Voorjaar 1558
Ik wachtte op nieuws van het hof, maar ik hoorde niets, behalve de bekende roddels. De baby die in maart geboren had moeten worden, was laat, en in april begonnen de mensen al te zeggen dat de koningin zich wederom vergist had, en dat er helemaal geen baby was. Ik lag elke ochtend en elke avond in het kapelletje van de familie Philips op mijn knieën voor een beeld van Maria te bidden dat de koningin in verwachting mocht zijn en dat ze, misschien op dit moment zelfs, aan het bevallen was. Ik kon me niet voorstellen hoe ze nog een teleurstelling zou moeten verdragen. Ik kende haar als een moedige vrouw - er bestond op de hele wereld geen moedigere - maar om voor de tweede keer de kraamkamer uit te moeten komen en de wereld te moeten vertellen dat het ook dit keer een tien maanden durende vergissing was geweest en dat er geen baby was - ik kon me niet voorstellen dat een vrouw die vernedering kon verdragen, en al helemaal de koningin van Engeland niet, op wie alle ogen van Europa gericht waren. De praatjes die er over haar de ronde deden waren een en al boosaardigheid. Mensen zeiden dat ze expres had gedaan alsof ze in verwachting was om te zorgen dat haar man weer thuiskwam; ze zeiden dat ze plannen had om een geheime baby binnen te smokkelen en hem als een roomskatholieke prins voor Engeland door te laten gaan. Ik verdedigde haar niet eens meer tegen de hatelijke geruchten die ik dag in dag uit hoorde. Ik kende haar zoals niemand van hen haar kende, en ik wist dat ze volstrekt niet in staat was om tegen haar echtgenoot te liegen, of tegen haar volk. Ze was vastbesloten om in de ogen van haar God te doen wat goed was, en dat zou bij haar altijd op de eerste plaats komen. De koningin aanbad Filips en zou bijna alles hebben gedaan om hem naast zich te weten. Maar ze zou nooit voor hem gezondigd hebben, noch voor welke andere man ook. Ze zou haar God nooit verloochenen.
Maar toen het weer warmer werd en de baby maar niet kwam, vond ik dat haar God wel een heel wrede godheid moest zijn als Hij de gebeden en het verdriet van zo'n koningin aanvaardde, maar haar geen kind schonk van wie ze kon houden.
Vrouwe Jongen,
De koningin komt binnenkort uit haar kraamkamer en ik heb je hier nodig om mij raad te geven. Breng alsjeblieft mijn blauwfluwelen gebedenboek mee, dat ik in de kapel op mijn stoel heb laten liggen, en kom onmiddellijk. Robt
Ik ging naar de kapel en Danny liep voor me. Ik moest me diep bukken, zodat hij met allebei zijn handjes mijn vingers kon vasthouden en steun bij mij vond onder het lopen. Toen we eenmaal bij de kapel waren aangekomen deed mijn rug pijn. Ik ging op Roberts stoel zitten en liet Danny door een van de rijen lopen, waarbij hij zich aan de bank vasthield. Ik had nooit kunnen denken dat ik nog eens gebukt zou lopen tot mijn rug er pijn van deed, louter en alleen voor het plezier van een klein jongetje, maar toen ik het gebedenboek had en we terugliepen naar onze kamer, bukte ik me weer diep, zodat Danny mijn vingers kon pakken. Ik bad in stilte dat de koningin op dit moment een zoon mocht krijgen en deze vreugde mocht kennen - een heel vreemde, onverwachte vreugde, het geluk dat ik voor een kind mocht zorgen wiens hele leven in mijn handen lag.
Het was geen gewoon kind. Zelfs ik, die maar heel weinig over kinderen wist, merkte dat. Als een huis waarvan de luiken dicht zijn had dit kind zichzelf afgeschermd, en door de deuren en ramen dicht te doen had hij zich afgesloten van het leven in de wereld om hem heen. Ik voelde dat ik buiten stond en op een reactie wachtte die misschien wel nooit zou komen. Maar ik was vastbesloten om het te blijven proberen. Het hof bevond zich op Richmond, en zodra ik daar aankwam wist ik dat er iets was gebeurd. In de stallen hing een sfeer van onderdrukte opwin-ding. Iedereen stond in een hoekje te praten en er was niemand om onze paarden aan te nemen, zelfs de stalknechten van Dudley niet. Ik wierp de dichtstbijzijnde jongeman de teugels toe en beende met Danny op mijn heup het met flagstones bestrate pad naar de tuiningang van het paleis op. Daar stonden nog meer mensen in groepjes te fluisteren, en ik voelde mijn hart samenknijpen van angst. Als een van de vele complotten van Elizabeth nu eens hier in het brandpunt van een koninklijk paleis een opstand had ontketend en ze de koningin had laten arresteren? Of als de bevalling van deze laat verwekte baby nu eens begonnen was en ze daarbij de dood had gevonden - waar zo veel mensen haar voor hadden gewaarschuwd?
Ik durfde het niet aan een vreemde te vragen, uit angst voor het antwoord dat ik zou krijgen, dus liep ik door, steeds sneller, de ingang naar de zaal door, op zoek naar een bekend gezicht. Ik zocht iemand aan wie ik het kon vragen, iemand die ik kon vertrouwen. Achter in de zaal zat Will Somers helemaal in zijn eentje, volkomen afgezonderd van de andere fluisterende groepjes. Ik liep naar hem toe en raakte zacht zijn schouder aan. Zijn doffe blik ging eerst naar Danny en toen naar mij. Hij herkende me niet. 'Mevrouw, ik kan niets voor u doen,' zei hij kortaf, en hij wendde zijn hoofd af. 'Ik ben vandaag niet in de stemming voor grappen. Ik kan slechts de somberste humor opbrengen, want ik ben zelf erg somber.'
'Will, ik ben het.'
Toen hij mijn stem hoorde, zweeg hij en keek me eens wat beter aan.
'Hannah? Hannah de nar? Hannah de onzichtbare nar?'
Ik knikte om het verwijt dat uit die woorden sprak. 'Will, wat is er gebeurd?'
Hij zei niets over mijn kleren of mijn kind - nergens over. 'De koningin,'zei hij.
'O, Will, ze is toch niet dood, hè?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Nog niet. Maar het kan niet lang meer duren.'
'De baby?' vroeg ik snel, vanuit een angstig voorgevoel.
'Het is weer gebeurd,' zei hij. 'Er was geen baby. Weer niet. En weer is ze de risee van Europa en de meesteres van haar eigen vernedering.'
Zonder er verder bij na te denken stak ik mijn handen naar hem uit om hem te troosten, en hij pakte ze stevig beet.
'Is ze ziek?' fluisterde ik even later.
'Haar hofdames zeggen dat ze niet van de grond wil opstaan,' zei hij. 'Ze zit in elkaar gedoken op de kale vloer, meer als een bedelares dan als een koningin. Ik weet niet hoe dit is gebeurd, Hannah. Ik weet niet hoe dit heeft kunnen gebeuren. Als ik eraan denk hoe ze als kind was, zo vrolijk en blij, als ik eraan denk hoe haar moeder voor haar heeft gezorgd, en hoe haar vader haar heeft aanbeden en haar zijn eigen, beste prinses van Wales heeft genoemd, en dan nu dit treurige einde... Wat zal er hierna gebeuren?'
'Hoezo? Wat zal er hierna gebeuren?' herhaalde ik ontsteld. Hij trok zijn schouders op en schonk me een scheve, verdrietige glimlach. 'Hier niet veel,' zei hij nonchalant. 'Op Hatfield zal het allemaal gebeuren. Daar zit de troonopvolger, zo veel is duidelijk, want hier kunnen we er geen maken. We hebben twee pogingen gedaan en het enige wat we krijgen is lucht. En bepaald niet het goede soort lucht. Maar op Hatfield - tja, daar bevindt zich al de helft van haar hofhouding, en de rest weet niet hoe snel hij er moet komen. Zij heeft haar toespraak al klaar, daar twijfel ik geen moment aan. Zij is klaar voor de dag waarop men haar zal komen vertellen dat de koningin dood is en zij de nieuwe vorstin is. Ze heeft het vast allemaal al uitgedacht: waar ze gaat zitten en wat ze zal zeggen.'
'Je hebt gelijk.' Ik deelde zijn verbittering. 'En ze heeft haar toespraak al klaar. Ze gaat zeggen: "Dit is het werk van de Heer; en in onze ogen is het schitterend.'"
Will liet een verbitterde, kraaiende lach horen. 'Lieve hemel! Ze is een fantastische prinses. Hoe weet je dat? Hoe weet je nou dat ze dat gaat zeggen?'
Ik voelde een lach in mijn keel gorgelen. 'O, Will! Ze heeft me gevraagd wat de koningin bij haar troonsbestijging zou zeggen, en toen ik het haar vertelde, vond ze het zo mooi dat ze dat zelf ook wilde gebruiken.'
'Nou ja, waarom ook niet?' vroeg hij, plotseling weer verbitterd. 'De rest heeft ze haar ook al afgepakt. De echtgenoot van koningin Mary, de liefde van het volk, de troon, en nu dan ook nog de woorden die haar zus zelfheeft gesproken.'
Ik knikte. 'Denk je dat ik naar de koningin toe kan?'
Hij glimlachte. 'Ze herkent je vast niet. Je bent een mooie vrouw geworden, Hannah. Komt het alleen door die jurk? Dan mag je je kleermaker wel goed betalen. Waardoor ben je er zo anders uit gaan zien?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Door de liefde, denk ik.'
'Voor je echtgenoot? Dus je hebt hem gevonden?'
'Ik heb hem gevonden en daarna ben ik hem bijna meteen weer kwijtgeraakt, Will, omdat ik stom was, trots en jaloers. Maar ik heb zijn zoontje bij me, en hij heeft me geleerd om lief te hebben zonder aan mezelf te denken. Ik hou meer van hem dan ik voor mogelijk had gehouden. Meer dan ik had gedacht ooit van iemand te zullen houden. Dit is mijn zoontje, Danny. En als we zijn vader ooit weer zien, zal ik hem kunnen vertellen dat ik eindelijk een volwassen vrouw geworden ben en dat ik klaar ben voor de liefde.'
Will glimlachte naar Danny, die verlegen zijn hoofdje boog, toen naar Wills vriendelijke, gerimpelde gezicht keek en terugglimlachte.
'Kun jij hem even bij je houden? Dan ga ik bij haar deur vragen of ik de koningin even mag zien.'
Will stak zijn armen uit en Danny liep naar hem toe met het vlotte vertrouwen dat Will bij iedereen wakker riep. Ik liep de statige trap op naar het audiëntievertrek van de koningin, en daarna naar de dichte deur van haar privévertrekken. Met mijn naam kwam ik helemaal tot aan haar kamer, maar toen zag ik Jane Dormer bij de dichte deur staan.
'Jane, ik ben het,' zei ik. 'Hannah.'
Dat ze niets zei over mijn onverwachte terugkeer en ook niet over mijn nieuwe uitdossing zei veel over de omvang van het verdriet van de koningin en over de wanhoop van Jane.
'Misschien wil ze met jou wel praten,' zei ze heel zacht, op haar hoede voor luistervinken. 'Maar pas goed op je woorden. Zeg niets over de koning of over de baby.'
Ik voelde mijn moed het begeven. 'Jane, ik weet niet of ze me wel wil zien. Kun jij dat niet even vragen?'
Ze legde haar handen tegen mijn onderrug en duwde me naar voren.
'En niks over Calais zeggen,' zei ze. 'En niet over de verbrandingen. En niet over de kardinaal.'
'Waarom niet over de kardinaal' vroeg ik, terwijl ik me los probeerde te wurmen. 'Bedoel je kardinaal Pole?'
'Hij is ziek,' zei ze. 'En in ongenade gevallen. Hij is teruggeroepen naar Rome. Als hij doodgaat of naar Rome gaat om gestraft te worden, heeft ze helemaal niemand meer.'
'Jane, ik kan daar niet naar binnen om haar te troosten. Ik kan niks tegen haar zeggen waar ze wat aan heeft. Ze is alles kwijt.'
'Dat geldt voor ons allemaal,' zei ze cru. 'Ze is zo diep gezonken als een vrouw maar kan zinken, maar toch moet ze opstaan. Ze is nog steeds de koningin. Ze moet opstaan en dit land besturen, anders duwt Elizabeth haar binnen een week van de troon. Als ze niet op haar troon plaatsneemt, duwt Elizabeth haar haar graf in.'
Jane deed de deur met één hand voor me open en leidde me met de andere de kamer in. Ik struikelde naar binnen, zeeg neer in een reverence en hoorde de deur zachtjes achter me dichtgaan.
Het was heel donker in de kamer, want de luiken waren nog steeds dicht vanwege de kraamtijd. Ik keek om me heen. De koningin zat niet op een van de stoelen die opdoemden, en ze lag ook niet in elkaar gedoken op het grote bed. Ze lag niet op haar knieën voor haar bidstoel. Ik zag haar nergens.
Toen hoorde ik een geluidje, een heel zacht geluidje, als van een kind dat na een huilbui weer op adem komt. Het geluid was zo zacht en ijl, en zo krachtig, dat het net een kind leek dat zo lang gehuild had dat het niet meer wist hoe dat moest en dacht dat het verdriet nooit meer over zou gaan.
'Lady?' fluisterde ik. 'Waar bent u?'
Toen mijn ogen aan het donker gewend waren, ontwaarde ik haar eindelijk. Ze lag op de vloer, midden tussen de biezen matten, met haar gezicht naar de plint gedraaid, in elkaar gedoken zoals een vrouw die honger lijdt zich over haar lege maag kromt. Ik kroop op handen en knieën over de vloer naar haar toe, waarbij ik de rondgestrooide kruiden opzijveegde, waarvan de geur, toen ik bij haar was en voorzichtig haar schouders aanraakte, om me heen omhoogwolkte. Ze reageerde niet. Ik geloof dat ze niet eens merkte dat ik er was. Ze zat in zo'n diep en ondoordringbaar verdriet opgesloten dat ik dacht dat ze de rest van haar leven in die innerlijke duisternis vast zou zitten. Ik aaide over haar schouder zoals je een stervend dier aait. Woorden haalden niets meer uit, dus misschien had ze iets aan een zachte aanraking, al wist ik niet of ze die wel voelde. Toen tilde ik voorzichtig haar schouders van de vloer, legde haar hoofd op mijn schoot, haalde de kap van haar arme vermoeide hoofd en veegde de tranen weg die onder haar gesloten oogleden over haar vermoeide, gerimpelde gezicht liepen. Ik zat zwijgend bij haar, totdat haar ademhaling dieper werd en ik merkte dat ze in slaap gevallen was. Zelfs in haar slaap welden de tranen nog vanonder haar dichte oogleden op en stroomden over haar natte wangen. Toen ik de vertrekken van de koningin uit kwam, stond lord Robert er.
'U hier?' zei ik, niet bepaald verheugd.
'Ja, ik,' zei hij. 'En kijk maar niet zo zuur. Mijn schuld is het niet.'
'U bent een man,' merkte ik op. 'En mannen zijn er over het algemeen de oorzaak van dat vrouwen verdriet hebben.'
Hij lachte even. 'Ikben schuldig aan het feit dat ik een man ben, dat geef ik toe. Je kunt in mijn vertrekken komen dineren. Ik heb wat bouillon voor je laten maken en wat brood en fruit laten brengen. Je zoontje is er ook. Hij is bij Will.'
Ik ging met hem mee; hij legde zijn arm om mijn middel.
'Is ze ziek?' vroeg hij met zijn mond vlak bij mijn oor.
'Ik heb nog nooit iemand gezien die er zo slecht aan toe was,' zei ik.
'Vloeit ze? Is ze misselijk?'
'Nee, ze heeft een gebroken hart,' zei ik kortaf.
Hij knikte en trok me mee zijn kamers in. Het waren niet de deftige Dudley-vertrekken die hij vroeger aan het hof had bewoond. Het waren drie bescheiden kamers, maar hij had ze keurig ingericht met een paar bedden voor zijn bedienden, een privékamer voor hemzelf, met een open haard, waar een pan bouillon naast stond, en een tafel die voor ons drieën was gedekt. Toen we naar binnen gingen, keek Danny op van Wills schoot en kraaide even - het hardste geluid dat hij ooit gemaakt had - en stak zijn armpjes naar me uit. Ik tilde hem op.
'Dank je wel,' zei ik tegen Will.
'Hij was me een troost,' zei hij welgemeend.
'Je kunt blijven, Will,' zei Robert. 'Hannah komt hier bij me eten.'
'Ik heb geen trek,' zei Will. 'Ik heb al zo veel verdriet in dit land gezien dat ik er mijn buik van vol heb. Ik heb schoon genoeg van verdriet. Ik wou dat ik het leven kon opfleuren met wat vrolijkheid.'
'De tijden zullen veranderen,' zei Robert bemoedigend. 'Dat doen ze nu al.'
'Als er iemand klaar is voor een nieuw tijdperk, bent u het wel,' zei Will, al wat opgewekter. 'Aangezien u tijdens het vorige bewind een van de voornaamste heren was en tijdens dit bewind een verrader die de bijl te wachten stond. Ik kan me voorstellen dat u om verandering staat te springen. Wat hoopt u van de volgende te krijgen, heer? Wat heeft de volgende koningin u beloofd?'
Ik voelde de rillingen over mijn rug gaan. Precies deze vraag had de bediende van Robert Dudley gesteld, precies dezelfde vraag die iedereen stelde. Wat zou Robert niet allemaal krijgen, als Elizabeth zo dol op hem was?
'Alleen wat goed is voor het land,' zei Robert ontspannen met een vriendelijke glimlach. 'Eet toch met ons mee, Will. Je bent hier onder vrienden.'
'Goed dan,' zei hij, en hij ging aan tafel zitten en trok een kom naar zich toe. Ik zette Danny op een stoel naast me, zodat hij uit mijn kom kon meeeten, en pakte het glas wijn dat lord Robert voor me had ingeschonken.
'Op ons,' zei Robert, en hij hief spottend zijn glas. 'Een koningin met een gebroken hart, een afwezige koning, een verloren baby, een koningin in spe en twee narren en een bekeerde verrader. Op onze gezondheid.'
'Twee narren en een oude verrader,' zei Will, terwijl hij zijn glas hief.
'Dat zijn samen dus drie narren.'
Zomer 1558
Ik kwam weer bij de koningin in dienst, min of meer bij gebrek aan beter. Ze was zo bezorgd en wantrouwde iedereen om zich heen zo erg dat ze alleen bediend wilde worden door mensen die van begin af aan bij haar waren geweest. Ze leek zich er nauwelijks rekenschap van te geven dat ik meer dan twee jaar weg geweest was en nu een volwassen vrouw was, en ook gekleed als een vrouw. Ze had graag dat ik haar in het Spaans voorlas, en ook dat ik naast haar bed zat terwijl ze sliep. Het intense verdriet dat haar had overvallen toen haar tweede zwangerschap verkeerd was afgelopen, betekende dat ze in het geheel geen belangstelling voor me had. Ik vertelde haar dat mijn vader was overleden, dat ik met mijn verloofde was getrouwd en dat we een kindje hadden. Ze had alleen maar belangstelling voor het feit dat mijn man en ik gescheiden van elkaar leefden - hij in Frankrijk, veilig, naar ik hoopte, en ik in Engeland. Ik liet de naam Calais niet vallen, want ze vond het verschrikkelijk dat ze die stad, de trots van Engeland, kwijt was, en ze schaamde zich over het verlies van haar kindje.
'Hoe kun je het nu verdragen om niet bij je man te zijn?' vroeg ze plotseling, nadat we op een grijze middag drie uur lang hadden zitten zwijgen.
'Ik mis hem,' zei ik, geschrokken dat ze plotseling het woord tot me richtte. 'Maar ik hoop hem terug te vinden. Zodra het kan ga ik naar Frankrijk, en dan ga ik hem zoeken. Of ik hoop dat hij naar mij toe komt. Als u me zou willen helpen een boodschap naar hem te sturen, zou dat een pak van mijn hart zijn.'
Ze draaide zich om naar het raam en keek uit over de rivier. 'Ik heb een vloot klaarliggen voor als de koning naar me toe wil komen,' zei ze. 'En paarden en onderkomens langs de hele route van Dover naar Londen. Ze wachten allemaal op hem. Ze besteden hun leven aan wachten op hem en verdienen er hun brood mee. Een klein leger aan mensen doet niets anders dan op hem wachten. Ik, de koningin van Engeland, zijn eigen vrouw, wacht op hem. Waarom komt hij niet?'
Daar had ik geen antwoord op. Niemand had daar een antwoord op. Toen ze het aan de Spaanse ambassadeur vroeg, boog hij diep en mompelde dat de koning bij zijn leger moest zijn - ze begreep toch wel dat dat nodig was? - omdat de Fransen zijn grondgebied nog steeds bedreigden. Daar nam ze één dag lang genoegen mee, maar toen ze de volgende dag vroeg waar de Spaanse ambassadeur was, bleek hij vertrokken.
'Waar is hij?' vroeg de koningin. Ik hield haar kap vast en wachtte tot haar kamermeisje klaar was met haar haar. Haar mooie kastanjebruine haar was grijs en dun geworden, en als het uitgeborsteld was zag het er iel en droog uit. Door de rimpels op haar gezicht en de vermoeidheid in haar ogen zag ze er veel ouder uit dan tweeënveertig jaar.
'Waar is wie, majesteit?' vroeg ik.
'De Spaanse ambassadeur, graaf Feria?'
Ik deed een stap naar voren en overhandigde de kap aan haar kamermeisje, terwijl ik wenste dat ik iets slims wist te zeggen wat haar zou afleiden. Ik keek even naar Jane Dormer, die goed bevriend was met de Spaanse graaf, en zag dat er snel een blik van consternatie over haar gezicht trok. Van haar hoefde ik dus geen hulp te verwachten. Ik zette mijn kiezen op elkaar en vertelde haar de waarheid. 'Ik geloof dat hij een bezoek brengt aan de prinses.'
De koningin draaide zich met schrik in haar ogen naar me om. 'Waarom? Hannah? Waarom zou hij dat doen?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Hoe zou ik dat moeten weten, majesteit? Gaat hij niet zo nu en dan naar de prinses om haar eer te bewijzen?'
'Nee. Dat doet hij niet. Het grootste deel van de tijd dat hij in Engeland was had zij huisarrest, als verdachte van verraad, en hij heeft er zelf bij me op aangedrongen haar ter dood te brengen. Waarom zou hij haar dan nu eer gaan bewijzen?'
Niemand gaf antwoord. Ze pakte de kap aan van haar bediende en zette hem op, waarbij ze zichzelf in de spiegel recht in de eerlijke ogen keek.
'De koning zal hem er wel opdracht toe gegeven hebben. Ik ken Feria; hij is er de man niet naar om een complot te smeden. De koning zal hem wel opdracht hebben gegeven naar haar toe te gaan.'
Ze zweeg even en dacht na over wat haar te doen stond. Ik hield mijn ogen neergeslagen, want ik kon het gewoonweg niet verdragen om op te kijken en haar aan te zien, terwijl ze wist dat haar eigen man boodschappen naar haar troonopvolger stuurde, naar haar rivaal, naar zijn maitresse. Toen ze zich weer naar ons omdraaide, straalde ze kalmte uit. 'Hannah, ik wil even met je spreken,' zei ze, en ze stak haar hand uit. Ik ging naast haar staan en ze nam mijn arm en leunde er licht op terwijl we van haar kamer naar het audiëntievertrek liepen. 'Ik wil dat je naar Elizabeth gaat,' zei ze zacht toen men de deuren opendeed. Er stond bijna niemand buiten te wachten om haar te zien. Ze waren allemaal op Hatfield. 'Doe alsof je gewoon bij haar op bezoek gaat. Vertel haar dat je net terug bent uit Calais en dat je wilde horen hoe het met haar ging. Kun je dat?'
'Dan moet ik mijn zoontje wel meenemen,' zei ik om tijd te rekken.
'Ga je gang,' zei ze met een knikje. 'En kijk of je van Elizabeth zelf of van haar hofdames te weten kunt komen wat graaf Feria van haar wilde.'
'Het kan zijn dat ze me niets vertellen,' zei ik ongemakkelijk. 'Ze weten natuurlijk dat ik bij u in dienst ben.'
'Je kunt er toch naar vragen?' zei ze. 'Je bent de enige vriendin die ik kan vertrouwen en die toegang krijgt tot Elizabeth. Je bent altijd al tussen ons heen en weer gegaan. Ze mag je graag.'
'Misschien heeft de ambassadeur alleen maar een beleefdheidsbezoek gebracht.'
'Dat zou kunnen,' zei ze. 'Maar het kan ook zijn dat de koning er bij haar op aandringt dat ze met de prins van Savoye trouwt. Ze heeft mij verzekerd dat ze hem niet wil, maar Elizabeth kent geen principes, ze kent alleen verschijningsvormen. Als de koning heeft beloofd dat hij haar zal steunen wanneer ze aanspraak wil maken op de troon, vindt ze het misschien wel de moeite waard om met zijn neef te trouwen. Ik moet het weten.'
'Wanneer wilt u dat ik ga?' vroeg ik met tegenzin.
'Morgenochtend bij het krieken van de dag,' zei ze, 'En schrijf me niet, want ik ben omringd door spionnen. Ik wacht wel tot je me zelf komt vertellen wat ze van plan is.'
Koningin Mary liet mijn arm los en liep alleen door naar de eetzaal. Toen ze naar de hoge tafel in de grote zaal liep en de leden van de hoge en de lage adel opstonden, zag ik pas hoe klein ze overkwam: een petieterig vrouwtje dat bijna bezweek onder haar verplichtingen in deze vijandige wereld. Ik keek hoe ze het trapje op ging naar haar troon, plaatsnam en met haar gespannen, vastberaden glimlachje om zich heen keek naar haar uitgedunde hofhouding. Ik bedacht - en niet voor het eerst - dat zij de moedigste vrouw was die ik ooit had gekend. Een vrouw die de ergst denkbare tegenslagen te verduren had gekregen.
Het was voor Danny en mij een vrolijke rit naar Hatfield. Hij zat voor me op het paard, totdat hij te moe werd, en daarna bond ik hem op mijn rug en viel hij, gewiegd door het gehots, in slaap. Ik werd door twee mannen begeleid, om te zorgen dat mij niets overkwam; sinds de epidemie in de winter en de ontberingen van de ene slechte oogst na de andere werden de wegen voortdurend onveilig gemaakt door struikrovers, bandieten of gewoon zwervers en bedelaars die om geld riepen en met geweld dreigden. Maar aangezien er twee mannen achter ons aan draafden, waren Daniel en ik vrolijk gestemd. Het was mooi weer, het was eindelijk opgehouden met regenen en de zon was rond het middaguur zo warm dat we blij waren om in een veld wat te kunnen eten, in de schaduw van een bos, of soms aan een rivier of een beekje. Ik liet Danny pootjebaden of met zijn blote billen in het water zitten, terwijl dat om hem heen spetterde. Hij stond inmiddels stevig op zijn beentjes, holde vaak een stukje vooruit en dan weer naar mij terug, en wilde voortdurend opgetild worden om meer te kunnen zien, om dingen aan te raken of gewoon om klopjes tegen mijn gezicht te geven en mijn gezicht nu eens de ene, dan weer de andere kant op te draaien.
Terwijl we zo voortreden, zong ik Spaanse liedjes uit mijn jeugd voor hem, en ik wist zeker dat hij me verstond. Zijn handje zwaaide mee op de maat van de muziek, en als ik begon te zingen, wiebelde hij even van genoegen, maar hij zong nooit mee. Hij bleef zo stil als een haasje dat zich verscholen houdt, als een reekalf tussen de varens.
Het oude paleis te Hatfield was al generaties lang de koninklijke kinderkamer, gekozen vanwege de schone lucht en de ligging vlak bij Londen. Het was een oud gebouw met kleine ramen en donkere balken, en de mannen brachten ons tot aan de voordeur, zodat Danny en ik konden afstappen en naar binnen konden gaan, waarna zij de paarden naar het krakkemikkige stallenblok brachten, dat een eindje van het huis aflag. Er was niemand in de hal om ons te begroeten, behalve een jongen die houtblokken binnenbracht voor de haard, waarin zelfs midden in de zomer een vuur brandend werd gehouden. 'Iedereen is in de tuin,' zei hij. 'Ze doen een toneelstuk.'
Hij wees me een deur achter in de hal aan, en die deed ik met Danny in mijn armen open, waarna ik de stenen gang door liep naar een andere deur. Ik liep naar buiten, het zonlicht in.
Het toneelspel was blijkbaar afgelopen, en er was alleen nog een grote bende te zien. Overal door de boomgaard lagen sluiers van goud-en zilverkleurige lappen en omgekeerde stoelen, en de hofdames van Elizabeth renden alle kanten op, weg van een man die in het midden van een kring stond, met een donkere sjaal voor zijn gezicht als blinddoek. Terwijl ik stond toe te kijken, kreeg hij een rondwapperende rok te pakken en trok een meisje naar zich toe, maar zij wurmde zich los en rende lachend weg. Ze gingen om hem heen staan en onder veel gegiechel en gekir draaiden ze hem keer op keer in het rond, totdat hij duizelig was en zij wegrenden. Weer spurtte hij weg en deed hij een uitval, en zij renden nu eens deze, dan weer die kant op, giechelend van die bedwelmende combinatie van meisjesachtige speelsheid en vrouwelijke opwinding. Tussen hen bevond zich, met rood los wapperend haar, haar kap afgezet, haar gezicht roodaangelopen en lachend, de prinses. Ze was niet de Elizabeth die ik lijkwit van angst had meegemaakt. Ze was niet de prinses die ik opgeblazen op haar bed had zien liggen, tot op het bot ziek van angst. Ze was een prinses voor wie de hoogzomer van haar leven was aangetreden, die een volwassen vrouw werd, die de troon in het verschiet had. Ze was een sprookjesprinses, mooi, machtig, eigenzinnig, onfeilbaar.
'Asjemenou,' fluisterde ik bij mezelf, sceptisch als een nar betaamt. Terwijl ik toekeek tikte ze de geblinddoekte man op de schouder en wilde ze er weer vandoor gaan. Maar dit keer was hij haar te snel af. Zijn hand schoot naar voren; ze sprong net iets te langzaam achteruit; hij pakte haar in haar middel en hield haar, hoewel ze tegenstribbelde, dicht tegen zich aan. Hij moest gevoeld hebben hoe ze hijgend tegen hem aan hing. Hij moest de geur van haar haar geroken hebben. Hij moest meteen geweten hebben wie ze was.
'Gevangen!' riep hij. 'Wie is het?'
'U moet raden! U moet raden!' riepen de hofdames.
Hij ging met zijn hand over haar voorhoofd, haar haar, haar neus, haar lippen. 'Een schoonheid,' zei hij overtuigd. Hij werd beloond met een stormachtig geschrokken gelach.
Hij liet zijn hand heel brutaal over haar kin gaan, langs haar hals, en legde hem om haar keel. Ik zag de kleur naar Elizabeths wangen vliegen en realiseerde me dat zijn aanraking een brandend verlangen bij haar losmaakte. Ze deed geen stap achteruit, ze maakte geen aanstalten hem tegen te houden. Ze was bereid voor hem te blijven staan en zich over haar hele lichaam door hem te laten bevoelen, ten overstaan van de voltallige hofhouding. Ik liep een stukje naar voren om deze man beter te kunnen zien, maar de blinddoek bedekte zijn hele gezicht en ik zag alleen zijn dikke donkere haar en de sterke vierkante schouders. Ik meende te weten wie deze man was.
Hij hield haar stevig vast en toen hij haar met zijn ene hand in haar middel vastpakte en met de andere langs de hals van haar jurk ging, waarbij zijn vingertoppen zacht tegen de bovenkant van haar borsten streken, steeg er uit de monden van haar hofdames een ontzet gefluister op. Tergend langzaam liet hij zijn hand aan de voorkant van haar jurk over het geborduurde lijfje glijden, langs de ceintuur in haar taille, aan de voorkant over de dikke rok alsof hij een klopje op haar geslacht wilde geven, dat door onderrokken werd beschermd, alsof hij haar als een hoer wilde aanraken. Maar de prinses hield hem nog steeds niet tegen en deed geen stap achteruit. Ze bleef stokstijf tegen deze man aan gedrukt staan, die zijn ene hand om haar middel had liggen en haar dicht tegen zich aan trok, alsof ze een losbandige dienstmeid was die zich best wilde laten knijpen en kussen. Ze verzette zich zelfs niet toen zijn hand langs de voorkant van haar jurk ging, nota bene naar haar kruis onder haar onderrokken, en toen naar haar rug, waar hij haar billen in zijn hand nam en vervolgens zijn andere hand vanaf haar middel omlaag liet zakken, zodat hij haar omhelsde, zodat hij haar kont in zijn handen hield, alsof ze zijn eigen vrouw was.
Elizabeth kreunde zacht en maakte zich los uit zijn greep, waarbij ze bijna tussen haar hofdames achteroverviel. 'Wie was het? Wie was het?' scandeerden ze, opgelucht dat ze zich uit zijn omhelzing had losgemaakt.
'Ik geef het op,' zei hij. 'Ik ben niet goed in domme spelletjes. Ik heb de welvingen van de hemel gevoeld.'
Hij trok de blinddoek van zijn ogen en toen zag ik zijn gezicht. Hij keek naar Elizabeth. Hij wist precies wie er in zijn armen had gelegen, vanaf het eerste moment, precies zoals zijn bedoeling was geweest, precies zoals haar bedoeling was geweest. Hij had haar ten overstaan van het hele hof gestreeld, gestreeld als een erkend minnaar, en zij had zich door hem laten strelen alsof ze een hoer was. Ze glimlachte naar hem, haar veelbetekenende, verlangende glimlach, en hij glimlachte terug. Het was natuurlijk mijn heer, lord Robert Dudley.
'En wat doe jij hier, kind?' vroeg hij me voor het eten, terwijl we over het terras liepen en de dames van Elizabeths kleine hofhouding ons in de gaten hielden, maar ondertussen deden alsof ze niet keken.
'Koningin Mary heeft me hierheen gestuurd om Elizabeth eer te betuigen.'
'O, o, spionnetje van me, ben je weer aan het werk?'
'Ja, en zeer tegen mijn zin.'
'En wat wil de koningin weten?' Hij zweeg even. 'Iets over William Pickering? Iets over mij?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Niet dat ik weet.'
Hij trok me mee naar een stenen bankje. Tegen de muur erachter groeide kamperfoelie en die rook heerlijk zoet. Hij plukte een bloem. De bloemblaadjes, vuurrood en honingkleurig, krulden om als de tong van een slang. Hij streek ermee langs mijn hals. 'Nou, wat wil de koningin weten?'
'Ze wil weten wat graaf Feria hier te zoeken had,' zei ik toen maar. 'Is hij er nog?'
'Hij is gisteren vertrokken.'
'En wat wilde hij?'
'Hij had een boodschap van de koning. Van de geliefde echtgenoot van koningin Mary zelf. Een trouweloze hond is het, vind je niet, die ouwe hitsige Spanjaard?'
'Hoezo?'
'Vrouwe Jongen, ik heb een vrouw die niets voor me doet, die niet vriendelijk tegen me is, maar zelfs ik zou het niet in mijn hoofd halen om haar eigen zus onder haar neus het hof te maken en haar zo lang ze leeft te schande te maken.'
Ik wiegde heen en weer en pakte zijn hand, die nog steeds met de bloem speelde. 'Maakt hij Elizabeth het hof?'
'De paus is al benaderd om toestemming te geven voor hun huwelijk,'
zei hij onomwonden. 'Wat vind jij nou van een dergelijke Spaanse etiquette? Als de koningin blijft leven denk ik dat Filips om een ontbinding van het huwelijk zal vragen en dat hij met Elizabeth zal trouwen. Als de koningin doodgaat, is Elizabeth de troonopvolger en dus een nog rijpere vrucht. Dan pikt hij haar binnen een jaar in.'
Ik keek hem aan met een gezicht dat wit weggetrokken was van ontzetting. 'Dat zal toch niet?' zei ik verbijsterd. 'Dat is verraad. Dat is het ergste wat hij haar kan aandoen. Dat is het ergst denkbare.'
'Het is een onverwachte zet,' zei hij. 'En niet leuk voor een liefhebbende vrouw.'
'De koningin zou doodgaan van verdriet en schaamte. Afgedankt worden, zoals haar moeder is afgedankt? En dan nog wel voor de dochter van AnnaBoleyn!'
Hij knikte. 'Zoals ik al zei: het is een trouweloze Spaanse hond.'
'En Elizabeth?'
Hij keek even over zijn schouder en stond op. 'Vraag het haar zelf maar.'
Ik zeeg neer in een reverence, en kwam toen weer omhoog. Elizabeth keek me met haar zwarte ogen vinnig aan. Ze vond het niet leuk om me naast Robert Dudley te zien zitten, terwijl hij mijn hals met kamperfoeliebloemen streelde.
'Prinses.'
'Ik hoorde dat je terug was. Meneer zei dat je een vrouw geworden was. Ik had niet gedacht dat je zo...'
Ik wachtte.
'... dik geworden was,' zei ze.
In plaats van me beledigd te voelen, zoals haar bedoeling was geweest, giechelde ik hardop om haar kinderachtige, jaloerse onbeleefdheid. Meteen begonnen ook haar ogen te dansen. Elizabeth mokte nooit.
'Terwijl u mooier bent dan ooit, prinses,' zei ik gladjes.
'Ik hoop het maar. En waar hadden jullie het over, met jullie hoofden zo dicht bij elkaar?'
'Over u,' zei ik maar. 'De koningin heeft me gestuurd om te horen hoe het met u gaat. En ik was blij dat ik naar u toe mocht.'
'Ik heb je gewaarschuwd er niet te lang mee te wachten,' zei ze, en ze maakte een gebaar naar de hofdames, de lummelende knappe mannen, de hovelingen uit Londen die zagen dat ik hen herkende en die een beetje beteuterd keken. Een paar leden van de raad van de koningin deden een stap achteruit om mijn onderzoekende blik te ontwijken; ze hadden een afgezant van Frankrijk bij zich, en nog een paar laaggeplaatste prinsen.
'Ik zie dat u er een vrolijk hof op na houdt, mevrouw,' zei ik vlak. 'En groot gelijk hebt u. Ik kan me niet bij u aansluiten, ook al zou u me willen hebben. Ik moet uw zus dienen. Zij heeft geen vrolijk hof, en ze heeft maar weinig vrienden. Ik kan haar nu niet in de steek laten.'
'Je bent waarschijnlijk de enige in Engeland die haar nog niet in de steek gelaten heeft,' zei ze opgewekt. 'Vorige week heb ik haar kokkin nog aangenomen. Krijgt ze eigenlijk nog wel wat te eten?'
'Het gaat,' zei ik droogjes. 'En zelfs de Spaanse ambassadeur, graaf Feria, haar beste vriend en gewaardeerd raadsman, was niet aan het hof toen ik wegging.'
Ze keek even snel naar Robert Dudley en ik zag dat hij haar een knikje gaf ten teken dat ze kon spreken.
'Ik ben niet op zijn verzoek ingegaan,' zei ze vriendelijk. 'Ik ben niet van plan te trouwen, met wie dan ook. Zeg dat maar tegen de koningin, want zo is het.'
Ik maakte een buiging. 'Ik ben blij dat ik haar geen nieuws hoef te vertellen waar ze nog ongelukkiger van wordt.'
'Ik wou dat ze eens wat verdriet voor haar onderdanen voelde,' zei Elizabeth bits. 'De verbranding van ketters gaat maar door, Hannah, het leed van onschuldige mensen. Zeg maar tegen de koningin dat haar verdriet om het kind dat ze verloren heeft niets voorstelt vergeleken met het verdriet van een vrouw die haar zoon naar de brandstapel ziet gaan. En er zijn honderden vrouwen die dat hebben moeten aanschouwen.'
Robert Dudley schoot me te hulp. 'Zullen we aan tafel gaan?' vroeg hij luchtig. 'Na het eten is er muziek. Ik eis een dans.'
'Eentje maar?' vroeg ze, want haar humeur klaarde meteen op.
'Eentje maar,' zei hij.
Ze trok een flirterig pruilsnoetje.
'De dans die begint als de muziek na het eten inzet en eindigt als de zon opkomt en niemand meer een stap kan zetten. Die dans bedoel ik.'
'En wat gaan we dan doen, als we hebben gedanst tot we niet meer kunnen?' vroeg ze provocerend. Ik keek van haar naar hem en kon bijna niet geloven dat ze zo'n intieme toon aansloegen. Iedereen die hen hoorde zou denken dat ze geliefden waren, brandend van pril verlangen.
'We doen natuurlijk wat u wilt,' zei hij met een stem zacht als zijde.
'Maar ik weet wel wat ik zou willen.'
'En dat is?' fluisterde ze.
'In bed liggen met...'
'Met?'
'Met de ochtendzon op mijn gezicht,' besloot hij.
Elizabeth liep wat dichter naar hem toe en fluisterde hem een zin in het Latijn in. Ik zorgde dat ik neutraal bleef kijken. Ik had het Latijn net zo vlug begrepen als lord Robert: ze had gefluisterd dat ze ochtendkussen wilde... Van de zon, natuurlijk.
Ze draaide zich om naar haar hofhouding. 'We gaan aan tafel,' kondigde ze luidkeels aan. Ze liep alleen, met geheven hoofd, naar de deuren van de grote zaal. Toen ze de duistere zaal binnenging, bleef ze even staan en keek achterom naar lord Robert. Ik zag de uitnodiging in haar blik, en in een bijna duizeligmakend ogenblik herkende ik die. Die had ik eerder gezien, bij de echtgenoot van de koningin, koning Filips. En ik had hem nóg eerder gezien, toen zij een jong meisje was geweest en ik nog maar een kind: voor lord Thomas Seymour, de echtgenoot van haar stiefmoeder. Het was diezelfde blik, het was de uitnodiging van hetzelfde verlangen. Elizabeth koos haar geliefden graag onder de echtgenoten van andere vrouwen; ze wekte graag verlangen op bij een man wiens handen gebonden waren; ze triomfeerde graag over een vrouw die haar man niet wist te behouden, maar het meest genoot ze er nog wel van om zo achterom te kijken en te zien dat een man aanstalten maakte om naast haar te komen lopen, zoals lord Robert nu deed.
Het hof van Elizabeth was een jong, opgewekt en optimistisch hof. Het was het hof van een jonge vrouw die op haar fortuin en op haar troon wacht, ervan overtuigd dat die haar nu zouden toevallen. Het deed er nauwelijks iets toe dat de koningin haar niet tot troonopvolger had benoemd; alle opportunistische heren van het hof en de raad van de koningin hadden deze rijzende ster al hun trouw beloofd. Van de helft van hen waren al zonen en dochters bij haar in dienst. Het bezoek van graaf Feria was niet meer dan het zoveelste strootje in de wind die soepel en blij in de richting van Hatfïeld woei. Daaruit kon iedereen afleiden dat de macht van de koningin, evenals haar geluk en haar gezondheid, tanende was. Zelfs de echtgenoot van de koningin was naar haar rivale overgestapt. Het was een vrolijk zomerhof, en ik bracht de middag en avond in dat blije gezelschap door. Ik voelde me er ellendig door en het verkilde me tot op het bot. Ik sliep in een klein bed met mijn armen stevig om mijn kind heen, en de volgende dag reden we terug naar de koningin. Ik hoedde me ervoor om te tellen hoeveel voorname heren en dames we op de weg naar Hatfïeld tegenkwamen, die de andere kant op gingen. Ik had er geen behoefte aan om de zure smaak van misselijkheid in mijn mond nog erger te maken. Ik had het hof al veel eerder, lang voor deze dag, van een zieke koning naar een wachtende troonopvolger zien gaan en ik wist hoe lichtvaardig hovelingen hun trouw opnamen. Maar ook al wist ik dat het zo werkte, op de een of andere manier voelde dit kerende tij meer als eerloos overlopen naar een ander kamp.
Ik trof de koningin wandelend langs de rivier aan, met niet meer dan een handjevol hovelingen in haar kielzog. Ik zag wie het waren; minstens de helft bestond uit de strengste, meest onwankelbare katholieken, die nooit van hun geloof zouden vallen, wie er ook op de troon zat, een paar Spaanse edellieden, door de koning ingehuurd om aan het hof te blijven en zijn vrouw gezelschap te houden, en Will Somers, de trouwe Will Somers, die zichzelf een nar noemde, maar die bij mijn weten nooit een onverstandig woord gesproken had.
'Majesteit,' zei ik, en ik maakte een reverence.
De koningin bekeek me van top tot teen, van de modder op mijn mantel tot het kind op mijn arm.
'Kom je regelrecht van Hatfïeld?'
'Zoals u mij opgedragen hebt.'
'Kan iemand het kind van je overnemen?'
Will trad naar voren en Danny straalde meteen. Ik zette hem neer en hij pruttelde zachtjes van plezier en draafde naar Will toe.
'Het spijt me dat ik hem mee naar u toe genomen heb, majesteit, maar ik dacht dat u het misschien leuk vond om hem te zien,' zei ik onhandig. Ze schudde haar hoofd. 'Nee, Hannah, dat wil ik niet.' Ze gebaarde dat ik naast haar moest komen lopen. 'Heb je Elizabeth gezien?'
'Ja.'
'En wat had ze over de ambassadeur te zeggen?'
'Ik heb met een van haar hofdames gesproken.' Ik wilde niet dat ze wist dat lord Robert de gunsteling aan dit verraderlijke nevenhof was. 'Zij zei dat de ambassadeur was langsgekomen om haar zijn eer te betuigen.'
'En verder?'
Ik weifelde. Mijn plicht om tegenover de koningin eerlijk te zijn en mijn verlangen om haar niet te kwetsen leken onverenigbaar. Ik had hier de hele rit terug naar het hof over nagedacht en besloten dat ik maar net zo trouweloos moest zijn als de rest. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om haar te vertellen dat haar eigen echtgenoot haar eigen zus ten huwelijk wilde vragen.
'Hij heeft namens de hertog van Savoye om haar hand gevraagd,' zei ik.
'Elizabeth heeft me zelf gezegd dat ze niet van plan was om met hem te trouwen.'
'De hertog van Savoye?'vroeg ze.
Ik knikte.
De koningin stak haar hand uit en die pakte ik vast; ik wachtte, niet wetend wat ze tegen me zou zeggen. 'Hannah, je bent nu vele jaren mijn vriendin geweest, en een echte vriendin, mag ik wel zeggen.'
'Ja, majesteit.'
Ze liet haar stem tot fluistertoon dalen. 'Hannah, ik denk wel eens dat ik gek geworden ben, echt gek, van jaloezie en ongelukkig-zijn.'
Haar donkere ogen vulden zich met tranen. Ik hield haar hand stevig vast.'Wat is er?'
'Ik vertrouw hem niet. Ik vertrouw mijn eigen man niet. Ik vertrouw onze huwelijksgelofte niet. Als ik dat allemaal niet vertrouw, stort mijn wereld in, maar toch vertrouw ik het niet.'
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ze hield mijn hand zo stevig vast dat het pijn deed, maar ik gaf geen krimp. 'Koningin Mary?'
'Hannah, je moet antwoord geven op een vraag en daarna zal ik dit uit mijn hoofd zetten. Maar je moet eerlijk antwoord geven en het aan niemand vertellen.'
Ik hapte naar adem en vroeg me af wat voor verschrikking zich onder mijn voeten opende. 'Dat zal ik doen, majesteit.' In stilte beloofde ik mezelf dat ik, als de vraag mij, Danny of mijn heer in gevaar bracht, zou mogen liegen. De bekende angstbeving van het hofleven deed mijn hart overslaan; ik hoorde het in mijn oren bonzen. De koningin zag lijkbleek en ze had een krankzinnig strakke blik in haar ogen.
'Is er op wat voor manier dan ook geopperd dat de koning haar zelf een aanzoek heeft gedaan?' fluisterde ze, zo zacht dat ik haar bijna niet verstond. 'Ook al is hij mijn echtgenoot, ook al heeft hij dit ten overstaan van God, de paus en onze twee koninkrijken plechtig ontkend? Zeg het me alsjeblieft, Hannah. Ik weet dat het de vraag van een gekkin is. Ik weet dat ik zijn vrouw ben en dat hij dit niet kan doen. Maar het spookt door mijn hoofd dat hij haar het hof maakt, niet als tijdverdrijf, niet bij wijze van flirt, maar om haar tot zijn vrouw te maken. Ik moet het weten. Deze angst kwelt mij.'
Ik beet op mijn lip, en daar had ze genoeg aan. Met het vlugge verstand van een vrouw die haar ergste angst bewaarheid ziet worden, had ze het meteen door.
'Lieve hemel, dus het is echt waar?' zei ze langzaam. 'Ik dacht dat mijn argwaan jegens hem door mijn ziekte werd ingegeven, maar dat is dus niet zo. Ik zie het aan je gezicht. Hij dingt naar de hand van mijn zus. Mijn eigen zus? Mijn eigen man?'
Ik klemde haar koude hand tussen mijn handen. 'Majesteit, dit is voor de koning een kwestie van beleid,' zei ik. 'Net zoiets als wanneer hij een testament maakt om dingen voor de toekomst te regelen. Hij moet het regelen voor het geval u een ongeluk krijgt of overlijdt. Hij probeert Enge-land voor Spanje te behouden. Het is zijn plicht om te zorgen dat Engeland veilig is en het ware geloof aanhangt. En als u zou komen te overlijden, op enig moment in de toekomst, als hij na uw dood met Elizabeth zou trouwen, dan zou Engeland rooms-katholiek blijven - en dat is precies wat u en hij wilden bewerkstelligen.'
Ze schudde haar hoofd alsof ze mijn rad uitgesproken woorden wel probeerde te verstaan, maar er niets echt tot haar doordrong. 'Lieve God, dit is het ergste wat mij ooit had kunnen overkomen,' zei ze zacht. 'Ik heb gezien hoe mijn moeder van haar troon is geduwd en te schande gemaakt door een jongere vrouw, die de koning van haar heeft afgepakt en dat nog om te lachen vond ook. En nu doet de dochter van deze vrouw, diezelfde buitenechtelijke dochter, precies hetzelfde met mij.'
Ze zweeg en keek me aan. 'Geen wonder dat ik het niet kon geloven. Geen wonder dat ik dacht dat het door mijn eigen krankzinnige argwaan kwam,' zei ze. 'Hier ben ik mijn hele leven bang voor geweest: dat ik precies zo zou eindigen als mijn eigen moeder: verwaarloosd, in de steek gelaten, met een Boleyn-hoer triomfantelijk op de troon. Wanneer houdt dit kwaad eindelijk eens op? Wanneer zal de hekserij van de Boleyns eindelijk verslagen worden? Ze hebben haar hoofd eraf gehakt, maar nu kronkelt haar eigen dochter als een slang omhoog, met hetzelfde gif in haar mond!'
Ik trok even aan haar hand. 'Majesteit, u mag niet instorten. Niet hier. Niet waar al die mensen bij zijn.'
Ik dacht aan haar en ik dacht aan het hof van Elizabeth, dat zich tranen zou lachen als het hoorde dat de koningin was ingestort doordat haar eindelijk ter ore was gekomen wat heel Europa al maanden wist, namelijk dat haar man haar bedrogen had.
Ze beefde van top tot teen, zo veel inspanning kostte het haar, maar ze rechtte haar rug en knipperde haar tranen weg. 'Je hebt gelijk,' zei ze. 'Ik laat me niet te schande maken. Ik zal er niets meer over zeggen. Ik zal er niet meer aan denken. Loop met me mee, Hannah.'
Ik keek even achterom naar Danny. Will zat op de grond met het jongetje schrijlings op zijn knieën en liet hem zien dat hij met zijn oren kon wiebelen. Danny gierde het uit. Ik pakte de arm van de koningin vast en paste mijn stappen aan haar langzame tred aan. De leden van het hof kwamen gapend achter ons aan.
De koningin keek uit over het snel voortbewegende water. Er waren maar weinig schepen te zien, want de handel was mager voor Engeland, aangezien het in oorlog was met Frankrijk en de akkers jaar in jaar uit minder opbrachten.
'Weet je,' fluisterde de koningin tegen me, 'weetje, Hannah, ik hield van hem zodra ik zijn portret had gezien. Herinner je je dat nog?'
'Ja,' zei ik, en ik herinnerde me ook dat ik haar gewaarschuwd had dat hij haar hart zou breken.
'Toen ik hem ontmoette, was ik meteen verliefd op hem; weet je nog onze trouwdag, toen hij er zo knap uitzag en we zo gelukkig waren?'
Weer knikte ik.
'Ik aanbad hem toen hij me mee naar bed nam en de liefde met me bedreef. Hij heeft me de enige vreugde geschonken die ik mijn hele leven gekend heb. Niemand weet wat hij voor me betekende, Hannah. Niemand zal ooit weten hoezeer ik van hem gehouden heb. En nu moet ik van jou horen dat hij van plan is om als ik dood ben met mijn ergste vijand te trouwen. Hij kijkt uit naar mijn dood en het leven dat hij erna zal leiden.'
Ze bleef even stilstaan, en de leden van haar hofhouding hielden doelloos achter haar halt; ze keken van haar naar mij en vroegen zich af wat voor vers slecht nieuws ik had gebracht. Toen zag ik dat ze verstijfde, en haar hand ging naar haar ogen, alsof ze plotseling pijn had. 'Tenzij hij niet wil wachten tot ik dood ben,' zei ze zacht.
Een snelle blik op mijn witte gezicht zei haar genoeg. Ze schudde haar hoofd. 'Nee, dat nooit,' fluisterde ze. 'Dit niet. Hij zou zich toch nooit van me laten scheiden? Toch niet zoals mijn vader met mijn moeder heeft gedaan? Op geen enkele andere grond dan dat hij wellust voor een andere vrouw voelt? En nog een hoer ook, en de dochter van een hoer?'
Ik deed er het zwijgen toe. Ze huilde niet. Ze was koningin Mary, die prinses Mary was geweest, die van jongs af aan had geleerd om haar hoofd hoog en haar tranen in te houden, want al waren haar lippen aan flarden gebeten en stond het bloed haar in de mond, dat maakte allemaal niet uit, zolang ze maar niet huilde waar andere mensen bij waren. Ze knikte alleen maar, alsof ze een harde klap tegen haar hoofd had gekregen. Toen wenkte ze Will Somers, en hij liep naar haar toe, met Daniel naast zich, en pakte voorzichtig haar uitgestoken hand.
'Weet je, Will,' zei ze zacht, 'het is raar, maar ik geloof dat de grootste angst van mijn leven eruit bestaat - en ik heb alles gedaan om dit te voorkomen - dat ik mijn leven zou beëindigen zoals mijn moeder het beëindigd heeft: in de steek gelaten door mijn man, zonder kinderen, terwijl een hoer mijn plaats inneemt.' Ze keek naar hem en glimlachte met ogen die donker zagen van de tranen. 'En moet je nu eens kijken, Will, is het niet bespottelijk? Moet je zien wat er van mij geworden is. Kun jij daar niet een grapje over maken?'
Will schudde zijn hoofd. 'Nee,' zei hij kortaf. 'Ik zie niet in wat daar grappig aan is. Sommige dingen zijn gewoon niet grappig.'
Ze knikte.
'En bovendien hebben vrouwen geen gevoel voor humor,' zei hij stoer. Ze hoorde hem niet. Ik zag dat ze nog steeds beefde van het gruwelijke besef dat haar nachtmerrie was uitgekomen. Het zou haar precies zo vergaan als haar moeder: in de steek gelaten door de koning, en verder levend met een gebroken hart.
'Ik neem aan dat de reden daarvan wel duidelijk is,' merkte Will op.
'Waarom vrouwen geen gevoel voor humor hebben. Gezien de huidige omstandigheden.'
De koningin liet hem gaan en draaide zich om naar mij. 'Het spijt me dat ik onaardig over je zoontje heb gedaan,' zei ze. 'Het is vast een lief ventje. Hoe heet hij?'
Will Somers pakte Daniel bij zijn handje en trok hem naar haar toe.
'Daniel Carpenter, majesteit.' Ik zag dat ze zichzelf met een laatste restje wilskracht bijeenhield.
'Daniel.' Ze glimlachte naar hem. 'Jij wordt een brave jongen als je later groot bent, en een trouwe man.' Haar stem beefde even. Ze legde haar hand vol ringen op zijn hoofd. 'God zegene je,' zei ze vriendelijk. Toen ik die avond wachtte tot Danny sliep, pakte ik een vel briefpapier en schreef een brief aan zijn vader:
Lieve echtgenoot,
Nu ik hier woon, aan het treurigste hof van de christelijke wereld, met een koningin die haar hele leven alleen maar datgene gedaan heeft waarvan zij dacht dat het het juiste was en die toch door iedereen van wie ze hield is bedrogen, zelfs door degenen die ten overstaan van God gezworen hebben dat ze van haar zouden houden, moet ik aan jou denken en aan de lange jaren dat je me trouw bent geweest. En ik bid dat we op een dag weer samen kunnen zijn en dat je zult zien dat ik geleerd heb om liefde en trouw op waarde te schatten, en dat ik op mijn beurt heb geleerd om lief te hebben en trouw te zijn.
Je vrouw,
Hannah Carpenter
Toen pakte ik het blad, kuste de naam die bovenaan stond en liet het in het vuur vallen.
Het was de bedoeling dat het hof in augustus naar paleis Whitehall zou vertrekken. De gebruikelijke verhuizing was vanwege de zwangerschap van de koningin niet doorgegaan, en nu er geen kind was, leek het wel alsof ze de zomer ook in de steek had gelaten. Het weer was er in elk geval niet naar om het hof op het platteland uit te nodigen. Het was elke dag koud en regenachtig, de oogst zou wederom slecht worden en in het hele land zou hongersnood heersen. Het zou het zoveelste slechte jaar uit Mary's regeringsperiode worden, het zoveelste jaar waarin God Engeland niet toeglimlachte.
De verhuizing van het hof had minder voeten in de aarde dan anders; dit jaar reisden er minder mensen met de koningin mee, minder dan ooit tevoren, en ze hadden minder spullen bij zich en minder volgelingen. Het hof slonk.
'Waar is iedereen?' vroeg ik Will. We reden aan het hoofd van de hofstoet de stad in, vlak achter de koningin in haar draagkoets, en ik stuurde mijn paard tot naast dat van Will.
'Op Hatfïeld,' gromde hij boos.
De verandering van lucht deed niets voor de koningin, die elke avond klaagde dat ze koorts had. Ze dineerde niet in de grote zaal van paleis Whitehall, maar bleef in haar kamer en liet zich daar twee of dr ie gerechten brengen. Ze at bijna niets. Toen ik op weg was naar haar vertrekken, kwam ik langs de grote zaal, en ik bleef even staan om naar binnen te kijken. Plotseling zag ik een heel krachtig beeld voor ogen, bijna net zo helder alsof ik het echt zag: de lege troon, het gulzig etende hof, hofdames zonder toezicht, bedienden die voor de lege troon knielden en de koninklijke maaltijd aan de afwezige vorst serveerden, op borden die nooit aangeraakt zouden worden. Zo was het geweest toen ik net aan het hof was, vijfjaar geleden. Maar toen had koning Edward ziek en verwaarloosd in zijn kamers gelegen, terwijl het hof zich vermaakte. Nu was het mijn koningin Mary. Ik deed een stap achteruit en botste tegen een man op die achter me liep. Ik draaide me om om me te verontschuldigen. Het was John Dee.
'Eerwaarde Dee!' Mijn hart bonkte van angst. Ik maakte een buiging voor hem.
'Hannah Green,' zei hij, en hij boog zich over mijn hand heen. 'Hoe gaat het met je? En hoe gaat het met de koningin?'
Ik keek snel om me heen of er niemand binnen gehoorsafstand was.
'Ziek,' zei ik. 'Hoge koorts, pijn in al haar botten, tranende ogen en een loopneus. Verdrietig.'
Hij knikte. 'De halve stad is ziek,' zei hij. 'Ik geloof dat we deze zomer nog geen onbewolkte, zonnige dag gehad hebben. Hoe gaat het met je zoontje?'
'Goed, en daar ben ik God zeer dankbaar voor,' zei ik.
'Heeft hij al iets gezegd?'
'Nee.'
'Ik heb nog over hem nagedacht, en over ons gesprek over hem. Ik ken een geleerde die je misschien raad kan geven. Een arts.'
'In Londen?' vroeg ik.
Hij haalde een papiertje uit zijn zak. 'Ik heb zijn adres opgeschreven, voor het geval ik je vandaag zou zien. Je kunt hem alles zeggen wat je wilt.'
Ik pakte het papiertje met enige schroom aan. Niemand wist waar John Dee zich allemaal mee bezighield, niemand kende al zijn vrienden.
'Bent u hier voor mijn heer?'vroeg ik. 'We verwachten dat hij vanavond van Hatfield arriveert.'
'Dan wacht ik wel in zijn kamers,' zei hij. 'Ik voel er niet veel voor om in de zaal te eten als de koningin er niet bij is. Ik zie de troon van Engeland niet graag leeg.'
'Nee,' zei ik, want ondanks mijn angst nam hij me toch weer voor zich in, zoals altijd. 'Zo denk ik er ook over.'
Hij legde zijn hand op de mijne. 'Je kunt die arts gerust vertrouwen,' zei hij. 'Zeg hem wie je bent en wat je kind nodig heeft, dan weet ik zeker dat hij je zal helpen.'
De volgende dag nam ik Danny op mijn arm en liep ik naar de stad om het huis van de arts te zoeken. Hij woonde in een van de smalle hoge huizen bij de Inns of Court, en een aardig meisje deed open. Ze zei dat hij me meteen kon ontvangen als ik heel even in zijn voorkamer wilde wachten, en Danny en ik zochten een plekje tussen de planken die vol lagen met vreemde brokken rots en steen.
Hij kwam stilletjes de kamer binnen en zag dat ik een stuk marmer stond te bekijken, een fraai stuk met de kleur van honing.
'Hebt u belangstelling voor stenen, mevrouw Carpenter?' vroeg hij. Voorzichtig legde ik het stuk neer. 'Nee. Maar ik heb ergens gelezen dat er overal ter wereld andere steensoorten voorkomen, sommige naast elkaar, andere boven op elkaar en dat de mens daar nog geen verklaring voor heeft gevonden.'
Hij knikte. 'En we weten ook niet waarom in sommige stenen kool zit en in andere goud. Uw vriend de heer Dee en ik hadden het er laatst nog over.'
Ik keek eens wat beter naar hem en meende een lid van het uitverkoren Volk in hem te herkennen. Zijn huid had dezelfde kleur als de mijne, zijn ogen waren net zo donker als de mijne, net zo donker als die van Daniel. Hij had een krachtige lange neus en de gewelfde wenkbrauwen en hoge jukbeenderen die ik kende en mooi vond.
Ik haalde diep adem, vatte moed en stak zonder aarzeling van wal. 'Ik heet Hannah Verde. Ik ben toen ik klein was samen met mijn vader uit Spanje gekomen. Kijkt u maar naar de kleur van mijn huid, naar mijn ogen. Ik hoor bij het Volk.' Ik draaide mijn hoofd om en ging met mijn vinger langs mijn neus. 'Ziet u wel? Dit is mijn kind, mijn zoontje. Hij is twee jaar, hij heeft uw hulp nodig.'
De man keek naar me alsof hij alles zou ontkennen. 'Ik ken uw familie niet,' zei hij behoedzaam. 'Ik weet niet wie u met het Volk bedoelt.'
'Mijn vader was een Verde uit Aragon,' zei ik. 'Een oude Joodse familie. We hebben onze naam al zo lang geleden veranderd dat ik niet meer weet hoe hij eigenlijk luidde. Mijn neven en nichten zijn de familie Gaston in Parijs. Mijn man heeft nu de naam Carpenter aangenomen, maar hij komt uit de familie d'Israeli. Hij is in Calais.' Ik zweeg even, want mijn stem beefde toen ik zijn naam uitsprak. 'Hij was in elk geval in Calais toen de stad werd ingenomen. Ik geloof dat hij nu gevangenzit. Ik heb al een tijdje niets meer van hem vernomen. Dit is zijn zoontje. Sinds we uit Calais zijn weggegaan heeft hij geen woord meer gesproken; hij is bang, denk ik. Maar hij is de zoon van Daniel d'Israeli en hij heeft zijn geboorterecht nodig.'
'Ik begrijp wat u bedoelt,' zei hij vriendelijk. 'Kunt u me op de een of andere manier een bewijs geven van uw ras en uw oprechtheid?'
Ik zette een heel zachte fluisterstem op. 'Toen mijn vader was overleden, hebben we hem met zijn gezicht naar de muur gedraaid en hebben we gezegd: "Laat de grootheid en heiligheid van Zijn grote Naam vermeld worden in de wereld die Hij geschapen heeft, volgens Zijn wil, en moge Hij Zijn koningschap vestigen tijdens uw leven en tijdens het leven van heel het Huis Jisraël, spoedig en binnenkort. Zegt nu: Amen."'
De man deed zijn ogen dicht. 'Amen.' En toen deed hij ze weer open.
'Wat wil je van me, Hannah d'Israeli?'
'Mijn zoon praat niet,' zei ik.
'Is hij stom?'
'Hij heeft in Calais zijn min zien sterven. Sinds die dag heeft hij geen woord meer gezegd.'
Hij knikte en nam Daniel op zijn knie. Heel voorzichtig raakte hij zijn gezicht, zijn oren en zijn ogen aan. Ik dacht aan mijn man, die van andere mensen leerde hoe je voor kinderen moest zorgen, en vroeg me af of hij ooit zijn eigen zoon weer zou zien, en of ik dit kind kon leren om de naam van zijn vader te zeggen.
'Volgens mij is er geen lichamelijke reden waarom hij niet zou praten,'
zei hij.
Ik knikte. 'Hij kan lachen en hij kan geluiden maken. Maar hij spreekt geen woorden.
'Wil je dat hij besneden wordt?' vroeg hij heel zacht. 'Dat tekent hem voor het leven. Zo weet men dat hij een Jood is. Zo weet hij zelf dat hij een Jood is.'
'Ik bewaar mijn geloof tegenwoordig in mijn hart,' zei ik, nauwelijks luider dan op fluistertoon. 'Toen ik een jonge vrouw was, dacht ik nergens aan en wist ik niets. Ik miste alleen mijn moeder. Nu ik wat ouder ben en zelf een kind heb, weet ik dat er meer bestaat dan de band tussen moeder en kind. Het gaat ook om het Volk en om ons geloof. Ons gezinnetje moet het zonder naasten stellen. En dat gaat door. Of zijn vader nu leeft of dood is, of ik nu leef of dood ben, het Volk blijft bestaan. Ook al heb ik mijn vader en moeder en nu ook mijn man verloren, ik erken het Volk. Ik weet dat er een God is, ik weet dat hij Elohim heet. Ik weet nog steeds dat er een geloof is. En Daniel maakt daar deel van uit. Dat kan ik niet namens hem ontkennen. Dat zou niet goed zijn.'
Hij knikte.'Geef hem eens even aan mij.'
Hij nam Daniel mee naar een achterkamertje. Ik zag de donkere ogen van mijn zoontje een beetje angstig over de schouder van de vreemde man kijken en terwijl hij weggedragen werd probeerde ik hem geruststellend toe te glimlachen. Ik liep naar het raam en hield de schuif vast. Ik greep hem zo stevig vast dat hij een afdruk in mijn hand achterliet en dat ik het pas merkte tot mijn vingers helemaal verkrampt waren. Uit het achterkamertje hoorde ik een kreetje, en toen wist ik dat het gebeurd was en dat Daniel in alle opzichten de zoon van zijn vader was. De rabbi kwam met mijn zoontje naar buiten en gaf hem weer aan mij.
'Ik denk dat hij nu wel zal praten,' was het enige wat hij zei.
'Dank u wel,' antwoordde ik.
Hij liep met me naar de voordeur. Hij hoefde me niet te waarschuwen en hoefde me ook niet te laten beloven dat ik mijn mond zou houden. We wisten allebei dat aan de andere kant van de deur een land lag waarin wij veracht en gehaat werden om ons ras en om ons geloof, ook al was geen ras zo verdoold en ver verspreid als het onze, en ook al was ons geloof bijna vergeten: er was niet meer van over dan een paar gebeden die men zich maar voor de helft herinnerde en een paar hardnekkige rituelen.
'Sjaloom,' zei hij vriendelijk. 'Ga in vrede.'
'Sjaloom,' antwoordde ik.
De stemming aan het hof te Whitehall was bedrukt, en de stad, die ooit voor Mary was uitgelopen, had nu een hekel aan haar. Het rookgordijn van de brandstapels in Smithfield vergiftigde de lucht tot in de wijde omtrek, maar in werkelijkheid vergiftigde het de lucht in heel Engeland. Ze wilde van geen wijken weten. Ze wist honderd procent zeker dat de mannen en vrouwen die de eucharistie van de Kerk niet wilden aanvaarden, gedoemd waren om in de hel te branden. Marteling op aarde stelde niets voor vergeleken met de pijn die zij in het hiernamaals zouden lijden. Dus was alles gerechtvaardigd wat ze konden doen om hun familie, hun vrienden en de muitende menigte die in Smithfield waren samengedromd, de beulen uitjouwden en de priesters vervloekten, te overtuigen. Er moesten hoe dan ook zieltjes gered worden, en Mary zou een goede moeder voor haar volk zijn. Ze zou hen tegen hun zin redden. Ze wilde niet luisteren naar degenen die haar smeekten om vergeving in plaats van straf. Ze wilde niet eens naar bisschop Bonner luisteren, die zei dat hij zijn hart vasthield voor de veiligheid van de stad en dat hij de ketters 's ochtends in alle vroegte wilde verbranden, als er nog geen mensen op waren. Ze zei dat Gods wil moest geschieden, voor het oog van de mensen, wat daar ook het risico van was, voor haar en haar heerschappij. Ze moesten branden, en de mensen moesten zien dat ze brandden. Ze zei dat pijn het lot van man en vrouw was. Durfde er ook maar iemand naar haar toe te gaan en haar te vragen haar volk de pijn van de zonde te besparen?
Najaar 1558
In september verhuisden we naar Hampton Court in de hoop dat de frisse lucht de luchtwegen van de koningin zou vrijmaken, want ze was hees en had pijn bij het ademhalen. De artsen gaven haar een combinatie van oliën en drankjes, maar niets leek te helpen. Ze wilde hen ook eigenlijk niet ontvangen en weigerde vaak haar medicijnen in te nemen. Volgens mij dacht ze eraan hoe haar broertje vergiftigd was door de artsen die het ene na het andere probeerden, en daarna weer wat anders, maar toen drong tot me door dat ze niets met geneesmiddelen te maken wilde hebben; ze interesseerde zich nergens meer voor, zelfs niet voor haar gezondheid. Ik reed met Danny voor het eerst achter me op het duozadel naar Hampton Court. Hij was oud en sterk genoeg om voor de duur van deze korte reis schrijlings in het zadel te zitten en zich stevig aan mijn middel vast te houden. Hij was nog steeds stom, maar de wond was genezen en hij was zoet als altijd en lachte graag. Aan de manier waarop hij me stevig om mijn middel vasthield merkte ik dat hij het spannend vond, de reis, en dat hij voor het eerst echt paardreed. Het paard was lief en rustig, en we reden naast de draagkoets van de koningin over de natte landweggetjes tussen de akkers door, waar men de vochtige rogge probeerde te oogsten. Danny keek om zich heen en sloeg alles van zijn eerste echte rit in zich op. Hij zwaaide naar de mensen op de akkers, hij zwaaide naar de dorpelingen die in hun deuropening stonden te kijken als we langskwamen. Ik vond het veel zeggen over de toestand van het land dat een vrouw niet naar een klein jongetje terug wilde zwaaien omdat hij in het gevolg van de koningin meereed. Het land had zich net als de stad tegen Mary gekeerd en was niet van plan haar te vergeven.
Ze hield de gordijnen van haar draagkoets dicht, in een heen en weer wiegende duisternis, en toen we op Hampton Court aankwamen, ging ze linea recta naar haar kamers en liet de luiken sluiten, zodat ze in het duister gehuld was. Danny en ik reden de binnenplaats bij de stallen op en een stalknecht tilde me uit het zadel. Ik draaide me om en wilde Danny pakken. Heel even dacht ik dat hij zich zou vastklampen en op het paard zou willen blijven zitten.
'Wil je het paard even aaien?' probeerde ik hem te verleiden. Zijn gezichtje klaarde meteen op en hij stak zijn armpjes naar me uit en liet zich eraf vallen. Ik tilde hem naar de hals van het paard op en liet hem de warme, zoetgeurende huid aaien. Het paard, een fraaie, stevig gebouwde vos, draaide zijn hoofd om om naar hem te kijken. Danny, heel klein, en het paard, heel groot, keken elkaar gebiologeerd aan, en toen slaakte Danny een diepe zucht van genoegen en zei: 'Lief.'
Het ging zo vanzelfsprekend en gemakkelijk dat ik me heel even niet eens realiseerde dat hij iets gezegd had; en toen het eenmaal tot me doordrong, durfde ik bijna geen adem te halen, voor het geval ik hem ervan zou weerhouden nog iets te zeggen.
'Ja, wat een lief paard, hè?' zei ik langs mijn neus weg. 'Zullen we morgen weer op hem gaan rijden?'
Danny keek van het paard naar mij. 'Ja,' zei hij vastbesloten. Ik hield hem dicht tegen me aan en kuste hem op zijn zijdezachte hoofdje. 'Goed, dat gaan we doen,' zei ik zacht. 'En nu moet het paard gaan slapen.'
Ik liep met slappe knieën van de stallen weg, met Danny naast me, die omhoogreikte om me een handje te geven. Ik glimlachte, hoewel de tranen me over de wangen stroomden. Danny zou praten, Danny zou als een normaal kind opgroeien. Ik had hem in Calais van de dood gered en ik had hem een leven in Engeland bezorgd. Ik had het vertrouwen van zijn moeder gerechtvaardigd, en misschien dat ik op een dag ooit aan zijn vader zou kunnen vertellen dat ik zijn zoontje uit liefde voor hem en uit liefde voor het kind zelf bij me had gehouden. Ik vond het fantastisch dat zijn eerste woordje 'lief' was geweest. Misschien was het een vooruitziende blik. Misschien zou het leven lief zijn voor mijn zoon Danny. Het leek korte tijd beter te gaan met de koningin, nu ze weg was uit de stad. Ze wandelde 's ochtends of's avonds met me langs de rivier; het felle middaglicht verdroeg ze niet. Maar op Hampton Court wemelde het van de geesten. Op deze paden en in deze tuinen had ze met Filips gewandeld toen ze net getrouwd waren, kardinaal Pole net uit Rome was gekomen en de hele christelijke wereld aan hun voeten lag. Hier had zij hem in het oor gefluisterd dat ze in verwachting was, was ze haar eerste kraamperiode in gegaan, zeker van haar geluk, ervan overtuigd dat ze een zoon zou krijgen. En hier was ze haar kraamkamer weer uit gekomen, zonder kind en ziek, en had ze Elizabeth mooier zien worden, dolblij over haar triomf, weer een stapje dichter bij de troon.
'Ik voel me hier net zo slecht,' zei ze op een dag tegen mij toen Jane Dormer en ik haar kamer binnenkwamen om haar een goede nacht te wen-sen. Ze was vroeg naar bed gegaan, bijna dubbelgeslagen van de pijn in haar buik en gloeiend heet van de koorts. 'We gaan volgende week naar paleis St. James. Daar brengen we de kerst door. De koning is dol op St. James.'
Jane Dormer en ik keken elkaar heel even zwijgend aan. Koning Filips zou volgens ons helemaal niet voor de kerst naar huis, naar zijn vrouw komen, want hij was ook niet gekomen toen ze hun kind had verloren; hij was ook niet gekomen toen zij hem geschreven had dat ze zo ziek was dat ze niet wist hoe ze verder moest leven.
Het was een uitgedunde hofhouding, daar op paleis St. James, precies zoals we al gevreesd hadden. Lord Robert had grotere en mooiere kamers, niet omdat zijn ster rijzende was, maar gewoonweg omdat er veel minder mensen aan het hof waren. Ik zag hem soms wel bij de maaltijd, maar meestal was hij op Hatfield, waar de prinses een vrolijke coterie om zich heen had en een niet-aflatende stroom bezoekers naar haar deur kwam.
In het oude paleis was men niet alleen maar spelletjes aan het spelen. Men besprak hoe het land door de prinses bestuurd moest worden wanneer zij op de troon zat. En als ik Elizabeth een beetje kende, en lord Robert ook, dachten ze vast dat dat niet al te lang meer kon duren. Lord Robert zocht me zelden op, maar hij was me niet vergeten. Op een dag in september kwam hij naar me toe. 'Ik denk dat ik je een grote gunst heb bewezen,' zei hij met zijn innemende glimlach. 'Hou je nog steeds van je man, mevrouw Carpenter? Of zullen we hem maar in Calais aan zijn lot overlaten?'
'Hebt u dan nieuws over hem?' vroeg ik. Ik liet mijn hand zakken en voelde dat Danny zijn handje erin legde.
'Wie weet,' zei hij plagend. 'Maar je hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag. Wil je dat hij naar Engeland komt of zullen we hem maar vergeten?'
'Ik kan hier geen grapjes over maken, zeker niet waar zijn zoontje bij is,'
zei ik. 'Ik wil hem hier hebben, heer. Vertelt u mij alstublieft of u nieuws over hem hebt.'
'Zijn naam staat op deze lijst.' Hij hield me het blad papier voor. 'Soldaten voor wie losgeld wordt betaald, stedelingen die terugkomen naar Engeland. De hele Engelse wijk buiten Calais komt naar huis. Als de koningin wat geld in de schatkist weet te vinden, kunnen we ze allemaal terugbrengen naar waar ze thuishoren.'
Ik voelde mijn hart tekeergaan. 'Er zit geen geld in de schatkist,' zei ik.
'Het land is zo ongeveer failliet.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Er is wel geld om de vloot in gereedheid te houden om de koning terug naar huis te begeleiden. Er is wel geld voor zijn avonturen in het buitenland. Zeg het maar tegen haar als ze zich kleedt voor de maaltijd van vanavond, dan heb ik het er daarna nog wel met haar over.'
Ik wachtte tot de koningin zich uit haar bed had gehesen en voor haar spiegel zat, en haar kamermeisje achter haar stond om haar haar te borstelen. Jane Dormer, die de privacy van de koningin meestal fel bewaakte, had zelf koorts gekregen en lag te bed. Dus ik was alleen met de koningin en met een of ander onbelangrijk meisje uit de familie Norfolk.
'Majesteit,' zei ik maar gewoon, 'ik heb nieuws over mijn man.'
Ze keek me met doffe blik aan. 'Ik was vergeten dat je getrouwd was. Leeft hij nog?'
'Ja,' zei ik. 'Hij bevindt zich onder de Engelse mannen en vrouwen die hopen met losgeld uit Calais te worden bevrijd.'
Ze toonde maar een fractie meer belangstelling. 'Wie heeft dat geregeld?'
'Lord Robert. Zijn manschappen zijn daar ook gevangengehouden.'
De koningin zuchtte en wendde haar hoofd af. 'Vragen ze veel geld?'
'Dat weet ik niet,' zei ik eerlijk.
'Ik zal het er met lord Robert over hebben,' zei ze alsof ze heel erg moe was. 'Ik zal kijken wat ik voor jou en je man kan doen, Hannah.'
Ik knielde voor haar neer. 'Dank u wel, majesteit.'
Toen ik opkeek, zag ik dat ze uitgeput was. 'Ik wou dat ik mijn man zo gemakkelijk naar huis kon halen,' zei ze. 'Maar ik geloof niet dat hij ooit nog naar me toe komt.'
De koningin was te ziek om het zelf af te handelen, want na de maaltijd was de koorts altijd nog hoger en kreeg ze bijna geen adem meer, zo erg moest ze dan hoesten, maar ze zette ter goedkeuring haar handtekening op een opdracht aan de thesaurier om geld te verstrekken, en lord Robert verzekerde me ervan dat het door zou gaan. We zagen elkaar op de binnenplaats bij de stallen, want hij ging naar Hatfield en wilde zo snel mogelijk weg.
'Komt hij je hier aan het hof opzoeken?' vroeg hij terloops. Ik aarzelde, want ik had helemaal niet over de details van onze hereniging nagedacht. 'Dat denk ik,' zei ik. 'Ik laat wel een bericht voor hem achter op zijn oude adres, en in mijn voormalige winkel in een zijstraat van Fleet Street.'
Ik deed er verder het zwijgen toe, maar er daalde wel een grote bezorgdheid over me neer. Als Daniels liefde voor mij in zijn afwezigheid nu eens niet groter was geworden, zoals bij mij? Als hij nu eens besloten had dat ik dood was en dat hij ergens anders, in Italië of Frankrijk, zoals hij zo vaak had gezegd, een nieuw leven wilde beginnen? En nog erger: als hij nu eens dacht dat ik er met lord Robert vandoor was gegaan en voor een eerloos leven zonder hem had gekozen? Als hij me nu eens verstoten had?
'Kan ik hem een boodschap sturen wanneer hij vrijgelaten is?' vroeg ik. Lord Robert schudde zijn hoofd. 'Je moet er maar op vertrouwen dat hij je komt zoeken,' zei hij opgewekt. 'Is hij een man van het trouwe soort?'
Ik dacht aan al die jaren dat Daniel standvastig op me had gewacht en had toegekeken hoe ik mijn liefde voor hem vond, en dat hij me had laten gaan en weer bij hem terug had laten komen. 'Ja,' zei ik kortaf. Lord Robert sprong in het zadel. 'Als je John Dee ziet, zeg dan maar dat prinses Elizabeth die landkaart van hem wil,' zei hij.
'Waar heeft zij nou een landkaart voor nodig?' vroeg ik, meteen argwanend. Lord Robert gaf me een knipoog. Hij boog zich vanaf zijn paard omlaag en zei heel zacht: 'Als de koningin doodgaat zonder Elizabeth als haar troonopvolger te benoemen, moeten we misschien vechten.'
Zijn paard zette zich in beweging en ik deed snel een stap achteruit.
'O nee,' zei ik. 'Niet weer.'
'Niet tegen het volk van Engeland,' stelde hij me gerust. 'Zij willen de protestantse prinses. Maar tegen de Spaanse koning. Denk je dat hij zo'n buit laat lopen als hij het idee heeft dat hij die hier ook zelf kan komen opeisen?'
'Bent u zich dan alweer op een oorlog aan het voorbereiden?' vroeg ik, terwijl ik al bang was voor het antwoord.
'Waarom zou ik mijn soldaten anders terug willen hebben?' vroeg hij.
'Bedankt dat je me daarmee geholpen hebt, Hannah.'
Van schrik verslikte ik me. 'Heer!'
Hij gaf zijn paard een klopje op de hals en trok de teugels strak. 'Het is altijd een kluwen,' zei hij eenvoudigweg. 'En jij zit er altijd in, Hannah. Je kunt niet met een koningin leven zonder verstrikt te raken in tientallen complotten. Je leeft in een slangenkuil, en ik zal je eerlijk zeggen dat je er niet geschikt voor bent. Ga nu maar naar haar toe. Ik heb gehoord dat het slechter met haar gaat.'
'Helemaal niet,' zei ik stoer. 'Zeg maar tegen de prinses dat de koningin een opleving heeft en dat het vandaag een stuk beter met haar gaat.'
Hij knikte, maar geloofde er geen woord van. 'Nou, God zegene haar, hoe dan ook,' zei hij vriendelijk. 'Want of ze nu blijft leven of doodgaat, Calais is ze kwijt, haar baby's is ze kwijt, haar man is ze kwijt, de troon is ze kwijt - kortom, ze is alles kwijt.'
Lord Robert bleef langer dan een week weg, dus kwam mij geen nieuws over de vrijlating van de Engelse gevangenen ter ore. Ik ging naar onze oude drukkerij en prikte een briefje op de deur. Het waren zulke barre tijden en de verhuur ging in Londen zo slecht dat er nog geen andere huurder voor de winkel gevonden was, en veel van mijn vaders boeken en papieren lagen nog onaangeroerd in de kelder. Als Daniel niet naar me toe kwam en als de koningin niet beter werd, zou dit wel eens wederom mijn toevluchtsoord kunnen worden, bedacht ik. Ik zou weer boekverkoper kunnen worden en hopen op betere tijden.
Ik ging naar het oude adres van Daniel, bij Newgate, even voorbij de St. Paul's. De buren hadden niets over de familie Carpenter gehoord; zij woonden pas in de stad. Ze waren hierheen gekomen in de hoop werk te vinden, nadat hun boerderij in Sussex failliet was gegaan. Ik keek naar hun koude, vertrokken gezichten en wenste hun het allerbeste. Ze beloofden dat ze tegen Daniel, als hij zou langskomen, zouden zeggen dat zijn vrouw naar hem op zoek was en aan het hof op hem wachtte.
'Wat een mooi jongetje,' zei de vrouw, terwijl ze omlaagkeek naar Danny, die naast me stond en mijn hand vasthield. 'Hoe heet je?'
'Dani,' zei hij, en hij bonkte met zijn vuist op zijn borst. Ze glimlachte tegen me. 'Een voorlijk kind,' zei ze. 'Zijn vader zal hem niet herkennen.'
'Ik hoop van wel,' zei ik, bijna op fluistertoon. Als Daniel mijn brief niet had ontvangen, wist hij niet eens dat zijn zoontje veilig en wel bij mij was. Als hij na zijn vrijlating naar me toe kwam, kon ons hele leven als gezinne-tje opnieuw beginnen. 'Ik hoop echt van wel,' zei ik nog een keer. Toen ik terugkwam aan het hof, was het een drukte van belang bij de kamers van de koningin. Toen ze zich kleedde voor de avondmaaltijd, was ze ingestort en weer naar bed gebracht. De artsen waren gekomen en gaven haar op dat moment een aderlating. Ik droeg Danny stilletjes over aan Will Somers, die in de privékamer zat, en ik ging door de bewaakte deuren naar de slaapkamer van de koningin.
Jane Dormer, lijkbleek en zelf ook zichtbaar ziek, stond aan het hoofdeinde en hield de hand van de koningin vast, terwijl de artsen dikke bloedzuigers van haar benen plukten en weer in hun glazen pot lieten vallen. De magere beentjes van de koningin zaten onder de blauwe plekken waar ze hun gemene mondjes hadden vastgezet. Het kamermeisje trok het laken omlaag. De koningin had haar ogen dicht uit schaamte omdat ze er zo bloot bij lag en draaide haar hoofd weg van de bezorgde gezichten van haar artsen. De dokters bogen en trokken zich terug.
'Ga naar bed, Jane,' zei de koningin zwak. 'Je bent al net zo ziek als ik.'
'Pas als ik gezien heb dat u wat soep hebt gegeten, majesteit.'
De koningin schudde haar hoofd en maakte een handgebaar naar de deur. Jane boog licht en ging de kamer uit, waarna de koningin en ik alleen waren.
'Ben jij het, Hannah?' vroeg ze zonder haar ogen open te doen.
'Ja, majesteit.'
'Wil je een brief voor me schrijven, in het Spaans? En die naar de koning sturen zonder hem aan iemand te laten zien?'
'Ja, majesteit.'
Ik pakte papier en een pen van de tafel, trok een krukje bij en ging naast haar bed zitten. Ze dicteerde me de brief in het Engels en ik vertaalde hem al schrijvend in het Spaans. De zinnen waren lang en vloeiend; ik wist dat ze hem deze brief al heel lang had willen sturen. Al die nachten dat ze om hem had geweend, had ze deze briefin gedachten opgesteld, die van haar sterfbed aan hem gestuurd moest worden, in de wetenschap dat hij ver weg was en er in de Nederlanden vrolijk op los leefde, met vrouwen die hem het hof maakten, mannen die hem stroop om de mond smeerden en terwijl hij zelf plannen maakte om met haar zus te trouwen. Ze schreef hem een brief zoals haar moeder die ook op haar sterfbed aan haar vader had geschreven, een brief vol standvastige liefde aan een man die alleen maar haar hart had gebroken:
Liefste echtgenoot,
Aangezien het u heeft behaagd om tijdens mijn ziekte en verdriet ver bij mij uit de buurt te blijven, schrijf ik u deze woorden, die ik liever tegen uw geliefde gezicht had gesproken.
U had geen liefhebbendere en trouwere echtgenote dan ik kunnen hebben, en zult er ook nooit een krijgen. Elke dag dat we samen geweest zijn heeft het mijn hart verheugd om u te zien, en ik vind het alleen maar jammer dat we zo vaak niet bij elkaar zijn geweest. Ik vind het heel zwaar om mijn dood tegemoet te treden zoals ik het leven tegemoet ben getreden: alleen en zonder de man van wie ik hou. Ik bid dat u nooit de eenzaamheid zult kennen die mij elke dag van mijn leven bij elke stap die ik zette heeft vergezeld. U hebt nog steeds een liefdevolle ouder die u raad kan geven, u hebt een liefhebbende vrouw die niets liever wil dan bij u zijn. Er zal nooit iemand meer van u houden dan ik.
Ze willen het niet zeggen, maar ik weet dat ik stervende ben. Misschien is dit mijn laatste kans om afscheid van u te nemen en u te zeggen dat ik u liefheb. Ik hoop dat we elkaar in de hemel weer zullen ontmoeten, al konden we hier op aarde niet samenzijn. Uw vrouw,
MaryR.
Toen ik de door haar gedicteerde woorden eenmaal had opgeschreven, stroomden de tranen haar over de wangen, maar was ze wel kalm.
'U wordt wel beter, majesteit,' verzekerde ik haar.' Jane heeft gezegd dat u vaak last hebt van najaarsziekte. Bij de eerste vorst bent u beter en dan luiden we samen de kerst in.'
'Nee,' zei ze onomwonden. Er viel niets van zelfmedelijden in haar stem te bespeuren. Het was alsof ze genoeg had van de wereld. 'Nee. Dit keer niet. Ik denk echt van niet.'
Winter 1558
Lord Robert kwam samen met de raad van de koningin naar het hof om er bij haar op aan te dringen dat ze haar testament ondertekende en haar troonopvolger benoemde. Alle leden van de raad waren de maand ervoor op Hatfield geweest, al hun adviezen aan koningin Mary waren hun door de koningin in spe gedicteerd.
'Ze is te ziek om iemand te ontvangen,' zei Jane Dormer strijdlustig. Ik stond samen met haar in de deuropening van de vertrekken van de koningin. Lord Robert gaf me een knipoog, maar ik glimlachte niet terug.
'Het is haar plicht,' zei de kanselier vriendelijk. 'Ze moet een testament maken.'
'Ze heeft er al een gemaakt,' zei Jane abrupt. 'Voor ze de vorige keer de kraamkamer in ging.'
Hij schudde zijn hoofd en keek gegeneerd. 'Ze heeft haar kind als troonopvolger benoemd, en de koning als regent,' zei hij. 'Maar er is geen kind gekomen. Ze moet prinses Elizabeth nu benoemen, en geen regent.'
Jane aarzelde, maar ik hield voet bij stuk. 'Ze is te ziek,' hield ik vol. Het was waar; de koningin hoestte zwarte gal op en kon niet gaan liggen, want dan liep haar mond vol met dat vocht. Bovendien wilde ik niet dat zij haar op haar ziekbed te zien kregen, waar ze nog steeds huilde om haar echtgenoot en om Elizabeth, die al haar hoop de grond in had geboord.
Lord Robert glimlachte naar me, alsof hij dit allemaal wel begreep.
'Mevrouw Carpenter,' zei hij, 'u begrijpt het. Ze is koningin. Haar zijn niet de rust en afzondering van een gewone vrouw vergund. Dat weet ze, en dat weten wij. Ze heeft een plicht tegenover haar land en die mag u niet dwarsbomen.'
Ik weifelde even, en dat zagen ze. 'Opzij graag,' zei de hertog, en Jane en ik deden met tegenzin een stap naar achteren en lieten hen binnen in de kamer van de koningin.
Ze waren snel klaar, en toen ze weg waren, ging ik naar binnen. De koningin lag met haar kussens in de rug, een kom naast zich om de zwarte gal op te vangen die uit haar mond sproeide als ze hoestte, een kan met vers citroensap met suiker om de smaak van haar lippen te halen, en een kamermeisje bij zich, maar verder niemand. Ze was net zo eenzaam als een bedelaar die op de stoep van een vreemde de longen uit haar lijf hoestte.
'Majesteit, ik heb de brief naar uw man gestuurd,' zei ik zacht. 'Ikbid tot God dat hij hem leest en naar u toe komt, zodat u toch nog een vrolijk kerstfeest met hem mag vieren.'
Koningin Mary glimlachte niet eens bij het tafereeltje dat ik haar schetste. 'Dat doet hij toch niet,' zei ze mat. 'En ik zie hem liever niet langs mij heen naar Hatfïeld rijden.' Ze hoestte en hield een doekje tegen haar mond. Het kamermeisje schoot toe en pakte het van haar aan, hield haar de kom voor en nam die toen weer weg.
'Je moet nog iets voor me doen,' zei ze toen ze weer kon praten. 'Ik wil datje samen met Jane Dormer naar Hatfïeld gaat.'
Ik wachtte op wat komen ging.
'Vraag aan Elizabeth of ze op haar onsterflijke ziel wil zweren dat ze, als ze het koninkrijk erft, het ware geloof zal behouden,' zei ze, en haar stem klonk heel dun, maar de overtuiging die achter de woorden schuilging was nog net zo sterk als altijd.
Ik aarzelde. 'Dat belooft ze nooit,' zei ik, Elizabeth kennende.
'Dan zal ik haar niet tot mijn troonopvolger benoemen,' zei ze vlak.
'Mary Stuart zal in Frankrijk de troon opeisen, met goedkeuring van de Fransen. De keus is aan Elizabeth. Ze mag zich vechtend een weg naar de troon toe banen, als ze genoeg gekken kan vinden die haar willen volgen, maar ze kan er ook met mijn zegen op komen. Ze moet dan alleen wel zweren dat ze het geloof in stand zal houden. En ze moet het echt menen.'
'Hoe weet ik of ze het meent?' vroeg ik.
Ze was te vermoeid om haar hoofd naar me toe te draaien. 'Kijk naar haar met je helderziende gave, Hannah,' zei ze. 'Dit is de laatste keer dat ik je zal vragen om voor me te kijken. Kijk naar haar met je helderziende blik en vertel me wat het beste is voor mijn Engeland.'
Ik had wel tegen haar in willen gaan, maar uit louter medelijden hield ik mij n mond. Deze vrouw klampte zich nog aan het dunste levensdraadje vast. Alleen haar verlangen om haar plicht jegens God te vervullen, jegens de God van haar moeder, en jegens het land van haar vader, hield haar in leven. Als ze Elizabeth zover kreeg dat ze dit beloofde, zou ze kunnen sterven in de wetenschap dat ze haar uiterste best had gedaan om Engeland veilig voor de Heilige Stoel te behouden.
Ik boog en ging de kamer uit.
Met Jane Dormer, die nog herstellende was van haar eigen koorts en doodmoe van de verpleging van de koningin, in een draagstoel, en ikzelf te paard, met Danny voor me, reden we in noordelijke richting naar Hatfield, waarbij we wrang opmerkten hoeveel prachtige paarden er dezelfde kant op gingen, van de zieke koningin naar de blakende troonopvolger. Het oude paleis was helverlicht. Toen we arriveerden, was er een soort feestmaal gaande. 'Ik kan niet de maaltijd met haar gebruiken,' zei Jane bits. 'Laten we vragen of we haar even mogen spreken en dan meteen weer weggaan.'
'We kunnen hier heus wel eten,' zei ik praktisch. 'Je hebt vast vreselijke honger. Ik in elk geval wel, en Danny moet ook wat eten.'
Ze was lijkbleek en trilde van emotie. 'Ik weiger met die vrouw aan tafel te zitten,' siste ze. 'Wie denk je dat daar allemaal binnen zit? De halve adel van Engeland, waarvan iedereen schreeuwt om een post, die nu allemaal dikke maatjes met haar zijn - dezelfde mensen die haar bespotten, haar minachtten en haar een buitenechtelijk kind noemden toen onze koningin nog de macht had.'
'Ja,' zei ik toonloos. 'En de man van wie u houdt, graaf Feria, de Spaanse ambassadeur, die ooit om haar dood heeft gevraagd, bevindt zich onder hen. Nu bezorgt hij nota bene liefdesbrieven van de echtgenoot van de koningin. Verraad is niets nieuws in Engeland. Als u niet de maaltijd wilt gebruiken met mensen met een onoprecht hart, zult u van honger sterven, Jane.'
Ze schudde haar hoofd. 'Jij hebt geen benul van goed en kwaad, Hannah. Jij hebt geen geloof.'
'Ik denk niet dat geloof af te meten valt aan wat je eet,' zei ik, en ik dacht aan het spek en de schaaldieren die ik tegen de spijswetten van mijn volk in had gegeten. 'Volgens mij zit geloof in je hart. Ik hou van de koningin en ik bewonder de prinses, en de rest, al die onoprechte mannen en vrouwen, zal zelfde weg naar zijn eigen waarheid moeten zoeken. Eet u maar in de keuken, als u dat wilt. Ik ga in de zaal eten.'
Ik had om haar verbouwereerde gezicht kunnen lachen. Ik tilde Danny op, zette hem op mijn heup, waarbij ik me schrap zette tegen zijn gewicht, en liep de eetzaal van Hatfield binnen.
Elizabeth had zich al uitgerust met de attributen van een koningin, alsof ze een acteur was die in vol ornaat een rol oefenende. Boven een houten stoel die zo druk met houtsnijwerk versierd was dat het wel een troon leek, hing een goudkleurig baldakijn. Aan haar rechterhand zat de Spaanse ambassadeur, alsof ze ons die connectie extra wilde inpeperen; aan haar linkerhand zetelde de meest geliefde heer van dit hof, mijn lord Robert. Naast hem zat de rechterhand van de grootinquisiteur van Londen, de gesel van het protestantisme, de eerwaarde John Dee, met aan de andere kant van de Spaanse ambassadeur de neef van de prinses, die haar ooit had laten arresteren en nu op zeer goede voet met zijn familielid stond. Naast hem zag ik een stille ambitieuze man, een trouw protestant: William Cecil. Ik keek naar Elizabeths tafel en glimlachte. Niemand kon ver-moeden welke kant deze kat op zou springen, te oordelen aan hen die een plaats naast haar was vergund. Ze had Spanjaarden en Engelsen, katholieke en protestantse adviseurs naast elkaar gezet, dus hoe kon je weten wat ze van plan was?
John Dee keek de zaal door, zag mij glimlachen en stak ter begroeting zijn hand op. Lord Robert volgde zijn blik, merkte me op, en gebaarde me dichterbij te komen. Ik baande me een weg tussen de hovelingen door en zeeg voor de prinses neer in een reverence. De glimlach die ze me toewierp schoot als een gitten pijl uit haar ogen.
'Ach, daar hebben we het meisje dat zo bang was om vrouw te worden dat ze eerst nar is geworden en daarna weduwe,' zei ze scherp.
'Prinses Elizabeth,' zei ik, en terwijl de woorden tot me doordrongen, boog ik.
'Kom je voor mij?'
'Ja, prinses.'
'Kom je me een boodschap van de koningin brengen?'
'Ja, prinses.'
Er trok een rimpeling van aandacht langs de hele tafel.
'Verkeert hare majesteit in goede gezondheid?' De Spaanse ambassadeur, graaf Feria, boog zich naar voren en haalde de angel uit het gesprekje'Dat weet u vast beter dan ik,' zei ik op een zure toon die me geen moeite kostte nu ik hem zo aan de tafel van Elizabeth zag zitten. 'Ze schrijft namelijk maar aan één iemand intieme brieven; ze houdt namelijk maar van één man, en dat is uw meester.'
Toen Elizabeth en mijn heer mijn onbeleefde antwoord hoorden, glimlachten ze even steels naar elkaar. De graaf wendde zijn hoofd af.
'Ga maar bij mijn hofdames zitten en kom na de maaltijd even naar me toe,' droeg de prinses me op. 'Ben jij alleen samen met je zoontje gekomen?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Jane Dormer is ook meegekomen, en we zijn begeleid door twee heren uit de hofhouding van de koningin.'
De graaf draaide snel zijn hoofd weer om. 'Is mevrouw Dormer ook hier?'
'Ze gebruikt de maaltijd alleen,' zei ik met een gezicht dat uitdagend neutraal stond. 'Ze wilde zich niet in dit gezelschap begeven.'
Elizabeth beet op haar lip om weer een glimlach te onderdrukken en wenkte me naar de tafel. 'Maar jij bent niet zo kieskeurig, zie ik,' daagde ze me uit.
Ik keek haar zonder te verblikken of te verblozen recht in haar doordringende zwarte ogen. 'Eten is eten, prinses. En we hebben allebei in het verleden wel eens honger geleden.'
Daar moest ze om lachen, en ze knikte de anderen toe om plaats voor me te maken. 'Ze is een grappige nar geworden,' zei ze tegen lord Robert.
'Dat doet me deugd. Ik heb nooit veel fiducie in die visioenen en voorspellingen gehad.'
'Ze heeft mij anders een keer een aantrekkelijk visioen verteld,' zei hij heel zacht, met zijn ogen op mij gericht, terwijl zijn glimlach voor haar bedoeld was.
'O ja?'
'Ze heeft me verteld dat ik door een koningin aanbeden zou worden.'
Nu moesten ze allebei lachen - dat zachte gegrinnik van samenzwerende geliefden, en hij keek glimlachend de zaal door naar mij. Ik keek hem met een onverzettelijk gezicht recht aan.
'Wat heb jij?' vroeg Elizabeth na het eten aan me. We bevonden ons in de galerij van Hatfïeld, in een alkoof. We stonden een eindje van Elizabeths gevolg vandaan en ons gesprek werd overstemd doordat iemand vlakbij op een luit zat te spelen.
'Ik mag graaf Feria niet,' zei ik botweg.
'Zoveel is wel duidelijk, ja. Denk je echt dat ik het toesta dat jij mijn eetzaal binnenkomt en vervolgens mijn gasten beledigt? Je hebt je narrenpak uitgetrokken, dus je zult je als een dame moeten leren gedragen.'
Ik glimlachte. 'Aangezien ik een boodschap heb die u vast graag wilt horen, denk ik dat u eerst naar me zult luisteren voordat u me de poort uit gooit, of ik nu een nar ben of een dame.'
Ze lachte om mijn brutaliteit.
'En volgens mij mag u hem ook niet,' zei ik vermetel. 'Eerst was hij uw vijand, nu is hij uw vriend. U hebt tegenwoordig vast wel meer van dat soort mensen om u heen, dunkt me.'
'Dat geldt voor het merendeel van dit hof. En daar behoor jij ook toe.'
Ik schudde mijn hoofd. 'Ik heb u altijd allebei bewonderd.'
'Je houdt meer van haar dan van mij,' hield ze jaloers vol. Ik lachte hardop, zo kinderachtig vond ik haar; en lord Robert, die een eindje verderop stond, draaide zich met een glimlach om om naar me te kijken. 'Maar, prinses, zij houdt van me, en u hebt altijd alleen maar misbruik van me gemaakt en me ervan beschuldigd dat ik haar spion was.'
Nu lachte Elizabeth ook. 'Ja. Maar ik weet nog heel goed dat je naar me toe gekomen bent om me te dienen toen ik in de Tower zat. En ik weet ook nog heel goed dat je me een echt visioen hebt verteld. Op het moment dat jij de rook van de brandstapels rook, wist ik dat ik koningin moest worden en dat ik vrede in dit land moest brengen.'
'Nou, daar zeg ik amen op,' zei ik.
'En wat voor boodschap heb je voor me?' vroeg ze, ernstiger nu.
'Kunnen we even in uw privévertrek praten? En mag ik Jane Dormer naar u toe brengen?'
'Samen met lord Robert,' stipuleerde ze. 'En met John Dee.'
Ik boog mijn hoofd en liep achter haar aan de galerij door naar haar kamer. Toen ze langsliep, golfde het hof buigend op en neer alsof ze al koningin was. Ik glimlachte en dacht aan de dag waarop ze met haar schoen in haar hand hinkend door de gang had gelopen en niemand haar een arm had aangeboden. Nu zouden ze hun mantels nog in de modder hebben gelegd om te zorgen dat ze droge voeten hield. We gingen haar kamer binnen en Elizabeth nam plaats op een houten stoeltje bij de haard. Ze gebaarde dat ik een kruk kon pakken, en daarmee ging ik aan de andere kant van de haard zitten, zette Danny op mijn knie en leunde achterover tegen de houten lambrisering. Ik had het gevoel dat ik mijn mond moest houden en moest luisteren. De koningin wilde weten of ik dacht dat Elizabeth zich aan het ware geloof zou houden. Ik moest door haar woorden heen luisteren naar de betekenis die erachter lag. Ik moest door het masker van haar glimlachende gezicht heen in haar hart kijken.
De deur ging open en Jane kwam de kamer binnen. Ze maakte een uitermate karig buiginkje voor Elizabeth en ging voor haar staan. Eliza-beth gebaarde haar plaats te nemen.
'Ik blijf liever staan, als u dat goedvindt,' zei Jane stijfjes.
'U hebt me iets te vertellen,' zei Elizabeth om haar aan te sporen van wal te steken.
'De koningin heeft Hannah en mij gevraagd naar u toe te gaan en u een vraag voor te leggen. De koningin wil dat u daar heel eerlijk antwoord op geeft. Ze wil dat u op uw ziel zweert dat het antwoord dat u geeft de waarheid en niets dan de waarheid is.'
'En die vraag luidt?'
Danny wiebelde op mijn schoot en ik trok hem wat dichter tegen me aan en legde zijn hoofdje tegen mijn wang, zodat ik over hem heen naar het bleke gezicht van de prinses kon kijken.
'De koningin vraagt me tegen u te zeggen dat ze u als haar erfgenaam zal benoemen, haar enige echte erfgenaam, en dat u koningin op de troon van Engeland wordt zonder dat iemand daar iets tegen in kan brengen, als u haar belooft dat u het ware geloof trouw zult blijven,' zei Jane zacht.
John Dee haalde diep adem, maar de prinses was doodstil.
'En als ik dat niet doe?'
'Dan zal ze iemand anders tot haar erfgenaam benoemen.'
'MaryStuart?'
'Dat weet ik niet, en daar wil ik ook niet over speculeren,' antwoordde Jane.
De prinses knikte. 'Moet ik dat op een bijbel zweren?' vroeg ze.
'Op uw ziel,' zei Jane. 'Op uw onsterflijke ziel, ten overstaan van God.'
Het was een plechtig moment. Elizabeth keek even naar lord Robert en die deed een stapje naar haar toe, alsof hij haar wilde beschermen.
'En zweert ze dat ze mij dan tot haar erfgenaam zal benoemen?'
Jane Dormer knikte. 'Als u het ware geloof aanhangt.'
Elizabeth haalde diep adem. 'Dat zal ik zweren,' zei ze. Ze kwam overeind. Robert Dudley schoot naar voren alsof hij haar wilde tegenhouden, maar ze keek hem niet eens aan. Ik bleef zitten, terwijl ik eigenlijk had moeten opstaan. Ik had mijn ogen op haar bleke gezicht gericht alsof ik haar als een schoon blad met tekst kon lezen, zo vers van de pers, terwijl de inkt nog nat was.
Elizabeth stak haar hand op. 'Ik zweer op mijn onsterflijke ziel dat ik dit land voor het ware geloof zal behouden,' zei ze. Haar hand trilde een beetje. Ze liet hem zakken, sloeg haar handen voor zich ineen en draaide zich toen om naar Jane Dormer.
'Heeft ze verder nog iets gevraagd?'
'Nee, verder niets,' zei Jane met een heel dun stemmetje.
'Dus u gaat haar vertellen dat ik het gedaan heb?'
Janes blik gleed naar mij, en de prinses reageerde meteen.
'Aha, dus daarvoor is zij ook hier.' Ze viel tegen me uit. 'Mijn helderziende spionnetje. Jij moet een venster in mijn ziel maken, in mijn hart kijken en de koningin vertellen wat je denkt te weten, wat je gezien denkt te hebben.'
Ik zei niets.
'Jij gaat tegen haar vertellen dat ik mijn hand heb opgestoken en dat ik haar eed heb gezworen,' droeg ze me op. 'Jij gaat haar vertellen dat ik haar ware erfgenaam ben.'
Ik stond op, waarbij Danny's hoofdje slaperig tegen mijn schouder hing. 'Ik hoop dat we hier vannacht kunnen blijven, dan gaan we morgen terug naar de koningin,' zei ik, zonder antwoord te geven.
'En er was nog iets,' zei Jane Dormer. 'Hare majesteit wil dat u haar schulden betaalt en haar trouwe bedienden onder uw hoede neemt.'
Elizabeth knikte. 'Natuurlijk. Zeg tegen mijn zus dat ik haar wensen zal eerbiedigen zoals een waar erfgenaam betaamt.'
Ik denk dat alleen ik de rimpeling van Elizabeths blijdschap onder haar ernstige stem kon hebben gehoord. Ik veroordeelde haar er niet om. Net als Mary had ze haar hele leven gewacht op het moment waarop ze het nieuws dat ze koningin was zou horen, en nu dacht ze dat dit moment voor haar zou aanbreken, zonder tegenstand, morgen, of overmorgen.
'We vertrekken bij zonsopgang,' zei ik, de fragiele gezondheid van de koningin indachtig. Ik wist dat ze het alleen maar nog volhield omdat ze wilde horen dat Engeland voor het ware geloof behouden zou blijven, en dat ze, wat er verder ook verloren was gegaan, Engeland weer in genade had gebracht.
'Dan wens ik u nu een goede nacht en veel succes,' zei Elizabeth lief. We liepen naar de deur. Jane Dormer ging voor mij als eerste naar buiten, maar toen zei Elizabeth, zo zacht dat alleen ik, die mijn oren gespitst had of ze me terug zou roepen, het kon hebben verstaan: 'Hannah.'
Ik draaide me om.
'Ik weet dat je zowel haar trouwe vriendin bent als de mijne,' zei ze vriendelijk. 'Bewijs je meesteres deze laatste dienst en beschouw mijn woord als de waarheid, zodat zij enigszins getroost naar haar God kan gaan. Geef haar vrede, en geef ons land vrede.'
Ik boog voor haar en liep de kamer uit.
Ik dacht dat we zonder nog verder afscheid te nemen van Hatfield konden vertrekken, maar toen ik de volgende ochtend, toen het vrieskoud was, naar mijn paard liep, terwijl de zon als een sintel rood aan de witte horizon opgloeide, stond lord Robert daar, knap en glimlachend, met een donkerrode fluwelen mantel om zich heen geslagen, met John Dee naast zich.
'Is je zoontje wel warm genoeg ingepakt voor de reis?' vroeg hij. 'Het heeft hard gevroren en het is snijdend koud.'
Ik wees achter me. Danny liep zwoegend voort onder een extra dik wollen buis, met een omslagdoek die hij van mij per se had moeten meenemen. Hij gluurde vanonder zijn dikke wollen muts naar me op. 'Die arme jongen verdrinkt bijna in die kleren,' zei ik. 'Hij zal eerder transpireren dan bevriezen.'
Robert knikte. 'De mannen worden binnen een week uit Calais vrijgelaten,' zei hij. 'Ze worden opgehaald door een schip dat ze naar Gravesend zal brengen.'
Mijn hart ging iets sneller kloppen.
'Je bloost als een jong meisje,' zei lord Robert goedmoedig plagend.
'Denkt u dat hij mijn brief gekregen heeft, die ik hem gestuurd heb toen ik net terug was?' vroeg ik.
Lord Robert haalde zijn schouders op. 'Het zou kunnen. Maar dat kun je hem snel genoeg zelf vragen.'
Ik liep iets dichter naar hem toe. 'Als hij hem namelijk niet ontvangen heeft, weet hij niet dat ik uit Calais ontsnapt ben. Dan denkt hij misschien dat ik dood ben. Misschien komt hij dan niet naar Engeland, maar gaat hij naar Italië, of ergens anders heen.'
'Vanwege de kleine kans dat jij dood bent?' vroeg lord Robert kritisch.
'Terwijl nog nooit iemand dat tegen hem heeft gezegd? Zonder wat voor bewijs ook? En zijn zoontje dan?'
'In de verwarring van de strijd,' zei ik zwakjes.
'Er heeft vast iemand naar je gezocht,' zei hij. 'Als je gedood was, hadden ze je lichaam gevonden.'
Onhandig schuifelde ik wat heen en weer. Daniel kwam naar me toe en stak zijn armpjes uit. 'Dani op!' commandeerde hij.
'Wacht even,' zei ik afwezig. Ik draaide me weer om naar lord Robert.
'Als iemand nou tegen hem gezegd heeft dat ik met u ben meegegaan...'
'Dan weet hij dat je leeft en waar hij je moet zoeken,' zei hij logisch. Toen zweeg hij en sloeg zich op het voorhoofd. 'Vrouwe Jongen, je hebt me al die tijd voor de gek gehouden. Je leeft niet meer met hem samen, hè?
En je bent bang dat hij zal denken dat je er met mij vandoor bent gegaan. En dat hij je niet komt zoeken omdat hij je verstoten heeft? En nu wil je mij niet meer; maar hem ben je kwijt en je hebt alleen zijn zoontje nog...'
Hij zweeg, plotseling overvallen door twijfels. 'Hij is toch wel het zoontje van je man, hè?'
'Ja,'zei ik ferm.
'Is hij van jou?' vroeg hij, want iets zei hem dat er ergens een een addertje onder het gras zat.
'Ja,' zei ik zonder te haperen.
Lord Robert lachte luidkeels. 'Lieve hemel, kind, wat ben jij een onnozele hals. Je bent pas van hem gaan houden toen je hem kwijt was.'
'Ja,' bekende ik met opeengeklemde kaken.
'Nou, dan ben je toch meer een vrouw dan een nar,' moest hij toegeven.
'Ik zou zeggen dat vrouwen vooral van mannen houden als ze hen kwijt zijn, of niet kunnen krijgen. Goed gedaan, knappe nar van me. Ik zou maar zo snel mogelijk een schip zoeken en naar Daniel uitvaren. Anders vliegt hij, zodra hij de gevangenis uit is, als een vogeltje zo vrij weg en dan vind je hem nooit meer.'
'Kan ik overtocht naar Calais krijgen?' vroeg ik vlak. Hij dacht even na. 'Niet op korte termijn, maar je zou met het schip mee kunnen gaan dat mijn soldaten gaat ophalen. Ik schrijf wel een briefje voor je.'
Hij knipte met zijn vingers naar een staljongen en stuurde hem op een drafje weg om een klerk met pen en papier te halen. Toen die er was, dicteerde hij hem drie regels waarmee ik een vrije overtocht op de boot kreeg voor mezelf en mijn zoontje.
Oprecht dankbaar maakte ik een diepe buiging voor hem. 'Dank u wel, heer,' zei ik. 'Ik dank u met heel mijn hart.'
Hij glimlachte zijn hartveroverende glimlach. 'Graag gedaan, lieve kleine nar. Maar het schip vertrekt binnen een week. Denk je dat je bij de koningin weg kunt?'
'Ze gaat hard achteruit,' zei ik langzaam. 'Daarom had ik ook zo'n haast en wilde ik meteen vertrekken. Ze wacht op Elizabeths antwoord.'
'Nou, dank je wel voor die informatie, die je me eerder niet hebt willen geven,'zei hij.
Ik beet op mijn lip en realiseerde me dat wat ik aan hem vertelde ook bij Elizabeth terechtkwam, en bij degenen die haar campagne organiseerden en haar vertelden wanneer ze klaar moest zijn om er met haar leger op uit te trekken om haar troon op te eisen.
'Niks aan de hand,' zei hij. 'De helft van haar artsen wordt betaald om ons te laten weten hoe het met haar gaat.'
John Dee kwam wat dichterbij. 'En kon je in het hart van de prinses kijken?' vroeg hij vriendelijk. 'Kon je zien of ze haar eed meende en ze zich echt aan het ware geloof zal houden? Denk je dat ze een katholieke koningin wordt?'
'Ik weet het niet,' zei ik maar. 'Ik zal onderweg naar huis bidden om raad.'
Robert wilde iets zeggen, maar John Dee legde een hand op zijn arm.
'Hannah zal de juiste woorden tot de koningin spreken,' zei hij. 'Zij weet dat het niet om de ene of de andere koningin gaat, niet om de ene naam van God of de andere, maar dat het er vooral om draait dat dit land vrede kent, zodat een man of een vrouw die het gevaar loopt wreed behandeld of vervolgd te worden hiernaartoe kan komen en dan zeker weet dat hij eerlijk zal worden gehoord.' Hij zweeg even, en ik dacht aan hoe mijn vader en ik naar dit Engeland waren gekomen in de hoop daar een veilig toevluchtsoord te zullen vinden.
'Het gaat erom dat een man of een vrouw kan geloven wat hij wil en dat hij zijn God, die hij mag noemen zoals hij wil, ook mag vereren zoals hij wil. Het gaat erom dat we hier een sterk land scheppen dat in de wereld voor het goede kan staan, waar mannen en vrouwen in vrijheid vragen mogen stellen en mogen studeren. Dit land moet in de toekomst een oord zijn waar mannen en vrouwen weten dat ze vrij zijn.'
Hij zweeg. Lord Robert keek glimlachend op me neer.
'Ik weet wat ze gaat doen,' zei hij liefdevol. 'Want ze is nog steeds mijn teerhartige vrouwe Jongen. Ze zal de koningin datgene zeggen waar ze in haar laatste uren, God zegene haar, troost uit put, de arme vrouw. Er is nog nooit een koningin met hoger gestemde verwachtingen op de troon gekomen en met zo veel verdriet gestorven.'
Ikbukte me en tilde Daniel op. De stalknechten haalden mijn paard uit de stallen en Jane Dormer kwam uit het huis en stapte zonder een woord tegen een van beide heren te spreken in de draagkoets.
'Veel succes in Calais,' zei Robert Dudley met een glimlach. 'Maar weinig vrouwen slagen erin hun grote liefde te vinden. Ik hoop dat het jou wel lukt, kleine vrouwe Jongen.'
Toen zwaaide hij, deed een stap achteruit en liet me gaan. Het was een koude lange rit terug naar paleis St. James, maar Danny's lichaampje voor me op het paard was warm en zo nu en dan hoorde ik een verrukt liedje uit zijn mond komen.
Ik reed zwijgend en in gedachten verzonken door. Het eind van mijn reis, wanneer ik de koningin zou zien, doemde levensgroot voor me op. Ik wist nog niet wat ik tegen haar zou zeggen. Ik wist nog niet wat ik gezien had, en ook niet wat voor verslag ik moest uitbrengen. Elizabeth had haar rechterhand opgestoken en de eed afgelegd zoals haar was gevraagd, dus haar taak zat erop. Nu was het aan mij om te beoordelen of ze het echt gemeend had. Toen we bij het paleis aankwamen, waren de lichten in de zaal gedempt en zaten er een paar wachters te kaarten, terwijl het vuurschijnsel flakkerde en de fakkels zacht brandden. Will Somers was in het audiëntievertrek van de koningin samen met een stuk of vijf anderen, voornamelijk betaalde hoffunctionarissen en artsen. Er zaten geen vrienden of dierbare familieleden te wachten om de koningin te mogen zien, ofte bidden dat ze beter mocht worden. Ze was niet meer de lieveling van Engeland, en het vertrek weergalmde hol.
Danny zag Will en vloog op hem af. 'Ga jij maar naar binnen,' zei Will.
'Ze heeft al naar je gevraagd.'
'Gaat het iets beter met haar?' vroeg ik hoopvol.
Hij schudde zijn hoofd. 'Nee.'
Ik deed voorzichtig de deur naar Mary's privékamer open en ging naar binnen. Naast het haardvuur zaten twee hofdames gezellig te klessebessen, terwijl ze eigenlijk voor de koningin hadden moeten zorgen. Toen we binnenkwamen, sprongen ze schuldbewust op. 'Ze wilde geen gezelschap,' zei een van hen defensief tegen Jane Dormer. 'En ze hield maar niet op met huilen.'
'Nou, ik hoop dat u ook op een dag alleen in bed ligt te huilen zonder dat er iemand voor u zorgt,' beet Jane haar toe, en we liepen samen langs hen heen de slaapkamer van de koningin in.
Ze lag opgekruld in bed als een klein meisje, met haar haar in een wolk rond haar gezicht. Ze draaide haar hoofd niet om toen ze de deur open hoorde gaan, ze was ondergedompeld in verdriet.
'Majesteit?' zei Jane Dormer met krakende stem.
De koningin verroerde zich niet, maar we hoorden zo nu en dan een zacht gesnik, regelmatig als een hartslag, alsof huilen een teken van leven was geworden, net als een polsslag.
'Ik ben het,' zei Jane. 'En Hannah de nar. We zijn bij prinses Elizabeth geweest.'
De koningin zuchtte heel diep en draaide haar hoofd vermoeid naar ons toe.
'Ze heeft de eed afgelegd,' zei Jane. 'Ze heeft gezworen dat ze het land het ware geloof zou laten behouden.'
Ik ging naast het bed staan en pakte koningin Mary's hand vast. Hij was klein en licht als die van een kind, er was niets meer van haar over. Door het verdriet was ze inmiddels niet meer dan stof dat kon verwaaien in de wind. Ik dacht aan hoe ze in haar armoedige rode kostuum haar intrede in Londen had gedaan, haar gezicht hoopvol stralend, en aan hoe moedig ze was geweest toen ze het tegen de voorname mannen van het koninkrijk had opgenomen en hen op eigen terrein had verslagen. Ik dacht aan hoe blij ze was geweest met haar man en hoe ze verlangd had naar een kind om van te houden, naar een zoon voor Engeland. Ik dacht eraan hoe toegewijd ze was geweest aan de nagedachtenis van haar moeder en haar liefde voor God.
Haar handje trilde als een stervend vogeltje in de mijne.
'Ik heb gezien dat Elizabeth de eed aflegde,' begon ik. Ik wilde haar net de vriendelijkste leugen vertellen die ik kon bedenken. Maar toen vertelde ik haar toch, zonder dat ik er weerstand aan kon bieden, de waarheid, alsof mijn helderziendheid via mij de waarheid sprak.'Koningin Mary, ze zal het geloof niet behouden. Maar ze gaat iets doen wat nog beter is, en ik hoop dat u dat nu kunt begrijpen. Ze zal als koningin beter worden dan ze als vrouw is. Ze zal de mensen van dit land leren dat iedere man en vrouw zijn of haar eigen geweten moet volgen, zijn of haar weg naar God moet zoeken. En ze zal dit land vrede en welvaart brengen. U hebt het beste gedaan wat u voor het volk van dit land kon doen en u hebt een goede opvolger. Elizabeth zal nooit de vrouw zijn die u bent geweest, maar ze zal wel een goede koningin voor Engeland zijn, dat weet ik.'
Ze bracht haar hoofd een beetje omhoog en haar oogleden gingen trillend open. Ze keek me nog één keer recht aan met haar eerlijke blik, en deed toen haar ogen dicht en bleef stil liggen.
Ik wilde niet wachten en zien hoe de bedienden zich allemaal naar Hatfield spoedden. Ik pakte mijn tas, nam Danny bij de hand en voer met een boot de rivier af naar Gravesend. Ik kon de brief van mijn heer aan de kapitein laten zien, en hij beloofde dat ik zodra ze uitvoeren een kooi aan boord zou krijgen. We moesten nog een paar dagen wachten, maar toen gingen Danny en ik aan boord van de boot en voeren we naar Calais. Danny vond het enig op de boot: het dek dat onder zijn voetjes bewoog, de kabbelende en jagende golven, het gekraak van de zeilen en het gekrijs van de meeuwen.'Zee!' riep hij keer op keer. Hij pakte mijn gezicht in zijn handjes en keek me met zijn reusachtige donkere ogen aan, zo graag wilde hij me vertellen waarom hij zo blij was. 'Zee. Mama! Zee!'
'Wat zeg je?' zei ik geschrokken. Hij had mijn naam nog nooit eerder uitgesproken; ik had gedacht dat hij me Hannah zou noemen. Ik had nooit gedacht, al had dat misschien wel gemoeten, dat hij me als zijn mama zou zien.
'Zee,' herhaalde hij gehoorzaam, en hij spartelde om neergezet te worden.
Calais zag er heel anders uit nu de muren doorbroken waren, de zijkanten van het kasteel besmeurd waren met zwarte olie van de belegering en de stenen donker uitgeslagen waren van de rook van het vuur. Het gezicht van de kapitein stond bars toen we de haven binnenvoeren en de Engelse schepen zagen die op hun aanlegplaats in brand gestoken waren, bij de havenmuur, net als al die ketters op de brandstapel. Hij legde met militaire precisie aan en gooide de loopplank uit alsof het een uitdaging betrof. Ik tilde Danny op en liep de loopplank over en de stad in. Het was net een droom om zo de ruïne van mijn oude woonplaats te betreden. Ik zag straten en huizen die ik kende, maar van sommige ontbrak een muur of het dak, en de huizen met rieten dak hadden een verschrikkelijke tol betaald en waren bijna allemaal in de as gelegd. Ik wilde de straat niet in waar mijn man en ik vroeger hadden gewoond, want ik was bang voor wat ik daar zou aantreffen. Als ons huis nog stond en zijn moeder en zussen er nog woonden, wist ik niet hoe ik me met hen zou moeten verzoenen. Ik wist niet wat ik zou doen of zeggen als ik zijn moeder tegenkwam en zij boos op me was en Danny van me af wilde pakken. Maar als ze dood was en als zijn huis verwoest was, zou het nog erger zijn.
Dus ging ik maar met de kapitein en de bewapende garde met onze witte wapenstilstandsvlag naar het kasteel. We werden verwacht; de commandant kwam heel netjes naar buiten en sprak in rad Frans tegen de kapitein. De kapitein reageerde gepikeerd, want hij begreep maar een paar woorden, en toen boog hij zich naar voren en zei heel luid en langzaam:
'Ik kom voor de Engelsen, zoals afgesproken en geregeld, en ik wil ze nu meteen zien.'
Toen hij geen antwoord kreeg, zei hij het nog een keer, maar nu op iets hogere toon.
'Kapitein, zal ik het woord voor u voeren? Ik spreek Frans,' bood ik aan. Hij draaide zich opgelucht naar me toe. 'O ja? Dat is misschien handig. Waarom geeft die idioot geen antwoord?'
Ik deed een stap naar voren en zei in het Frans tegen de commandant:
'Kapitein Gatting zegt dat het hem spijt dat hij geen Frans spreekt. Ik zal voor u tolken. Ik ben madame Carpenter. Ik kom voor mijn man, voor wie losgeld is betaald, en de kapitein komt voor de andere manschappen. In de haven wacht ons schip.'
Hij boog licht. 'Mevrouw, heel vriendelijk van u. De mannen hebben zich verzameld en zijn gereed. De burgers worden eerst vrijgelaten en daarna lopen de soldaten naar de haven. Hun wapens krijgen ze niet te-rug. Is dat afgesproken?'
Ik vertaalde het voor de kapitein en die keek me fronsend aan. 'We horen die wapens wel terug te krijgen,' zei hij. Ik haalde mijn schouders op. Ik kon alleen maar aan Daniel denken, die ergens in dat kasteel op zijn vrijlating wachtte. 'We krijgen ze niet.'
'Zeg maar dat het goed is; maar zeg erbij dat ik niet bepaald blij ben,' zei de kapitein zuur.
'Kapitein Gatting stemt ermee in,' zei ik in vlot Frans.
'Komt u binnen.' De commandant ging ons voor de ophaalbrug over en de binnenplaats op. Via nog een dikke muur met een valhek kwamen we op de centrale binnenplaats, waar ongeveer tweehonderd man bijeen stond - de soldaten in de ene groep, de burgers in de andere. Ik tuurde de gelederen af naar Daniel, maar zag hem niet.
'Commandant, ik zoek mijn echtgenoot, Daniel Carpenter, een burger,' zei ik. 'Ik zie hem niet en ben bang hem in het gedrang te missen.'
'Daniel Carpenter?' vroeg hij. Hij draaide zich om en blafte de man die de burgers bewaakte een bevel toe.
'Daniel Carpenter?'brulde de man.
Midden uit een van de rijen trad een man naar voren. 'Wie vraagt er om hem?' zei Daniel, mijn echtgenoot.
Ik deed mijn ogen dicht, want heel even leek de wereld om me heen te draaien.
'Ik ben Daniel Carpenter,' zei Daniel weer, zonder ook maar een hapering in zijn stem, terwijl hij op de drempel van de vrijheid ging staan en het nieuwe gevaar dat hem misschien wel bedreigde, wat het ook mocht zijn, zonder ook maar een moment te aarzelen tegemoet trad. De commandant gebaarde hem naar voren te komen en deed een stap opzij, zodat ik hem kon zien. Toen zag Daniel mij pas, en ik zag dat hij helemaal wit wegtrok. Hij zag er ouder uit, een beetje vermoeid; hij was magerder, maar het was al met al hooguit winterbleek en wintermager te noemen. Hij was nog dezelfde. Hij was mijn geliefde Daniel met zijn donkere krullen en zijn donkere ogen en zijn mond die om kussen vroeg en die bepaalde glimlach die mijn glimlach was; die was alleen voor mij bedoeld, en was tegelijk verlangend, standvastig en geamuseerd.
'Daniel,' fluisterde ik. 'Mijn Daniel.'
'Ach, Hannah,' zei hij zacht. 'Jij bent het.'
Achter ons moesten de burgers hun naam zetten en daarna beenden ze hun vrijheid tegemoet. Ik hoorde geen bevelen schreeuwen en geen voeten stampen. Ik had alleen maar oog voor Daniel.
'Ik ben gevlucht,' zei ik. 'Het spijt me. Ik was bang en wist niet wat ik moest doen. Ik mocht op het schip van lord Robert mee terug naar Engeland en daar ben ik naar koningin Mary gegaan. Ik heb je meteen geschreven. Als ik tijd had gehad om na te denken was ik niet zonder jou weggegaan.'
Hij deed voorzichtig een stap naar voren en pakte mijn hand. 'Ik heb al die tijd over je gedroomd,' zei hij zacht.'Ik dacht datje me zodra je de kans had voor lord Robert in de steek had gelaten.'
'Nee! Nooit. Ik wist meteen dat ik bij jou wilde zijn. Ik heb geprobeerd een brief bij je te krijgen. Ik heb geprobeerd je te bereiken. Ik zweer het, Daniel. Ik heb sinds ik weg ben aan niets en niemand gedacht behalve aan jou.'
'Ben je teruggekomen om mijn vrouw te zijn?' vroeg hij eenvoudigweg. Ik knikte. Uitgerekend op dit belangrijkste moment wist ik geen woord uit te brengen. Ik kon mijn zaak niet bepleiten, ik kon hem niet in een van mijn vele talen overhalen. Ik kon niet eens fluisteren. Ik knikte alleen maar verwoed, en Danny, die op mijn heup zat, met zijn armpjes om mijn hals, lachte gorgelend en knikte ook, om mij na te doen. Ik had gehoopt dat Daniel blij zou zijn en me in zijn armen zou nemen, maar hij was somber. 'Ik neem je terug,' zei hij plechtig. 'En ik zal je geen vragen stellen, maar ik wil verder niets over deze tijd dat we van elkaar gescheiden zijn geweest zeggen. Je zult van mij nooit een woord van verwijt horen, dat beloof ik je; en ik zal dit jongetje grootbrengen alsof hij mijn eigen zoon is.'
Ik begreep even niet wat hij bedoelde, maar toen hapte ik geschrokken naar adem. 'Maar Daniel, dit is je eigen zoon. Dit is de zoon die je bij je vrouw had. Dit is haar zoon. Toen we voor de Franse ruiters vluchtten, is zij gevallen en in haar val heeft ze hem aan mij gegeven. Het spijt me, Daniel. Ze was op slag dood. En dit is je zoontje; ik heb gedaan alsof hij van mij was. Hij is nu mijn zoontje. Hij is nu ook mijn zoontje.'
'Is hij van mij?' vroeg hij verbaasd. Hij keek nu voor het eerst goed naar het kind en zag, zoals iedereen zou zien, de donkere ogen die de zijne waren, en het dappere glimlachje.
'Hij is ook van mij,' zei ik jaloers.'Hij weet dat hij mijn zoontje is.'
Daniel lachte even - het klonk bijna als een snik - en stak zijn armen uit. Danny liet zich vol vertrouwen door zijn vader omhelzen, legden zijn dikke armpjes om zijn hals, keek hem aan en boog zich achterover, zodat hij hem beter kon bekijken. Toen bonkte hij met zijn vuistje tegen zijn eigen borst en zei bij wijze van kennismaking: 'Dani.'
Daniel knikte en wees op zijn eigen borst. 'Papa,' zei hij. Danny's halvemaanvormige wenkbrauwen gingen belangstellend omhoog.
'Jouw papa,' zei Daniel.
Hij pakte mijn hand en stopte die stevig onder zijn arm, terwijl hij zijn zoontje met zijn andere arm goed tegen zich aan hield. Hij liep naar de officier bij wie ze zich moesten afmelden, noemde zijn naam en werd van hun lijst geschrapt. Toen liepen we samen naar het open valhek.
'Waar gaan we naartoe?' vroeg ik, hoewel het me eigenlijk niet interesseerde. Zolang ik maar bij hem en Danny was, maakte het mij niets uit waar ter wereld we heen gingen, of die nu plat was of rond, of die het middelpunt van de hemellichamen was of als een bezetene om de zon heen draaide.
'We gaan een thuis stichten,' zei hij ferm. 'Voor jou en mij en voor Daniel. We gaan leven als het Volk. Jij wordt mijn vrouw en zijn moeder, en een van de kinderen Israëls.'
'Dat vind ik goed,' zei ik, wederom tot zijn verbazing. Hij bleef staan.'Vind je het goed?'herhaalde hij komisch. Ik knikte.
'En Daniel wordt ook opgevoed als een lid van het Volk?' vroeg hij voor de zekerheid.
Ik knikte. 'Dat is hij al,' zei ik. 'Ik heb hem laten besnijden. Jij moet hem lesgeven, en als hij ouder is moet hij de Hebreeuwse bijbel van mijn vader bestuderen.'
Hij haalde diep adem. 'Hannah, hier heb ik nooit van durven dromen.'
Ik drukte me tegen hem aan. 'Daniel, toen ik een jong meisje was, wist ik niet wat ik wilde. En daarna werd ik een nar, in meer dan één opzicht. Nu ik een volwassen vrouw ben, weet ik dat ik van je hou en dat ik jouw zoontje wil en de andere kinderen die we samen nog zullen krijgen. Ik heb van nabij een vrouw gekend wier hart van liefde brak: mijn koningin Mary. Ik heb een andere vrouw gekend die dat zo hard probeerde te voorkomen dat haar ziel brak: mijn prinses Elizabeth. Ik wil Mary noch Elizabeth zijn, ik wil mezelf zijn: Hannah Carpenter.'
'En we gaan ergens wonen waar we ons geloof kunnen belijden zonder gevaar te lopen,' drong hij aan.
'Ja,' zei ik. 'In het Engeland dat Elizabeth tot stand zal brengen.'
Opmerking van de schrijfster
De personages van Hannah en haar familie zijn bedacht, maar er waren in deze hele periode wel degelijk Joodse families in Londen, net als in de rest van Europa, die hun geloof verborgen moesten houden. Ik ben Cecil Roth dank verschuldigd voor zijn ontroerende boek en de programmamaakster en filmer Naomi Gryn omdat ze me een inkijkje in deze moedige levens heeft gegund. De meeste andere personages in deze roman zijn echt, maar zijn door mij in dit fictieve verhaal aan de historische feiten zoals ik die interpreteer aangepast. Hieronder staat een aantal van mijn bronnen vermeld, en voor de geschiedenis van Calais ben ik ook dank verschuldigd aan de Franse historicus Georges Fauquet, die veel tijd voor me heeft uitgetrokken en zijn kennis genereus met me heeft gedeeld.
Billington, Sandra - A Social History of the Fool
Braggard, Philippe, Termote, Johan, Williams, John (red.) - Walking the Walk, Historie Town Defences in Kent, Cóte d'Opale and West Flanders, Kent County Council
Brigden, Susan - New Worlds, Lost Worlds, The Rule of the Tudors
Cressy, David - Birth, Marriage and Death, Ritual, Religions and the Life Cycle in Tudor and Stuart England
Darby, H.C. - A New Historical Geography of England before 1600
Doran, John - A History of Court Fools
Fontaine, Raymond - Calais, ville d'histoire et de tourisme, Syndicat d'Initiative de France, (P.d.C.)