Voorjaar 1553

In april mocht ik naar huis, naar mijn vader, en ik had mijn loon voor dat kwartaal voor hem bij me. Ik ging in mijn oude jongenskleren die hij voor me had gekocht toen we net in Engeland waren, en ik merkte dat mijn polsen een eind uit mijn mouwen staken en dat ik mijn gegroeide voeten niet meer in de schoenen kreeg. Ik moest de hielen eruit snijden en liep zo, heel sjofel, de stad door.

'Ze zullen je binnenkort toch een jurk aan moeten trekken,' vond mijn vader. 'Je bent al half een vrouw. Is er nog nieuws van het hof?'

'Nee, niks,' zei ik. 'Iedereen zegt dat de koning nu het weer warmer wordt goed aansterkt.' Ik zei er maar niet bij dat iedereen loog.

'God zegene en behoede hem,' zei mijn vader vroom. Hij keek me aan alsof hij meer wist. 'En lord Robert, zie je die wel?'

Ik voelde dat ik een kleur kreeg. 'Zo nu en dan.' Ik had hem tot op de minuut kunnen vertellen wanneer ik lord Robert voor het laatst had gezien. Hij had niet tegen me gesproken, en misschien had hij me niet eens gezien. Hij had op zijn paard gezeten, klaar om langs de slikken op de oever van de rivier met een valk op reigers te gaan jagen. Hij droeg een zwarte cape en een zwarte hoed met een donkere veer die met een gitten broche op het lint gespeld zat. Op zijn pols droeg hij een mooie valk met een kapje op, en hij reed met zijn ene hand uitgestrekt, zodat de vogel rustig kon blijven zitten, terwijl hij met zijn andere hand het dartele paard in bedwang hield, dat gretig met zijn hoeven over de grond schraapte. Hij zag eruit als een prins in een sprookjesboek, en hij lachte. Ik had naar hem gekeken zoals ik naar een meeuw had kunnen kijken, zwevend op de wind die van de Theems woei: iets dat zo mooi was dat het mijn dag goed maakte. Ik keek naar hem, niet als een vrouw die een man begeert, maar als een meisje dat een icoon aanbidt, iets dat ver buiten haar bereik ligt, maar dat in alle opzichten volmaakt is.

'Er komt een grote bruiloft,' zei ik om de stilte te vullen. 'Dat heeft de vader van lord Robert geregeld.'

'Wie gaat er trouwen?' vroeg mijn vader met de nieuwsgierigheid van een echte roddelaar.

Ik vinkte de drie stelletjes op mijn vingers af. 'Lady Katherine Dudley gaat trouwen met lord Henry Hastings, en de twee zusters Grey gaan trouwen met lord Guilford Dudley en met lord Henry Herbert.'

'En die ken jij allemaal!' schepte mijn vader op, trots als elke ouder zou zijn.

Ik schudde mijn hoofd. 'Nee, alleen de Dudleys,' zei ik. 'En geen van hen zou mij zonder mijn livrei herkennen. Ik ben een heel laaggeplaatste dienaar aan het hof, vader.'

Hij sneed een stuk brood voor me af, en toen een voor zichzelf. Het was oud brood, van gisteren. Op een bord lag een stukje kaas. Aan de andere kant van de kamer lag een stuk vlees, dat we later zouden eten, in weerwil van het Engelse gebruik om alles voor het eten - vlees, brood, maar ook de nagerechten - tegelijkertijd op tafel te zetten. Als er nu iemand de kamer binnenkwam, zou diegene, al onze pretenties ten spijt, meteen zien dat we op de voorgeschreven manier probeerden te eten: zuivel en vlees gescheiden. Iedereen die de perkamenten huid van mijn vader en mijn donkere ogen zag wist dat we Joden waren. We konden wel zeggen dat we bekeerd waren, we konden wel net zo geestdriftig de Kerk bezoeken als lady Elizabeth zelf ook deed, en waarvoor ze luidkeels geprezen werd, maar iedereen zou weten dat we Joden waren, en als iemand een excuus zocht om ons te beroven of te verraden, hoefde hij niet ver te zoeken.

'Maar de zusters Grey ken je niet?'

'Nauwelijks,' zei ik. 'Dat zijn nichtjes van de koning. Ze zeggen dat lady Jane niet wil trouwen, dat ze maar één ding belangrijk vindt, en dat is studeren. Maar haar vader en moeder hebben haar geslagen tot ze ermee heeft ingestemd.'

Mijn vader knikte; dat een dochter een harde hand nodig had was geen verrassing voor hem. 'En verder?' vroeg hij. 'Hoe is het met de vader van lord Robert, met de hertog van Northumberland?'

'Iedereen heeft een hekel aan hem.' Ik liet mijn stem tot fluistertoon dalen. 'Maar hij is zelf net een koning. Hij loopt de slaapkamer van de koning in en uit, en zegt dat dit of dat de hoogstpersoonlijke wens van de koning is. Tegen zo'n man valt niets uit te richten.'

'Ze hebben vorige week nog onze buurman, de portretschilder, opgepakt,' vertelde mijn vader. 'Heer Tuller. Ze zeiden dat hij katholiek was, en een ketter. Ze hebben hem meegenomen om hem te ondervragen, en hij is niet teruggekomen. Hij heeft een paar jaar geleden een schilderij van de Heilige Maagd gekopieerd, en iemand heeft het bij een huiszoeking ergens verstopt gevonden, met zijn naam eronder.' Mijn vader schudde zijn hoofd. 'Juridisch slaat het nergens op,' klaagde hij. 'Wat voor geloofsovertuiging ze ook hebben, het slaat nergens op. Toen hij het schilderij maakte, was het toegestaan. Nu is het ketterij. Toen hij het schilderde, was het een kunstwerk. Nu is het een misdaad. Het schilderij is niet veranderd, de wet is veranderd, en ze passen de wet toe op de jaren waarin die nog niet bestond, voordat hij geschreven was. Het zijn barbaren, die mensen. Ze hebben geen verstand.'

We keken allebei snel naar de deur. Het was stil op straat, de deur zat op slot.

'Vindt u dat we weg moeten?' vroeg ik heel zacht. Ik realiseerde me voor het eerst dat ik hier nu wilde blijven.

Hij kauwde op zijn brood en dacht na. 'Nog niet,' zei hij voorzichtig.

'Bovendien, waar kunnen we naartoe waar het wel veilig is? Ik ben liever in protestants Engeland dan in katholiek Frankrijk. We zijn nu goede hervormde christenen. Jij gaat toch wel naar de kerk?'

'Twee, soms drie keer per dag,' stelde ik hem gerust. 'Het is een heel streng hof.'

'Ik zorg ervoor dat ik gezien word als ik naar de kerk ga. En ik geef geld aan de liefdadigheid, en ik betaal mijn parochiecontributie. Meer kunnen we niet doen. We zijn allebei gedoopt. Wat kunnen ze op ons aan te merken hebben?'

Ik zei niets. We wisten allebei dat iedereen iets op iedereen aan te merken kon hebben. In de landen die van het ritueel van de Kerk een halszaak hadden gemaakt was niemand er zeker van dat hij geen overtreding beging door de manier waarop hij bad, of zelfs door de richting waarin hij zat wanneer hij bad.

'Als de koning ziek wordt en doodgaat,' fluisterde mijn vader, 'komt lady Mary op de troon, en zij is rooms-katholiek. Wordt onder haar het hele land dan weer rooms-katholiek?'

'Niemand weet wat er gaat gebeuren,' zei ik, en ik dacht eraan dat ik de volgende erfgenaam' Jane' had genoemd en dat Robert Dudley daar helemaal niet van had opgekeken. 'Ik zou er niet al te veel op rekenen dat lady Mary op de troon komt. Er zijn grotere spelers in dit spel dan u en ik, vader. En ik weet niet wat die van plan zijn.'

'Als lady Mary op de troon komt en het land weer rooms-katholiek wordt, zal ik me toch van een paar boeken moeten ontdoen,' zei mijn vader bedrukt. 'En we staan bekend als goede lutherse boekverkopers.'

Ik bracht mijn hand omhoog en wreef over mijn wang, alsof ik roetdeeltjes wilde wegvegen. Hij greep meteen naar mijn hand. 'Niet doen, querida. Maak je geen zorgen. Iedereen in het land zal moeten veranderen, niet alleen wij. Iedereen wordt hetzelfde.'

Ik keek even naar de sabbatkaars die onder de omgekeerde kan stond te branden, waardoor hij geen licht gaf, maar zijn vlammetje alleen voor onze God brandde. 'Maar wij zijn niet hetzelfde,' zei ik eenvoudigweg. John Dee en ik zaten elke ochtend samen te lezen, als toegewijde geleerden. Meestal moest ik van hem in het Grieks uit de Bijbel voorlezen, en dan dezelfde passage in het Latijn, zodat hij de vertalingen kon vergelijken. Hij was met de oudste stukken van de Bijbel bezig, en probeerde uit de bloemrijke taal de geheimen van de ware schepping van de wereld te destilleren. Hij zat met zijn hoofd in zijn hand en maakte aantekeningen terwijl ik aan het woord was, en soms hief hij zijn hand om me even te laten stoppen wanneer er een bepaalde gedachte in hem opkwam. Voor mij was het gemakkelijk werk; ik kon lezen zonder de tekst te hoeven begrijpen, en als ik niet wist hoe ik een woord moest uitspreken (en dat kwam regelmatig voor), spelde ik het gewoon, en dan herkende heer Dee het wel. Ik mocht hem graag, of ik nu wilde of niet, want hij was heel vriendelijk en zachtmoedig. Ik kreeg steeds meer bewondering voor zijn fenomenale kundigheid. In mijn ogen beschikte hij over een bijna gezaghebbende kennis. Als hij alleen was studeerde hij wiskunde, deed hij spelletjes met codes en getallen, maakte hij acrostichons en ontzettend ingewikkelde raadsels. Hij correspondeerde en wisselde theorieën uit met de grootste denkers van de christelijke wereld, waarbij hij altijd net voor de pauselijke Inquisitie uit wist te blijven, die juist de vragen verbood waartoe ieders werk leek uit te nodigen.

Hij had zelf een spel uitgevonden dat alleen lord Robert en hij konden spelen, en dat heette Schaken op Vele Vloeren. Daarvoor had heer Dee een schaakbord uitgevonden met drie niveaus van dik glas met schuine randen, waar de spelers omhoog en omlaag, maar ook overheen konden gaan. Het was zo'n moeilijk spel dat lord Robert en hij wekenlang aan dezelfde partij zaten. Maar hij trok zich ook wel eens terug in zijn studeer-kamer en dan zei hij de hele middag of de hele ochtend geen woord en wist ik dat hij in de voorspellende spiegel keek en probeerde te zien wat zich in de wereld bevond die net achter de onze lag, de wereld van de geesten die daar volgens hem moest zijn, maar waarvan hij alleen zo nu en dan even een glimp opving.

In zijn privévertrek had hij een stenen bankje staan, met een kleine haard in het steen uitgehold. Dan stak hij een kolenvuurtje aan en hing er grote glazen vaten boven, met kruiden en water erin. Via een ingewikkeld systeem van glazen buizen werd het vocht dan van de ene fles in de andere overgetapt, waar het in bleef staan om af te koelen. Soms was hij uren achtereen bezig en terwijl ik de ene bladzijde vol getallen na de andere voor hem kopieerde, hoorde ik alleen de ene flacon zachtjes tegen de andere tikken wanneer hij vloeistof in een vat gooide, of hoorde ik belletjes borrelen, wanneer hij het vuurtje opstookte.

's Middags oefenden Will Somers en ik ons zwaardgevecht. De komische trucs lieten we achterwege en we concentreerden ons op het gevecht zelf, totdat hij zei dat ik voor een nar een prijzenswaardig zwaardvechter was, en dat ik, mocht ik ooit in de problemen komen, me er met een zwaard uit kon bevrijden - 'als een trotse hidalgo,' zei hij. Ik was wel blij dat ik een nuttige vaardigheid had geleerd, maar als de koning zo ziek bleef waren de lessen voor niks geweest, vonden we. Maar toen werden we in mei ontboden voor de grote bruiloftsbanketten in Durham House aan de Strand. De hertog wilde een gedenkwaardige bruiloft voor zijn familie, en Will en ik maakten deel uit van een uitgebreid amusementsprogramma tijdens het diner.

'Je zou bijna denken dat het een koninklijke bruiloft is,' zei Will veelbetekenend tegen me.

'Hoezo koninklijk?' vroeg ik.

Hij legde zijn vinger tegen zijn lippen. 'De moeder van Jane, Frances Brandon, is de nicht van koning Hendrik, de dochter van zijn zus. Jane en Katherine zijn koninklijke nichtjes.'

'Ja,'zei ik.'En?'

'En Jane gaat met een Dudley trouwen.'

'Ja,' zei ik, want ik volgde het allemaal niet zo.

'Wie is er koninklijker dan de Dudleys?' vroeg hij.

'De zussen van de koning,' zei ik.' Janes eigen moeder. En nog wel meer mensen.'

'Niet als je naar de mate van verlangen kijkt,' legde Will lief uit. 'Qua verlangen is er niemand koninklijker dan de hertog. Hij houdt zo erg van de troon dat hij hem bijna kan proeven. Hij schrokt hem bijna op.'

Will was in mijn ogen te ver gegaan. Ik stond op. 'Ik begrijp het niet,' zei ik onnozel.

'Heel verstandig van je, kind, dat je zo dom bent,' zei hij, en hij gaf me een klopje op mijn hoofd.

Ons zwaardgevecht werd voorafgegaan door dansers en een maskerade, en gevolgd door jongleurs. We kweten ons goed van onze taak. De gasten bulderden van de lach om Wills capriolen en om mijn superieure behendigheid, en om het contrast tussen hoe we eruitzagen: Will heel lang en slungelig, terwijl hij met zijn zwaard woest alle kanten op maaide; en ik, netjes en vastberaden, die om hem heen danste en hem met mijn kleine zwaard stak en zijn uitvallen pareerde.

De voornaamste bruid zag net zo wit als de parels die op haar goudkleurige jurk waren genaaid. Haar bruidegom zat dichter bij zijn moeder dan bij zijn nieuwe bruid, en bruid noch bruidegom sprak ook maar een woord tegen elkaar. Janes zus was in dezelfde ceremonie met haar verloofde getrouwd en zij brachten een toost op elkaar uit en dronken verliefd uit dezelfde liefdevolle beker. Maar toen er om een toost voor Jane en Guilford werd geroepen, zag ik wel dat het lady Jane moeite kostte om haar gouden kelk naar haar kersverse echtgenoot op te heffen. Haar ogen zagen rood en rauw, met donkere kringen van vermoeidheid eronder. Aan weerskanten van haar hals had ze blauwe plekken die op de afdrukken van een duim leken. Het leek wel alsof iemand de bruid aan haar nek heen en weer geschud had om haar 'ja' te laten zeggen. Ze raakte het bruidsbier nauwelijks met haar lippen aan en ik zag haar niet slikken.

'Wat denk je ervan, Hannah de nar?' riep de hertog van Northumberland me door de zaal heen toe. 'Wordt ze een blije bruid?'

Mijn buren draaiden zich naar me om en ik kreeg weer dat oude zwemmerige gevoel dat erop duidde dat er een visioen in aantocht was. Ik probeerde het tegen te houden, want dit hof was wel de slechtste plek ter wereld om de waarheid te spreken. Ik kon de woorden echter geen halt toeroepen. 'Nooit blijer dan vandaag,' zei ik.

Lord Robert wierp me een waarschuwende blik toe, maar ik kon de woorden niet meer terugnemen. Ik was op mijn gevoel afgegaan, niet op mijn kwaliteiten als hoveling. Mijn gevoel zei dat Janes geluk, dat toen ze met een blauwe plek op haar hals trouwde al op een laag peil stond, nu nog verder zou zinken. Maar de hertog vatte het op als een compliment voor zijn zoon, lachte naar me en hief zijn kelk naar me op. Guilford, die maar een onnozele hals was, keek stralend naar zijn moeder, terwijl lord Robert zijn hoofd schudde en zijn ogen half sloot alsof hij wilde dat hij ergens anders was. Er werd gedanst, en een bruid moet op haar eigen bruiloft dansen, hoewel lady Jane koppig als een witte muilezel op haar stoel bleef zitten. Lord Robert leidde haar met zachte hand de dansvloer op. Ik zag dat hij haar iets in het oor fluisterde en dat zij een flauw glimlachje wist te produceren en haar hand in de zijne legde. Ik vroeg me af wat hij gezegd had om haar op te vrolijken. Wanneer de dansers pauzeerden en op hun beurt in de kring wachtten, bevond zijn mond zich zo dicht bij haar oor dat ze volgens mij de warmte van zijn adem op haar blote hals moest voelen. Ik keek zonder afgunst toe. Ik verlangde er niet naar om haar te zijn, met mijn hand in zijn lange vingers, of met zijn donkere ogen op mijn gezicht gericht. Ik keek naar hen zoals ik naar twee mooie portretten had kunnen kijken, terwijl hij zijn gezicht, scherp als de snavel van een havik, en profil gezien, naar haar toe gedraaid hield, en haar bleke teint onder zijn vriendelijke aandacht wat opwarmde. Het hof danste tot in de kleine uurtjes, alsof er grote blijdschap van dergelijke bruiloften uitging, en daarna werden de drie paren naar hun slaapkamer gebracht en onder veel gestrooi met rozenblaadjes en gesprenkel van rozenwater in bed gestopt. Maar het was allemaal show niet echter dan Will en ik die met houten zwaarden vochten. Geen van de huwelijken zou al geconsummeerd worden, en de volgende dag ging lady Jane met haar ouders naar huis, naar Suffolk Place, en Guilford Dudley ging naar huis met zijn moeder, terwijl hij klaagde over buikpijn en een opgeblazen gevoel. Lord Robert en de hertog waren al vroeg weer op om terug te gaan naar de koning, op Greenwich.

'Waarom gaat uw broer niet bij zijn vrouw wonen?' vroeg ik aan lord Robert. Ik kwam hem tegen bij de poort van de binnenplaats waar de stallen waren, en hij bleef naast me staan wachten terwijl ze zijn schitterende paard gingen halen.

'Nou, dat is niet ongebruikelijk. Ik woon ook niet bij mijn vrouw,' zei hij.

Ik wankelde achteruit en zag de daken van Durham House tegen de hemel scheef hangen, waarna ik houvast zocht tegen de muur totdat de wereld weer tot rust kwam. 'Bent u dan getrouwd?'

'Oho, wist je dat niet, zieneresje van me? Ik dacht dat jij alles wist?'

'Ik had geen...' begon ik.

'O ja, ik ben al op heel jonge leeftijd getrouwd. En daar ben ik God zeer dankbaar voor.'

'Omdat u zo veel van haar houdt?' stamelde ik, terwijl ik een vreemde pijn onder mijn ribben voelde, alsof ik moest overgeven.

'Als ik niet al getrouwd was, had ik namelijk met Jane Grey moeten trouwen en naar het pijpen van mijn vader moeten dansen.'

'Komt uw vrouw dan nooit naar het hof?'

'Bijna nooit. Ze wil per se buiten wonen en houdt niet van Londen. We worden het maar niet eens... en het is gemakkelijker voor mij...' Hij zweeg en keek naar zijn vader, die op een groot zwart jachtpaard stapte en zijn stalknechten instrueerde over wat er met de rest van de paarden moest gebeuren. Ik wist onmiddellijk dat het voor lord Robert gemakkelijker was om zich vrijelijk te bewegen, om de spion van zijn vader te zijn, en diens zaakwaarnemer, als hij niet vergezeld werd door een vrouw die hen met haar gezichtsuitdrukking al kon verraden.

'Hoe heet ze?'

'Amy,' zei hij nonchalant. 'Hoezo?'

Daar had ik geen antwoord op. Ik schudde zwijgend mijn hoofd. Ik kreeg een verschrikkelijk ongemakkelijk gevoel in mijn buik. Heel even dacht ik last te hebben van dezelfde opgeblazenheid als Guilford Dudley. Het brandde als gal. 'Hebt u kinderen?'

Als hij had gezegd dat hij kinderen had, als hij had gezegd dat hij een dochter had, een dochter van wie hij heel veel hield, denk ik dat ik dubbelgeslagen was en voor zijn voeten op de kasseien mijn maag leeg had gebraakt. Maar hij schudde zijn hoofd. 'Nee,' zei hij kortaf. 'Je moet me ooit maar eens vertellen wanneer ik een zoon en erfgenaam krijg. Kun je dat?'

Ik keek op en probeerde te glimlachen, ondanks het brandende gevoel in mijn keel. 'Ik denk het niet.'

'Ben je bang voor de spiegel?'

Ik schudde van nee. 'Als u erbij bent, ben ik niet bang.'

Daar moest hij om glimlachen. 'Je bent zo geslepen als een vrouw, al je kwaliteiten als hofnar ten spijt. Je zit achter me aan, hè vrouwe Jongen?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Nee, heer.'

'Je vond het niet leuk om te horen dat ik getrouwd was.'

'Ik was verbaasd, meer niet.'

Lord Robert legde zijn in handschoen gestoken hand onder mijn kin en draaide mijn gezicht naar zich omhoog, zodat ik wel in zijn donkere ogen móést kijken. 'Wees geen vrouw, geen liegende vrouw. Vertel me de waarheid: word je geplaagd door de verlangens van een meisje, vrouwe Jongen?'

Ik was te jong om het te verhullen. Ik voelde dat de tranen me in de ogen sprongen, bleef doodstil staan en stond toe dat hij mijn kin vasthield. Hij zag de tranen en wist wat ze betekenden. 'Verlangen? Naar mij nog wel?'

Ik deed er nog steeds het zwijgen toe en keek hem door een waas van tranen dommig aan.

'Ik heb je vader beloofd dat ik ervoor zou zorgen dat je niets overkwam,' zei hij vriendelijk.

'Dat is al gebeurd,' zei ik, en daarmee sprak ik de onontkoombare waarheid.

Hij schudde zijn hoofd, zijn donkere ogen stonden warm. 'O, dit heeft niets te betekenen. Dit is jonge liefde, bleekzuchtigheid. Ik heb in mijn jeugd de fout begaan om om zo'n nietige reden te trouwen. Maar jij overleeft dit wel, en dan trouw je met je verloofde en krijg je een huis vol kinderen met zwarte ogen.'

Ik schudde mijn hoofd, maar mijn keel zat zo dicht dat ik geen woord kon zeggen.

'Het gaat niet om liefde, vrouwe Jongen, het gaat om wat je ermee wenst te doen. Wat wens jij met die van jou te doen?'

'Ik zou uw dienaar kunnen worden.'

Hij pakte een van mijn koude handen en bracht die naar zijn lippen. Verrukt voelde ik hoe zijn mond mijn vingertoppen raakte - een aanra-king die net zo intiem was als welke kus op de lippen ook. Mijn eigen mond werd week en nam van verlangen een getuite vorm aan, alsof ik me daar, op de binnenplaats, waar iedereen bij was, door hem wilde laten kussen.

'Ja,' zei hij op lieve toon, zonder zijn hoofd op te tillen, maar wel in een fluistering tegen mijn vingers. 'Je zou mijn dienaar kunnen worden. Een liefhebbende dienaar is voor ieder mens een groot geschenk. Wil je de mijne zijn, vrouwe Jongen? Met hart en ziel? En dan alles doen wat ik je vraag?'

Zijn snor streek langs mijn hand, zacht als de borstveren van zijn havik.

'Ja,' zei ik, zonder ook maar enigszins te begrijpen wat voor enorme belofte ik daarmee deed.

'Alles wat ik je vraag?'

'Ja.'

Hij rechtte ogenblikkelijk zijn rug, plotseling besluitvaardig. 'Mooi. Dan heb ik een nieuwe betrekking voor je, nieuw werk.'

'Niet aan het hof?' vroeg ik.

'Nee.'

'U hebt mij aan de koning gegeven,' hielp ik hem herinneren. 'Ik ben zijn nar.'

Zijn mond vertrok even van medelijden. 'De arme jongen zal je niet missen,' zei hij. 'Ik vertel je er alles over. Kom morgen naar Greenwich, met de anderen, dan vertel ik het je dan.'

Hij lachte in zichzelf, alsof de toekomst een avontuur was waar hij onmiddellijk mee van start wilde. 'Kom morgen naar Greenwich,' riep hij achterom, terwijl hij naar zijn paard beende. Zijn stalknecht hield zijn handen in een kommetje voor de laars van zijn meester en lord Robert sprong met een boog in het hoge zadel van zijn jachtpaard. Ik keek hem na terwijl hij het paard keerde en de binnenplaats af kletterde, de Strand op en toen de koude Engelse ochtendzon tegemoet. Zijn vader volgde in een wat bedaagder tempo, en terwijl ze langsreden trokken alle mannen hun muts af en bogen diep hun hoofd om de hertog de eerbied te tonen die hij verdiende, maar toch stond hun gezicht zuur. Ik reed klepperend de binnenplaats van het paleis in Greenwich op, in mannenzit op een van de paarden die de kar met de voorraden trokken. Het was een mooie voorjaarsdag, de velden die omlaagliepen naar de rivier waren een zee van goud-en zilverkleurige narcissen, en ze deden me denken aan de wens van heer Dee om gewoon metaal in goud te veranderen. Toen ik even bleef staan en de warme bries in mijn gezicht voelde, riep een van de bedienden van de Dudleys naar me: 'Hannah de hofnar?'

'Ja?'

'Je moet onmiddellijk naar lord Robert en zijn vader, in hun privévertrekken. Nu meteen, knul!'

Ik knikte en ging op een holletje het paleis in, langs de koninklijke vertrekken naar de vertrekken die niet minder voornaam waren en bewaakt werden door soldaten in Dudley-livrei. Ze deden de dubbele deuren voor me open en toen stond ik in het audiëntievertrek waar de hertog de verzoeken van het gewone volk aanhoorde. Ik liep nog een dubbele deur door, toen nog een - de kamers werden steeds kleiner en intiemer - en toen ging de laatste dubbele deur open en zag ik lord Robert, die over een bureau gebogen zat met een manuscript voor zich uitgerold, terwijl zijn vader over zijn schouder meekeek. Ik zag meteen dat het iets van de hand van heer Dee was, en dat het een landkaart was die hij deels had gemaakt van oude kaarten van Engeland die hij van mijn vader had geleend en deels aan de hand van zelfgemaakte berekeningen, gebaseerd op de kaarten van de kust die matrozen gebruikten. Heer Dee had de kaart gemaakt omdat hij van mening was dat Engelands grootste fortuin uit de zeeën rond de kust bestond; maar de hertog gebruikte hem voor een heel ander doel.

In een menigte in Londen had hij pionnetjes geplaatst, en in de blauwgeschilderde zee nog meer. In het noorden van het land stonden pionnetjes in een andere kleur - de Schotten, leek me - en in het oosten van het land was een groepje neergezet dat op de schaakstukken van lord Robert leek. Ik boog diep voor lord Robert, en toen ook voor zijn vader.

'Het moet allemaal snel gebeuren,' zei de hertog met gefronst voorhoofd. 'Als het meteen gebeurt, voordat iemand de kans heeft om ertegen in het geweer te komen, kunnen we op een later tijdstip korte metten maken met het noorden, de Spanjaarden en de onderdanen die haar trouw blijven.'

'En zij dan?' vroeg lord Robert zacht.

'Zij kan niets doen,' zei de hertog. 'En als ze probeert te vluchten, waarschuwt jouw spionnetje ons wel.' Toen hij dat zei, keek hij naar me op.

'Hannah Green, jij gaat voor lady Mary werken. Je wordt haar nar, totdat ik je terughaal naar het hof. Mijn zoon heeft me ervan verzekerd dat je jezelf niet zult verraden. Kan ik daarvan op aan?'

De huid in mijn nek werd koud. 'Ik kan een geheim bewaren,' zei ik, niet erg behulpzaam. 'Maar ik doe het niet graag.'

'En je raakt niet in trance, waarna je voorspellingen doet, met rook en kristallen, en je alles verraadt?'

'U hebt me in dienst genomen vanwege mijn trances en voorspellingen,' hielp ik hem even herinneren. 'Ik heb geen zeggenschap over mijn helderziendheid.'

'Doet ze het vaak?' vroeg hij aan zijn zoon.

Lord Robert schudde zijn hoofd. 'Zelden, en nooit voor haar beurt. Haar angst is groter dan haar gave. Ze is slim genoeg om een draai aan dingen te kunnen geven. Bovendien, wie luistert er nu naar een nar?'

De hertog liet een kort blaffend lachje horen. 'Een andere nar,' opperde hij.

Robert glimlachte. 'Bij Hannah is ons geheim veilig,' zei hij vriendelijk.

'Ze is van mij - met hart en ziel.'

De hertog knikte. 'Goed dan. Vertel haar de rest maar.'

Ik schudde mijn hoofd en wilde mijn oren dichtstoppen, maar lord Robert liep om de tafel heen en pakte mijn hand. Hij kwam dicht bij me staan, en toen ik opkeek, nadat ik de vloer aandachtig had bestudeerd, keek ik recht in zijn donkere ogen. 'Vrouwe Jongen, ik wil dat je naar lady Mary gaat en mij per brief laat weten wat ze denkt, waar ze naartoe gaat, wie ze ontmoet.'

Ik knipperde met mijn ogen. 'Moet ik haar bespioneren?'

Hij aarzelde even. 'Je moet bevriend met haar raken.'

'Je moet haar bespioneren. Precies,' zei zijn vader bruusk.

'Wil je dat voor me doen?' vroeg lord Robert. 'Je zou me er een heel grote dienst mee bewijzen. Ik vraag jouw liefde mij die dienst te bewijzen.'

'Kom ik ermee in gevaar?' vroeg ik. In gedachten hoorde ik de Inquisitie al op de zware houten deur kloppen en stampend over onze drempel stappen.

'Nee,' beloofde hij me. 'Ik heb de garantie gegeven dat jou niets zou overkomen zolang je bij mij in dienst was. Je wordt mijn nar, onder mijn bescherming. Als je een Dudley bent, kan niemand je iets doen.'

'Wat moet ik doen?'

'Lady Mary in de gaten houden en verslag aan mij uitbrengen.'

'Wilt u dat ik u schrijf? Zie ik u dan nooit meer?'

Hij glimlachte. 'Je komt naar me toe als ik je ontbied,' zei hij. 'En als er iets gebeurt...'

'Wat dan?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Het zijn moeilijke tijden, vrouwe Jongen. Niemand weet wat er gaat gebeuren. Daarom moet jij me ook vertellen wat lady Mary doet. Wil je dat voor me doen? Uit liefde voor mij, vrouwe Jongen? Om te zorgen dat mij niets overkomt?'

Ik knikte.'Ja.'

Hij stak zijn hand in zijn jak en haalde er een brief uit. Het was een brief van mijn vader aan de hertog, waarin hij hem beloofde een paar manuscripten te leveren. 'Ik heb een raadsel voor je,' zei lord Robert op vriendelijke toon. 'Zie je de eerste zesentwintig letters van de eerste zin?'

Ik bekeek ze snel. 'Ja.'

'Die worden jouw alfabet. Als je me schrijft moet je die gebruiken. Waar het begint met "Heer", begint jouw alfabet. De H is jouw A. De E is jouw B. Enzovoort, begrijp je? Als een letter twee keer voorkomt, gebruik je die maar één keer. De eerste reeks gebruik je voor je eerste brief aan mij en de tweede reeks voor je tweede brief enzovoort. Ik heb een kopie van de brief, en als jouw boodschap arriveert, kan ik hem vertalen.'

Hij zag dat ik mijn blik over het blad liet glijden. Ik was naar nog één ding op zoek, en dat was hoe lang dit systeem meeging. Er stonden genoeg zinnen in om ruim tien brieven te vertalen; hij stuurde me dus voor weken weg.

'Dus ik moet in geheimtaal schrijven?' vroeg ik zenuwachtig. Hij legde zijn warme hand op mijn koude vingers. 'Alleen om geroddel te voorkomen,' zei hij geruststellend. 'Zodat we elkaar vertrouwelijk kunnen schrijven.'

'Hoe lang moet ik wegblijven?' fluisterde ik.

'O, niet zo heel lang.'

'Krijg ik antwoord van u?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Alleen als ik je iets moet vragen, en als ik dat doe, zal ik ook deze almanak gebruiken. In mijn eerste brief gebruik ik de eerste zesentwintig letters, in mijn tweede brief de tweede reeks. Bewaar mijn brieven niet, maar verbrand ze zodra je ze gelezen hebt. En maak geen kopieën van je brieven aan mij.'

Ik knikte.

'Als iemand deze brief vindt, heb je die gewoon van je vader gekregen om aan mij te geven, maar dat ben je vergeten te doen.'

'Ja, heer.'

'Beloof je me dat je precies zult doen wat ik je vraag?'

'Ja,' zei ik ellendig. 'Wanneer moet ik weg?'

'Binnen drie dagen,' zei de hertog vanaf zijn plaats achter de tafel. 'Er gaat een wagen naar lady Mary, met wat spullen voor haar. Je kunt naast die wagen meerijden. Je krijgt een van mijn pony's, jongedame, en die mag je bij lady Mary thuis houden voor als je terugkomt. En als er iets gebeurt waarvan je bang bent dat het een gevaar voor lord Robert of mij vormt, iets heel ernstigs dus, mag je meteen vertrekken om ons te waarschuwen. Zul je dat doen?'

'Hoezo, wat zou dan een gevaar voor u kunnen zijn?' vroeg ik aan de man die over Engeland heerste.

'Ik vraag me zelf wel af wat een gevaar voor mij zou kunnen betekenen. Jij waarschuwt me als het zover is. Je bent de ogen en oren van lord Robert in het huis van lady Mary. Hij zegt dat hij je kan vertrouwen; zorg dat dat ook zo is.'

'Ja, heer,' zei ik gehoorzaam.

Lord Robert zei dat ik mijn vader mocht laten komen om afscheid van me te nemen, en hij kwam bij eb in een vissersboot de rivier af gevaren naar paleis Greenwich, met Daniel naast zich.

' Jij!' zei ik niet al te enthousiast toen ik zag dat hij mijn vader uit de wiebelende boot hielp.

'Ik,' antwoordde hij met glinsterende glimlach. 'Standvastig ben ik, hè?'

Ik liep naar mijn vader en voelde dat hij zijn armen om me heen sloeg.

'O, papa,' fluisterde ik in het Spaans. 'Ik wou dat we nooit naar Engeland waren gekomen.'

'Querida, heeft iemand je iets aangedaan?'

'Ik moet naar lady Mary en ik ben bang voor de reis, en bang om in haar huis te moeten wonen, ik ben bang voor...' Ik zweeg, proefde de vele leugens op mijn tong en realiseerde me dat ik nooit meer in staat zou zijn om iemand de waarheid over mezelf te vertellen. 'Ach, ik zal me wel aanstellen.'

'Dochter, kom toch mee naar huis. Ik vraag lord Robert wel of hij je wil laten gaan. Dan doen we de winkel dicht en vertrekken we uit Engeland. Je zit hier niet gevangen..."

'Lord Robert heeft me zelf gevraagd te gaan,' zei ik maar. 'En ik heb al ja gezegd.'

Zijn lieve hand ging over mijn kortgeknipte haar. 'Querida, ben je ongelukkig?'

'Ik ben niet ongelukkig,' zei ik, terwijl ik een glimlachje voor hem wist te produceren. 'Ik stel me aan. Ik word weggestuurd om de troonopvolger te dienen, en lord Robert heeft me hoogstpersoonlijk gevraagd naar haar toe te gaan.'

Hij was maar gedeeltelijk gerustgesteld. 'Ik blijf hier, en als je me nodig hebt, stuur je iemand en dan kom ik naar je toe. Of Daniel komt je ophalen. Toch, Daniel?'

Ik draaide me om in mijn vaders armen om naar mijn verloofde te kijken. Hij stond tegen de houten reling geleund die helemaal om de steiger heen liep. Hij wachtte geduldig, maar hij zag bleek en op zijn voorhoofd stonden bezorgde rimpels.

'Ik zou je liever nu meteen ophalen.'

Mijn vader liet me los en ik deed een stap naar Daniel toe. Achter hem lag hun boot op en neer deinend aan de steiger te wachten. Ik zag het water kolken en ik zag dat het tij elk moment kon keren; we konden bijna meteen stroomopwaarts varen. Hij had dit moment heel zorgvuldig uitgekiend.

'Ik heb gezegd dat ik lady Mary zou dienen,' zei ik zacht tegen hem.

'Ze is een paap in een protestants land,' zei hij. 'Je had geen omgeving kunnen uitkiezen waar je geloof en gebruiken kritischer onder de loep genomen hadden kunnen worden. Ik ben naar Daniel vernoemd, niet jij. Waarom zou je je in de leeuwenkuil begeven? En wat moet je eigenlijk voor lady Mary doen?'

Hij deed een stap dichter naar me toe, zodat we konden fluisteren.

'Ik moet haar gezelschap houden, ik word haar nar.' Ik zweeg even en besloot hem de waarheid te vertellen. 'Ik moet voor lord Robert en zijn vader spioneren.'

Hij hield zijn hoofd zo dicht bij het mijne dat ik, toen hij zich dichter naar me toe boog om me iets in het oor te kunnen fluisteren, de warmte van zijn wang tegen mijn voorhoofd voelde.

'Moet je lady Mary bespioneren?'

'Ja.'

'En je hebt "ja" gezegd?'

Ik aarzelde. 'Ze weten dat vader en ik Joods zijn,' zei ik. Hij was even stil. Ik voelde zijn stevige borst tegen mijn schouder. Hij legde zijn arm om mijn middel om me dichter tegen zich aan te houden, en dat voelde warm. Ik werd overspoeld door een zeldzaam gevoel van geborgenheid, terwijl hij me zo vasthield, en ik bleef even stilstaan.

'Gaan ze tegen ons optreden?'

'Nee.'

'Maar jij bent een gijzelaar.'

'In zekere zin wel, ja. Het voelt meer alsof lord Robert mijn geheim kent en me het zijne toevertrouwt. Ik voel me aan hem verplicht.'

Hij knikte even en ik boog mijn hoofd naar achteren om omhoog te kunnen kijken naar zijn betrokken gezicht. Ik dacht even dat hij boos was, maar toen realiseerde ik me dat hij diep nadacht. 'Weet hij hoe ik heet?'

vroeg hij streng. 'Of hoe mijn moeder, mijn zusjes heten? Lopen we allemaal gevaar?'

'Hij weet dat ik verloofd ben, maar hij weet niet hoe je heet. En hij weet niets over je familie,' zei ik, meteen trots. 'Ik heb het gevaar niet naar jullie deur gebracht.'

'Nee, je houdt het helemaal voor jezelf,' zei hij met een kort, ongelukkig glimlachje. 'En als je ondervraagd zou worden zou je het niet lang geheim kunnen houden.'

'Ik zou jou nooit verraden,' zei ik snel.

Hij keek moeilijk. 'Op de pijnbank houdt niemand zijn mond, Han-nah. Een berg stenen weet uit de meeste mensen wel de waarheid te persen.' Hij keek over mijn hoofd heen omlaag naar de rivier. 'Hannah, ik zou je eigenlijk moeten verbieden erheen te gaan.'

Hij voelde dat ik meteen begon te steigeren. 'Ga nou niet om niks ruzie met me maken, om een paar onhandige woorden,' zei hij vlug. 'Het was niet mijn bedoeling om het je als een meester te verbieden. Ik bedoelde dat ik je zou moeten smeken niet te gaan - zo beter? Deze weg leidt linea recta naar het gevaar.'

'Ik verkeer toch wel in gevaar, wat ik ook doe,' zei ik. 'En op deze manier zal lord Robert me beschermen.'

'Maar alleen als je doet wat hij zegt.'

Ik knikte. Ik kon hem niet vertellen dat ik zelf had aangeboden om dit gevaar aan te gaan, en dat ik uit liefde voor lord Robert wel meer had willen riskeren. Hij liet me voorzichtig los. 'Ik vind het vreselijk dat je hier zit, zonder bescherming,' zei hij. 'Als je het me had laten weten was ik eerder gekomen. Deze last hoor jij niet in je eentje te dragen.'

Ik dacht aan de angst uit mijn jeugd, aan mijn heftige leerschool in de angst tijdens onze vlucht door Europa. 'Het is mijn last.'

'Maar je hebt nu familie, je hebt mij,' zei hij met de trots van een jonge man die te jong tot hoofd van de familie is gemaakt. 'Ik draag die last wel voor je.'

'Ik draag mijn eigen last,' zei ik koppig.

'O ja, jij neemt niets van een ander aan. Maar als je je zou verwaardigen om het mij te laten weten als je in gevaar verkeert, zou ik komen en dan zou je me je misschien kunnen laten helpen met ontsnappen.'

Daar moest ik om giechelen. 'Dat beloof ik.' Ik stak hem mijn hand toe met een gebaar dat bij mijn jongenskleding paste. Maar hij pakte mijn hand, trok me weer dicht naar zich toe en boog zijn hoofd. Hij gaf me heel zacht een kus, vol op de mond, en ik voelde de warmte van zijn lippen op de mijne.

Hij liet me los en liep terug naar de boot. Ik merkte dat ik een beetje duizelig was, alsof ik een beker sterke wijn naar binnen had geklokt.

'O, Daniel!' fluisterde ik, maar hij klom al in de boot en hoorde me niet. Ik draaide me om naar mijn vader en zag dat hij zijn glimlach probeerde te verbergen.

'Moge God je zegenen, dochter, en moge Hij je veilig weer thuisbren-gen,' zei hij zacht. Ik knielde neer op de houten steiger om de zegening van mijn vader in ontvangst te nemen en voelde zijn hand met de bekende, dierbare streling op mijn hoofd neerkomen. Hij pakte mijn handen en hielp me overeind. 'Aardige jongeman, hè?' zei hij met een grinnik in zijn stem. Toen sloeg hij zijn mantel om zich heen en liep de trap af naar de vissersboot.

Ze duwden af en het bootje schoot weg over het donkerder wordende water, terwijl ik alleen op de houten steiger achterbleef. De mist die boven de rivier hing en het oprukkende duister ontrokken hun silhouet aan het zicht, en het enige wat ik nog hoorde was het geplons van de riemen en het gekraak van de dollen. Toen verdween ook dat geluid en restte mij niet meer dan het beukende en zuigende tij en de stil fluitende wind. 

Zomer 1553

Lady Mary was in haar huis in Hunsdon, in het graafschap Hertfordshire. We hadden er drie dagen voor nodig om er te komen; we waren in noordelijke richting Londen uit gereden, daarna over een kronkelige weg door modderige dalen en toen pittig omhoog door heuvels die de North Weald werden genoemd. Een deel van de reis hadden we gezelschap van een andere groep reizigers en we overnachtten een keer in een herberg en een keer in een voornaam huis dat een klooster was geweest, maar dat nu in handen was van de man die het van ketterij had gezuiverd en daar zelf ook zijn voordeel mee had gedaan. Ze hadden op dat moment geen betere kamers voor ons dan een hooizolder boven de stal, en de voerman klaagde dat dit vroeger een gastvrij huis was geweest met brave monniken, waar elke reiziger ervan op aan kon dat hij een goede maaltijd en een heerlijk bed kreeg, en nog een gebed om de reis te kunnen voortzetten. Hij had hier één keer gelogeerd toen zijn zoon doodziek was en toen hadden de monniken zich over hem ontfermd en hem verpleegd met hun eigen kruiden en kundigheid. Ze hadden hem er geen stuiver voor gerekend, maar hadden gezegd dat ze voor arme mensen zorgden omdat dat het werk van God was. Dat verhaal had je overal in het land onderweg over elk groot klooster of grote abdij te horen kunnen krijgen. Maar nu waren alle religieuze huizen eigendom van de hoge lords, de mannen van het hof die hun fortuin hadden gemaakt door te verkondigen dat de wereld er beter op zou worden als de Engelse Kerk van al zijn rijkdom werd ontdaan en die rijkdom in hun eigen zakken was beland. Arme mensen aan de poorten van het klooster te eten geven, gratis geneesmiddelen maken in de nonnenziekenhuizen, kinderen lesgeven en voor de oudjes van het dorp zorgen - al die dingen was het net zo vergaan als de mooie standbeelden, de verluchte manuscripten en de voorname bibliotheken. De voerman mompelde dat dit overal in het land het geval was. De grote kloosters, die de ruggengraat van Engeland hadden gevormd, waren leeg, de mannen en vrouwen die door God geroepen waren om er te werken waren verdwenen. Het publieke bezit was particulier bezit geworden, en er zou nooit meer publiek bezit komen.

'Als de arme koning sterft, komt lady Mary op de troon, en dan komt alles weer bij het oude,' zei hij. 'Zij wordt een koningin voor het volk. Een koningin die ons de oude gebruiken teruggeeft.'

Ik hield mijn pony in. We bevonden ons op de grote weg en er was niemand binnen gehoorsafstand, maar ik was altijd bang voor dingen die naar intrige riekten.

'En moet je die wegen zien,' ging hij verder, terwijl hij zich op de bok van de kar omdraaide om over zijn schouder tegen me te kunnen klagen.

'Stof in de zomer en modder in de winter. Er wordt nooit een kuil opgevuld, nooit een struikrover achtervolgd. En weetje waarom niet?'

'Ik rijd wel vooruit; u hebt gelijk, dat stof is vreselijk,' zei ik. Hij knikte en gebaarde me voor hem uit te gaan rijden. Ik hoorde zijn litanie aan klachten in de verte achter me verdwijnen: 'Zodra de schrijnen gesloten zijn komen er geen pelgrims meer, en als er geen pelgrims meer zijn, is er niemand meer op de weg, op het allerslechtste soort na, en degenen die op hen loeren. Nooit een vriendelijk woord, nooit een behoorlijk huis, nooit een fatsoenlijke weg...'

Ik liet de merrie tegen een talud op klauteren, waar de grond wat zachter was onder haar hoefjes en we voor de kar uit konden rijden. Aangezien ik het Engeland dat volgens hem verdwenen was niet had gekend, vond ik ook niet, in tegenstelling tot hem, dat het platteland erop achteruit was gegaan. Die ochtend aan het begin van de zomer vond ik het prachtig buiten; de rozen vlochten zich door de hagen en wel tien vlinders dartelden om de kamperfoelie en de bloeiende bonen heen. De velden waren in keurige banen omgeploegd, als de gebonden rug van een boek; de schapen liepen op de hoger gelegen heuvels - kleine pluizige stipjes tegen het volle, vochtige groen. Dit platteland was zo anders dan mij n eigen platteland dat ik me erover bleef verbazen, over de open dorpjes met de vakwerkhuizen, de daken van goudkleurig riet, de rivieren die op elke hoek in een glazige, langzaam bewegende doorwaadbare plaats in de wegen leken weg te smelten. Het was zo vochtig allemaal dat het niet vreemd was dat elke tuin helgroen was van de planten, dat zelfs op de mesthopen wuivende margrieten bloeiden, dat zelfs de daken van de oudere huizen lindegroen zagen van het mos. Vergeleken met waar ik vandaan kwam was dit land net zo doordrenkt als de spons van een drukker, vochtig van het leven.

Aanvankelijk zag ik vooral dingen die er niét waren. Geen verdraaide rijen wijnstokken, geen kromme, gebogen olijfbomen. Geen boomgaarden met sinaasappelbomen, citroen-of limoenbomen. De heuvels waren rond en groen, niet hoog, heet en rotsig, en de lucht erboven was bezaaid met wolken, niet warm, meedogenloos strakblauw zoals in mijn thuisland, en er stegen leeuweriken op, er cirkelden geen adelaren rond. Ik verbaasde me er onderweg over dat een land zo weelderig en groen kon zijn; maar zelfs te midden van deze vruchtbare rijkdom was er honger. Ik zag het aan de gezichten van sommige dorpsbewoners en aan de verse bergen aarde op de begraafplaatsen. De voerman had gelijk: het evenwicht dat Engeland in vrede gedurende een korte generatie had gekend was onder de vorige koning verstoord, en de nieuwe koning ging gewoon door met het land verder in beroering brengen. De grote kloosters waren gesloten en hadden de mannen en vrouwen die er hadden gediend en gewerkt gewoon op straat gezet. De grote bibliotheken waren overhoopgehaald en aan hun lot overgelaten - ik had in de winkel van mijn vader genoeg verscheurde manuscripten gezien om te weten dat uit angst voor ketterij eeuwen aan wetenschap overboord waren gezet. De prachtige gouden kelken van de rijke Kerk waren door particulieren meegenomen en omgesmolten; de mooie beelden en kunstwerken, waarvan bij sommige de voeten of handen helemaal glad gesleten waren door miljoenen kussen van gelovigen, waren tegen de grond kapotgesmeten. Door het welvarende, vreedzame land was een grote stoet van vernietiging getrokken en het zou jaren duren voordat de Kerk weer een veilig toevluchtsoord was voor de spirituele pelgrim of de vermoeide reiziger. Als het er al ooit weer veilig zou worden.

Ik vond het zo avontuurlijk om zo vrij door een vreemd land te reizen dat ik het jammer vond toen de voerman naar me floot en riep: 'Dit is Hunsdon', en ik me realiseerde dat de zorgeloze dagen ten einde waren, dat ik weer aan het werk moest en dat ik nu twee taken had: een als hofnar in een hofhouding waar het vooral om vertrouwen en geloof draaide, en een als spion in een hofhouding waar verraad en kwaadspreken de belangrijkste bezigheden waren. Ik slikte - mijn keel was droog van het stof van de weg, maar ook van angst -, stuurde mijn paard naast de kar en samen reden we de poorten door, alsof ik achter het gevaarte van de vier draaiende wielen wilde schuilen en me wilde verstoppen voor de kritische blik van die uitdruk-kingsloze vensters die over het weggetje uitkeken en op de uitkijk leken te staan naar onze komst.

Lady Mary zat in haar privévertrek te werken aan het beroemde Spaanse borduurwerk in zwart garen op wit linnen, terwijl een van haar hofdames haar staand aan een katheder voorlas. Het eerste wat ik hoorde, toen ik voor haar werd geleid, was een Spaans woord dat verkeerd werd uitgesproken, en toen ze me ineen zag krimpen moest ze vrolijk lachen.

'Ah, eindelijk! Een meisje dat Spaans spreekt!' riep ze uit, en ze stak me haar hand toe, zodat ik die kon kussen. 'Kon je het ook maar lezen!'

Ik dacht even na. 'Ik kan het ook lezen,' zei ik, want het leek me logisch dat de dochter van een boekverkoper haar moedertaal kon lezen.

'O, echt waar? En Latijn?'

'Latijn niet,' zei ik, want door mijn ontmoeting met John Dee had ik wel geleerd dat het gevaarlijk was om te laten merken dat ik trots was op mijn scholing. 'Alleen Spaans, en ik leer nu ook Engels lezen.'

Lady Mary draaide zich om naar haar hofdame. 'Daar zult u blij mee zijn, Susan. Nu hoeft u me 's middags niet meer voor te lezen.'

Susan was zo te zien helemaal niet blij om te horen dat ze vervangen zou worden door een hofnar in livrei, maar ze nam plaats op een krukje, net als de andere vrouwen, en nam een naaiwerkje ter hand.

'Je moet me alle nieuwtjes van het hof vertellen,' drong lady Mary bij me aan. 'Misschien moeten we maar even onder vier ogen met elkaar praten.'

Eén knikje naar de dames, en ze verkasten allemaal naar het erkerraam, waar ze in een kring in het veel helderdere licht plaatsnamen en zachtjes met elkaar spraken, alsof ze een illusie van privacy wilden creëren. Ik kon me zo voorstellen dat een van hen haar best deed om te horen wat ik te zeggen had.

'Mijn broer de koning?' vroeg ze, en ze gebaarde dat ik plaats moest nemen op een kussen dat aan haar voeten lag. 'Heb je een boodschap van hem?'

'Nee, lady Mary,' zei ik, en ik zag dat ze teleurgesteld was.

'Ik had gehoopt dat hij me inmiddels wat vriendelijker gezind zou zijn, nu hij zo ziek is,' zei ze. 'Toen hij klein was, heb ik hem tijdens wel vijf ziektes verzorgd, dus ik had gehoopt dat hij zich dat zou herinneren en zou denken dat we...'

Ik wachtte tot ze haar zin zou afmaken, maar toen tikte ze haar vingertoppen tegen elkaar alsof ze de herinneringen van zich afwilde schudden.

'Laat maar,' zei ze. 'Verder nog berichten?'

'De hertog stuurt u wat wild en wat jonge slablaadjes,' zei ik. 'Die zijn met de kar gekomen, bij de meubels, en naar uw keukens gebracht. En hij vroeg of ik u deze brief wilde geven.'

Ze pakte hem van me aan, verbrak het zegel en streek hem glad. Ik zag haar glimlachen en hoorde toen haar warme gegrinnik. 'Je brengt me heel goed nieuws, Hannah de nar,' zei ze. 'Dit is een betaling volgens het testament van wijlen mijn vader, die me al heel lang verschuldigd is, al sinds zijn dood. Ik dacht dat ik hem nooit zou krijgen, maar hier is hij dan nu: een wissel voor een goudsmid in Londen. Nu kan ik mijn rekeningen betalen en de winkeliers van Ware weer onder ogen komen.'

'Dat is fijn,' zei ik onhandig, want ik wist zo gauw niet wat ik anders moest zeggen.

'Ja,' zei ze. 'Je zou toch denken dat de enige wettige dochter van koning Hendrik inmiddels wel de beschikking over haar fortuin zou hebben, maar ze hebben het zo lang uitgesteld en vastgehouden dat ik dacht dat ze me hier de hongerdood wilden laten sterven. Maar nu is men mij gunstig gezind.'

Ze zweeg even, in gedachten verzonken. 'Rest mij de vraag waarom ik plotseling zo goed behandeld word.' Ze keek me speculerend aan. 'Heeft lady Elizabeth haar erfenis ook gekregen? Ga je ook bij haar op bezoek met zo'n brief?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Mevrouw, hoe zou ik dat kunnen weten? Ik ben slechts een boodschapper.'

'Is daar niets over gezegd? Is ze op dit moment niet aan het hof om mijn broer een bezoek te brengen?'

'Toen ik vertrok, was ze er niet,' zei ik behoedzaam. Ze knikte. 'En hij, mijn broer? Is het al iets beter met hem?'

Ik dacht aan het stille vertrek van de artsen die vol beloften waren gekomen en weer gegaan waren nadat ze hem alleen maar met een of ander nieuw middeltje hadden gekweld. Op de ochtend dat ik van Greenwich was vertrokken had de hertog een oude vrouw ontvangen die de koning moest verzorgen - een oud besje, een vroedvrouw, die alleen maar goed was in kinderen ter wereld brengen en overledenen afleggen. Het was wel duidelijk dat hij niet beter zou worden.

'Ik geloof van niet, mevrouw,' zei ik. 'Ze hoopten dat hij in de zomer wat meer lucht zou krijgen, maar hij schijnt er net zo slecht aan toe te zijn als voorheen.'

Ze boog zich naar me toe. 'Kom, kind, vertel me de waarheid: gaat mijn broertje dood?'

Ik aarzelde, want ik wist niet zeker of het verraad was als ik haar over het overlijden van de koning zou vertellen.

Ze pakte mijn hand en ik keek haar in haar vierkante vastberaden gezicht. Haar ogen, donker en eerlijk, vonden de mijne. Ze zag eruit als een vrouw die je kon vertrouwen, als een meesteres van wie je kon houden. 'Je kunt het me vertellen; ik kan een geheim bewaren,' zei ze. 'Ik heb al heel veel geheimen bewaard.'

'Nu u het vraagt, zal ik het u vertellen: ik weet zeker dat hij doodgaat,'

gaf ik zachtjes toe. 'Maar de hertog ontkent het.'

Ze knikte. 'En die bruiloft?'

Ik aarzelde. 'Welke bruiloft?'

Ze raakte even geïrriteerd. 'Van lady Jane Grey met de zoon van de hertog, natuurlijk. Wat zeggen ze daarover aan het hof?'

'Dat ze niet wilde, en hij ook niet echt.'

'En waarom stond de hertog er dan op?' vroeg ze.

'Misschien was het hoog tijd dat Guilford zou trouwen,' probeerde ik. Ze keek me aan, glanzend als het lemmet van een mes. 'Is dat alles wat ze erover zeggen?'

Ik haalde mijn schouders op. 'Voor zover ik weet wel, mevrouw.'

'En jij?' vroeg ze, want ze was haar belangstelling voor lady Jane blijkbaar al kwijt. 'Heb jij gevraagd om naar dit ballingsoord te mogen komen? Van het koninklijk hof in Greenwich? En weg van je vader?' Uit haar ironische glimlach maakte ik op dat ze dat niet erg waarschijnlijk achtte.

'Lord Robert zei dat ik hierheen moest,' bekende ik. 'En zijn vader, de hertog.'

'Hebben ze je ook gezegd waarom?'

Ik wilde op mijn lip bijten om het geheim voor me te houden. 'Nee, mevrouw. Alleen om u gezelschap te houden.'

Ze schonk me een blik die ik nog nooit eerder bij een vrouw had gezien. Vrouwen in Spanje keken meestal zo'n beetje naar opzij en een bescheiden vrouw wendde altijd haar blik af. Vrouwen in Engeland hielden hun ogen op de grond voor hun voeten gericht. Een van de vele redenen waarom ik blij was met mijn pagekleren was dat ik, door als een jongen door het leven te gaan, mijn hoofd omhoog mocht houden en om me heen mocht kijken. Maar lady Mary had de brutale blik die ik van het portret van haar vader kende, het staatsieportret, waarop hij met zijn vuisten in zijn zij staat, met de blik van iemand die is opgevoed met de gedachte dat hij wel eens over de hele wereld zou kunnen heersen. Zij had die blik ook: een rechte blik, zoals je die bij een man kunt verwachten, waarmee ze mijn gezicht bestudeerde, mijn ogen las en me haar eigen open gezicht en haar eigen heldere ogen toonde.

'Waar ben je bang voor?' vroeg ze ronduit.

Even was ik zo van mijn stuk dat ik het haar bijna had verteld. Ik was bang om gearresteerd te worden, bang voor de Inquisitie, bang om verdacht te worden, bang om in de martelkamer terecht te komen en bang om als een ketter op de brandstapel te moeten sterven, met aanmaakhoutjes rond mijn blote voeten opgestapeld, terwijl ik geen kant op kon. Ik was bang dat ik andere mensen zou verraden, met tot gevolg dat zij zouden sterven; alleen al voor de sfeer van de samenzwering was ik bang. Ik wreef met de rug van mijn hand over mijn wang. 'Ik ben alleen een beetje zenuwachtig,' zei ik zacht. 'Ik ben nog niet zo lang in dit land, en het hofleven is ook nieuw voor me.'

Ze liet de stilte even voortduren en keek me toen wat vriendelijker aan.

'Arm kind, zo jong en dan al op drift, helemaal alleen in deze diepe wateren.'

'Ik ben een vazal van lord Robert,' zei ik. 'Ik ben niet alleen.'

Ze glimlachte. 'Misschien ben je wel heel goed gezelschap,' zei ze toen maar. 'Er zijn dagen en maanden en zelfs jaren geweest waarin ik heel blij was geweest met een vrolijk gezicht en een opgewekte stem.'

'Ik ben geen geestige nar,' zei ik voorzichtig. 'Van mij wordt niet verwacht dat ik uitzonderlijk vrolijk ben.'

Daar moest lady Mary luidkeels om lachen. 'En van mij wordt niet ver-wacht dat ik uitzonderlijk van lachen houd,' zei ze. 'Misschien val je wel goed bij me in de smaak. Goed, dan wil ik nu dat je mijn gezelschapsdames leert kennen.'

Ze riep haar hofdames naar ons toe en vertelde me hoe iedereen heette. Een of twee van hen waren dochters van verklaarde ketters, die vasthielden aan het oude geloof en die uit trots deze rooms-katholieke prinses dienden; twee anderen hadden het sombere gezicht van een jongere dochter met een magere bruidsschat, die in dienst van een uit de gratie gevallen prinses net iets beter af waren dan wanneer ze, als ze thuis waren gebleven, een gedwongen huwelijk hadden moeten sluiten. Het was een klein hof dat riekte naar wanhoop, op de rand van het koninkrijk, op de rand van ketterij, op de rand van rechtmatigheid.

Na het eten ging lady Mary naar de mis. Ze hoorde alleen te gaan, want het gold als een misdrijf als iemand anders de dienst ook bijwoonde. In de praktijk kwam het erop neer dat ze er gewoon openlijk heen ging en helemaal voor in de kapel neerknielde, terwijl de rest van haar hofhouding achterin naar binnen sloop.

Ik liep achter haar hofdames aan naar de deur van de kapel en drentelde daar toen dodelijk bezorgd wat rond, omdat ik niet wist wat ik moest doen. Ik had de koning en lord Robert bezworen dat mijn vader en ik het hervormde geloof aanhingen, maar zowel de koning als lord Robert wist dat de hofhouding van lady Mary een eiland van illegale pausgezinde praktijken in dit protestantse koninkrijk vormde. Toen het laagste dienstmeisje langs me heen naar binnen glipte om te bidden, brak het angstzweet me uit, en ik wist niet wat voor mij nu de veiligste optie was. Ik was doodsbang dat aan het hof verteld zou worden dat ik rooms-katholiek was, maar hoe moest ik als standvastig protestantse in deze hofhouding mijn werk doen?

Uiteindelijk sloot ik een compromis door buiten te blijven zitten, waar ik het gemompel van de priester en de gefluisterde antwoorden kon horen, maar waar niemand me er daadwerkelijk van kon beschuldigen dat ik de dienst had bijgewoond. Al die tijd dat ik op de tochtige erkerbank zat, was ik klaar om op te springen en weg te rennen. Ik zat met mijn hand voortdurend aan mijn gezicht en veegde over mijn wang alsof ik de roetdeeltjes van de brandstapels van de Inquisitie op mijn huid voelde plakken. Dat ik niet wist wat voor mij de veiligste plek was maakte me misselijk. Na de mis moest ik naar de kamer van lady Mary komen, waar zij in het Latijn uit haar bijbel voorlas. Ik probeerde uitdrukkingsloos voor me uit te kijken, alsof ik de woorden niet begreep. Toen ze klaar was met lezen, gaf ze hem aan mij, om hem op de standaard te zetten, en ik moest mezelf ervan weerhouden om niet even op het voorblad te kijken wie de drukker was. Ik vond het niet zo'n goede uitgave als die van mijn vader. Ze ging vroeg naar bed, en terwijl ik met haar flakkerende kaars voor haar uit door de lange gang vol schaduwen liep, langs de donkere, tochtende vensters van het huis, keek ik uit over het donkere, lege land, tot voorbij de afbrokkelende kasteelmuren. Alle anderen gingen ook naar bed; er was geen reden om nog op te blijven, er zou niets meer gebeuren. Er zouden geen bezoekers voor de populaire prinses komen, er zouden geen pantomimespelers, dansers of marskramers komen, aangetrokken door de rijkdom van het hof. Ik vond het niet vreemd dat ze geen vrolijke prinses was. Als de hertog lady Mary ergens wilde opbergen waar ze bijna nooit bezoek kreeg, waar haar moreel zou kelderen, waar ze elke dag kilte en eenzaamheid zou ervaren, was dit de uitgelezen plek om haar ongelukkig te maken. De hofhouding in Hunsdon bleek aan mijn verwachtingen te voldoen: een melancholiek oord vol buitenstaanders, met iemand die kwakkelde met zijn gezondheid aan het hoofd. Lady Mary had last van hoofdpijnen, die zich vaak 's avond aandienden, waardoor haar gezicht betrok wanneer het licht uit de lucht verdween. Haar hofdames zagen dat ze fronste, maar ze repte nooit met een woord over de pijn en zakte geen moment in elkaar in haar houten stoel en leunde ook niet tegen de met houtsnijwerk versierde rug of tegen de armleuningen. Ze zat erbij zoals haar moeder haar had geleerd, kaarsrecht als een koningin, en ze hield haar hoofd hoog, zelfs wanneer ze haar ogen half dichtkneep tegen het zwakke kaarslicht. Ik begon er met Jane Dormer, de beste vriendin en hofdame van lady Mary, over dat ze zo zwak was, maar zij antwoordde kortaf dat de pijnen waar ik nu getuige van was niks voorstelden. Als de lady haar maandstonde had, werd ze geteisterd door krampen die zich konden meten met die van een bevalling en die door niets te temperen waren.

'Waar lijdt ze dan aan?' vroeg ik.

Jane haalde haar schouders op. 'Ze is nooit een sterk kind geweest,' zei ze. 'Ze was altijd al frêle en teer. Maar toen haar moeder werd afgedankt en haar vader haar negeerde, was het net alsof hij haar had vergiftigd. Ze braakte aan één stuk door en gaf al haar eten weer op; ze kon haar bed niet uit komen, maar moest over de grond kruipen. Sommige mensen beweerden dat ze echt vergiftigd was, door die heks van een Boleyn. De prinses was op sterven na dood en nog mocht ze haar moeder niet zien. De koningin kon niet naar haar toe, uit angst dat ze nooit meer toestemming zou krijgen om terug te gaan naar haar eigen hof. Dat mens van Boleyn en de koning hebben hen allebei te gronde gericht, moeder en dochter. Koningin Catharina heeft het zo lang mogelijk volgehouden, maar is door ziekte en verdriet gestorven. Lady Mary had ook dood moeten gaan

- ze heeft vreselijk geleden, maar ze heeft het overleefd. Ze hebben haar gedwongen haar geloof af te zweren, ze hebben haar gedwongen het huwelijk van haar moeder te ontkennen. Sinds die tijd wordt ze door deze pijnen gekweld.'

'Kunnen de artsen haar niet...?'

'Ze heeft zelfs jarenlang geen arts mogen zien,' zei Jane geïrriteerd. 'Ze had wel dood kunnen gaan door gebrek aan verzorging - niet één keer, maar heel wat keren. Die heks van Boleyn wilde haar dood hebben en ik durf te zweren dat ze haar meer dan eens vergif heeft gestuurd. Ze heeft een verbitterd leven geleid: half gevangene, half heilige, en altijd heeft ze haar verdriet en haar woede moeten inslikken.'

In de ochtend was lady Mary altijd op haar best. Als ze de mis had bezocht en had ontbeten, maakte ze graag een wandeling, en vaak vroeg ze of ik haar wilde vergezellen. Op een warme dag eind juni zei ze dat ik naast haar moest komen lopen en in het Spaans de namen van de bloemen moest noemen en moest zeggen wat voor weer het was. Ik moest kleine pasjes nemen, zodat ik niet voor haar uit liep, en ze bleef vaak staan met haar hand in haar zij en met een wit weggetrokken gezicht. 'Voelt u zich niet goed vanochtend, majesteit?' vroeg ik.

'Ik ben alleen moe,' zei ze. 'Ik heb vannacht niet goed geslapen.'

Ze glimlachte om mijn bezorgde gezicht. 'O, het is niet erger dan anders, hoor. Ik moet eens leren om wat meer gemoedsrust te hebben. Maar dat ik niet weet... en dat ik moet wachten... en dan te weten dat hij overgeleverd is aan adviseurs die hun zinnen op.,.'

'Uw broer hebben gezet?' vroeg ik toen ze er verder het zwijgen toe deed.

'Sinds de dag dat hij geboren is heb ik elke dag aan hem gedachtl'barstte ze uit. 'Zo'n klein jongetje, van wie zo veel wordt verwacht. Met zo'n vlug verstand en toch zo... Hoe zal ik het zeggen... zo kil in zijn hart, waar hij warm zou moeten zijn. Arme jongen, arme moederloze jongen! We zijn met z'n drieën bij elkaar gezet en niemand van ons heeft zijn moeder nog en niemand weet wat er gaat gebeuren.

Ik heb me natuurlijk meer om Elizabeth bekommerd dan om hem. En nu is zij ver bij mij vandaan, en kan ik hem niet eens zien. Natuurlijk maak ik me zorgen om hem: over wat ze met zijn ziel doen, en met zijn lichaam... en over wat ze met zijn testament doen,' zei ze er heel zacht achteraan.

'Zijn testament?'

'Het is mijn erfenis,' zei ze fel. 'Als je verslag uitbrengt - en ik neem aan dat je dat doet - zeg dan maar tegen ze dat ik dat nooit zal vergeten. Zeg maar tegen ze dat het mijn erfenis is en dat niemand daar iets aan kan veranderen.'

'Ik breng geen verslag uit!' riep ik geschrokken uit. Het was waar, ik had geen verslag verstuurd; op onze saaie dagen en stille nachten gebeurde er niets wat de moeite waard was om aan lord Robert of zijn vader door te brieven. Dit was een zieke prinses die zich op het scherp van de snede bevond, toekijkend en wachtend; dit was geen verraadster die complotten smeedde.

'Of je dat nu doet of niet,' wuifde ze mijn verdediging weg, 'niets of niemand kan mij mijn rechtmatige positie ontnemen. Mijn vader heeft me die hoogstpersoonlijk toegekend. Eerst kom ik en dan pas Elizabeth. Ik heb nooit een complot tegen Edward gesmeed, hoewel er mensen naar me toe zijn gekomen om me uit naam van mijn moeder te vragen of ik het tegen hem op wilde nemen. Ik weet dat Elizabeth op haar beurt ook nooit een complot tegen mij zal smeden. Wij zijn alle drie erfgenaam, en volgen elkaar in rangorde op, ter ere van onze vader. Elizabeth weet dat ik na Edward de volgende troonopvolger ben; hij komt als jongen op de eerste plaats en ik als prinses, de eerste rechtmatige prinses, op de tweede. Alle drie zullen wij onze vader gehoorzamen en om de beurt de troon bestijgen, zoals mijn vader dat bepaald heeft. Ik vertrouw Elizabeth, zoals Edward mij vertrouwt. En aangezien jij belooft dat je geen verslag zult uitbrengen, kun je het volgende antwoord geven, mocht iemand ernaar vragen: zeg maar dat ik mijn erfenis zal opeisen. En zeg maar dat dit mijn land is.'

Haar vermoeidheid was verdwenen, de kleur was naar haar wangen gestegen. Ze keek de kleine ommuurde tuin rond alsof ze daar het hele koninkrijk voor zich zag, de grote welvaart die in ere hersteld kon worden, en de veranderingen die ze zou doorvoeren als ze op de troon kwam. De kloosters die ze zou heropenen, de abdijen die ze zou stichten, het leven dat ze het land weer zou inblazen. 'Het is van mij,' zei ze.

'En ik ben de aanstaande koningin van Engeland. Niemand kan mij terzijde schuiven.'

Haar gezicht lichtte op, doordrongen van een gevoel van lotsbestemming. 'Dat is het doel van mijn leven,' zei ze. 'Niemand zal ooit nog medelijden met me hebben. Ze zullen zien dat ik mijn leven eraan gewijd heb om de bruid van dit land te zijn. Ik zal een maagdelijke koningin zijn, ik zal geen kinderen krijgen, maar ik zal de moeder voor mijn onderdanen zijn. Er zal niemand zijn om mij af te leiden, er zal niemand zijn om mij bevelen te geven. Ik zal voor hen leven. Dat is mijn heilige roeping. Ik zal mijzelf voor hen opofferen.'

Ze draaide zich om en beende terug naar het huis. Ik volgde op enige afstand. De ochtendzon brandde de nevel weg, waardoor de lucht om haar heen iets lichts kreeg, en het duizelde me even toen ik me realiseerde dat deze vrouw een fantastische koningin voor Engeland zou zijn, een koningin die een echte visie voor dit land had, die de rijkdom, de schoonheid en de liefdadigheid zou terugbrengen die haar vader de kerken en het dagelijks leven had ontnomen. De zon scheen zo hel op haar gele zijden kap dat hij wel een kroon leek, en ik struikelde over een graspol en viel.

Ze draaide zich om en zag me op mijn knieën liggen. 'Hannah?'

'U wordt koningin,' zei ik eenvoudigweg, want mijn helderziendheid sprak met mijn stem. 'De koning gaat binnen een maand dood. Lang leve de koningin. Arme jongen, de arme jongen.'

Ze stond binnen een tel naast me en hielp me overeind. 'Wat zei je daar?'

'U wordt koningin,' zei ik. 'Hij gaat nu snel achteruit.'

Ik wist even niet hoe of wat, maar toen ik mijn ogen weer opendeed, zag ik dat zij op me neerkeek en me nog steeds stevig vasthield.

'Wat weet je nog meer?' vroeg ze vriendelijk.

Ik schudde mijn hoofd. 'Het spijt me, lady Mary, ik weet nauwelijks wat ik net gezegd heb. Ik heb het niet bewust gezegd.'

Ze knikte. 'De Heilige Geest zet je ertoe aan die dingen te zeggen, vooral om dat nieuws aan mij te vertellen. Zweer je dat het tussen ons blijft?'

Ik aarzelde heel even en dacht aan de ingewikkelde webben van loyaliteit die om mij heen met elkaar vervlochten waren: mijn plicht ten aanzien van lord Robert, de eerbied voor mijn vader en moeder en familie, mijn belofte aan Daniel Carpenter - en nu vroeg deze getroebleerde vrouw ook nog of ik een geheim voor haar wilde bewaren. Ik knikte. Het was geen gebrek aan loyaliteit als ik lord Robert iets niet vertelde wat hij toch al wist. 'Ja, lady Mary.'

Ik probeerde op te staan, maar viel duizelig weer op mijn knieën.

'Wacht,' zei ze. 'Je moet pas opstaan als je hoofd weer helder is.'

Ze ging naast me op het gras zitten en vlijde mijn hoofd zacht op haar schoot. De ochtendzon was warm, het gras gonsde loom van de bijen en in de verte hoorde ik de uitdagende roep van een koekoek. 'Doe je ogen maar dicht,' zei ze.

Ik wilde slapen terwijl zij me vasthield. 'Ik ben geen spion,' zei ik. Ze raakte met haar vinger mijn lippen aan. 'Sst,' zei ze. 'Ik weet dat je voor de Dudleys werkt. En ik weet dat je een lief meisje bent. Wie weet er nu meer van een leven vol gecompliceerde loyaliteitsverbanden dan ik?

Vrees niet, kleine Hannah. Ik begrijp het.'

Ik voelde dat ze zachtjes mijn haar aanraakte, dat ze mijn kortgeknipte krullen om haar vinger wond. Mijn ogen vielen dicht en de pezen in mijn rug en nek ontspanden zich: ik wist dat ik bij haar veilig was. Op haar beurt verkeerde zij ook ergens ver weg in het verleden. 'Zo zat ik vroeger altijd als Elizabeth haar middagdutje deed,' zei ze. 'Dan lag ze altijd met haar hoofdje op mijn schoot en dan vlocht ik haar haar terwijl ze sliep. Ze had haar van brons, koper en goud, alle kleuren goud in één krul. Ze was een heel mooi meisje; ze had die glanzende onschuld van een kind. En ik was pas twintig. Ik maakte mezelf altijd wijs dat ze mijn kindje was, dat ik gelukkig getrouwd was met een man die van me hield en dat we snel nog een baby'tje zouden krijgen - een zoon.'

Zo zaten we een hele tijd, zonder een woord te zeggen, en toen hoorde ik de deur van het huis met een klap opengaan. Ik ging zitten en zag een van de hofdames van lady Mary uit het schemerige het huis naar buiten stormen en verwilderd om zich heen kijken. Lady Mary zwaaide en het meisje kwam aangerend. Het was lady Margaret. Toen ze dichterbij kwam, voelde ik dat lady Mary haar rug rechtte, dat ze zich schrap zette voor het nieuws dat ik haar had voorspeld. Ze wilde dat haar hofdame haar hier vond, gewoon zittend in de Engelse tuin, terwijl haar nar naast haar lag te doezelen, en zij zou het nieuws van haar troonopvolging begroeten met de woorden uit de Psalmen, zoals ze die had voorbereid. Ze fluisterde ze me in: 'Dit is het werk van de Heer; in onze ogen is het schitterend.'

'Lady Mary! O!'

Het meisje was bijna sprakeloos, zo graag wilde ze het vertellen, en ze was buiten adem van het rennen. 'Zonet in de kerk...'

'Ja?'

'Ze hebben niet voor u gebeden.'

'Niet voor mij gebeden?'

'Nee. Ze hebben gebeden voor de koning en zijn raadsheren, zoals altijd, maar toen het deel kwam met "en voor de zussen van de koning" hebben ze u overgeslagen.'

Lady Mary liet haar heldere blik over het gezicht van het meisje gaan.

'Ons allebei? Elizabeth ook?'

'Ja!'

'Weet u het zeker?'

'Ja.'

Lady Mary kwam overeind en kneep haar ogen bezorgd samen. 'Stuur heer Tomlinson naar Ware en zeg dat hij zo nodig naar bisschop Stortford gaat, zeg dat hij moet informeren hoe het in andere kerken is gegaan. Hij moet uitzoeken of dit overal gaande is.'

Het meisje maakte een buiginkje, gaarde haar rokken bijeen en holde terug naar het huis.

'Wat betekent dat?' vroeg ik, en ik krabbelde overeind. Ze keek me aan zonder me te zien. 'Dat betekent dat Northumberland tegen me in actie is gekomen. Om te beginnen brengt hij me er niet van op de hoogte hoe ziek mijn broer is. Vervolgens geeft hij de priesters opdracht om Elizabeth en mij uit de gebedsteksten te schrappen; hierna zal hij hun opdracht geven een andere naam te noemen, de naam van de nieuwe erfgenaam van de koning. En als mijn arme broer dood is, zullen ze me arresteren, en Elizabeth ook, en dan zetten ze hun onechte prins op de troon.'

'Wie dan?'vroeg ik.

'Edward Courtenay,' zei ze gedecideerd. 'Mijn neef. Hij is de enige die Northumberland zou kiezen, aangezien hij zichzelf of zijn zoons niet op de troon kan zetten.'

Plotseling had ik het door: het bruiloftsmaal, het witte gezicht van lady Jane Grey, de blauwe plekken op haar keel, alsof iemand haar bij haar nek had vastgegrepen om haar net zo lang heen en weer te schudden tot de eerzucht haar deelachtig werd. 'O, maar dat kan hij wel: lady Jane Grey,' zei ik.

'Net met Northumberlands zoon Guilford getrouwd,' beaamde lady Mary. Ze zweeg even. 'Ik had nooit gedacht dat ze het zouden durven. Haar moeder, mijn nicht, zou dan een stap opzij moeten doen en ten behoeve van haar dochter afstand moeten doen van haar rechten. Maar Jane is protestants, en Dudleys vader heeft de sleutels van het koninkrijk in zijn bezit.' Ze liet een akelige lach horen. 'Lieve hemel! Ze is zó protestants. Ze is nog protestantser dan Elizabeth, en dat wil toch wat zeggen. Ze is met haar protestantsheid het testament van mijn broer binnengedrongen. Ze is met haar protestantsheid het verraad binnengedrongen, God vergeve haar, de onnozele hals. Ze zullen haar kapotmaken, het arme kind. Maar eerst zullen ze mij kapotmaken. Ze moeten wel. Ze zullen me beroven van de gebeden van mijn volk, maar dat is nog maar het begin. Daarna zullen ze me arresteren, vervolgens komt er een of andere aanklacht en dan word ik ter dood gebracht.'

Uit haar bleke gezicht trok plotseling het laatste restje kleur weg en ik zag dat ze wankelde. 'Lieve hemel, wat gaat er met Elizabeth gebeuren? Hij maakt ons allebei dood,' fluisterde ze. 'Hij zal wel moeten. Anders komt er zowel van protestantse als van katholieke zijde een opstand tegen hem. Hij moet zich van mij ontdoen om zich te ontdoen van de moedige mannen van het ware geloof. Maar hij moet zich ook van Elizabeth ontdoen. Waarom zou een protestants gelovige koningin Jane en een marionet als Guilford Dudley volgen als hij ook Elizabeth als koningin kan hebben?

Als ik dood ben, is zij de volgende in de lijn van de troonopvolging - een protestantse troonopvolger. Hij is vast van plan om ons allebei op de een of andere manier van verraad te beschuldigen; een van ons is niet genoeg. Elizabeth en ik zijn binnen drie maanden dood.'

Ze liep een paar passen bij me vandaan, maar draaide zich toen om en kwam terug. 'Ik moet Elizabeth redden,' zei ze. 'Wat er ook gebeurt. Ik moet haar waarschuwen niet terug naar Londen te gaan. Ze moet hierheen komen. Ik sta hun niet toe dat ze mij mijn troon afnemen. Ik heb zo'n lange moeilijke weg afgelegd dat ik ze me nu niet zomaar mijn land laat afnemen en dat in zonde laat onderdompelen. Ik zal nu niet versagen.'

Ze draaide zich om naar het huis. 'Kom mee, Hannah!' riep ze me over haar schouder toe. 'Kom snel mee!'

Ze schreef een brief aan Elizabeth om haar te waarschuwen, en ze schreef een brief waarin ze om raad vroeg. Geen van beide brieven kreeg ik te zien, maar die avond pakte ik het manuscript dat lord Robert me gegeven had en met behulp van de brief van mijn vader schreef ik de boodschap heel zorgvuldig in de geheime code op: 'M is gealarmeerd doordat ze uit de gebeden is geschrapt. Ze denkt dat lady J tot troonopvolger wordt benoemd. Ze heeft Eliz geschreven om haar te waarschuwen. En de Sp ambassadeur om raad.' Ik hield er even mee op. Het was lastig werk; elke letter moest in een andere omgezet worden, maar ik wilde iets schrijven, een regel, een woord, waardoor hij aan mij zou denken, wat hem ertoe zou zetten om me terug te laten komen naar het hof. Een zinnetje, iets eenvoudigs waardoor hij, wanneer hij het las, niet aan mij zou denken als aan zijn spion, als aan een hofnar, maar aan mijzelf, een meisje dat be-loofd had hem uit liefde met hart en ziel te dienen.

'Ik mis u,' schreef ik, maar toen kraste ik dat weer door. Ik had niet eens de moeite genomen het in geheimtaal om te zetten.

Met 'Wanneer mag ik terugkomen?' ging het hetzelfde.

'Ik ben bang' was nog wel de eerlijkste bekentenis.

Uiteindelijk schreef ik niets, want ik kon niets bedenken om de aandacht van lord Robert op mij te richten, terwijl de jonge koning stervende was en zijn eigen jonge schoonzus met haar witte gezicht op de troon van Engeland zou plaatsnemen en de familie Dudley tot grote hoogte zou doen stijgen.

Daarna zat er niets anders op dan maar te wachten tot uit Londen het bericht over de dood van de koning kwam. Lady Mary had haar eigen persoonlijke berichten, die ze verstuurde en die haar bezorgd werden. Maar ongeveer om de drie dagen kreeg ze een brief van de hertog, die haar vertelde dat het mooie weer zijn werk deed en dat de koning aan de beterende hand was, dat de koorts geweken was, dat het beter ging met de pijnen in zijn borst, dat er een nieuwe arts was aangesteld, die goede hoop had dat de koning halverwege de zomer hersteld zou zijn. Ik zag dat lady Mary deze optimistische berichten één keer doorlas en ze haar ogen vol ongeloof een beetje dichtkneep; daarna vouwde ze ze dicht en stopte ze ze weg in een la van haar schrijftafel, om er vervolgens nooit meer een blik op te werpen.

In de eerste dagen van juli kwam er een brief die haar de adem benam en maakte dat ze een hand op haar hart legde.

'Hoe gaat het met de koning, mevrouw?' vroeg ik. 'Toch niet slechter?'

Haar wangen kleurden vurig. 'De hertog zegt dat hij beter is, dat hij weer op krachten is en dat hij me wil zien.' Ze stond op en liep naar het raam. 'God, laat hij alstublieft beter zijn,' zei ze zachtjes bij zichzelf. 'Beter, en laat hij de oude liefdevolle band met mij weer willen oppakken; beter, en laat hem zijn valse raadsheren doorzien. Misschien heeft God hem de kracht gegeven om beter te worden en eindelijk in te zien wat er gaande is. Of in elk geval genoeg hersteld om dit complot een halt toe te roepen. O, moeder van God, zeg mij wat ik moet doen.'

'Zullen we gaan?' vroeg ik. Bij de gedachte dat ik terugging naar Londen, naar het hof, dat ik lord Robert weer zou zien, en mijn vader en Daniel, dat ik terugging naar de relatief veilige omgeving van de mannen die me zouden beschermen, stond ik al.

Ik zag dat haar schouders zich rechtten toen ze een beslissing nam. 'Als hij me wil zien, moet ik er natuurlijk heen. Zeg dat ze de paarden klaar moeten maken. We vertrekken morgen.'

Onder geruis van haar dikke rokken liep ze de kamer uit, en ik hoorde haar tegen haar hofdames roepen dat ze hun kleren moesten inpakken en dat we allemaal naar Londen gingen. Ik hoorde dat ze de trap op rende, ik hoorde haar voeten op de kale houten treden roffelen als die van een jong meisje, en daarna hoorde ik haar stem, licht en opgewonden, toen ze naar beneden naar Jane Dormer riep dat ze vooral haar mooiste sieraden moest inpakken, want als de koning echt beter was zou er aan het hof gedanst worden en zouden er feestmalen worden aangericht. De volgende dag gingen we op pad, met de banier van lady Mary voor ons uit en omringd door haar soldaten. In de dorpjes kwamen de boeren hun huisjes uit getuimeld om haar zegeningen toe te roepen en hun kinderen hoog in de lucht te tillen, zodat ze haar goed konden zien: een echte prinses, en nog een mooie glimlachende prinses ook.

Lady Mary te paard was een andere vrouw dan de halve gevangene met het witte gezicht die ik had leren kennen toen ik net op Hunsdon was. Zoals ze naar Londen reed, onder gejuich van het volk van Engeland, zag ze eruit als een echte prinses. Ze had een donkerrode jurk en een donkerrood jakje aan, waardoor haar donkere ogen gingen glanzen. Ze reed goed, met de ene hand in een versleten rode handschoen aan de teugels, terwijl ze met de andere naar iedereen zwaaide die naar haar riep. Ze kreeg weer kleur op haar wangen, er ontsnapte een verdwaalde lok glanzend bruin haar vanonder haar hoed, ze hield haar hoofd hoog, ze straalde moed uit en van haar vermoeidheid was niets meer te bekennen. Ze zat goed in het zadel, trots als een koningin, heen en weer wiegend op de gang van het paard, terwijl we naar de grote weg naar Londen toe reden. Ik reed het grootste deel van de weg naast haar, en de kleine roodbruine pony die ik van de hertog had gekregen deed zijn best om gelijke tred te houden met het veel grotere paard van lady Mary. Ik moest Spaanse liedjes uit mijn jeugd voor haar zingen, en soms herkende ze de woorden of het wijsje als iets wat haar moeder vroeger ook voor haar gezongen had, en dan zong ze mee, met een lichte trilling in haar stem vanwege de herinnering aan de moeder die van haar had gehouden. We reden stevig door over de weg naar Londen, spetterden door de doorwaadbare plaatsen, die 's zomers laag stonden, en gingen daar waar het pad zacht genoeg was over in draf. Ze wilde zo snel mogelijk naar het hof om te zien wat er daar allemaal gaande was. Ik dacht aan de spiegel van John Dee en aan dat ik de sterfdatum van de koning had geraden, juli, maar ik durfde niets te zeggen. Ik had de naam van de volgende koningin van Engeland genoemd, en die had niet koningin Mary geluid. Juli was een gokje geweest om mijn meester te behagen, en de naam Jane was uit het niets in me opgekomen - misschien betekenden ze allebei wel niets. Maar tijdens de rit van lady Mary naar Londen, die hoopte dat haar angsten ongegrond zouden blijken te zijn, reed ik naast haar en hoopte ik dat ik gelijk had en dat mijn helderziendheid slechts bedrog en onzin was. Van het hele nerveuze gevolg dat met haar meereed was ik de angstigste. Want als ik de waarheid had gezien, was zij niet onderweg naar een verzoening met haar broer de koning, maar naar de kroning van lady Jane. Ze reed in ijltempo op haar eigen troonsafstand af, en wij allemaal zouden haar tegenspoed deelachtig worden.

We reden de hele ochtend door en kwamen vlak na twaalf uur in het stadje Hoddesdon, moe van het zadel en hopend op een goede maaltijd en wat rust voor we de reis voortzetten. Zonder dat we erop bedacht waren kwam er een man uit een deuropening naar buiten, die zijn hand opstak om lady Mary staande te houden. Het was duidelijk dat ze hem herkende. Ze gebaarde hem meteen naar voren te treden, zodat hij onder vier ogen met haar kon spreken. Hij ging dicht bij de hals van het paard staan, legde haar teugel familiaar over zijn arm en zij boog zich naar hem omlaag. Hij was heel kort van stof, en hoewel ik mijn oren spitste, sprak hij zo zacht dat ik hem niet verstond. Toen deed hij een stap achteruit en verdween weer in de armoedige straatjes van het stadje. Lady Mary riep bits dat we halt moesten houden en tuimelde zo snel uit haar zadel dat haar paardenmeester haar maar net wist op te vangen. Ze ging op een drafje naar de dichtstbijzijnde herberg, riep dat ze pen en papier wilde hebben en beval iedereen om te eten, te drinken, zijn paarden te verzorgen en over een uur weer klaar te staan voor vertrek.

'Moeder van God, ik kan echt niet meer,' zei lady Margaret zielig toen haar koninklijke meesteres langsliep. 'Ik ben zo moe, ik kan geen stap meer zetten.'

'Dan blijft u maar hier,' beet lady Mary haar toe, die anders nooit kattig deed. Die bitse toon liet ons weten dat de hoopvolle tocht naar Londen, voor een bezoek aan de jonge, herstellende koning, plotseling een verschrikkelijke wending had gekregen. Ik had niet de moed om een briefje aan lord Robert te schrijven. Ik zou het hem toch niet gemakkelijk kunnen toespelen, en de reis had een heel andere sfeer gekregen. Ik wist niet wat de man haar had ingefluisterd, maar in elk geval niet dat haar broer het goed maakte en haar ontbood om aan zijn hof te komen dansen. Toen ze de ontvangkamer uit kwam, zag ze bleek en waren haar ogen rood, maar het verdriet had haar niet milder ge-stemd. Ze was resoluut en ze was boos. Ze stuurde een boodschapper in allerijl in zuidelijke richting de weg naar Londen op, naar de Spaanse ambassadeur, om hem om advies te vragen en om de Spaanse koning te waarschuwen dat ze zijn hulp nodig zou hebben om haar troon op te eisen. Een andere boodschapper nam ze even terzijde voor een mondeling bericht aan lady Elizabeth; ze durfde het niet op te schrijven, om vooral niet de indruk te wekken dat de zussen een complot tegen hun stervende broer aan het smeden waren. 'Spreek alleen tegen haar als jullie alleen zijn,' zei ze er met nadruk bij. 'Zeg dat ze niet naar Londen moet gaan, dat het een val is. Zeg dat ze ogenblikkelijk naar mij toe moet komen, voor haar eigen veiligheid.'

Ze stuurde ook nog een boodschap aan de hertog zelf, waarin ze hem bezwoer dat ze te ziek was om de reis naar Londen te maken, maar dat ze thuis op Hunsdon rust zou nemen. Vervolgens gaf ze het grote gezelschap de opdracht daar te blijven. 'U neem ik mee, lady Margaret, en jou, Hannah,' zei ze. Ze glimlachte tegen haar gunsteling, Jane Dormer. 'Kom achter ons aan,' zei ze, en ze boog zich naar voren om haar ons reisdoel in het oor te fluisteren. 'U moet met dit gezelschap achter ons aan komen. We zullen in zo'n hoog tempo reizen dat niet iedereen dat bij kan houden.'

Ze koos zes mannen uit om ons te begeleiden, nam kort afscheid van haar volgelingen en knipte met haar vingers naar haar paardenmeester, die haar vervolgens in het zadel hielp. Ze keerde haar paard en reed Hoddesdon uit, dezelfde weg terug als we het dorp in gekomen waren. Maar dit keer namen we de grote weg naar het noorden, in ijltempo weg van Londen, terwijl de zon langzaam aan de hemel draaide en toen links van ons onderging, de lucht zijn kleur verloor en er een kleine zilverige maan boven het donkere silhouet van de bomen uitsteeg.

'Waar gaan we naartoe, lady Mary? Het wordt al donker,' vroeg lady Margaret klaaglijk. 'We kunnen toch niet bij donker reizen?'

'Naar Kenninghall,' antwoordde lady Mary kordaat.

'Waar ligt dat?' vroeg ik, toen ik zag hoe verbijsterd lady Margaret keek.

'In Norfolk,' zei ze, alsof dat het eind van de wereld was. 'God sta ons bij, ze vlucht.'

'Vlucht?' Ik rook het gevaar en mijn keel werd dichtgesnoerd.

'Dat ligt in de buurt van de zee. Ze gaat in Lowestoft een schip halen en dan vlucht ze naar Spanje. Ik weet niet wat die man haar heeft verteld, maar het betekent in elk geval dat ze in zo groot gevaar verkeert dat ze het land uit moet.'

'Wat voor gevaar dan?' drong ik aan.

Lady Margaret haalde haar schouders op. 'Wie zal het zeggen? Misschien wordt ze van verraad beschuldigd. Maar wat gaat er met ons gebeuren? Als ze naar Spanje gaat, ga ik naar huis. Ik laat me niet opschepen met een verraadster als meesteres. Het is in Engeland al erg genoeg geweest; ik laat me niet naar Spanje verbannen.'

Ik zei niets, maar pijnigde koortsachtig mijn hersens om te bedenken waar ik het veiligst zou zijn: thuis bij mijn vader, bij lady Mary, of als ik een paard zou nemen en zou proberen terug te gaan naar lord Robert.

'En wat ga jij doen?' vroeg ze op dringende toon.

Ik schudde mijn hoofd, want ik was van angst mijn stem bijna kwijt, en ik wreef met mijn hand koortsachtig over mijn wang. 'Ik weet het niet, ik weet het niet. Ik zou eigenlijk naar huis moeten. Maar ik weet de weg niet. Ik weet niet wat mijn vader zou willen dat ik deed. Ik ken de ware toedracht niet.'

Ze lachte - een bitter lachje voor een jonge vrouw. 'Er is geen ware toedracht,' zei ze. 'Er zijn alleen mensen die waarschijnlijk gaan winnen en mensen die waarschijnlijk gaan verliezen. En lady Mary, met zes man, mij en een nar, tegen de hertog van Northumberland met zijn leger en de Tower van Londen en alle kastelen in heel het koninkrijk, gaat verliezen.'

Het was een slopende reis. We stopten pas toen het al helemaal donker was en we halt hielden bij het huis van een heer, John Huddlestone, bij Sawston Hall. Ik vroeg de huishoudster om pen en papier en schreef een brief, niet aan lord Robert, wiens adres ik niet durfde te geven, maar aan John Dee. 'Beste leermeester,' schreef ik in de hoop dat ik hiermee degene die mijn brief misschien open zou maken om de tuin zou leiden, 'dit vindt u misschien een leuk raadseltje.' Toen schreef ik daaronder mijn boodschap in geheimtaal, in de vorm van een kronkelende cirkel, in de hoop dat het eruit zou zien als een spelletje dat een meisje van mijn leeftijd naar een vriendelijke geleerde kon sturen. De boodschap luidde eenvoudigweg: 'Ze gaat naar Kenninghall.' En toen schreef ik: 'Wat moet ik doen?'

De huishoudster beloofde dat ze hem met de voerman die de volgende dag langs zou komen naar Greenwich zou sturen, en ik moest maar hopen dat hij op de plaats van bestemming zou aankomen en door de juiste man gelezen zou worden. Toen stapte ik in een klein laag rolbed dat ze naast de haard in de keuken hadden gezet, en ook al was ik doodmoe, ik deed geen oog dicht en lag daar maar in het licht van het langzaam dovende vuur te piekeren over waar ik veilig zou zijn. Ik werd heel vroeg wakker, om vijf uur 's ochtends, doordat de keukenhulp met emmers water en zakken met houtblokken langs me heen dreunde. Lady Mary woonde in de kapel van John Huddlestone de mis bij, alsof die niet een verboden ceremonie was, waarna ze ontbeet en om zeven uur alweer in het zadel zat en uitermate goedgemutst van Sawston Hall wegreed, met John Huddlestone naast zich om haar de weg te wijzen. Ik reed achteraan, met een stuk of tien paarden klepperend voor me uit, want mijn kleine pony was te moe om ze bij te houden. Toen rook ik een oude vreselijke geur. Ik rook brand, ik rook rook. Niet de eetlust opwekkende rook van geroosterd rundvlees aan het spit, niet de onschuldige herfstgeur van brandende bladeren. Ik rook de geur van ketterij, van een vuur dat uit kwade bedoelingen was opgestookt, dat iemands geluk verbrandde, dat iemands geloof verbrandde, dat iemands huis verbrandde... Ik draaide me om in het zadel en zag aan de horizon de gloed, daar waar het huis waarvandaan we net vertrokken waren, Sawston Hall, in lichterlaaie was gezet.

'Mevrouw!' riep ik hard. Ze hoorde me, draaide haar hoofd om en hield toen haar paard in, met John Huddlestone naast zich.

'Uw huis!' zei ik eenvoudigweg tegen hem.

Hij keek langs me heen en kneep zijn ogen samen om het goed te kunnen zien. Hij wist het niet zeker, hij rook de rook niet zoals ik die had geroken. Lady Mary keek naar me. 'Weet je het zeker, Hannah?'

Ik knikte. 'Ik ruik het. Ik ruik rook.' Mijn stem beefde van angst. Mijn hand ging naar mijn wang om langs mijn gezicht te strijken, alsof de roetdeeltjes op me neerdaalden. 'Ik ruik rook. Uw huis staat in brand, heer.'

Hij keerde zijn paard alsof hij linea recta naar huis wilde rijden, maar dacht toen aan de vrouw wier bezoek hem zijn huis en zijn vermogen had gekost. 'Neemt u mij niet kwalijk, lady Mary. Ik moet naar huis... Mijn vrouw...'

'Ga maar,' zei ze zacht. 'En wees ervan verzekerd dat u, als ik eindelijk krijg wat mij toekomt, ook krijgt wat u toekomt. Ik zal u een ander huis geven, groter en mooier dan dit huis dat u door uw loyaliteit aan mij bent kwijtgeraakt. Ik zal het niet vergeten.'

Hij knikte, halfdoof van bezorgdheid, en zette zijn paard toen in galop, op weg naar de vuurzee van zijn huis die aan de horizon gloeide. Zijn stalknecht kwam naast lady Mary rijden. 'Zal ik u de weg wijzen, mevrouw?'

vroeg hij.

'Ja,' antwoordde ze. 'Kunt u mij naar Bury St. Edmunds brengen?'

Hij zette zijn muts weer op. 'Via Mildenhall en het Thetford-woud? Ja, mevrouw.'

Ze gaf het teken om weer in beweging te komen en reed weg zonder ook maar één keer om te kijken. Ik bedacht dat ze wel echt een prinses was als ze haar onderkomen van de nacht ervoor tot op de grond toe kon zien afbranden en dan alleen maar aan de strijd dacht die haar nog te wachten stond en niet aan de ruïne die ze achterliet. Die nacht logeerden we op Euston Hall, vlak bij Thetford, en ik lag op de vloer van de slaapkamer van lady Mary, in mijn mantel gewikkeld, met al mijn kleren nog aan, en wachtte tot er alarm geslagen werd, want dat kon niet uitblijven, leek me. De hele nacht waren al mijn zintuigen gespitst op geroffel van gemoffelde voeten, de glimp van een omlaagzwiepende tak, de geur van rook van een fakkel. Ik dommelde alleen maar wat en wachtte de hele nacht tot er een protestantse menigte zou komen om dit onderduikadres in de as te leggen, net zoals ze met Sawston Hall hadden gedaan. Ik was doodsbang dat ik in het huis opgesloten zou zitten terwijl zij het dak en de trap in lichterlaaie zetten. Ik durfde mijn ogen niet dicht te doen uit angst dat ik gewekt zou worden door de geur van rook, dus was het bijna een opluchting toen ik tegen het ochtendgloren het geluid van paardenhoeven op kasseien hoorde. Binnen een mum van tijd stond ik bij het raam en wist ik dat mijn slapeloze wake werd beloond. Toen lady Mary wakker werd, stak ik mijn hand naar haar uit en maande haar zich stil te houden.

'Wat zie je?' vroeg ze vanuit bed, terwijl ze de dekens terugsloeg. 'Hoeveel mannen zijn het?'

'Ik zie maar één paard, en het ziet er moe uit.'

'Ga eens kijken wie het is.'

Ik liep snel de houten trap af naar de hal. De huisbediende had het kijkluikje opengemaakt en stond met de reiziger te bakkeleien; de man wilde blijkbaar binnengelaten worden om er de nacht door te brengen. Ik raakte de huisbediende bij zijn schouder aan en de man deed een stap opzij. Ik moest op mijn tenen gaan staan om door het kijkluikje in de deur te kunnen kijken.

'En wie bent u dan wel?' vroeg ik, waarbij ik een zo bars mogelijke stem opzette en een zelfverzekerdheid voorwendde die ik niet voelde.

'Wie bent ü?' vroeg hij op zijn beurt. Ik hoorde ogenblikkelijk de scherpe cadans van een Londense tongval.

'U kunt me beter maar vertellen wat u wilt,' drong ik aan. Hij kwam dichter naar het kijkluikje toe en liet zijn zachte stem tot fluistertoon dalen. 'Ik heb belangrijk nieuws voor een voorname dame. Het gaat over haar broer. Als u begrijpt wat ik bedoel.'

Ik kon nergens uit opmaken of hij hierheen gestuurd was om ons in de val te lokken of niet. Ik nam het risico, deed een stap achteruit en knikte tegen de huisbediende. 'Laat hem binnen en vergrendel de deur dan weer achter hem.'

Hij kwam binnen. Ik bad tot God dat ik mijn helderziendheid haar werk voor me kon laten doen wanneer ik dat wilde. Ik had er alles voor overgehad om te weten of hij tien man achter zich had staan, die op dit moment het huis omsingelden en in de hooischuren vuursteentjes tegen elkaar sloegen. Maar ik kon niets met zekerheid weten, behalve dan dat hij moe was, vuil van de reis en uitgelaten van opwinding.

'Wat voor boodschap hebt u?'

'Die vertel ik alleen maar aan haarzelf.'

Ik hoorde rokken ruisen, en lady Mary kwam de trap af. 'Wie bent u?'

vroeg ze.

Door de manier waarop hij reageerde toen hij haar zag raakte ik ervan overtuigd dat hij aan onze kant stond en dat de wereld er voor ons van de ene dag op de andere heel anders uitzag. Hij liet zich vliegensvlug als een omlaagduikende valk op een knie vallen, trok zijn muts van zijn hoofd en boog voor haar, als voor een koningin.

God behoede haar, ze verblikte of verbloosde niet. Ze stak haar hand uit alsof ze haar hele leven al koningin van Engeland was geweest. Die kuste hij eerbiedig, en toen keek hij op naar haar gezicht.

'Ik ben Robert Raynes, goudsmid uit Londen, gestuurd door sir Nicholas Throckmorton, en ik breng u het bericht dat uw broer Edward is overleden, majesteit. U bent de koningin van Engeland.'

'God zegene hem,' zei ze zacht. 'God behoede Edwards edele ziel.'

Er viel even een stilte.

'Is hij als gelovige gestorven?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Hij is als protestant gestorven.'

Ze knikte. 'En ik ben tot koningin uitgeroepen?' vroeg ze, op een veel scherpere toon nu.

Hij schudde zijn hoofd. 'Kan ik vrijuit spreken?'

'Als u dat niet doet, hebt u wel een erg lange reis gemaakt om een raadsel op te geven,' merkte ze droogjes op.

'De koning is in de nacht van de zesde juli onder veel pijn gestorven,' zei hij zacht.

'De zesde juli?' onderbrak ze hem.

'Ja. Voor zijn dood heeft hij het testament van zijn vader veranderd.'

'Hij had dat recht niet. Hij kan de regeling niet zomaar veranderen.'

'Dat heeft hij toch gedaan. De troonopvolging wordt niet aan u toegekend, en ook niet aan lady Elizabeth. Lady Jane Grey is tot zijn erfgenaam benoemd.'

'Dat kan hij nooit uit vrije wil gedaan hebben,' zei ze met een lijkbleek gezicht.

De man schokschouderde.'Het staat in zijn handschrift geschreven, en de raad en de rechters waren het er allemaal mee eens en hebben het ondertekend.'

'De volledige raad?' vroeg ze.

'Op één man na.'

'En ik dan?'

'Ik moet u waarschuwen dat u een verrader van de troon wordt genoemd. Lord Robert Dudley is onderweg hiernaartoe om u te arresteren en u naar de Tower te brengen.'

'Is lord Robert onderweg?' vroeg ik.

'Hij gaat vast eerst naar Hunsdon,' stelde lady Mary me gerust. 'Ik heb zijn vader geschreven dat ik daar logeerde. Hij weet niet waar we zitten.'

Ik sprak haar niet tegen, maar ik wist dat John Dee hem die dag nog mijn briefje zou doorsturen en dat hij dus dankzij mij precies zou weten waar hij ons moest zoeken.

Haar bezorgdheid ging volledig uit naar haar zus. 'En lady Elizabeth?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet. Misschien is ze al gearresteerd. Ze gingen ook naar haar huis.'

'Waar is Robert Dudley nu?'

'Dat weet ik ook niet. Het heeft mij ook een hele dag gekost om erachter te komen waar u zat. Ik heb u vanaf Sawston Hall kunnen traceren, doordat ik gehoord had over de brand en wel vermoedde dat u daar had gezeten. Het spijt me, mevr... majesteit.'

'En wanneer is het overlijden van de koning bekendgemaakt? En lady Jane ten onrechte tot koningin uitgeroepen?'

'Toen ik vertrok nog niet.'

Het duurde even voordat ze het begreep, en toen was ze boos. 'Hij is gestorven, en het is nog niet bekendgemaakt? Mijn broer ligt er dood bij, zonder wake? Zonder de riten van de Kerk? Zonder dat hem wat voor eer ook wordt betoond?'

'Zijn overlijden was toen ik wegging nog geheim.'

Ze knikte; haar lippen hielden tegen wat ze misschien had willen zeggen en haar ogen stonden plotseling gesluierd en behoedzaam. 'Dank u wel dat u naar mij toe gekomen bent,' zei ze. 'Bedankt u sir Nicholas dat hij mij zo dienstbaar is geweest, terwijl ik geen reden had om daarvan uit te gaan.'

Er sprak een scherp sarcasme uit haar woorden, zelfs voor de man die op zijn knieën zat. 'Hij heeft tegen mij gezegd dat u nu de ware koningin bent,' zei hij uit eigen beweging. 'En dat hij en zijn voltallige personeel u ten dienste staan.'

'Ik ben de ware koningin,' zei ze. 'Ik was altijd al de ware prinses. En ik zal mijn koninkrijk krijgen. U kunt hier vannacht slapen. De huisbediende vindt wel een bed voor u. Ga morgenochtend terug naar Londen en breng mijn dank aan hem over. Hij heeft er goed aan gedaan mij op de hoogte te brengen. Ik ben koningin en ik zal mijn troon krijgen.'

Ze draaide zich op haar hakken om en besteeg statig de trap. Ik aarzelde slechts een tel.

'Zei u de zesde juli?' vroeg ik aan de man uit Londen. 'Is de koning op zes juli gestorven?'

'Ja.'

Ik maakte een reverence voor hem en liep achter lady Mary aan naar boven. Zodra we in haar kamer waren deed ze de deur achter ons dicht en legde haar koninklijke waardigheid van zich af. 'Breng me de kleren van een dienstmeisje en maak de stalknecht van John Huddlestone wakker,'

zei ze op dringende toon. 'Daarna ga je naar de stallen en zorg je dat er twee paarden in gereedheid worden gebracht: één met een duozadel voor mij en de stalknecht, één voor jou.'

'Mevrouw?'

'Van nu af aan zegje majesteit tegen me,' zei ze bars. 'Ikben de koningin van Engeland. Schiet nou maar op.'

'Wat moet ik tegen de stalknecht zeggen?'

'Zeg maar dat we vandaag naar Kenninghall moeten. Dat ik achter hem zal rijden en dat we de anderen hier laten. Jij gaat met mij mee.'

Ik knikte en liep snel de kamer uit. Het kamermeisje dat ons de avond ervoor bediend had lag met nog een handjevol anderen in de zolderkamertjes te slapen. Ik ging naar boven en gluurde naar binnen. Ik vond haar in het halfduister en schudde haar wakker, sloeg mijn hand voor haar mond en siste in haar oor: 'Ik heb hier schoon genoeg van, ik ga ervandoor. Je krijgt een zilverstuk van me als ik je kleren mag hebben. Zeg maar dat ik ze gestolen heb; er komt toch niemand achter.'

'Twee zilverstukken,' zei ze meteen.

'Goed,' zei ik. 'Geef die kleren, dan breng ik je het geld.'

Ze pakte haar hemdjurk en haar jak onder haar kussen vandaan. 'Alleen de jurk en de mantel,' beval ik, en ik kromp ineen bij de gedachte dat ik de koningin van Engeland in van luizen vergeven goed zou moeten steken. Ze maakte er een bundeltje van, waar ze haar muts omheen bond, en toen ging ik op mijn tenen weer naar beneden, naar de kamer van lady Mary.

'Alstublieft,' zei ik. 'Het heeft me twee zilverstukken gekost.'

Ze haalde de munten uit haar beurs. 'Geen schoenen.'

'Draagt u toch uw eigen schoenen,' zei ik met klem. 'Ik ben al eens eerder weggelopen, dus ik weet hoe het is. Met geleende schoenen aan kom je nergens.'

Daar moest ze om glimlachen. 'Vlug maar,' was het enige wat ze zei. Ik rende weer naar boven met de twee zilverstukken en toen ging ik naar Tom, de stalknecht van John Huddlestone, die ik naar beneden naar de stallen stuurde om de paarden klaar te maken. Ik sloop naar beneden naar de bakkerij, vlak bij de keukendeur, en vond, precies zoals ik had gehoopt, een lading broodjes die de avond ervoor in de warmte van de oven gebakken waren. Ik stopte er een stuk of wat in mijn broekzakken en jaszakken, zodat ik wel een ezel met zijmanden leek, en toen ging ik weer naar de hal.

Daar stond lady Mary, gekleed als kamermeisje, met haar capuchon over haar gezicht getrokken. De huisbediende wilde de deur naar de binnenplaats bij de stallen niet voor een dienstmeisje openmaken. Toen ze mijn lichte voetstappen over de stenen hoorde aankomen, keerde ze zich opgelucht om.

'Kom nou,' zei ik in alle redelijkheid tegen de man, 'ze is een bediende van John Huddlestone, en zijn stalknecht staat op ons te wachten. Hij heeft gezegd dat we bij het krieken van de dag moesten vertrekken. We gaan terug naar Sawston Hall, en als we te laat komen krijgen we ervan langs.'

Hij klaagde dat er midden in de nacht bezoekers kwamen die dit christelijke huishouden in zijn slaap kwamen storen, en vervolgens klaagde hij dat er zo vroeg al mensen vertrokken, maar hij deed de deur toch open en lady Mary en ik glipten naar buiten. Tom stond op de binnenplaats te wachten met een groot paard met een duozadel op zijn rug en een kleiner paard voor mij. Ik zou mijn kleine pony moeten achterlaten, want dit zou een zware tocht worden.

Hij steeg op en reed met het paard naar het opstijgblok. Ik hielp lady Mary om er achter hem op te klauteren. Ze pakte hem stevig bij zijn middel en hield de capuchon van haar mantel goed naar voren getrokken, zodat haar gezicht niet te zien was. Ik moest ook met mijn paard naar het blok, want de stijgbeugel was te hoog voor me om zonder hulp op te stijgen. Toen ik erop zat, leek de grond wel erg ver weg, en het paard stapte nerveus opzij, waardoor ik de teugels te strak aantrok en het zijn hoofd in zijn nek gooide en zijwaarts wegliep. Ik had nog nooit eerder op zo'n groot paard gereden en ik was bang; een kleiner dier had de zware rit die we die dag moesten maken echter niet aangekund.

Torn liet het paard zijn hoofd keren en reed de binnenplaats af. Ik keerde na hem en hoorde mijn hart bonken. Ik wist dat ik wederom op de vlucht was en ik was, wederom, bang. Dit keer was ik er wellicht slechter aan toe dan toen we uit Spanje waren gevlucht, of dan toen we uit Portugal waren gevlucht, of zelfs dan toen we uit Frankrijk waren gevlucht. Dit keer vluchtte ik namelijk met de troonpretendent van Engeland, met lord Robert Dudley en zijn leger achter ons aan, en ik was zijn gezworen vazal; haar vertrouwde dienaar, en een Jodin; maar wel een praktiserend christen, in dienst van een pausgezinde prinses, in een land dat gezworen had protestants te blijven. Geen wonder dat mijn hart in mijn keel zat en luider bonkte dan de hoeven van de grote paarden klepperden toen we in oostelijke richting de weg op reden en naar de opkomende zon toe in draf overgingen.

Toen we rond het middaguur bij Kenninghall aankwamen, zag ik waarom we doorgereden waren om hier te komen tot de paarden erbij neervielen. De zon stond hoog aan de hemel, waardoor het gefortificeerde landhuis er gedrongen en onbedwingbaar uitzag in het vlakke meedogenloze landschap. Het was een stevig huis met een slotgracht eromheen, en toen we dichterbij kwamen, zag ik dat het geen fraai speelgoedkasteel was; dit kasteel had een ophaalbrug die ook echt omhoog kon, en daarboven een valhek dat ook echt omlaag kon om de enige ingang af te sluiten. Het was gebouwd van warm rood baksteen - een misleidend mooi huis dat niettemin belegerd kon worden.

Lady Mary werd niet verwacht, en de paar bedienden die er woonden om het huishouden draaiende te houden, kwamen geagiteerd van verbazing door de deuren naar buiten om ons te begroeten. Na een knikje van lady Mary vertelde ik hun snel het verbijsterende nieuws uit Londen, terwijl zij onze paarden naar de binnenplaats van de stallen lieten brengen. Bij het nieuws dat lady Mary nu op de troon zat steeg er een rommelig gejuich op, en ze trokken me uit het zadel en sloegen me op de rug, zoals ze bij de jongen zouden doen die ik in hun ogen blijkbaar was. Ik slaakte een gilletje van de pijn. De binnenkant van mijn benen was na drie dagen in het zadel van mijn enkels tot mijn dijen ontveld, en mijn rug, schouders en polsen waren helemaal verstijfd door de hotsende reis van Hunsdon naar Hoddesdon, van Sawston naar Thetford naar hier. Lady Mary moest halfdood geweest zijn van vermoeidheid door die lange rit in het duozadel - ze was immers een vrouw van bijna veertig met een slechte gezondheid - maar alleen ik zag haar even van pijn vertrekken toen ze haar op de grond tilden. Alle andere mensen zagen de scheve stand van haar kin toen ze hen haar naam hoorde roepen, en de charmante Tudor-glimlach toen ze hen allemaal welkom heette in de grote zaal en hun een smakelijke maaltijd toewenste. Ze nam de gelegenheid te baat om voor de ziel van haar overleden broer te bidden en toen hief ze haar hoofd en beloofde ze hun dat ze een goede koningin zou zijn, net zoals ze een rechtvaardig grondbezitter en meesteres voor hen was geweest. Daarop werd ze nog een keer toegejuicht, en de zaal stroomde vol met mensen, boeren van het veld en uit de bossen, dorpelingen uit hun huizen en bedienden die rondrenden met kruiken bier en bekers wijn, met broden en vlees. Lady Mary nam plaats voor aan de zaal en glimlachte naar iedereen alsof ze nog nooit van haar leven ziek was geweest. Na een uur in goed gezelschap te hebben verkeerd lachte ze luidkeels, zei dat ze haar mantel en armoedige jurk nodig moest uittrekken en ging toen naar haar kamers.

De paar kameniersters hadden alles op alles gezet om haar kamers in gereedheid te brengen, en haar bed was opgemaakt met linnengoed. Het was niet het allerbeste beddengoed, maar als ze net zo moe was als ik, had ze zelfs tussen zelfgeweven lakens geslapen. Er werd een badkuip naar haar kamer gebracht, bekleed met lakens om haar tegen splinters te beschermen, en die werd gevuld met warm water. En iemand vond nog een paar oude jurken, die ze had achtergelaten toen ze voor het laatst in dit huis was geweest, en die werden op het bed uitgelegd, zodat ze zelf kon kiezen.

'Je kunt wel gaan,' zei ze tegen me, terwijl ze de mantel van het dienstmeisje van haar schouders liet glijden en op de grond liet vallen. Ze draaide het kamermeisje haar rug toe om haar lijfje los te laten maken. 'Zorg dat je wat te eten krijgt en ga dan meteen naar bed. Je bent vast doodop.'

'Dank u wel,' zei ik, en ik hobbelde op pijnlijke kromme benen naar de deur.

'En, Hannah?'

'Ja, mevrouw... Ja, majesteit?'

'Ik weet niet wie je loon betaald heeft terwijl je bij mij in dienst was, en ik weet ook niet wat ze daarmee hoopten te bereiken, maar je bent tot op de dag van vandaag een goede vriendin voor me geweest. Dat zal ik niet vergeten.'

Ik bleef even staan en dacht aan de twee brieven die ik aan lord Robert had geschreven en die tot gevolg zouden hebben dat hij ons vlak op de hielen zou zitten; ik dacht aan wat er met deze vastbesloten, ambitieuze vrouw zou gebeuren als hij ons te pakken kreeg; ik bedacht dat hij ons hier vast en zeker in de kraag zou vatten, aangezien ik hem precies had verteld waar hij naartoe moest gaan - en dan stond haar de Tower te wachten, en waarschijnlijk de doodstraf vanwege verraad. Ik was een spion in haar hofhouding geweest en haar meest doortrapte vriendin. Ik was een schoolvoorbeeld geweest van iemand die zijn eer heeft verloren, en zij had daar iets van geweten; maar ze had nooit kunnen weten hoever de onoprechtheid ging die een tweede natuur voor me geworden was. Als ik het op dat moment allemaal aan haar had kunnen opbiechten, had ik het gedaan. De woorden lagen me op de tong; ik wilde haar vertellen dat ik naar haar hofhouding was gestuurd om haar tegen te werken, maar dat ik, nu ik haar kende en van haar hield, alles zou doen om haar te dienen. Ik wilde haar vertellen dat Robert Dudley mijn heer was en dat ik altijd verplicht zou zijn om alles te doen wat hij van me vroeg. Ik wilde haar vertellen dat alles wat ik deed altijd maar bol leek te staan van de tegenstrijdigheden: zwart en wit, liefde en angst - alles tegelijk. Maar ik wist geen woord uit te brengen, en ik had als kind al geleerd om de geheimen onder mijn liegende tong te bewaren, dus zeeg ik maar op één knie voor haar neer en boog ik mijn hoofd.

Ze reikte me niet haar hand om een kus op te drukken, zoals een koningin gedaan zou hebben. Ze legde haar hand op mijn hoofd, zoals mijn moeder vroeger altijd deed, en ze zei: 'God zegene je, Hannah, en behoede je voor zonde.'

Op dat moment, bij precies die tedere woorden, bij de aanraking van mijn moeders hand, voelde ik tranen in mijn ogen opwellen; toen liep ik de kamer uit, ging ik naar mijn eigen zolderkamertje en kroop ik zonder me te wassen of iets gegeten te hebben in bed, voordat iemand me kon zien huilen als het kleine meisje dat ik nog altijd was. We waren drie dagen op Kenninghall, voorbereid op een belegering, maar nog steeds waren lord Robert en zijn cavalerie niet gekomen. De edellieden uit de wijde omtrek van het landgoed kwamen met hun bedienden en verwanten toegestroomd, sommigen bewapend; anderen brachten hun smid mee om speren en lansen te maken van de stoksnoeimessen, spaden en zeisen die ze hadden meegebracht. Lady Mary riep zichzelf in de grote zaal uit tot koningin, tegen het advies in van de wat meer behoedzame mannen, wat regelrecht indruiste tegen een smekende brief van de Spaanse ambassadeur. Hij had haar geschreven om haar te vertellen dat haar broer dood was, dat Northumberland onverslaanbaar was en dat ze met hem moest onderhandelen terwijl haar oom in Spanje zijn best zou doen om haar te redden van de verzonnen beschuldiging van verraad en van de doodstraf die daar vast en zeker op zou volgen. Dat deel van zijn brief bracht een barse uitdrukking op haar gezicht, maar het werd nog erger. Hij waarschuwde haar dat Northumberland oorlogsschepen de Franse zeeën voor Norfolk op had gestuurd, met name om te voorkomen dat de Spaanse schepen haar kwamen redden en haar in veiligheid zouden brengen. Voor haar was geen ontsnapping mogelijk; de koning kon niet eens een poging doen om haar te redden. Ze moest zich overgeven aan de hertog, haar aanspraak op de kroon opgeven en hem om genade smeken.

'Wat zie je, Hannah?' vroeg ze. Het was vroeg in de ochtend en ze was net terug van de mis, met haar rozenkrans nog in de hand en haar voorhoofd nog vochtig van het wijwater. Ze had een slechte ochtend, want haar gezicht, dat soms vrolijk en hoopvol straalde, stond grauw en vermoeid. Ze zag eruit alsof ze ziek was van louter angst. Ik schudde mijn hoofd. 'Ik heb u maar één keer gezien, majesteit, en toen wist ik zeker dat u koningin zou worden. En dat bent u nu. Sindsdien heb ik niets meer gezien.'

'Ik ben inderdaad koningin,' zei ze zuur. 'Ik heb mezelf in elk geval tot koningin uitgeroepen. Ik wou dat je me had verteld hoe lang het zou duren en of er nog andere mensen het met me eens zouden zijn.'

'Ik wou dat ik dat kon,' zei ik oprecht. 'Wat gaan we doen?'

'Ze zeggen dat ik me moet overgeven,' zei ze ronduit. 'De adviseurs die ik mijn hele leven heb vertrouwd, mijn Spaanse familie, de enige vrienden van mijn moeder. Ze zeggen allemaal dat ik ter dood gebracht zal worden als ik hierin volhard, dat het een gevecht is dat ik niet kan winnen. De hertog heeft de Tower, hij heeft Londen, hij heeft het land, hij heeft de oorlogsschepen op zee en een leger aan volgelingen en de koninklijke garde. Hij heeft al het geld van het rijk in de Munt, hij heeft alle wapens van het land in de Tower. Ik heb alleen dit kasteel, dit dorp, deze paar mensen die me trouw zijn, met hun hooivorken. En daar buiten is lord Robert ergens, die met zijn manschappen naar ons toe komt.'

'Kunnen we hier niet weg?' vroeg ik.

Ze schudde haar hoofd. 'Niet snel genoeg, niet ver genoeg. Als ik op een Spaans oorlogsschip zou kunnen komen, dan misschien... Maar de hertog heeft de zee tussen hier en Frankrijk bemand met Engelse oorlogsschepen; hij was hierop voorbereid en ik niet. Ik zit in de val.'

Ik moest denken aan de landkaart van John Dee, uitgespreid in de studeerkamer van de hertog, en aan de pionnetjes die soldaten en matrozen op schepen rondom Norfolk moesten voorstellen, en aan lady Mary die te midden van dat alles gevangenzat.

'Móét u zich overgeven?' fluisterde ik.

Ik had gedacht dat ze bang was, maar bij mijn vraag vloog de kleur terug naar haar wangen en glimlachte ze alsof ik haar had voorgesteld een uitdaging aan te gaan, een grote riskante onderneming. 'Zal ik je eens wat zeggen? Over mijn lijk!' verklaarde ze krachtig. Ze lachte luidkeels, alsof het een weddenschap voor een toernooi was en niet haar leven op het spel stond. 'Ik ben mijn hele leven al aan het vluchten, liegen en me aan het verstoppen. Ik wil eindelijk eens een keer, al is het maar één keer, onder mijn eigen vlag naar buiten rijden en de mannen uitdagen die mij hebben verloochend, die mijn recht hebben verloochend en die het gezag van de Kerk en van God zelf hebben verloochend.'

Mijn eigen humeur klaarde door haar enthousiasme ook meteen op.

'Mevr... majesteit?' stamelde ik.

Ze keek me met een stralende glimlach aan. 'Waarom niet?' zei ze.

'Waarom zou ik niet één keer vechten als een kerel en hun allemaal het hoofd bieden?'

'Maar kunt u wel winnen?' vroeg ik botweg.

Ze haalde haar schouders op - een uitermate Spaans gebaar. 'O, dat is niet erg waarschijnlijk.' Ze glimlachte naar me alsof de wanhopige keuze die voor haar lag haar oprecht vrolijk maakte. 'Ach, maar Hannah, deze mannen die nu iemand van het gewone volk boven mij verkiezen, zoals lady Jane, hebben me al zo diep vernederd. Ze hebben Elizabeth ook al eens boven mij geplaatst. Ik moest haar in de kinderkamer bedienen alsof ik haar dienstmeisje was. Maar nu zie ik mijn kans schoon. Ik kan tegen hen vechten in plaats van me voor hen in het stofte buigen. Ik kan in de strijd sterven in plaats van te smeken of ze me in leven willen laten. Als ik het zo bezie, heb ik geen keus. En ik dank God dat er geen betere keus voor mij is dan mijn vlag te hijsen en te vechten voor de troon van mijn vader en de eer van mijn moeder, voor mijn erfenis. En ik moet ook aan Elizabeth denken. Ik moet haar veiligheid bewerkstelligen. Ik moet haar erfenis aan haar doorgeven. Ze is mijn zus, ik ben verantwoordelijk voor haar. Ik heb haar een brief geschreven waarin ik haar vroeg hierheen te komen, zodat ze veilig is. Ik heb haar een veilig toevluchtsoord beloofd en ik zal vechten voor onze troonopvolging.'

Lady Mary nam haar rozenkrans in haar vingers, die kort waren als die van een arbeider, stak hem in de zak van haar jurk en beende naar de deur van de grote zaal, waar haar leger aan edellieden en soldaten zat te ontbijten. Ze betrad het voorste gedeelte van de zaal en klom op de verhoging.

'Vandaag vertrekken we,' verkondigde ze, zo luid en duidelijk dat zelfs de laagst geplaatste man achterin haar kon verstaan. 'We gaan naar Framlingham, op een dag rijden van hier, niet meer. Daar zal ik mijn banier planten. Als het ons lukt daar eerder aan te komen dan lord Robert, kunnen we hem met een beleg op afstand houden. We kunnen hem maanden tegenhouden. Van daaruit kan ik een gevecht leveren. Ik kan manschappen op de been brengen.'

Er steeg verbaasd gemompel op, en toen kreten van goedkeuring.

'Vertrouw op mij!' droeg ze hun op. 'Ik zal jullie niet teleurstellen. Ik ben uitgeroepen tot jullie koningin en jullie zullen mij op de troon zien. Dan zal ik weten wie hier vandaag was. Ik zal het weten en jullie zullen in veelvoud beloond worden omdat jullie je plicht gedaan hebben jegens de ware koningin van Engeland.'

Er klonk een laag, zacht gebrul - dat was niet zo moeilijk voor mannen die net flink gegeten hebben. Ik zag hoeveel moed ze toonde en mijn knieën knikten ervan. Ze liep statig naar de deur achter in de zaal en ik sprong wankel voor haar uit en deed hem voor haar open.

'En waar is hij?' vroeg ik. Ik hoefde er niet bij te vertellen naar wie ik informeerde.

'O, niet ver,' zei lady Mary bars. 'Ten zuiden van King's Lynn, is mij verteld. Hij moet door iets opgehouden zijn, want als hij meteen gekomen was had hij ons hier gevangen kunnen nemen. Maar ik krijg geen nieuws van hem. Ik weet niet zeker waar hij zit.'

'Zal hij wel begrijpen dat wij naar Framlingham zijn?' vroeg ik, en ik dacht aan het briefje dat naar hem toe was gegaan, waarin ik dit reisdoel had genoemd, en met de spiraal die zich als een slang over het papier kronkelde.

Ze bleef even in de deuropening staan en keek naar me om. 'In zo'n gezelschap is er altijd wel één iemand die ervandoor gaat en het hem vertelt. In elk kamp bevindt zich wel een spion. Denk je ook niet, Hannah?'

Heel even dacht ik dat ze me te pakken had. Ik keek naar haar op, terwijl mijn leugens kurkdroog aanvoelden in mijn keel en mijn meisjesgezicht heel bleek werd.

'Een spion?' zei ik sidderend. Ik legde mijn hand tegen mijn wang en wreef er hard over.

Ze knikte. 'Ik vertrouw nooit iemand. Ik weet dat er altijd spionnen om me heen zijn. En als jij het meisje was geweest dat ik vroeger was, had je dat ook geleerd. Toen mijn vader mijn moeder bij me weg had gestuurd, was er niemand meer in mijn omgeving die me er niet van probeerde te overtuigen dat Anna Boleyn de ware koningin was en dat haar onechte kind de ware troonopvolger was. De hertog van Norfolk schreeuwde me in het gezicht dat hij, als hij mijn vader was, me met mijn hoofd tegen de muur zou slaan tot mijn hersenen eruit spoten. Ze hebben me gedwongen mijn moeder te verloochenen, ze hebben me gedwongen mijn geloof te verloochenen, ze hebben me met de dood op het schavot gedreigd, net als Thomas More en bisschop Fisher - mannen die ik goed kende en van wie ik hield. Ik was een meisje van twintig jaar, en ze hebben me gedwongen te verkondigen dat ik een onecht kind was en dat mijn geloof een ketters geloof is. Toen was Anna op een zomerdag plotseling dood, en het enige waar ze het over hadden was koningin Jane en haar kind, Edward, en toen was de kleine Elizabeth mijn vijand niet meer, maar een kind zonder moeder, een vergeten dochter, net als ik. Toen zijn de andere koninginnen...' Ze glimlachte bijna. 'Achter elkaar zijn er drie andere vrouwen naar me toe gekomen en mij werd opgedragen voor hen te buigen, want zij waren koningin, en hen "moeder" te noemen, en geen van hen is ooit in de buurt van mijn hart gekomen. In die lange periode heb ik geleerd nooit een woord te geloven van wat een man tegen je zegt en zelfs nooit naar een vrouw te luisteren. De laatste vrouw van wie ik gehouden heb was mijn moeder. De laatste man die ik vertrouwd heb was mijn vader. En hij heeft haar te gronde gericht, en zij is van verdriet gestorven, dus wat moest ik denken? Zal ik ooit nog een vrouw zijn die iemand vertrouwt?'

Ze zweeg en keek me aan. 'Toen ik net iets ouder dan twintig jaar was, is mijn hart gebroken,' zei ze verbaasd. 'En weetje, pas nu begin ik te denken dat er misschien toch nog een leven voor me is weggelegd.'

Ze glimlachte.'O, Hannahl'verzuchtte ze, en ze gaf me eenklopje op de wang. 'Kijk niet zo ernstig. Dat was allemaal lang geleden, en als wij in dit avontuur kunnen zegevieren, krijgt mijn verhaal toch nog een gelukkig einde. Dan laat ik de troon van mijn moeder in ere herstellen en zal ik haar juwelen dragen. Ik zal ervoor zorgen dat haar nagedachtenis geëerd wordt, en dan kijkt zij uit de hemel naar omlaag en ziet haar dochter op de troon zitten die zij aan mij heeft nagelaten. Dan zal ik mezelf als een gelukkige vrouw beschouwen. Begrijp je dat?'

Ik glimlachte ongemakkelijk.

'Wat is er?'vroeg ze.

Mijn keel voelde droog; ik slikte. 'Ik ben bang,' bekende ik. 'Het spijt me.'

Ze knikte. 'We zijn allemaal bang,' zei ze oprecht. 'Ik ook. Ga naar beneden, kies een paard uit de stallen en zorg dat je een paar rijlaarzen vindt. Morgen zijn we een oprukkend leger. Ik bid tot God dat we Framlingham halen zonder lord Robert en zijn leger tegen het lijf te lopen.'

Op kasteel Framlingham, een fort dat in Engeland zijn weerga niet kende, hees Mary haar banier, en verbazingwekkend genoeg kwam de halve wereld te paard en te voet aanzetten om haar trouw te zweren en de strijd aan te binden met de rebellen. Ik liep naast haar toen ze langs de verzamelde gelederen liep en de mannen bedankte dat ze naar haar toe gekomen waren. Ze beloofde plechtig dat ze een ware en eerlijke koningin voor hen zou zijn.

Eindelijk ontvingen we nieuws uit Londen. Het overlijden van koning Edward was schandelijk laat bekendgemaakt. Toen de arme jongen overleden was, had de hertog het lichaam in zijn kamer verborgen gehouden totdat de inkt op zijn testament droog was en de machtige mannen van het land besloten hadden op welk paard ze het best konden wedden. Lady Jane Grey moest door haar schoonvader de troon op gesleurd worden. Het verhaal ging dat ze bittere tranen had gehuild en had gezegd dat ze geen koningin kon zijn, en dat lady Mary de rechtmatige troonopvolger was, zoals iedereen wel wist. Ze ontkwam haar lot evenwel niet. Ze rolden het staatsiebaldakijn boven haar gebogen hoofd uit, richtten zich, haar huilerige protesten ten spijt, met een gebogen knie tot haar, en de hertog van Northumberland riep haar uit tot koningin en boog toen zijn sluwe hoofd voor haar.

Het land raakte halsoverkop in burgeroorlog, die tegen ons, de verraders, was gericht. Lady Elizabeth had niet op de waarschuwingen van lady Mary gereageerd en was ook niet naar Framlingham gekomen om zich bij ons te voegen. Toen ze het bericht over de dood van haar broer had gehoord, was ze naar bed gegaan en ze was zelfs te ziek geweest om haar brieven te lezen. Toen dat lady Mary ter ore kwam, wendde ze zich even af om niet te laten merken hoezeer dat haar kwetste. Ze had op de steun van Elizabeth gerekend, ze had erop gerekend dat de twee prinsessen samen het testament van hun vader zouden verdedigen en ze had zichzelf beloofd dat ze haar jongere zusje zou beschermen. Dat haar nu ter ore kwam dat Elizabeth zich onder de dekens verstopte in plaats van samen met haar zus de strijd aan te binden was zowel een klap voor Mary's hart als voor het doel waarnaar ze streefde.

We hoorden dat kasteel Windsor versterkt was en werd bevoorraad voor een belegering, dat de kanonnen van de Tower van Londen gevechtsklaar waren en naar het binnenland gericht stonden, en dat koningin Jane haar intrek had genomen in de koninklijke vertrekken in de Tower en dat ze, naar verluidde, elke avond de grote poort op slot deed om te voorkomen dat er leden van haar hofhouding de benen namen: een onderdrukte koningin met een onderdrukt hof. Northumberland, de in de strijd geharde veteraan, had zelf een leger op de been gebracht en rukte op om onze lady Mary weg te vagen, die nu officieel tot verrader van koningin Jane was bestempeld. 'Koningin Jane, nota bene!' riep Jane Dormer geërgerd uit. De koninklijke raad had bevolen dat lady Mary vanwege verraad gearresteerd moest worden, dat haar kop als verraadster moest rollen. Ze werd door niemand in Engeland gesteund. Ze was een opstandeling tegen een officieel uitgeroepen koningin, ze begaf zich buiten de wet. Zelfs haar oom, de Spaanse koning, wilde haar niet steunen.

Niemand wist hoeveel manschappen Northumberland onder zich had, niemand wist hoe lang we het op Framlingham zouden uitzingen. Hij zou zich bij de cavalerie van lord Robert aansluiten en dan zouden de twee mannen tegen lady Mary oprukken: goed getrainde, goed betaalde mannen, ervaren krijgers tegen één vrouw en een chaotisch kamp vol vrijwilligers.

En toch kwamen er elke dag meer mannen van het omringende platteland die plechtig beloofden dat ze voor de rechtmatige koningin zouden vechten. De matrozen van de oorlogsschepen die in Yarmouth voor anker lagen en die de opdracht hadden gekregen om de zeilen te hijsen en alle Spaanse schepen aan te vallen die zich eventueel voor de kust ophielden om haar te redden, waren tegen hun bevelvoerders in opstand gekomen en zeiden dat ze het land niet moest verlaten: niet omdat ze haar vluchtroute hadden geblokkeerd, maar omdat ze de troon moest bestijgen. Ze verlieten hun schepen en trokken te voet het binnenland in om ons te steunen: een heus leger, gewend aan vechten. Ze trokken in gelid het kasteel binnen, heel anders dan ons eigen ongeregelde zootje landarbeiders. Ze begonnen de mannen die zich in het kasteel verzameld hadden onmiddellijk te leren hoe ze moesten vechten en wat de regels waren: de aanval, de zijwaartse beweging, de aftocht. Ik zag ze binnenkomen en ik zag hoe ze zich installeerden, en voor het eerst dacht ik dat lady Mary misschien wel een kans had om aan gevangenneming te ontkomen. Ze wees een aalmoezenier aan die karren op pad stuurde om voedsel voor het provisorische leger te halen, dat nu rondom het kasteel zijn kampement had opgeslagen. Ze stelde bouwteams aan die de grote courtine moesten herstellen. Ze stuurde er rondtrekkende troepen op uit om wapens te vragen en te lenen. Elke dag stuurde ze er bij zonsopgang en zonsondergang verkenners op uit, alle kanten op, om te kijken of die de hertog en het leger van lord Robert ergens steels zagen naderen. Elke dag inspecteerde ze de troepen en beloofde ze hun haar dank en een meer tastbare beloning, mits zij haar zouden steunen en stand zouden houden; en elke middag liep ze over de kantelen, langs de machtige courtine die helemaal rondom het ondoordringbare kasteel liep, en keek ze of ze op de weg naar Londen de stofwolk zag die haar zou vertellen dat de machtigste man van Engeland aan het hoofd van zijn leger tegen haar optrok.

Menig adviseur hield lady Mary voor dat ze een gevecht tegen de hertog niet kon winnen. Ik luisterde altijd naar hun zelfverzekerde voorspellingen en vroeg me af of het misschien veiliger voor mij was om nu de benen te nemen, vóór de confrontatie die ongetwijfeld in een nederlaag zou eindigen. De hertog had al tientallen acties meegemaakt, hij had zowel op het slagveld als in de raadskamer gevochten en gezegevierd. Hij smeedde een verbond met Frankrijk en hij kon Franse troepen tegen ons in stelling brengen als hij ons niet meteen versloeg, en dan zouden Engelsen door Franse hand sneuvelen, zouden de Fransen op Engelse grond vechten en zou het allemaal haar schuld zijn. Als lady Mary niet tot rede gebracht zou worden en zich zou overgeven, zouden de verschrikkingen van de Rozenoorlogen, waarin broers tegen elkaar gevochten hadden, weer werkelijkheid worden. Maar toen stortte halverwege de maand juli alles voor de hertog in. Zijn allianties noch zijn verdragen hielden stand tegen het gevoel dat elke Engelsman had, namelijk dat Mary, de dochter van Hendrik, de rechtmatige koningin was. Northumberland werd door velen gehaat, en het was duidelijk dat hij via Jane zou heersen, zoals hij voorheen via Edward had geheerst. Het volk van Engeland, van de lords tot de gewone man, morde en nam toen stelling tegen hem.

De overeenkomst die hij in elkaar had gezet met als doel om koningin Jane in het weefsel van Engeland op te nemen, was helemaal los gerafeld. Steeds meer mensen spraken zich openlijk voor lady Mary uit, steeds meer mensen namen slinks afstand van het streven van de hertog. Lord Robert werd zelfverslagen door een leger woedende burgers, die zomaar uit de geploegde akkers op waren gesprongen en die plechtig verklaarden dat ze de rechtmatige koningin zouden beschermen. Lord Robert nam stelling voor lady Mary en liet zijn vader in de steek, maar ondanks deze omslag werd hij te Bury door burgers gevangengenomen en voor verrader uitgemaakt. De hertog kwam bij Cambridge in de val te zitten, waarna zijn leger als mist in de ochtend verdween, en hij plotseling verkondigde dat ook hij voor lady Mary was. Hij stuurde haar een boodschap waarin hij uitlegde dat hij altijd alleen maar het beste voor het koninkrijk voor ogen had gehad.

'Wat betekent dit?' vroeg ik aan haar, en ik zag dat de brief zo heftig in haar hand beefde dat ze hem bijna niet kon lezen.

'Dit betekent dat ik gewonnen heb,' zei ze eenvoudigweg. 'Gewonnen door recht, door algemeen aanvaard recht, en niet door te vechten. Ik ben koningin, en de keuze van het volk. Het volk heeft gesproken, tegen de hertog zelf in, en ik ben de koningin die zij willen.'

'En wat gebeurt er dan met de hertog?'vroeg ik, terwijl ik dacht aan zijn zoon, lord Robert, die ergens gevangenzat.

'Hij is een verrader,' zei ze met kille blik. 'Wat denk je dat er met mij was gebeurd als ik verloren had?'

Ik zei niets. Ik zweeg even, een hartslag lang, de hartslag van een meisje. 'En wat gebeurt er met lord Robert?' vroeg ik met een klein stemmetje. Lady Mary draaide zich om. 'Hij is een verrader en een verraderszoon. Wat denk je zelf dat er met hem zal gebeuren?'

Lady Mary nam haar grote paard en ging in het dameszadel op pad naar Londen, met duizend, tweeduizend man achter zich aan, en daarachter te voet hun mannen, hun pachters, vazallen en volgelingen. Lady Mary ging aan het hoofd van een machtig leger, alleen vergezeld door haar hofdames en mij, haar nar. Toen ik omkeek, zag ik het stof van de paardenhoeven en de stampende voeten als een sluier boven de rijpende velden zweven. Wanneer we door dorpen trokken, kwamen de mannen naar buiten gerend met hun sikkel of snoeimes in de hand, sloten zich aan bij het leger en pasten hun tred aan aan die van de marcherende mannen. De vrouwen zwaaiden en juichten, en sommigen kwamen naar buiten gerend met bloemen voor lady Mary of gooiden rozen voor haar paard op de weg. Met haar oude rode rijkostuum aan en haar hoofd geheven bereed lady Mary haar grote paard als een ridder die ten strijde trekt, als een koningin die haar recht komt opeisen. Ze reed als een prinses uit een sprookjesboek die eindelijk alles krijgt wat haar toekomt. Zuiver door vastbeslotenheid en moed had ze de grootste overwinning van haar leven behaald, en de aanbidding van het volk waarover ze zou heersen was haar beloning.

Iedereen dacht dat nu zij op de troon kwam de goede jaren, de rijke oogsten en het warme weer terug zouden keren, dat de niet-aflatende pestepidemieën, de koorts en de verkoudheden ten einde zouden zijn. Iedereen dacht dat ze de rijkdom van de Kerk, de schoonheid van de altaren en het rotsvaste geloof in ere zou herstellen. Iedereen herinnerde zich hoe lief en mooi haar moeder was geweest, die zich langer koningin van Engeland dan prinses van Spanje had mogen noemen - de vrouw van wie de koning het langst en het meest gehouden had en die met een zegening voor hem op haar lippen gestorven was, ook al had hij haar verlaten. Iedereen was blij dat haar dochter nu naar de troon van haar moeder reed, met haar goudkleurige kap op haar hoofd en een heel leger aan manschappen achter zich, die de wereld met hun blije gezichten lieten zien dat ze trots waren om deze prinses te mogen dienen en haar naar de hoofd-stad te mogen begeleiden, die zich op dit moment voor haar uitsprak en waar in elke kerktoren de klokken beierden om haar welkom te heten. Onderweg naar Londen schreef ik een briefje aan lord Robert, en dat vertaalde ik naar zijn geheimtaal. Daarin stond: 'U zult terechtstaan voor verraad en ter dood gebracht worden. Alstublieft, heer, ontsnap. Alstublieft, heer, ontsnap.' Ik legde het in de open haard van een herberg en keek hoe het zwart werd, en daarna pakte ik de pook en verpulverde ik het tot zwarte as. Het was uitgesloten dat ik deze waarschuwing bij hem kon laten bezorgen, en eerlijk gezegd had hij ook geen waarschuwing nodig.

Hij wist wat voor risico's hij liep, en toen hij verslagen was en zich in Bury had overgegeven, moest hij die ook gekend hebben. Waar hij nu ook zat, of dat in de gevangenis van een stadje was, waar hij beschimpt werd door mannen die een maand geleden nog zijn schoen hadden willen kussen, of dat hij al in de Tower zat, hij wist dat hij ten dode opgeschreven was. Hij had verraad gepleegd ten aanzien van de rechtmatige troonopvolger, en op verraad stond de doodstraf door ophanging tot hij bewusteloos raakte, waarna hij van pijn weer tot bewustzijn zou opschrikken wanneer de beul zijn buik opensneed en zijn ingewanden er voor zijn neus uit trok, zodat zijn eigen pulserende organen het laatste waren wat hij zag. Daarna zouden ze hem vierendelen: eerst zijn hoofd van zijn lichaam klieven en dan zijn lichaam in vier stukken hakken, waarna zijn knappe hoofd op een spies gezet werd, als waarschuwing voor anderen, en zijn in stukken gehakte lichaam naar de vier windhoeken van de stad werden gebracht. Een ergere dood was haast niet denkbaar; het was bijna net zo erg als levend verbrand worden, en als iemand wist hoe erg dat was, was ik het wel.

Ik huilde niet om hem toen we naar Londen reden. Ik was een jong meisje, maar ik had genoeg dood en verderf gezien en genoeg angst meegemaakt om te weten dat je niet moest huilen van verdriet. Maar die nacht kon ik de slaap niet vatten, en andere nachten ook niet, want ik vroeg me af waar lord Robert was en of ik hem ooit weer zou zien en of hij me ooit zou vergeven dat ik naar de hoofdstad van Engeland reed, toegejuicht door de menigte die ons zegeningen toeschreeuwde, naast de vrouw die hem zo overtuigend verslagen had en die ervoor zou zorgen dat hij en zijn hele familie te gronde gericht zouden worden. Lady Elizabeth, die tijdens de dagen waarin het gevaar heerste te ziek was geweest om uit bed te komen, slaagde er evenwel in om eerder in Londen te zijn dan wij. 'Die meid is overal en altijd haantje de voorste,' zei Jane Dormer zuur tegen mij.

Lady Elizabeth kwam te paard de stad uit gereden om ons te begroeten, aan het hoofd van duizend man, allemaal in de Tudor-kleuren groen en wit gestoken, die in haar troep meereden alsof ze zich nooit ziek van angst in haar bed had verstopt. Ze kwam ons tegemoet alsof ze de burgervader van Londen was die ons de sleutels van de stad kwam overhandigen, terwijl overal om haar heen de juichkreten van de Londenaren klonken, als klokgelui, die de twee prinsessen 'God zegene u!' toeriepen. Ik hield mijn paard in en ging wat meer naar achteren rijden, zodat ik haar kon zien. Sinds de keer dat lady Mary zo liefdevol over haar gesproken had, en al sinds de keer dat Will Somers haar een geit had genoemd

- het ene moment omhoog, het volgende omlaag - had ik ernaar verlangd om haar eens te zien. Ik herinnerde me een flits van een groene rok, het uitnodigend scheef gehouden roodharige hoofd tegen de donkere bast van de boom, het meisje in de tuin dat ik van haar stiefvader weg had zien rennen, maar er wel voor had gezorgd dat hij haar te pakken kreeg. Ik wilde dolgraag zien hoe dat meisje was veranderd. Het meisje op het paard leek in niets meer op het glanzend onschuldige kind over wie lady Mary het had gehad, in niets meer op het slachtoffer van haar omstandigheden zoals Will zich haar had voorgesteld, en was toch ook niet de berekenende Sirene aan wie Jane Dormer zo'n hekel had. In plaats daarvan zag ik een vrouw die volkomen zelfverzekerd haar lotsbestemming tegemoet reed. Ze was jong, nog maar negentien jaar, maar toch was ze al indrukwekkend. Ik zag meteen dat zij deze ruiterstoet op touw gezet had - ze wist wat voor kracht er van uiterlijk vertoon uitging en wist dat naar haar hand te zetten. Het groen van haar kostuum was afgestemd op het vlammende rood van haar haar, dat ze los droeg onder haar groene kap, alsof ze met haar jeugd en maagdelijkheid wilde pronken naast haar oudere vrijgezelle zus. Groen en wit waren de Tudor-kleuren van haar vader, en iemand die haar hoge voorhoofd en rode haar zag hoefde zich geen moment af te vragen wie haar vader was. De mannen die als garde het dichtst bij haar reden waren ongetwijfeld uitgekozen op hun uiterlijk voorkomen. Er reed niet één man naast haar die niet opvallend knap was. De gewoontjes uitziende mannen waren allemaal verspreid en bevonden zich verder naar achteren in haar gevolg. Met haar hofdames was het tegenovergestelde het geval; er was er niet één bij die mooier was dan zij - een slimme keus, maar wel een keus die alleen van een behaagzieke vrouw afkomstig kon zijn. Ze reed op een witte ruin, een groot dier, bijna net zo imposant als het strijdros van een man, en ze zat erop alsof ze in het zadel geboren was, alsof ze het prettig vond om de kracht van het dier aan zich te onderwerpen. Ze blaakte van gezondheid, jeugd en vitaliteit, ze straalde van succes. Vergeleken met haar stralenpracht verviel lady Mary, die uitgeput was door de druk van de afgelopen twee maanden, naar een tweede plaats.

Het gevolg van lady Elizabeth hield voor ons halt en lady Mary steeg af, terwijl ook lady Elizabeth van haar paard sprong, alsof ze haar hele leven op dit moment had gewacht, alsof ze zich nooit in bed had verscholen, waar ze op haar nagels bijtend had liggen wachten wat er verder zou gebeuren. Toen lady Mary haar zag, klaarde haar gezicht op, zoals een moeder glimlacht wanneer ze haar kind ziet. Elizabeth in vol ornaat bezorgde haar zus duidelijk een puur, onbaatzuchtig genoegen. Lady Mary stak haar armen uit, Elizabeth stortte zich in haar omhelzing en lady Mary kuste haar hartelijk. Ze hielden elkaar even vast, bekeken elkaar onderzoekend, en toen Elizabeths heldere blik in de eerlijke ogen van Mary keek, wist ik dat mijn meesteres niet bij machte zou zijn om door de roemruchte Tudor-charme heen te kijken om de roemruchte Tudordubbelhartigheid te zien die daaronder lag. Lady Mary draaide zich om naar de begeleidsters van Elizabeth, gaf hun haar hand en kuste hen allebei op de wang om hen te bedanken dat ze Elizabeth gezelschap hielden en ons zo'n groots onthaal in Londen gaven. Lady Mary stak Elizabeths hand in de kromming van haar elleboog en keek haar nogmaals onderzoekend aan. Het leed geen twijfel dat Elizabeth het goed maakte, want het meisje straalde van gezondheid en energie, maar toch hoorde ik nog een paar mensen fluisteren over Elizabeths ziekte, en over de bolling van haar buik, haar hoofdpijn en de geheimzinnige ziekte waardoor ze aan bed gekluisterd was geweest, niet in staat zich te bewegen, terwijl lady Mary haar eigen angst in haar eentje bedwongen had, het land had bewapend en bereid was geweest vanwege het testament van haar vader de strijd aan te gaan. Elizabeth heette haar zus welkom in de stad en feliciteerde haar met haar enorme overwinning. 'Een overwinning van de harten,' zei ze.

'U bent de koningin van de harten van uw volk, en dat is de enige manier om over dit land te heersen.'

'Onze overwinning,' zei Mary meteen ruimhartig. 'Northumberland had ons allebei ter dood laten brengen, zowel jou als mij. Ik heb voor ons beiden het recht gewonnen om onze erfenis in ontvangst te nemen. Jij wordt weer een erkend prinses, mijn zus en mijn erfgenaam, en jij zult naast me rijden als ik mijn intrede in Londen maak.'

'Uwe majesteit bewijst mij een te grote eer,' zei Elizabeth heel lief.

'Zeg dat wel,' fluisterde Jane Dormer sissend in mijn oor. 'Sluw kreng.'

Lady Mary gebaarde dat we weer moesten opstappen, en Elizabeth draaide zich om naar haar paard en liet zich door haar stalknecht in het zadel helpen. Ze keek glimlachend om zich heen naar ons; ze zag mij in de livrei van een page schrijlings te paard zitten en haar blik gleed volkomen ongeïnteresseerd langs me heen. Ze herkende in mij niet het kind dat haar lang geleden met Torn Seymour in de tuin had gezien. Maar ik was wel in haar geïnteresseerd. Vanaf de eerste glimp die ik van haar had opgevangen, als de eerste de beste sloerie tegen een boom aan, had ze mij niet losgelaten. Ze had iets wat mij mateloos fascineerde. De eerste keer dat ik haar had gezien had ik een onbezonnen meisje gezien, een flirt, een trouweloze dochter, maar er had altijd meer aan haar gekleefd dan dat. Ze had de terechtstelling van haar minnaar overleefd, ze had het gevaar van wel tien complotten overleefd. Ze had haar verlangen in bedwang weten te houden, ze had het spel van de hoveling zeer bedreven gespeeld, beslist niet als zomaar een meisje. Ze was de lievelingszus van haar broer geworden, de protestantse prinses. Ze had buiten de samenzweringen van het hof gestaan en toch haarfijn geweten hoe ieders belangen lagen. Haar glimlach was volkomen zorgeloos, haar lach zo licht als vogelgezang, maar haar ogen waren zo scherp als die van een zwartogige kat wie niets ontgaat. Ik wilde alles, maar dan ook alles over haar weten, wilde alles weten wat ze deed, zei en dacht. Ik wilde weten of ze haar eigen goed zoomde, ik wilde weten wie haar plooikraag stijfde. Ik wilde weten hoe vaak ze die prachtige rode haardos waste. Zodra ik haar zag, in haar groene jurk aan het hoofd van zo'n grote groep mannen en vrouwen, op dat enorme witte paard, zag ik een vrouw die ik zelf ooit zou willen zijn. Een vrouw die trots was op haar schoonheid en die mooi was in haar trots; ik verlangde ernaar om ook tot zo'n vrouw uit te groeien. Lady Elizabeth was in mijn ogen iemand zoals Hannah de nar kon worden. Ik was zo lang een ongelukkig meisje geweest, en daarna zo lang een jongen, en zo lang een nar dat ik geen idee had hoe het was om een vrouw te zijn - ik raakte al van slag bij het idee alleen. Maar toen ik lady Elizabeth hoog op haar paard zag zitten, stralend van schoonheid en zelfvertrouwen, bedacht ik dat ik wel zo'n soort vrouw wilde zijn. Zoiets had ik nog nooit van mijn leven gezien. Deze vrouw gaf geen zier om onhandige maagdelijke bescheidenheid, deze vrouw zag eruit alsof ze de grond waarop ze liep kon opeisen. Maar ze was niet op een brutale manier schaamteloos, al haar rode haar, haar glimlachende gezicht en de energie die uit elke beweging sprak ten spijt. Ze legde alle bescheidenheid van een jonge vrouw aan den dag, met een glijdend glimlachje naar opzij naar de man die haar weer in het zadel tilde en een flirtende draaiing van haar hoofd toen ze de teugels oppakte. Ze zag eruit als iemand die alle genoegens van haar jeugdige vrouw-zijn kende, maar niet bereid was daarvan de pijnen te verdragen. Ze zag eruit als een jonge vrouw die wist wat ze wilde. Ik keek van haar naar lady Mary, de meesteres van wie ik was gaan hou-den, en ik bedacht dat het voor haar beter zou zijn als ze onmiddellijk plannen maakte om lady Elizabeth uit te huwelijken en ver weg te sturen. Geen enkele hofhouding zou met deze stokebrand in zijn midden vrede kennen en geen enkel koninkrijk zou zijn draai kunnen vinden als naast een ouder wordende koningin een troonopvolger zo vurig vlamde. 

Najaar 1553

Naarmate lady Mary haar draai vond in haar nieuwe leven als de volgende koningin van Engeland, realiseerde ik me dat ik het met haar eens over mijn eigen toekomst moest hebben. Het werd september, en ik kreeg mijn loon volgens de boekhouding van de koningin, net alsof ik een muzikant of echt een page was, of een van haar andere bedienden. Het was duidelijk dat ik de ene meester voor de andere had ingeruild. De koning aan wie ik als nar was toegewezen was dood, de lord die mij tot zijn vazal had gemaakt zat in de Tower, en lady Mary, op wie ik de hele zomer had geparasiteerd, was nu mijn meesteres. Geheel in tegenstelling tot de heersende stemming - aangezien het erop leek dat verder iedereen in het land met uitgestrekte handpalm naar het hof kwam om haar ervan te verzekeren dat zijn dorp zonder zijn eigen heldhaftige en op zichzelf staande inspanningen nooit voor haar gekozen zou hebben - dacht ik dat voor mij misschien wel het moment gekomen was om ontslag te nemen uit koninklijke dienst en terug te gaan naar mijn vader. Ik koos het moment heel zorgvuldig, vlak na de mis, toen lady Mary terugliep van haar kapel in Richmond en ze in een stille, verheven stemming was. Het moment waarop de hostie omhooggehouden werd was voor haar geen loos stukje theater - nee, voor haar duidde dat op de opgestane God, dat kon je aan haar ogen en aan haar serene glimlach zien. Ze raakte ervan in vervoering op een manier die ik alleen nog bij mensen had gezien die uit overtuiging een godsdienstig leven leidden. Toen ze na de mis terugliep, was ze eerder een abdis dan een koningin, en op dat moment ging ik naast haar lopen.

'Majesteit?'

'Ja, Hannah?' zei ze met een glimlach. 'Heb je wijze woorden voor me?'

'Ik ben een heel ongebruikelijke nar,' zei ik. 'Ik weet zelf ook wel dat ik maar heel zelden een uitspraak doe.'

'Je hebt gezegd dat ik koningin zou worden en daar heb ik me in de dagen dat ik bang was aan vastgehouden,' zei ze. 'Ik kan wel wachten tot het geschenk van de Heilige Geest weer in je vaart.'

'Daar wilde ik het met u over hebben,' zei ik onhandig. 'Ik heb net betaald gekregen van uw boekhouder...'

Ze zweeg. 'Heeft hij je te weinig betaald?' vroeg ze beleefd.

'Nee! Helemaal niet! Zo bedoelde ik het helemaal niet!' riep ik wanhopig uit. 'Nee, majesteit. Dit is de eerste keer dat u me hebt betaald. Hiervoor werd ik door de koning betaald. Maar ik ben bij hem in dienst gekomen toen de hertog van Northumberland mij vroeg om zijn nar te worden, en daarna heeft hij me naar u toe gestuurd om u gezelschap te houden. Ik wilde alleen maar zeggen dat u me, eh... niet hoeft te houden.'

Terwijl ik dat zei, liepen we haar privévertrekken binnen, en dat was maar goed ook, want ze liet een heel onkoninginneachtige gorgelende lach horen. 'Je bent niet verplicht, als het ware?'

Ik merkte dat ik ook moest glimlachen. 'Alstublieft, majesteit. Ik ben door toedoen van een gril van de hertog bij mijn vader weggehaald en vervolgens als nar aan de koning uitbesteed. Sindsdien heb ik deel uitgemaakt van uw hofhouding zonder dat u ooit om mijn gezelschap hebt gevraagd. Ik wilde alleen maar zeggen dat u me kunt wegsturen, want ik weet dat u nooit om me hebt gevraagd.'

Ze was onmiddellijk weer ernstig. 'Wil je graag naar huis, Hannah?'

'Niet per se, majesteit,' zei ik aarzelend. 'Ik hou veel van mijn vader, maar thuis ben ik zijn winkelbediende en drukker. Aan het hof is het natuurlijk leuker en interessanter.' De voorwaarde - als ik hier veilig ben hield ik voor me, maar die vraag speelde voor mij altijd op de voorgrond.

'Je hebt een verloofde, hè?'

'Ja,' zei ik, maar ik wuifde hem meteen weg. 'Maar we gaan de komende jaren nog niet trouwen.'

Ze glimlachte om mijn kinderlijke antwoord. 'Hannah, zou je bij mij willen blijven?' vroeg ze liefjes.

Ik knielde neer aan haar voeten en sprak vanuit mijn hart. 'Ja, dat zou ik wel willen,' zei ik. Ik vertrouwde haar, ik dacht bij haar veilig te zullen zijn. 'Maar ik kan u niet beloven dat ik weer een helderziende ingeving krijg.'

'Dat weet ik,' zei ze vriendelijk. 'Het is het geschenk van de Heilige Geest, en die waait waarheen hij wil. Ik verwacht niet van jou dat je mijn astroloog bent. Ik wil dat je mijn meidje bent, mijn vriendinnetje. Wil je dat zijn?'

'Ja, majesteit, heel graag,' zei ik, en ik voelde haar hand op mijn hoofd. Ze deed er even het zwijgen toe, terwijl haar hand zacht op mij rustte en ik voor haar knielde. 'Het komt maar heel zelden voor dat ik iemand tegenkom die ik kan vertrouwen,' zei ze zacht. 'Ik weet dat mijn vijanden je hebben betaald om naar mijn hof te komen, maar ik denk dat je gave van God komt, en ik geloof dat jij ook door God naar mij toe gestuurd bent. En je houdt nu toch ook van me, hè Hannah?'

'Ja, majesteit,' zei ik eenvoudigweg. 'Volgens mij móét iemand die u dient wel van u gaan houden.'

Ze glimlachte een beetje bedroefd. 'O, dat hoeft helemaal niet, hoor,' zei ze, en ik wist dat ze dacht aan de vrouwen die in de koninklijke kinderkamer tewerk waren gesteld en die betaald waren om van prinses Elizabeth te houden en het oudere kind te vernederen. Ze haalde haar hand van mijn hoofd en ik voelde dat ze een stap bij mij vandaan deed. Toen ik opkeek, zag ik haar naar het raam lopen om naar de tuin te kijken. 'Je kunt nu met me meegaan en me gezelschap houden,' zei ze zacht. 'Ik moet met zijn zus praten.'

Ik liep achter haar aan, haar vertrekken door en naar de galerij die uitzag over de rivier. De velden waren helemaal kaal en geel. Maar het was geen goede oogst geweest. Het had geregend tijdens de oogst, en als de boeren het graan niet konden drogen zouden de korrels gaan rotten en zou er niet genoeg zijn voor de winter, en dan zou er hongersnood in het land komen. En na de honger kwam de ziekte. Om onder deze natte luchten in Engeland een goede koningin te zijn moest je het weer naar je hand kunnen zetten, en zelfs lady Mary, die elke dag uren voor haar God op haar knieën lag, kreeg dat niet voor elkaar.

Er klonk geruis van een zijden onderrok, en ik keek om en zag dat lady Elizabeth aan de andere kant de galerij binnen was gekomen. De jonge vrouw registreerde mijn aanwezigheid en schonk me haar ondeugende glimlachje, alsof we op de een of andere manier bondgenoten van elkaar waren. Ik voelde me net één van twee schoolvriendinnen die voor een strenge onderwijzer werden geroepen, en ik merkte dat ik naar haar terug glimlachte. Dat lukte Elizabeth altijd: met een draaiing van haar hoofd eiste ze je vriendschap op. Toen richtte ze haar aandacht op haar zus.

'Maakt u het goed, majesteit?'

Lady Mary knikte en zei toen op koele toon: 'U wilde mij spreken?'

Het mooie bleke gezicht werd onmiddellijk ingetogen en ernstig. Lady Elizabeth liet zich op haar knieën vallen, waarbij, toen ze haar hoofd naar voren bracht, haar koperkleurige haardos om haar schouders viel. 'Zus, ik heb de indruk dat u ontriefd over mij bent.'

Lady Mary was even stil. Ik zag dat ze eigenlijk snel wilde toeschieten om haar halfzus omhoog te helpen. In plaats daarvan bleef ze op afstand en behield ze de koele toon in haar stem. 'En?' vroeg ze.

'Ik kan niets bedenken waarmee ik u ontriefd zou kunnen hebben, tenzij het erom gaat dat u mijn geloof wantrouwt,' zei lady Elizabeth, terwijl ze haar hoofd nog steeds boetvaardig gebogen hield.

'U gaat niet naar de mis,' merkte lady Mary stijfjes op. Het koperkleurige hoofd knikte. 'Dat weet ik. Heb ik u daarmee ontriefd?'

'Natuurlijk!' antwoordde lady Mary. 'Hoe kan ik nu van u houden als mijn zus wanneer u de Kerk weigert?'

'O!' Elizabeth slaakte een gilletje. 'Ik was al bang dat het daarom ging. Maar zus, u begrijpt me niet. Ik wil graag naar de mis. Maar ik ben bang geweest. Ik wilde niet met mijn onwetendheid te koop lopen. Het is zo onnozel... maar... ik weet niet hoe het moet...'Elizabeth hief haar betraande gezicht naar haar zus op. 'Niemand heeft me ooit geleerd wat ik moet doen. Ik ben niet in het geloof grootgebracht zoals u. Niemand heeft het me ooit geleerd. U moet weten dat ik opgevoed ben op Hatfield en dat ik daarna bij Katherine Parr heb gewoond, en zij was een zeer overtuigd protestant. Hoe had ik ooit de dingen moeten leren die u op de knie van uw moeder hebt geleerd? Alstublieft, zus, geef mij niet de schuld van mijn onwetendheid, want ik kan er niets aan doen. Toen ik klein was en we onder één dak woonden hebt u me ook uw geloof niet bijgebracht.'

'Het was mij zelfs verboden om het zelf te beoefenen!' riep lady Mary uit.

'Dan weet u hoe het voor mij geweest is,' zei Elizabeth op overredende toon. 'Geef mij niet de schuld van de fouten in mijn opvoeding, zus.'

'U kunt nu kiezen,' zei lady Mary ferm. 'U leeft nu aan een vrij hof. U mag kiezen.'

Elizabeth aarzelde. 'Kan ik les krijgen?' vroeg ze. 'Kunt u mij dingen aanraden om te lezen? Kan ik misschien met uw biechtvader praten? Ik ben me ervan bewust dat ik heel veel dingen niet begrijp. Wilt u mij hel-pen, majesteit? Wilt u mij de juiste weg wijzen?'

Je móést haar gewoonweg wel geloven. De tranen op haar wangen waren in elk geval echt, en ze had een kleur gekregen. Lady Mary trad zachtjes naar voren, stak voorzichtig haar hand uit en legde die op Elizabeths gebogen hoofd. De jonge vrouw beefde bij haar aanraking. 'Wees alstublieft niet boos op me, zus,' hoorde ik haar fluisteren. 'Ik ben nu helemaal alleen op de wereld; ik heb alleen u nog.'

Mary legde haar handen op de schouders van haar zus en hielp haar omhoog. Elizabeth was normaal gesproken een halve kop groter dan lady Mary, maar ze stond er zo verdrietig bij dat ze naar haar oudere zus op moest kijken.

'O, Elizabeth,' fluisterde Mary. 'Als u uw zonden opbiecht en u tot de ware Kerk wendt, zou u me heel gelukkig maken. Het enige wat ik wil, het enige wat ik ooit gewild heb, is dat dit land het ware geloof aanhangt. En als ik nooit zal trouwen en u na mij als de volgende maagdelijke koningin op de troon komt, als de volgende katholieke prinses, wat zouden we hier dan samen een prachtig koninkrijk kunnen opbouwen. Ik zal het land terugbrengen tot het ware geloof en u komt na mij en zorgt dat het onder de heerschappij van God blijft.'

'Daar zeg ik amen op,' fluisterde Elizabeth, en bij de vreugdevolle oprechtheid van haar stem dacht ik eraan hoe vaak ik al in de kerk had gestaan of bij de mis was geweest en 'amen' had gefluisterd, en dat dat, hoe heerlijk het ook klonk, niets hoefde te betekenen.

Het waren geen gemakkelijke tijden voor lady Mary. Ze bereidde zich voor op haar kroning, maar de Tower, waar de koningen van Engeland meestal de nacht voorafgaand aan hun kroning doorbrachten, zat vol verraders die nog maar een paar maanden geleden de wapens tegen haar hadden opgenomen.

Haar adviseurs, en dan met name de Spaanse ambassadeur, vertelden haar dat ze iedereen die betrokken was geweest bij de opstand ogenblikkelijk ter dood moest laten brengen. Als ze hen in leven liet zouden ze alleen maar ontevredenheid uitlokken; als ze dood waren, waren ze alras vergeten.

'Ik wil het bloed van dat domme kind niet aan mijn handen hebben,'

zei lady Mary.

Lady Jane had haar nicht een brief geschreven en bekend dat ze er verkeerd aan had gedaan om de troon in te nemen, maar dat ze onder dwang had gehandeld.

'Ik ken nicht Jane,' zei lady Mary op een avond zacht tegen Jane Dormer, terwijl de muzikanten op hun snaren zaten te tokkelen en het hof gaapte en wachtte tot men naar bed kon. 'Ik ken haar al sinds ze klein was, en ik ken haar bijna net zo goed als Elizabeth. Ze is een overtuigd protestant, en ze heeft haar hele leven aan haar studie gewijd. Ze is eerder een geleerde dan een meisje, onhandig als een veulen en in haar overtuiging primitief als een franciscaan. Zij en ik kunnen het niet over geloofszaken eens worden, maar ze heeft in het geheel geen wereldse ambities. Ze zou zichzelf nooit voor een van de door mijn vader genoemde erfgenamen plaatsen. Ze wist dat ik koningin zou worden en ze zou me nooit hebben ontkend. De zonde is gepleegd door de hertog van Northumberland en Janes vader samen.'

'U kunt niet iedereen gratie verlenen,' zei Jane Dormer bot. 'En ze is tot koningin uitgeroepen en heeft onder het staatsiebaldakijn gezeten. U kunt niet doen alsof dat niet gebeurd is.'

Lady Mary knikte. 'De hertog moest sterven,' beaamde ze. 'Maar daarmee is het wel genoeg. Ik laat de vader van Jane, de hertog van Suffolk, vrij, en Jane en haar echtgenoot Guilford kunnen tot na mijn kroning in de Tower blijven.'

'En Robert Dudley?' vroeg ik met een zo klein mogelijk stemmetje. Ze keek om zich heen en zag mij zitten, op het trapje voor haar troon, met haar hazewindhond naast me. 'O, zit jij daar, kleine nar?' zei ze vriendelijk. 'Ja, je oude meester zal terecht moeten staan wegens verraad, maar hij zal gevangen gehouden worden, en niet ter dood gebracht, tot hij weer veilig vrijgelaten kan worden. Kun je daarmee leven?'

'Zoals Uwe Majesteit goeddunkt,' zei ik gehoorzaam, maar mijn hart sprong op bij de gedachte dat hij in leven zou blijven.

'Degenen die zich om uw veiligheid bekommeren zullen daar niet blij mee zijn,' merkte Jane Dormer botweg op. 'Hoe kunt u nu in vrede leven als de mensen die u dood wilden hebben nog steeds vrij rondlopen? Hoe zorgt u ervoor dat ze geen complotten meer smeden? Denkt u dat ze ü gratie hadden verleend en hadden vrijgelaten als zij gewonnen hadden?'

Lady Mary glimlachte en legde haar hand op die van haar beste vriendin. 'Jane, deze troon heb ik van God gekregen. Niemand dacht dat ik Kenninghall zou overleven, niemand dacht dat ik zonder dat er ook maar een schot was gelost van Framlingham zou wegrijden. En toch heb ik met de zegen van het volk mijn intrede in Londen gedaan. God heeft mij ge-stuurd om koningin te worden. Ik zal wanneer ik maar kan Zijn genade tonen. Zelfs ten aanzien van de mensen die die niet kennen.'

Ik stuurde mijn vader een briefje waarin ik zei dat ik op Sint-Michielsdag zou komen. Ik haalde mijn loon op en liep door de donker wordende straten naar hem toe. Ik liep zonder vrees de straat op met mijn nieuwe, goed passende laarzen aan en met een klein zwaard aan mijn zij. Ik droeg de livrei van een geliefd koningin, niemand zou me lastigvallen, en als iemand dat wel deed kon ik mezelf, dankzij Will Somers, verdedigen. De deur van de boekwinkel was dicht, er scheen kaarslicht door de luiken, op straat was het stil. Ik klopte op de deur en die deed hij behoedzaam open. Het was vrijdagavond en de sabbatkaars zat verstopt onder een kan achter de toonbank, waar hij zijn heilige licht in het duister liet schijnen.

Mijn vader zag bleek toen ik de kamer binnenkwam, en met het vlugge inzicht van een medevluchteling wist ik dat hij van de klop op de deur was geschrokken. Zelfs wanneer hij me verwachtte, zelfs wanneer er geen reden tot angst was, sloeg zijn hart een slag over als er 's avonds werd aangeklopt. Ik wist dat dat bij hem zo werkte, want zo werkte het ook bij mij.

'Vader, ik ben het maar,' zei ik zacht, en ik knielde voor hem neer. Hij gaf me de zegen en hielp me overeind.

'Zo, dus je bent weer in dienst van het koninklijk hof,' zei hij met een glimlach. 'Het gaat je voor de wind, dochter.'

'Lady Mary is een fantastische vrouw,' zei ik. 'Dus ik heb het niet aan mezelf te danken dat het me voor de wind gaat. Als het had gekund had ik in het begin al de benen genomen, maar nu dien ik haar liever dan wie ook in het land.'

'Nog liever dan lord Robert?'

Ik keek even naar de dichte deur. 'Die kan ik niet dienen,' zei ik. 'Alleen de wachters van de Tower kunnen hem dienen, en ik hoop maar dat ze het goed doen.'

Mijn vader schudde zijn hoofd. 'Ik weet nog dat hij die dag hier kwam

- een man van wie je zou denken dat hij de halve wereld naar zijn hand kon zetten, en nu...'

'Ze laat hem niet ter dood brengen,' zei ik. 'Nu de hertog zelf dood is, zal ze iedereen genade schenken.'

Mijn vader knikte. 'Het zijn gevaarlijke tijden,' zei hij. 'Heer Dee zei laatst dat verandering in gevaarlijke tijden onbegonnen werk is.'

'Hebt u hem gezien?'

Mijn vader knikte. 'Hij kwam informeren of ik de laatste bladzijden had van een manuscript dat hij in zijn bezit heeft, of dat ik een ander exemplaar voor hem kon vinden. Het is een zorgwekkend verlies. Hij heeft het boek gekocht, waarin een alchemistisch procédé wordt beschreven, maar de laatste drie bladzijden ontbraken eraan.'

Ik glimlachte. 'Ging het om een recept voor goud? Dat op de een of andere manier niet compleet was?'

Mijn vader glimlachte terug. Het was een vast grapje bij ons in de familie dat we als Spaanse edellieden konden leven van de opbrengst van de alchemistische boeken die het recept voor de steen der wijzen beloofden te geven: de instructies om een eenvoudig metaal in goud te veranderen, het elixir van het eeuwige leven. Mijn vader had tientallen boeken over dat onderwerp, en toen ik klein was, had ik gesmeekt of hij me die wilde laten zien, zodat we de steen konden maken en rijk zouden worden. Maar hij had me een duizelingwekkende verzameling mysteriën, afbeeldingen, gedichten, toverspreuken en gebeden laten zien, en uiteindelijk was er niemand wijzer of rijker van geworden. Veel mannen, geniale mannen, hadden het ene boek na het andere gekocht om de raadsels te vertalen die van oudsher werden gebruikt om het geheim van de alchemie te verhullen, en geen van hen was daarna ooit naar ons toe gekomen om te zeggen dat hij het geheim had gevonden en nu het eeuwige leven genoot.

'Als er iemand is die erachter kan komen en goud kan maken, is het wel John Dee,' zei mijn vader. 'Hij is een uiterst diepzinnig denker en student.'

'Dat weet ik,' zei ik, en ik dacht aan de middagen dat ik op zijn hoge kruk had gezeten en de ene na de andere passage in het Grieks of Latijn had gelezen, terwijl hij net zo vlug vertaalde als ik sprak, omringd door het gereedschap van zijn ambacht. 'Maar denkt u dat hij in de toekomst kan kijken?'

'Hannah, deze man kan zien wat er om de hoek gebeurt! Hij heeft een machine gemaakt die over of om gebouwen heen kan kijken. Hij kan de loop van de sterren voorspellen, hij kan de bewegingen van het tij nieten en voorspellen, hij is een landkaart aan het maken die gebruikt kan worden om langs de hele kust te navigeren.'

'Ja, die heb ik gezien,' viel ik hem bij, en ik bedacht dat ik die voor het laatst op het bureau van de vijanden van de koningin had gezien. 'Hij moet wel opletten wie zijn werk gebruikt.'

'Zijn werk is zuiver voor studie bedoeld,' zei mijn vader ferm. 'Je kunt hem er niet de schuld van geven dat mensen gebruikmaken van zijn uitvindingen. Hij is een groot man, de dood van zijn werkgever betekent niets. Als de hertog en zijn hele familie allang vergeten zijn, zal hij nog in de herinnering voortleven.'

'Maar lord Robert wordt niet vergeten,' zei ik overtuigd.

'Zelfs hij wordt vergeten,' meende mijn vader. 'Laat mij je dit vertellen, kind: ik heb nog nooit een man ontmoet die sneller kan lezen en woorden, tabellen, mechanische diagrammen en zelfs geheimtaal beter begrijpt dan deze John Dee. O! Dat zou ik bijna vergeten. Hij heeft een paar boeken besteld die bij lord Robert in de Tower moeten worden afgeleverd.'

'O ja?' vroeg ik, plotseling een en al aandacht. 'Zal ik die namens hem naar lord Robert brengen?'

'Zodra ik ze binnen heb,' zei mijn vader vriendelijk. 'En, Hannah, als je lord Robert ziet...'

'Ja?'

'Querida, dan moet je hem vragen of hij je wil ontslaan en dan moet je afscheid van hem nemen. Hij is een verrader die ter dood veroordeeld is. Het is hoog tijd dat je afscheid van hem neemt.'

Ik had ertegen in willen gaan, maar mijn vader stak zijn hand op. 'Ik beveel het je, dochter,' drong hij aan. 'We leven in dit land als padden onder de ploegschaar. We kunnen niet nog meer gevaar voor eigen leven nemen. Je moet afscheid van hem nemen. Hij is een bekend verrader. We mogen vooral niet met hem in verband gebracht worden.'

Ik boog mijn hoofd.

'Daniel wil het ook.'

Toen ik dat hoorde, keek ik weer op. 'Hoezo, wat weet hij daar nou van?'

Mijn vader glimlachte. 'Hij is geen onnozele jongen, Hannah.'

'Hij komt niet aan het hof. Hij weet helemaal niet hoe het er daar aan toegaat.'

'Hij wordt een heel goede arts,' zei mijn vader vriendelijk, "s Avonds komt hij hier vaak naartoe en dan leest hij de boeken over kruiden en geneesmiddelen. Hij bestudeert de Griekse teksten over gezondheid en ziekte. Je moet niet denken dat hij, louter en alleen omdat hij geen Spanjaard is, onnozel zou zijn.'

'Maar hij kan gewoonweg niets weten over de kundigheid van de Moorse artsen,' zei ik. 'En u hebt me zelf verteld dat die de beste ter wereld zijn. Dat ze alles wat de Grieken wisten geleerd hebben en toen nóg verder zijn gegaan.'

'Ja,' gaf mijn vader toe. 'Maar hij is een bedachtzame jongeman, een harde werker, en hij heeft talent voor studeren. Hij komt hier twee keer per week om te lezen. En hij informeert altijd naar jou.'

'O ja?'

Mijn vader knikte. 'Hij noemt je zijn prinses,' zei hij. Even was ik zo verbaasd dat ik geen woord kon uitbrengen. 'Zijn prinses?'

'Ja,' zei mijn vader, en hij moest glimlachen omdat ik het niet begreep.

'Hij praat als een jongeman die verliefd is. Hij komt naar me toe en vraagt:

"Hoe gaat het met mijn prinses" - en daarmee bedoelt hij jou, Hannah.'

De kroning van mijn meesteres, lady Mary, zou plaatsvinden op de eerste dag van oktober, en het hele hof, de hele stad Londen en het hele land waren een groot deel van de zomer bezig geweest met de voorbereidingen van de viering, waarmee de dochter van Hendrik eindelijk op zijn troon zou kunnen plaatsnemen. In de mensenmassa in de straten van Londen ontbraken bepaalde gezichten. Overtuigde protestanten, die de oprechte belofte van de koningin dat ze verdraagzaam zou zijn niet vertrouwden, hadden al doodsbang de benen genomen en waren overzee in ballingschap gegaan. In Frankrijk waren ze vriendelijk onthaald - de traditionele vijand van Engeland maakte zich weer klaar voor de strijd. In de raad van de koningin ontbraken ook een paar gezichten: de vader van de koningin zou zich hebben afgevraagd waar een aantal van zijn gunstelingen was gebleven. Sommigen schaamden zich ervoor hoe ze haar in het verleden hadden behandeld, een aantal protestanten wilde haar niet dienen, en weer anderen hadden het fatsoen om thuis te blijven in hun bekeerde abdij. Maar de rest van het hof, de stad en het land kwam met duizenden tegelijk de straat op om de nieuwe koningin te begroeten, de koningin wier rechten zij tegen de andere, protestantse eisers hadden verdedigd, de katholieke koningin van wie ze wisten dat ze heel vurig geloofde, hetgeen niet wegnam dat ze aan dat geloof toch de voorkeur gaven. Het was een sprookjesachtige kroning — de eerste die ik ooit had meegemaakt. Het was een schouwspel dat wel uit een van de verhalenboeken van mijn vader leek te komen. Een prinses in een gouden koets, in een mantel van blauw fluweel, afgezet met wit hermelijn, die door de straten van haar stad reed, die behangen waren met wandtapijten, langs fonteinen die wijn spoten, zodat de lucht er warm en doordringend naar rook, langs mensenmassa's die het uitschreeuwden van blijdschap toen ze hun prinses, hun maagdelijke koningin zagen, terwijl ze stilhield bij groepjes kinderen die lofliederen zongen ter ere van de vrouw die gevochten had om koningin te worden en die het oude geloof weer terugbracht. In het tweede rijtuig zat de protestantse prinses, maar het gejuich voor haar viel in het niet vergeleken bij het gebrul waar de petieterige koningin elke keer dat haar koets een bocht om ging mee werd begroet. Bij prinses Elizabeth in het rijtuig was de verwaarloosde koningin van Hendrik, Anna van Kleef, dikker dan ooit, met een bereidwillige glimlach voor de menigte en de veelzeggende glanzende blik, vond ik, van de ene overlevende tot de andere. En achter dat rijtuig kwamen zesenveertig adellijke dames van het hof en uit het land, te voet en op hun paasbest gekleed, hoewel ze er tegen de tijd dat ze vanaf Whitehall bij de Tower waren aangekomen niet meer zo kwiek bij liepen. Achter hen in de stoet officieren van de hofhouding kwamen alle laaggeplaatste edelen en functionarissen, onder wie ik. Sinds ik in Engeland was aangekomen had ik mezelf als vreemdeling beschouwd, als vluchteling voor een terreur waarvan ik net moest doen alsof ik er helemaal niet bang voor was. Maar toen ik met Will Somers, de geestige nar, naast me in de kroningsprocessie van de koningin meeliep, met mijn gele muts op mijn hoofd en mijn narrenbel aan een stok in mijn hand, had ik het gevoel dat ik er toch wel mocht zijn. Ik was de nar van de koningin, en mijn lotsbestemming had bepaald dat ik vanaf het eerste moment van haar verraad bij haar was geweest, tot en met haar vlucht en het moment waarop ze zichzelf moedig tot koningin had uitgeroepen. Zij had haar troon verdiend en ik had mijn plekje naast haar verdiend.

Het interesseerde me niet dat ik als nar te boek stond. Ik was de heilige nar, van wie bekend was dat ze over zienersgaven beschikte, en dat ze deze dag had voorspeld, waarop de koningin haar rechtmatige plaats kon innemen. Er waren zelfs mensen die een kruis sloegen wanneer ik langskwam en daarmee de macht die aan mij was toegekend erkenden. Dus liep ik met opgeheven hoofd in de stoet mee en was ik niet bang dat al die ogen die op mij gericht waren mijn olijfkleurige huid en mijn donkere haar zouden zien en me voor een Spanjaard zouden uitmaken, of nog erger. Ik beschouwde mezelf die dag als een Engelse vrouw, met een verklaarde liefde voor mijn koningin en mijn tweede vaderland; en ik was er blij mee.

We sliepen die nacht in de Tower, en de volgende dag werd lady Mary tot koningin van Engeland gekroond, met haar zus Elizabeth in haar gevolg, die als eerste voor haar knielde en haar trouw beloofde. Ik kon hen bijna niet zien, want ik zat helemaal achteraan in de Abbey, waar ik langs een edelman van het hof heen tuurde. Mijn zicht werd hoe dan ook verblind door tranen en door de wetenschap dat mijn lady Mary op haar troon was aanbeland, met haar zus naast zich, en dat haar levenslange strijd om erkenning en rechtvaardigheid eindelijk voorbij was. God (hoe Zijn naam ook moge luiden) had haar eindelijk gezegend; ze had gewonnen. De koningin en haar zus mochten nog zo'n eensgezinde indruk hebben gemaakt toen Elizabeth voor haar neerknielde, lady Elizabeth bleef het gebedenboek van haar broer aan een kettinkje om haar middel dragen, je zag haar altijd alleen maar in een uiterst ingetogen jurk en ze kwam zelden naar de mis. Ze had de wereld niet duidelijker kunnen laten merken dat zij het protestantse alternatief was voor de koningin aan wie ze net nog levenslange trouw had gezworen. Maar zoals altijd bij Elizabeth was er niets waar de koningin specifiek kritiek op kon hebben - het ging meer om wat ze uitstraalde: de manier waarop ze altijd enige afstand hield, een bepaalde houding waaruit sprak dat ze het er, spijtig genoeg, niet helemaal mee eens kon zijn. Nadat dit een paar dagen zo had voortgeduurd, stuurde de koningin Elizabeth een afgemeten boodschap met de mededeling dat er van haar werd verwacht dat ze de volgende ochtend de mis bijwoonde, samen met de rest van het hof. Toen we ons klaarmaakten om het audiëntievertrek van de koningin te verlaten, kwam het antwoord. De koningin, die haar hand uitstak naar haar gebedenboek, draaide haar hoofd om en zag een van Elizabeths hofdames met een boodschap van lady Elizabeth in de deuropening staan.

'Ze vraagt of ze zich vandaag mag excuseren, en zegt dat ze zich niet goed voelt.'

'Hoezo, wat scheelt er dan aan?' vroeg de koningin een beetje vinnig.

'Gisteren mankeerde haar anders niets.'

'Ze heeft erge buikpijn,' antwoordde de hofdame. 'Haar hofdame, mevrouw Ashley, zegt dat ze zich niet goed genoeg voelt om naar de mis te gaan.'

'Zeg maar tegen lady Elizabeth dat ik haar vanochtend beslist in mijn kapel verwacht,' zei lady Mary heel kalm, terwijl ze zich weer naar haar eigen hofdame omdraaide en haar gebedenboek aanpakte. Ik zag echter dat haar handen beefden toen ze de bladzijden omsloeg om te zoeken waar ze gebleven waren.

We stonden op de drempel van lady Mary's vertrekken; de wachter wilde net de deur openzwaaien, zodat we de galerij door konden lopen die vol stond met mensen die haar geluk wilden wensen, toeschouwers en rekwestranten, toen via een zijdeur een van de andere hofdames van Elizabeth naar binnen glipte.

'Majesteit,' fluisterde ze, klaar om haar boodschap af te leveren. De koningin draaide niet eens haar hoofd om. 'Zeg tegen lady Elizabeth dat ik haar bij de mis verwacht,' zei ze, en ze knikte tegen de wachter. Hij deed de deur open en we hoorden de zachte kreet van ontzag waarmee de koningin overal waar ze kwam begroet werd. De mensen zegen allemaal neer in buigingen, en ze liep tussen hen door, met op haar wangen twee vuurrode vlekken, die erop wezen dat ze boos was, terwijl de hand waarin ze haar rozenkrans van koraal hield, beefde.

Lady Elizabeth kwam verlaat bij de mis binnen; we hoorden haar zuchten toen ze door de volle galerij sloop, bijna dubbelgeslagen van gêne. Er klonk een bezorgd gemompel om het jonge meisje dat krom liep van de pijn. Ze liet zich achter de koningin in een kerkbank glijden en we hoorden haar verstaanbaar tegen een van haar hofdames fluisteren: 'Martha, als ik flauwval, houdt u me dan op de been?'

De koningin had haar aandacht bij de priester die de mis opdroeg, met zijn rug naar haar toe, een en al oog voor het brood en de wijn die voor hem stonden. Voor Mary, maar ook voor de priester, was dit het enige moment van de dag dat werkelijk betekenisvol was; de rest was werelds vertoon. Wij, zondaars, konden natuurlijk bijna niet wachten tot het werelds vertoon zijn aanvang weer zou nemen. Lady Elizabeth verliet de kerk in het gevolg van de koningin, met haar armen om haar buik geklemd, kreunend. Ze kon bijna niet lopen en haar gezicht was zo bleek dat het wel leek alsof ze het met rijstebloem geblanket had. De koningin ging fier voorop, met een barse uitdrukking op het gezicht. Toen ze bij haar vertrekken was, beval ze dat de deuren naar de publieke galerij gesloten moesten worden om het bezorgde gemompel buiten te sluiten over de bleekheid van lady Elizabeth, haar verzwakte tred en de wreedheid van de koningin die erop stond dat zo'n zieke vrouw de mis bijwoonde.

'Dat arme kind hoort in bed te liggen,' zei een vrouw duidelijk verstaanbaar terwijl de deur net voor haar neus gesloten werd.

'Inderdaad,' zei de koningin bij zichzelf.