hij glimmen van trots omdat ik de kistjes heb teruggevonden en een lid van de Garde heb gered waarbij ik ongelooflijk veel Mogs heb gedood, of zou hij teleurgesteld in me zijn omdat ik de leiding niet heb genomen toen ik de kans kreeg en omdat ik Sam heb achtergelaten?

Elke paar seconden krijg ik visioenen van Sam, opgesloten achter een van die stalen deuren. Mijn tranen glijden langs BK’s hals naar beneden. Ik vind het vreselijk om te denken, maar ik heb liever dat hij doodgaat dan gemarteld wordt voor informatie over mij.

Ik probeer de schuld te geven aan Sarah omdat zij ons aan de politie heeft verraden, maar de enige die ik de schuld kan geven ben ikzelf omdat ik contact met haar heb opgenomen terwijl iedereen zei dat ik dat niet moest doen. Ik blijf zwijgen en druk mijn hakken in Bernie Kosars vacht, waarna hij zijn tempo versnelt.

Zes is ergens in Spanje, hopelijk samen met een ander lid van de Garde. Het liefst zou ik op een vliegtuig stappen om naar haar toe te gaan, maar na mijn ontsnapping uit een federale gevangenis en nu ik nog steeds op de FBI-lijst van meest gezochte personen sta, denk ik niet dat dat kan.

Als we bij de SUV zijn, stap ik moeizaam af. Nadat ik de achterklep heb geopend, zet Negen de beide kistjes voorzichtig in de kofferbak. Ik kruip op de achterbank en vraag, balend van mezelf, of Negen wil rijden.

‘Ik hoopte al dat je dat zou vragen,’ zegt Negen. Ik geef hem de sleutels en algauw komt de motor tot leven.

Ik zit ergens op en als ik opzijschuif, zie ik de bril van Sams vader. Ik houd hem boven mijn hoofd zodat het maanlicht reflecteert in de glazen, haal diep adem en fluister: ‘Binnenkort zien we elkaar weer, Sam. Dat beloof ik.’ En dan, net als ik denk dat het allemaal niet erger kan worden, dringt er iets tot me door. ‘O shit! Zes’ briefje met aanwijzingen voor de plek waar we elkaar zouden ontmoeten. Dat zat in Sams zak. Wat bén ik toch stom! Hoe moeten we elkaar nu vinden?’

Negen kijkt achterom en zegt: ‘Maak je maar geen zorgen, Vier. Dingen gebeuren om een bepaalde reden en als het de bedoeling is dat we Zes of Vijf of wie dan ook ontmoeten, dan gebeurt dat ook. En als het de bedoeling is dat Sam hier nog steeds een rol in speelt, dan gebeurt dat ook.’

Bernie Kosar springt in zijn beaglevorm op de achterbank en likt mijn wang. Ik geef een klopje op zijn kop en slaak een diepe zucht. Ik kan gewoon niet geloven dat ik er, na alles wat er de laatste achtenveertig uur is misgegaan, ook nog eens in ben geslaagd om het adres kwijt te raken dat Zes had opgeschreven. Als ik naar buiten kijk, zie ik dat de wind naar het noorden blaast en ik vraag me af of de wind me misschien iets vertelt of me in elk geval de juiste richting wijst zoals de wind dat volgens Zes wel voor haar deed.

‘Naar het noorden,’ zeg ik. ‘Volgens mij is dat de goede richting.’

‘Komt in orde, baas.’ Negen trapt het gaspedaal in en als ik naar Bernie Kosar kijk, zie ik dat hij zich heeft opgerold en in slaap is gevallen.

 

We begraven Héctors lichaam onder aan de dam, op de grens tussen het witte beton en het gras.

‘Hij heeft me een keer verteld dat de sleutel tot verandering het loslaten van angst is,’ zeg ik tegen Ella, Crayton en Zes. ‘Ik weet niet of ik de angst al heb losgelaten, maar de verandering vindt al plaats. Zeker weten. En ik kan alleen maar hopen dat jullie me daardoorheen zullen helpen.’

‘We zijn een team,’ zegt Ella. ‘Natuurlijk doen we dat.’

We staan boven op de dam en kijken naar het dal en het meer. Aan de andere kant van de dam zijn enkele sluizen die een veel groter meer tegenhouden en ik vraag me af of dat een metafoor is voor hoe ik me nu voel. Voor me ligt mijn verleden, klein en ver weg en bezaaid met moord en doodslag. Achter mij en de andere Gardeleden ligt de grootse toekomst, die alleen door onnatuurlijke krachten wordt tegen-gehouden.

Ik draai me om naar Zes en vraag: ‘Ken jij ene John Smith in Ohio? Is hij een van ons?’

Met een brede glimlach zegt ze: ‘Ik ken John. Hij is Nummer Vier.’

Ik pak Ella’s hand en die van Zes, en zo blijven we even staan, terwijl het bergwindje ons haar in ons gezicht blaast.

Ella kijkt naar Zes en vraagt: ‘Kunnen we naar Amerika gaan?’

‘De beschermformule is verbroken, dus ik zou niet weten waarom we niet allemaal bij elkaar kunnen zijn.’ Zes haalt haar schouders op, draait zich om en gaat met haar rug naar het meer staan.

Crayton komt bij ons staan. ‘Ik zeg dit niet graag, maar dit is de stilte voor de storm, dames. We winnen zoveel veldslagen dat ze het er niet bij zullen laten zitten. Jullie worden te sterk voor ze en daarom zullen ze alles in de strijd gooien. Geen kleine legers meer van een paar honderd soldaten en een paar onhandige beesten. Hun leider zal hier algauw zijn. Setrákus Ra.’

‘Wie?’ vraag ik.

‘Setrákus Ra.’ Crayton schudt zijn hoofd. ‘En ik denk dat we nog niet klaar voor hem zijn.’

‘Dat is dan duidelijk,’ zeg ik. ‘We gaan naar Ohio, naar John Smith.’

‘West Virginia, om precies te zijn. Over precies twee weken,’ zegt Zes.

‘Ik weet niet zeker of dat al verstandig is.’ Crayton begint weg te lopen. ‘Eerst moeten we de anderen erbij halen.’

Zes loopt hem achterna. ‘Dat klinkt wel goed en zo, maar ik heb geen idee waar ze zijn.’

‘Ik wel,’ zegt Crayton zonder zich om te draaien. ‘Ik weet ook waar onze Chimaera’s zijn. Als Setrákus Ra denkt dat dit een eitje wordt, kan hij nog weleens lelijk op zijn neus kijken.’

We lopen achter hem aan en zetten de eerste van vele stappen naar de andere kant van de dam.