23

‘We gaan niet naar Sarahs huis,’ zegt Sam terwijl hij achter me aan loopt langs de rand van het bos. ‘We hebben dit tabletding, misschien is het wel die transmitter die we zoeken, dus gaan we nu terug om Zes te helpen.’

Ik ga naast hem lopen. ‘Zes redt zich wel. Ik ben hier en Sarah is hier. Ik hou van haar, Sam, en ik ga haar opzoeken. Het kan me niets schelen wat jij ervan vindt.’

Sam zwijgt en ik loop door, naar Sarahs huis.

Dan vraagt Sam: ‘Hou je echt van haar, John? Of van Zes? Van wie hou je echt?’

Ik draai me om en schijn met mijn handpalm in zijn gezicht. ‘Denk je soms dat ik niet van Sarah hou?’

‘Hé, hou op zeg!’

‘Sorry,’ mompel ik en ik laat mijn hand zakken.

Hij wrijft in zijn ogen. ‘Dat is toch een logische vraag, man. Ik zie dat jij en Zes de hele tijd aan het flirten zijn, echt, en dat doe je gewoon waar ik bij ben. Je weet dat ik gek op haar ben en het kan je niets schelen. Bovendien heb je al zo ongeveer de meest sexy vriendin in Ohio.’

‘Het kan me wél schelen,’ fluister ik.

‘Wat kan je iets schelen?’

‘Het kan me wel iets schelen dat jij gek bent op Zes, Sam. Maar je hebt gelijk, ik ben ook gek op haar. Ik wilde dat het niet zo was, maar het is wel zo. Het is stom en gemeen naar jou toe, maar ik moet continu aan haar denken. Ze is cool en ze is knap en ze is een Loriër en dat is, nou ja, extra cool. Maar ik hou van Sarah. En daarom móét ik haar opzoeken.’

Sam pakt me bij de elleboog. ‘Dat kun je niet doen, man. We moeten teruggaan om Zes te helpen. Denk toch eens na! Als ze ons bij mij thuis hebben opgewacht, zullen er bij Sarah thuis nog meer op ons wachten.’

Zachtjes maak ik me los uit zijn greep. ‘Jij hebt je moeder toch kunnen zien? Zag je haar in de achtertuin?’

‘Ja,’ zucht hij en hij slaat zijn blik neer.

‘Jij hebt je moeder gezien, dus ik mag Sarah zien.’

‘Dat is minder logisch dan je denkt. We hebben de transmitter, weet je nog? Daarom zijn we nu in Paradise. Dat is de enige reden.’ Sam geeft me de tablet. Ik kijk naar het zwarte beeldscherm en raak elke vierkante centimeter aan. Ik probeer telekinese. Ik druk hem tegen mijn voorhoofd. De tablet blijft uit.

‘Laat mij het eens proberen,’ zegt Sam. Terwijl hij met de tablet zit te rommelen, vertel ik hem over de ladder, het gigantische skelet met de amulet en het bureau en de muur vol met papieren.

‘Zes heeft een handjevol papieren gepakt, maar we kunnen niet lezen wat erop staat,’ zeg ik.

‘Mijn vader had dus een geheim ondergronds hol?’ Sam glimlacht, voor het eerst in uren, en geeft me de tablet terug. ‘Hij was zo cool. Ik zou die papieren die Zes heeft meegenomen heel graag willen zien.’

‘Natuurlijk,’ zeg ik. ‘Meteen nadat ik Sarah heb gezien.’

Verbijsterd spreidt Sam zijn armen. ‘Wat moet ik doen om je om te praten? Zeg het maar.’

‘Niets. Je kunt me op geen enkele manier tegenhouden.’

 

De laatste keer dat ik bij Sarah thuis was, was het Thanksgiving. Ik weet nog dat ik de oprit op liep en dat Sarah voor het raam naar me zwaaide.

‘Hallo, stuk,’ zei ze toen ze de deur opendeed en ik draaide me om, zogenaamd om te kijken tegen wie ze dat zei.

Haar huis ziet er om twee uur ’s nachts totaal anders uit. Alle ramen zijn donker en de garagedeur is dicht; zo ziet het huis er kil en leeg uit. Niet uitnodigend. Sam en ik liggen op onze buik in de schaduw van een huis op de hoek, en ik heb geen idee hoe ik met haar kan gaan praten.

Ik haal de prepaid mobiele telefoon, die al dagenlang uitstaat, uit mijn zak. ‘Ik zou haar een sms kunnen sturen om haar te wekken.’

‘Dat is inderdaad een goed idee. Schiet maar op dan, dan kunnen we hier weg. Ik zweer je, Zes vermoordt ons of, nog erger, anders wordt zij wel vermoord door een hele kudde Mogs terwijl wij hier in het gras liggen alsof we een scène uit Romeo en Julia spelen.’

Ik doe de telefoon aan en typ: Ik heb beloofd dat ik terugkwam. Wakker?

We tellen tot dertig nadat ik hem heb verzonden en dan typ ik: Ik hou van je. Ik ben hier.

‘Misschien denkt ze dat je een grappenmaker bent,’ fluistert Sam nadat we weer dertig seconden hebben gewacht. ‘Zeg iets wat alleen jij kunt weten.’

Ik probeer: Bernie Kosar mist je.

Haar raam wordt licht. Dan zoemt mijn telefoon. Een sms: Ben jij het echt? Ben je in Paradise?

Ik gooi een handjevol gras omhoog, zo opgewonden ben ik.

‘Kalm aan,’ fluistert Sam.

‘Ik kan er niets aan doen.’

Ik antwoord: Ik ben buiten. Over 5 min op de speelplaats?

Mijn telefoon zoemt meteen: Kom eraan :)

Sam en ik hebben ons achter een afvalcontainer aan het einde van de straat verstopt en zien dat Sarah de speelplaats op loopt. Zodra ik haar zie, word ik overmand door emoties. Ze is twintig meter bij me vandaan, draagt een donkere spijkerbroek en een zwart fleecejasje. Ze heeft een witte muts op haar hoofd, maar toch kan ik haar lange blonde haar zien; het wappert in het briesje over haar schouders. Haar perfecte huid glanst in het licht van de lantaarn op de speelplaats en dan realiseer ik me opeens dat ik onder de modder en de Mog-as zit. Ik wil achter de container vandaan lopen, maar Sam grijpt mijn pols en houdt me tegen.

‘John, ik weet dat dit heel moeilijk voor je wordt,’ fluistert hij. ‘Maar we moeten binnen tien minuten terug zijn in het bos. Ik meen het. Zes rekent op ons.’

‘Ik zal mijn best doen,’ zeg ik, zonder aan de onaangename gevolgen te denken. Sarah is hier en ik ben zo dicht bij haar dat ik zelfs haar shampoo kan ruiken.

Sarah kijkt om zich heen. Ten slotte gaat ze op een schommel zitten en draait rondjes, zodat de touwen boven haar hoofd in elkaar draaien. Langzaam houdt Sarah op met rondjes draaien en dan sluip ik om de speelplaats heen, verscholen achter bomen en kijk naar haar. Ze is zo mooi. Zo perfect.

Ik wacht tot ze de andere kant op kijkt en stap dan uit de schaduwen. En als ze weer ronddraait, sta ik voor haar.

‘John?’ Als Sarah de schommel stil wil zetten, schuren de tenen van haar sportschoenen over het beton.

‘Hé, schoonheid,’ zeg ik met een brede glimlach.

Sarah slaat haar handen voor haar gezicht.

Als ik naar haar toe loop, probeert ze van de schommel te springen, maar de touwen verhinderen dat.

Ik spring naar voren en pak de touwen van de schommel vast. Ik draai haar naar me toe en neem haar in mijn armen. Ik til haar en de schommelplank op zodat haar gezicht op dezelfde hoogte komt als het mijne. Dan buig ik me naar haar toe en kus haar, en zodra onze lippen elkaar raken is het net alsof ik Paradise nooit heb verlaten.

‘Sarah,’ zeg ik in haar oor. ‘Ik heb je zo gemist.’

‘Ik kan niet geloven dat je hier bent. Dit kán gewoon niet.’

Ik kus haar weer en ik blijf haar kussen, terwijl ik ons beiden rond blijf draaien tot de touwen boven haar uit elkaar gaan. Sarah springt van de schommel en landt in mijn armen. Ik kus haar wangen en haar hals, en ze strijkt met haar handen over mijn hoofd en neemt mijn korte haar tussen haar vingers.

Ik zet haar neer en dan zegt ze: ‘Je bent naar de kapper geweest.’

‘Ja, dit is mijn “stoere jongen die op de vlucht is”-look. Wat vind je ervan? Mooi?’

‘Ja hoor,’ zegt ze en ze legt haar handen op mijn borst. ‘Ook al was je kaal!’

Ik zet een stap naar achteren om dit beeld van Sarah in me op te nemen. Ik zie de heldere sterren achter haar en de vorm van haar wintermuts. Haar neus en wangen zijn rood van de kou, en als ze op haar bovenlip bijt en me aankijkt, ontsnapt er een wolkje condens uit haar mond.

‘Ik heb elke dag aan je gedacht, Sarah Hart.’

‘Ik zweer je, ik heb twee keer zo vaak aan jóú gedacht.’

Ik buig me naar haar toe tot onze voorhoofden elkaar raken. Zo blijven we staan met een belachelijke grijns op ons gezicht. Dan vraag ik: ‘Hoe gaat het met je? Hoe is het nu voor jou in Paradise?’

‘Nu gaat het beter.’

‘Het is zo moeilijk om niet bij je te zijn,’ zeg ik en ik kus haar koude vingers. ‘Ik denk steeds aan hoe het voelt om je aan te raken en je stem te horen. Ik had je het liefst elke avond willen bellen.’

Sarah neemt mijn kin in haar handen en streelt mijn lippen met haar duimen. ‘Ik heb zo vaak in de auto van mijn vader gezeten terwijl ik me afvroeg waar je was. Als ik had geweten in welke richting je was verdwenen, was ik naar je toe gereden.’

‘Ik ben hier. Vlak voor je,’ fluister ik.

Ze laat haar handen langs haar zij vallen. ‘Ik wil met je mee, John. Het kan me niets schelen. Ik kan zo niet doorgaan.’

‘Dat is veel te gevaarlijk. We hebben net bij Sam thuis met vijftig Mogs gevochten. Zo gaat het nu als je bij mij bent. Ik kan je hier niet bij betrekken.’

Haar schouders schokken en de tranen springen in haar ogen. ‘Ik kan hier niet blijven, John. Niet als jij weg bent en ik niet weet of je dood bent of niet.’

‘Kijk naar me, Sarah,’ zeg ik. Ze kijkt op. ‘Ik ga echt niet dood. De wetenschap dat jij hier op me wacht, is een soort elektrisch krachtveld. We zullen samen zijn. Binnenkort.’

Haar lip trilt. ‘Het is zo moeilijk. Het is allemaal zo afschuwelijk, John.’

‘Afschuwelijk? Hoezo?’

‘De mensen zijn afschuwelijk. Iedereen maakt hatelijke opmerkingen over je, en ook over mij trouwens.’

‘Wat voor opmerkingen?’

‘Dat jij een terrorist en een moordenaar bent en dat je de Verenigde Staten haat. Jongens op school noemen je bijvoorbeeld Bom Smith. Mijn ouders zeggen dat je gevaarlijk bent en dat ik nooit meer met je mag praten, wat er ook gebeurt. En bovendien hebben ze een beloning voor je uitgeloofd, zodat de mensen steeds zeggen dat ze je dood willen schieten.’

Ze slaat haar blik neer.

‘Wat vreselijk dat je dit moet meemaken, Sarah,’ zeg ik. ‘Maar gelukkig weet jij hoe het echt zit.’

‘Ik ben bijna al mijn vrienden kwijt. En ik zit op een nieuwe school, waar iedereen denkt dat ik geschift ben.’

Ik ben wanhopig. Sarah was het populairste, knapste en geliefdste meisje op Paradise High School en nu is ze een outcast.

‘Zo zal het niet altijd zijn,’ fluister ik.

Ze kan haar tranen niet langer inhouden. ‘Ik hou zoveel van je, John. Maar ik weet niet hoe we hieruit moeten komen. Misschien zou je jezelf moeten aangeven.’

‘Ik geef mezelf niet aan, Sarah. Dat kan gewoon niet. We komen er wel uit. Natuurlijk. Sarah, je bent mijn ware liefde. Ik beloof je, als je op me wacht, komt alles goed.’

Maar ze blijft huilen. ‘Hoe lang moet ik wachten? En wat gebeurt er als alles goed komt? Ga je dan terug naar Loriën?’

‘Ik weet het niet,’ zeg ik ten slotte. ‘Paradise is de enige plek waar ik nu wil zijn en jij bent de enige bij wie ik in de toekomst wil zijn. Maar als we erin slagen de Mogadoren te verslaan, ja, dan moet ik terug naar Loriën. Maar ik weet niet wanneer dat zal zijn.’

Sarahs telefoon zoemt in haar zak en ze haalt hem er half uit om naar het beeldscherm te kijken.

‘Wie stuurt je zo laat nog een sms?’ vraag ik.

‘Emily. Misschien moet je jezelf aangeven en ze vertellen dat je geen terrorist bent. Ik wil je niet steeds weer kwijtraken, John.’

‘Luister naar me, Sarah. Ik kan mezelf niet aangeven. Ik kan niet op een politiebureau zitten en proberen uit te leggen waarom een heel schoolgebouw is verwoest en vijf mensen zijn vermoord. Hoe zou ik Henri moeten verklaren? En de documenten die ze in ons huis hebben gevonden? Ik kan niet gearresteerd worden. Ik bedoel, Zes zou me nu absoluut vermoorden als ze wist dat ik hier nu met je stond te praten.’

Sarah snift en veegt haar tranen weg met de rug van haar hand. ‘Waarom zou Zes je vermoorden als ze wist dat je hier was?’

‘Omdat ze me nu nodig heeft en het gevaarlijk voor me is om hier te zijn.’

‘Heeft zij je nodig? Zij? Ik heb je nodig, John! Ik heb je hier nodig om me te vertellen dat alles goed komt, dat dit alles de moeite waard is.’

Sarah loopt langzaam naar een bank, waar allemaal initialen op staan. Ik ga naast haar zitten, met mijn schouder tegen de hare. We zitten niet in het licht zodat ik haar gezicht niet goed kan zien.

Ik weet niet waarom, maar Sarah trekt zich terug en zegt: ‘Zes is heel knap.’

‘Dat is zo,’ zeg ik. Dat had ik niet moeten doen, maar het ontschoot me gewoon. ‘Maar lang niet zo knap als jij. Jij bent het mooiste meisje dat ik ooit heb gezien.’

‘Maar je hoeft niet bij Zes vandaan te blijven en wel bij mij.’

‘Als zij en ik gaan wandelen, moeten we onzichtbaar zijn, Sarah! We kunnen echt niet hand in hand over straat lopen. We moeten ons voor de hele wereld verbergen. Als ik bij haar ben moet ik me ook verstoppen, net zoals wanneer ik bij jou ben.’

Sarah staat snel op en gaat met haar rug naar me toe staan. ‘Maak je wandelingen met haar? Loop je hand in hand met haar over straat?’

Ik sta ook op en loop naar haar toe met mijn armen uitgestrekt, de mouwen van mijn jas zitten nog steeds onder de modder. ‘We moeten wel. Dat is de enige manier waarop ik onzichtbaar kan zijn.’

‘Heb je haar gekust?’

‘Wat?’

‘Geef antwoord!’ Er ligt een nieuwe klank in haar stem. Een mengeling van jaloezie en eenzaamheid, en genoeg woede om elk woord een schop te geven.

Ik schud mijn hoofd. ‘Sarah, ik hou van je! Ik weet niet wat ik verder nog kan zeggen. Ik bedoel, er is niets gebeurd!’ Ik begin me ongemakkelijk te voelen en zoek wanhopig naar de juiste woorden.

Ze is woedend. ‘Het was een eenvoudige vraag, John. Heb je haar gekust?’

‘Ik heb Zes niet gekust, Sarah. We hebben elkaar niet gekust. Ik hou van jóú,’ zeg ik en dan schrik ik zelfs van de scherpte in mijn stem, zodat de zin veel erger klonk dan ik had gewild.

‘Ah. Waarom was het dan zo moeilijk die vraag te beantwoorden, John? Mijn leven wordt steeds beter. Is ze verliefd op je?’

‘Dat doet er niet toe, Sarah. Ik hou van jou en dus doet Zes er niet toe. Geen enkel ander meisje is belangrijk!’

‘Ik voel me zo dom,’ zegt ze en ze slaat haar armen over elkaar.

‘Hou alsjeblieft op. Sarah, je begrijpt het allemaal verkeerd.’

‘Is dat zo, John?’ vraagt ze. Ze kijkt me strak aan, met betraande ogen. ‘Ik heb zoveel moeten doorstaan omwille van jou.’

Ik wil Sarahs hand pakken, maar ze trekt hem terug zodra onze vingers elkaar raken.

‘Niet doen,’ zegt ze met een harde klank in haar stem. Haar telefoon zoemt weer, maar ze maakt geen aanstalten ernaar te kijken.

‘Ik wil bij jou zijn, Sarah,’ zeg ik. ‘Niets van wat ik zeg komt er nu goed uit. Het enige wat ik echt kan zeggen is dat ik je al wekenlang ontzettend mis en dat er geen dag voorbij is gegaan dat ik je niet wilde bellen of je een brief wilde schrijven.’ Ik voel me onzeker. Ik voel dat ik haar kwijtraak. ‘Ik hou van je. Daar hoef je geen seconde aan te twijfelen.’

‘Ik hou ook van jou,’ jammert ze.

Ik sluit mijn ogen en adem de koele lucht diep in. Dan krijg ik een naar gevoel, een tinteling die in mijn keel begint en naar mijn voeten kruipt. Als ik mijn ogen open, is Sarah een eindje bij me vandaan gelopen.

Ik hoor een zacht geluid links van me en als ik mijn hoofd draai, zie ik Sam. Hij kijkt naar de grond en houdt zijn hoofd zo dat Sarah en ik kunnen zien dat hij liever niet naar ons toe was gekomen.

‘Sam?’ vraagt Sarah.

‘Hallo, Sarah,’ fluistert hij.

Sarah slaat haar armen om hem heen.

‘Het is heel fijn je te zien,’ zegt hij in haar haar. ‘Maar, Sarah, het spijt me heel, heel erg en ik weet dat jullie elkaar al heel lang niet hebben gezien, maar John en ik moeten gaan. We lopen gevaar, je hebt geen idee!’

‘Eigenlijk wel.’ Ze maakt zich van hem los en net als ik haar wil vertellen hoeveel ik van haar houd, net als ik afscheid wil nemen, barst de hel los.

Alles gebeurt zo snel dat ik het niet allemaal in me kan opnemen, de scènes volgen elkaar in rap tempo op, als in een film die op hol is geslagen. Sam wordt van achteren getackeld door een man met een gasmasker op. Op de rug van zijn blauwe jasje staat FBI. Iemand slaat zijn armen om Sarah heen en trekt haar bij me vandaan. Er glijdt een metalen schijf over het gras, die bij mijn voeten blijft liggen; de witte rook die eruit komt brandt in mijn ogen en in mijn keel. Ik kan niets zien. Ik hoor Sam kokhalzen. Ik wankel bij de traangasgranaat vandaan en val naast een plastic glijbaan op mijn knieën. Als ik opkijk, zie ik dat er meer dan tien agenten om me heen staan, allemaal met een getrokken pistool. De agent met het gasmasker op die Sam tackelde, heeft zijn knie op Sams rug. Een stem door een megafoon brult: ‘Verroer je niet! Leg je handen op je hoofd en ga op je buik liggen! Jullie zijn gearresteerd!’ Terwijl ik mijn handen op mijn hoofd leg, komen enkele auto’s die de hele tijd op straat geparkeerd stonden opeens in beweging; de koplampen gaan aan en op het dashboard branden rode lichtjes. Politiewagens scheuren de hoek om en een gepantserd voertuig met SWAT op de zijkant rijdt de stoep op en remt midden op het basketbalveldje. In een verbijsterend tempo springen er schreeuwende mannen uit en dan geeft iemand me een trap in mijn maag. Handboeien klikken om mijn polsen. Boven me hoor ik het gezoem van een helikopter.

Mijn hersenen houden de enige verklaring vast die ze kunnen verzinnen.

Sarah. De sms’jes. Het wás Emily niet. Ze had contact met de politie. Het kleine stukje van mijn hart dat niet is gebroken toen Sarah bij me vandaan liep, valt nu in diggelen.

Ik schud mijn hoofd, met mijn gezicht tegen de grond. Ik voel dat iemand mijn dolk van me afpakt. Handen pakken de tablet onder mijn riem vandaan. Ik zie dat Sam bij zijn armen overeind wordt getrokken en even kijken we elkaar aan. Ik heb geen idee wat hij denkt.

Boeien worden om mijn enkels geklikt en met een ketting vastge-maakt aan mijn handboeien. Ik word omhooggesleurd. De handboei-en zitten te strak en knellen om mijn polsen. Er wordt een zwarte zak over mijn hoofd getrokken en vastgemaakt om mijn hals. Ik kan niets zien. Twee agenten pakken me bij de ellebogen terwijl een andere me naar voren duwt.

‘Je hebt het recht te zwijgen,’ begint een van hen terwijl ik word weggeleid en achter in een auto word gesmeten.