Winter 1554

Op een gegeven moment wilde ik dat ik haar toen had gewaarschuwd. De hertog van Norfolk nam de leerjongens uit Londen en de garde van de koningin zelf mee en rukte met hen op naar Kent, alwaar hem een treffen te wachten stond met de troepenmacht van Wyatt, voor een gedenkwaardige strijd die de mannen in een dag tijd uit Kent had moeten verjagen. Maar zodra het koninklijk leger tegenover de mannen van Wyatt stond en hun eerlijke gezichten en hun vastberadenheid zag, gooiden onze manschappen, die gezworen hadden de koningin te zullen beschermen hun mutsen in de lucht en riepen: 'We zijn allemaal Engelsen!'

Er werd geen schot gelost. Ze omhelsden elkaar als broers en keerden zich tegen hun bevelhebber, als één man tegen de koningin. De hertog probeerde zijn hachje te redden en ging als een haas terug naar Londen; hij had dus niets anders gedaan dan een geoefende troepenmacht aan het bijeengeraapte zootje van Wyatts leger toe te voegen, dat nu nog sneller en nog vastbeslotener was, en tot aan de poorten van Londen oprukte. De matrozen op de oorlogsschepen op de Medway, die altijd al vooraan stonden om hun mening te geven, deserteerden en liepen als één man over naar Wyatt, waarbij ze, met elkaar verbonden in hun haat jegens Spanje, de koningin in de steek lieten, vastbesloten om een protestantse Engelse koningin te krijgen. Ze namen de kleine wapens van de schepen mee, de voorraden, en hun kwaliteiten als vechtersbazen. Ik herinnerde me hoe door de scheepscompagnieën uit Yarmouth voor ons op Framlingham alles er anders uit was komen te zien. Toen de matrozen zich in-dertijd bij ons hadden aangesloten om op land te vechten, hadden we geweten dat het een strijd van het volk was en dat het verenigde volk niet verslagen kon worden. Nu had het zich wederom verenigd, maar dit keer tegen ons. Toen de koningin het nieuws van de Medway hoorde, realiseerde ze zich volgens mij wel dat ze verloren had. Ze belegde een vergadering met een sterk uitgedunde raad, in een kamer waar de scherpe geur van angst hing.

'De helft is naar hun buitenhuis gevlucht,' zei ze tegen Jane Dormer, terwijl ze naar de lege stoelen rond de tafel keek. 'En ze zullen onderhand wel brieven aan Elizabeth aan het schrijven zijn, in een poging de zaak in evenwicht te brengen en zich bij de winnende partij aan te sluiten.'

Ze werd overladen met adviezen. De mensen die aan het hof waren gebleven waren onder te verdelen in mannen die zeiden dat ze het huwelijk moest afzeggen en moest beloven een protestantse prins als echtgenoot te kiezen, en mannen die haar smeekten de Spanjaarden te hulp te roepen om de opstand met een kenmerkend staaltje wreedheid de kop in te drukken.

'En op die manier zeker aan iedereen laten zien dat ik niet in mijn eentje kan regeren!' riep de koningin uit. Het leger van Thomas Wyatt, versterkt met rekruten uit elk dorp langs de weg naar Londen, bereikte op een golf van enthousiasme de zuidelijke oever van de Theems, alwaar het tot de ontdekking kwam dat de London Bridge omhooggetrokken was om het tegen te houden en de kanonnen van de Tower op de zuidelijke oever gericht stonden.

'Ze mogen het vuur niet openen,' bepaalde de koningin.

'Maar, majesteit, om Gods wil...'

Ze schudde haar hoofd. 'Wilt u dat ik het vuur open op Southwark, een dorp dat mij als koningin zo hartelijk heeft onthaald? Ik ga de bevolking van Londen niet beschieten.'

'De rebellen hebben hun kampement nu binnen schootsafstand opgeslagen. We zouden het vuur kunnen openen en hen met één kanonnade wegvagen.'

'Ze zullen daar moeten blijven totdat wij een leger op de been kunnen brengen om hen te verjagen.'

'Majesteit, u hebt geen leger. Er zijn geen mannen meer die voor u willen vechten.'

Ze zag bleek, maar ze haperde geen moment. 'Ik heb nóg geen leger,' zei ze met nadruk. 'Maar ik ga er uit de goede mannen van Londen een verzamelen.'

Tegen het advies van haar raad in, terwijl de vijandelijke legermacht elke dag dat hun kampement op de zuidoever van de stad duurde groter werd, zonder uitgedaagd te worden, trok de koningin haar voorname staatsiegewaad aan en ging ze naar de Guildhall om de burgemeester en het volk te spreken. Jane Dormer, haar andere hofdames en ik gingen met haar mee, zo voornaam mogelijk gekleed en met een zelfverzekerd gezicht, hoewel we wisten dat we een ramp tegemoet gingen.

'Ik begrijp niet waarom jij meegaat,' zei een van de oudere raadsheren fel tegen me. 'Ze heeft al genoeg narren in haar gevolg.'

'Maar ik ben een heilige nar, een onschuldige nar,' zei ik brutaal. 'En hier zijn er maar weinig onschuldig. U hoort er in elk geval niet bij, zou ik zo zeggen.'

'Dat ik hier bén betekent al dat ik een nar ben,' zei hij zuur. Van de hele raad van de koningin, en in elk geval van al haar hofdames, hadden alleen Jane en ik de hoop dat we Londen levend zouden kunnen verlaten; maar Jane en ik hadden haar op Framlingham gezien, en wij wisten dat je deze koningin tegen alle verwachtingen in moest blijven steunen. We zagen de scherpe blik in haar donkere ogen en de trots in haar houding. We hadden gezien hoe ze haar kroon op haar kleine donkere hoofd had gezet en hoe ze tegen zichzelf in de spiegel had geglimlacht. We hadden een koningin gezien die niet vervuld was van angst voor een onverslaanbare vijand, maar die met haar leven speelde alsof het om een spelletje ringen werpen ging. Ze was op haar allerbest wanneer God en zij rampen het hoofd boden; met een vijand voor de poorten van Londen kon je je geen betere koningin wensen.

Maar dat nam allemaal niet weg dat ik bang was. Ik had gezien hoe mannen en vrouwen met geweld gedood waren, ik had de vuren geroken waarop ketters waren verbrand. Ik wist, zoals maar weinig van haar hofdames wisten, wat dat was, de dood.

'Ga je met me mee, Hannah?' vroeg ze vriendelijk toen ze de trap naar de Guildhall op liep.

'Natuurlijk, majesteit,' zei ik met koude lippen.

Ze hadden een troon voor haar in de Guildhall neergezet en half Lon-den was puur uit nieuwsgierigheid toegestroomd om de koningin voor haar leven te horen pleiten. Toen ze opstond - een kleine gestalte onder de zware gouden kroon, in de zware staatsiegewaden gekleed - dacht ik heel even dat ze hen niet zou kunnen overtuigen dat ze vertrouwen in haar moesten blijven houden. Ze zag er kwetsbaar uit, ze zag er veel te veel uit als een vrouw die inderdaad door haar echtgenoot overvleugeld zou worden. Ze zag eruit als een vrouw die je niet kon vertrouwen. Ze deed haar mond open om iets te zeggen, maar er kwam geen geluid uit. 'God, alstublieft, laat haar iets zeggen.' Ik dacht dat ze van angst haar stem was kwijtgeraakt en dat Wyatt net zo goed nu meteen de hal binnen kon marcheren en de troon voor lady Elizabeth kon opeisen, want de koningin kon zichzelf toch niet verdedigen. Maar op dat moment klonk bulderend haar stem, zo luid alsof ze elk woord schreeuwde, maar helder en mooi als een koorzanger die met Kerstmis in de kapel zong. Ze vertelde hun alles, zo eenvoudig als wat. Ze vertelde hun het verhaal van haar troonopvolging; dat ze de dochter van een koning was en dat ze de macht van haar vader opeiste, en hun trouw. Ze hielp hen eraan herinneren dat ze ongehuwd was, dat ze geen kind had en dat ze van haar onderdanen hield zoals alleen een moeder van haar kind kon houden, dat ze van hen hield als een meesteres en dat ze, doordat ze zo ontzettend veel van hen hield, er niet aan twijfelde dat zij ook van haar hielden. Ze was verleidelijk. Onze Mary, die wij ziek, belegerd, moederziel alleen, praktisch onder huisarrest, en slechts één keer als bevelhebber hadden gezien, stond voor hen en straalde van hartstocht, totdat haar vuur op hen oversloeg en zij er deel van uitmaakten. Ze beloofde hun plechtig dat ze ten gunste van hen trouwde, louter en alleen om hun een erfgenaam te geven, en dat ze, als hun dat niet de beste keus leek, voor hen zou leven en sterven als een maagd, dat ze hun koningin was en dat het haar niets uitmaakte of ze een man had of niet. Het enige wat telde was de troon, die van haar was, en de erfenis, die haar zoon toeviel. Er was niets belangrijker. Er kon ook nooit iets belangrijker zijn dan dat. Ze zou op hun advies afgaan wat betreft haar huwelijk, net zoals in alle andere kwesties. Ze zou over hen heersen als een zelfstandige koningin, of ze nu getrouwd was of niet. Ze was van hen, zij waren van haar, daar kon niets iets aan veranderen.

Toen ik de hal door keek, zag ik dat de mensen begonnen te glimlachen en daarna te knikken. Dit waren mannen die van een koningin wilden houden, die het gevoel wilden hebben dat je de wereld kon vasthouden, dat een vrouw aan haar verlangens kon vasthouden, dat een land veilig gemaakt kon worden, dat verandering tegengehouden kon worden. Ze beloofde hun dat ze, als ze haar trouw zouden blijven, zij hun ook trouw zou zijn, en toen glimlachte ze naar hen, alsof het allemaal maar een spelletje was. Ik kende die glimlach en ik kende die toon; het waren dezelfde als op Framlingham, toen ze had gevraagd waarom zij niet, terwijl ze alles tegen zich had, met een leger mocht uitrukken. Waarom zij niet voor haar troon mocht vechten. En nu zag het er wederom heel slecht voor haar uit: bij Southwark had een populair leger zijn kampement opgeslagen, een populaire prinses rukte tegen haar op, terwijl de grootste macht in Europa tegen haar gemobiliseerd was en haar bondgenoten nergens te bekennen vielen. Mary schudde haar hoofd onder de zware kroon en de stralen van de diamanten schoten in pijlen van licht het vertrek rond. Ze glimlachte om de enorme menigte Londenaren, alsof al die mensen haar stuk voor stuk aanbaden - en dat deden ze op dat moment ook.

'En nu,'dierbare onderdanen, verzamel uw moed, ga deze rebellen te lijf en vrees hen niet, want ik verzeker u dat ik hen in het geheel niet vrees!'

Ze was weergaloos. Ze gooiden hun mutsen in de lucht, ze juichten alsof ze de Heilige Maagd in eigen persoon was. En ze renden naar buiten en vertelden het nieuws aan iedereen die geen plaatsje in de Guildhall had weten te bemachtigen, totdat de hele stad gonsde van de woorden van de koningin, die had gezworen dat ze als een moeder voor hen zou zijn, als een meesteres, en dat ze zo veel van hen hield dat ze ook best niét wilde trouwen, als zij dat wilden, zolang zij ook maar van haar hielden. Londen ging helemaal uit zijn dak voor Mary. De mannen boden aan om tegen de rebellen op te rukken, de vrouwen scheurden hun beste goed aan repen om als verband te dienen en bakten brood voor de vrijwillige soldaten om in hun ransel mee te nemen. De mannen boden zich met honderden tegelijk aan; met duizenden was de strijd gewonnen; niet toen Wyatts leger een paar dagen later in het nauw gedreven en verslagen werd, maar op die ene middag, door Mary, met haar beide voeten op de grond, haar hoofd geheven, stralend van moed, die hun vertelde dat ze als ongehuwde koningin hun liefde voor haar eiste, net zoals zij hun de hare schonk.

De koningin kwam er wederom achter dat het moeilijker was om de troon te behouden dan om hem te verkrijgen. De dagen na de opstand was ze in gevecht gewikkeld met haar geweten, want ze moest antwoord geven op de prangende vraag wat er met de rebellen moest gebeuren die tegen haar in opstand waren gekomen en die zo dramatisch waren verslagen. Het was wel duidelijk dat God deze Mary op zijn troon wilde beschermen, maar God liet niet met zich spotten. Mary moest zichzelf ook beschermen.

ledere adviseur die ze raadpleegde hield haar met klem voor dat het rijk geen vrede zou kennen als zij het netwerk van oproerkraaiers niet liet arresteren, liet berechten op beschuldiging van verraad en ter dood liet brengen. Van een weekhartige koningin mocht geen genade meer verwacht worden. Zelfs de mensen die de koningin er in het verleden om geprezen hadden dat ze lady Jane en de gebroeders Dudley voor de veiligheid in de Tower had opgesloten, drongen er nu bij haar op aan er een eind aan te maken en ze naar het schavot te sturen. Het deed er niet toe dat Jane deze opstand niet had geleid, net zoals het er niet toe deed dat ze de opstand die haar op de troon had gebracht niet had geleid. Haar hoofd wilden ze kronen, dus haar hoofd moest ook maar van haar romp gescheiden worden.

'Ze zou met u hetzelfde doen, majesteit,' mompelden ze tegen haar.

'Het is nog maar een kind van zestien,' antwoordde de koningin, met haar vingers tegen haar pijnlijke slapen gedrukt.

'Haar vader heeft zich omwille van haar zaak bij de rebellen aangesloten. De anderen omwille van prinses Elizabeth. Deze twee jonge vrouwen zijn uw duisterste schaduwen. Deze jonge vrouwen zijn uw gezworen vijanden. Hun bestaan betekent dat u voortdurend in levensgevaar verkeert. Ze moeten allebei om hals gebracht worden.'

De koningin nam hun harde advies mee naar haar bidstoel. 'Jane is enkel schuldig aan haar afstamming,' fluisterde de koningin, terwijl ze opkeek naar het beeld van Christus aan het kruis. Ze wachtte, alsof ze hoopte dat er een wonder zou geschieden en ze antwoord zou krijgen.

'En U weet, net als ik, dat Elizabeth ook echt schuldig is,' zei ze heel zacht. 'Maar hoe kan ik nu mijn nichtje en mijn zus naar het schavot sturen?'

Jane Dormer keek even snel naar mij en wij schoven onze krukken zo dat ze het zicht van de andere hofdames blokkeerden en ze ook niets meer konden horen. De koningin die op haar knieën lag mocht niet afgeluisterd worden. Ze raadpleegde de enige adviseur die ze ook echt vertrouwde. Ze legden de keuzes die ze moest maken voor de naakte doorboorde voeten van haar Heer neer.

De raad zocht naar bewijzen voor Elizabeths samenzwering met de rebellen, en men vond genoeg om haar er meer dan tien keer voor te kunnen verhangen. Ze had contact gehad met Thomas Wyatt en met sir William Pickering, zelfs nog op het moment dat de opstand in gang was gezet. Ik wist dat ze met het gemak van een ervaren samenzweerder een boodschap van mij had aangenomen. Het leed in mijn oog geen twijfel, het leed in het oog van de koningin geen twijfel dat als de opstand was geslaagd - hetgeen gebeurd zou zijn als Edward Courtenay niet zo dom was geweest - nu koningin Elizabeth aan het hoofd van de raad had gezeten en zich had afgevraagd of ze het executiebevel voor haar halfzus en nichtje moest ondertekenen. Het leed in mijn oog geen twijfel dat koningin Elizabeth ook uren op haar knieën zou doorbrengen. Maar Elizabeth zou wel tekenen.

Een wachter klopte op de deur en keek het stille vertrek in.

'Wat is er?' vroeg Jane Dormer heel zacht.

'Een boodschap voor de nar, aan de zijpoort,' zei de jongeman. Ik knikte en sloop de kamer uit, liep het voorname audiëntievertrek door, waar toen ik de deur van de privévertrekken van de koningin opendeed, een belangstellend geroezemoes van de kleine menigte opsteeg, en stapte naar buiten. Het waren allemaal rekwestranten, van het platteland: uit Wales, Devon en Kent - de gebieden die tegen de koningin in opstand waren gekomen. Ze kwamen nu om genade vragen, genade van een koningin die ze uit het zadel hadden willen werken. Toen de deur voor mij openging, zag ik hun hoopvolle gezichten en het verbaasde me helemaal niet dat ze uren op haar knieën lag en de wil van God probeerde te ontwaren. De koningin was genadig geweest voor degenen die haar één keer haar troon hadden ontnomen; zou ze nog een keer genade tonen? En de volgende keer dan, en de keer daarop?

Ik hoefde deze verraders geen hoofse beleefdheid te tonen. Ik keek boos naar hen en baande me met mijn ellebogen een weg tussen hen door. Ik voelde zonder meer een onverzettelijke haat jegens hen, omdat zij niet één keer, maar twee keer geprobeerd hadden de koningin uit het zadel te werken, en nu naar het hof kwamen, terwijl ze hun muts in hun handen verdraaiden en hun hoofd gebogen hielden, om haar permissie te vragen om naar huis te mogen en weer tegen haar samen te zweren. Ik liep langs hen heen en ging de stenen wenteltrap naar de poort af. Ik betrapte mezelf erop dat ik hoopte dat Daniel er zou staan, en dus was ik teleurgesteld toen ik een page zag, een jongen die ik niet kende, eenvoudig gekleed, zonder livrei en zonder ordeteken.

'Wat moet u van me?' vroeg ik, meteen op mijn hoede.

'Of u deze boeken naar lord Robert wil brengen,' zei hij eenvoudig, en hij stak me twee boeken toe - een gebedenboek en het Nieuwe Testament.

'Van wie komen die?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Hij wil ze hebben,' zei hij. 'Mij is gezegd dat u ze maar al te graag naar hem toe brengt.' Zonder op mijn antwoord te wachten verdween hij in het duister en rende hij half gebukt langs de beschuttingvan de muur, mij met twee boeken in mijn armen achterlatend. Voor ik het paleis weer binnenging, draaide ik beide boeken om en keek ik of er verborgen boodschappen op het laatste blad stonden. Er stond niets. Ik kon ze naar hem toe brengen als ik dat wilde. Maar dat was het 'm nou net: ik wist niet of ik dat wel wilde.

Ik koos ervoor om de volgende ochtend, op klaarlichte dag, naar de Tower te gaan, alsof ik niets te verbergen had. Ik liet de wachter bij de deur de boeken zien, en dit keer bladerde hij ze door en bekeek hij de rug alsof hij zeker wilde weten dat er niet iets in verstopt zat. Hij sloeg een blik op de tekst.'Wat is dit?'

'Grieks,' zei ik. 'En het andere boek is Latijn.'

Hij nam me van top tot teen op. 'Laat de binnenkant van je jasje eens zien. En maak je zakken leeg.'

Ik deed wat me gevraagd was. 'Ben je nou een knul of een meid, of iets ertussenin?'

'Ik ben de hofnar van de koningin,' zei ik. 'En u kunt me maar beter langs laten.'

'God zegene hare majesteit!' zei hij plotseling enthousiast. 'En alle rare snuiters met wie ze zich wenst te vermaken!' Hij ging me voor naar een ander gebouw en stak het grasveld over. Ik liep achter hem aan en hield mijn hoofd afgewend van de plek waar normaal gesproken het schavot werd gebouwd.

We gingen door een mooie dubbele deur naar binnen en de stenen wenteltrap op. De wachter boven aan de trap zette een stap opzij en deed de deur van het slot om me binnen te laten.

Lord Robert stond bij het raam en ademde de koude lucht in die van de rivier kwam aanwaaien. Toen de deur openging, draaide hij zijn hoofd om en het was wel duidelijk dat hij blij was me te zien. 'Vrouwe Jongen,' zei hij.'Eindelijk!'

Deze kamer was groter en mooier dan die waar hij eerst in had gezeten. Hij zag uit over de donkere tuin buiten, en de witte Tower stak gloeiend af tegen de hemel. De kamer had een grote open haard, heel lelijk bewerkt met wapens, initialen en namen van de mannen die hier zo lang opgesloten hadden gezeten dat ze de tijd hadden gehad om met een zakmes hun naam in het steen te kerven. Zijn eigen wapen stond er ook, uitgesneden door zijn broer en zijn vader, die het steen hadden bewerkt terwijl ze op hun straf zaten te wachten, en die hun namen erin hadden gekerfd terwijl voor hun raam het schavot werd opgebouwd.

De maanden in de gevangenis begonnen hun sporen bij hem achter te laten. Zijn huid zag bleek, nog witter dan winters bleek, want hij had al sinds de opstand niet meer in de tuin mogen wandelen. Zijn ogen lager dieper in hun kassen dan toen hij nog de lievelingszoon van de machtigste man in Engeland was geweest. Maar zijn goed was schoon, zijn wangen waren geschoren en zijn haar glansde zijdezacht, en mijn hart stokte nog steeds toen ik hem zag, ook al probeerde ik op afstand te blijven en hem te zien voor wie hij was: een verrader en een ter dood veroordeelde, in afwachting van de dag van zijn terechtstelling.

Hij had met één blik door wat ik dacht. 'Ben je ontevreden over me, vrouwe Jongen?' vroeg hij streng. 'Heb ik je beledigd?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Nee, heer.'

Hij kwam dichter naar me toe, en hoewel ik het schone leer van zijn laarzen en de warme geur van zijn fluwelen jasje kon ruiken, deinsde ik enigszins voor hem terug.

Hij legde zijn hand onder mijn kin en draaide mijn gezicht omhoog. 'Je bent ongelukkig,' zei hij. 'Wat is er? Toch niet de verloofde, hè?'

'Nee,'zei ik.

'Wat dan? Mis je Spanje?'

'Nee.'

'Ben je ongelukkig aan het hof?' raadde hij. 'Ruzie met de meisjes onderling?'

Ik schudde mijn hoofd.

'Wil je hier niet zijn? Wilde je niet komen?' Toen zei hij, doordat hij meteen de lichte siddering van emotie zag die over mijn gezicht trok:

'Oho! Trouweloze! Je bent overgelopen, vrouwe Jongen, zoals zo vaak met spionnen gebeurt. Je bent overgelopen en nu bespioneer je mij!'

'Nee,' zei ik toonloos. 'Dat zou ik nooit doen: u bespioneren.'

Ik had me los willen maken, maar hij nam mijn gezicht in zijn handen en hield me zo vast dat ik niet weg kon lopen, en hij kon mijn ogen lezen alsof ik een gekraakte code was.

'Je had geen hoop meer voor mijn zaak en je had geen hoop meer voor mij, en dus ben je haar dienaar geworden en ben je niet meer de mijne,' zei hij beschuldigend. 'Je houdt van de koningin.'

'Iedereen houdt van de koningin, je kunt niet anders,' verdedigde ik mezelf. 'Ze is een prachtige vrouw. Ze is de moedigste vrouw die ik ooit heb gekend en ze worstelt dag in dag uit met haar geloof en met de wereld. Ze is bijna een heilige.'

Daar moest hij om glimlachen. 'Wat ben je toch een malle meid,' zei hij, en hij lachte om me. 'Jij bent altijd wel op iemand verliefd. Dus je hebt liever deze koningin dan mij, je ware heer?'

'Nee,' zei ik. 'Hier ben ik toch, en ik doe toch wat u vraagt? Ik doe wat mij gezegd is, hoewel ik de man die naar mij toe gekomen is niet kende en ik dus niet wist of het wel veilig was.'

Daar haalde hij zijn schouders over op. 'En vertel eens: heb je me niet verraden?'

'Wanneer?' vroeg ik geschrokken.

'Toen ik je vroeg om een boodschap aan lady Elizabeth en aan mijn leermeester over te brengen?'

Hij zag aan mijn gezicht dat de gedachte aan zulk verraad alleen al me met afgrijzen vervulde. 'Lieve hemel, nee, heer. Ik heb allebei de boodschappen overgebracht en het aan niemand verteld.'

'Maar hoe heeft het dan allemaal mis kunnen gaan?' Hij liet mijn gezicht los en draaide zich om. Hij beende naar het raam en weer naar de tafel die hij als bureau gebruikte. Daar draaide hij zich om en liep naar de open haard. Dat was ongetwijfeld een vaste route voor hem: vier stappen naar zijn tafel, vier stappen naar de open haard, vier stappen terug naar het raam; verder dan dat zat er niet in voor deze man die vroeger altijd voor het ontbijt al uit rijden ging, daarna de hele dag ging jagen en

's avonds danste met de dames van het hof.

'Heer, dat is gemakkelijk gezegd. Edward Courtenay heeft het aan bisschop Gardiner verteld, en toen is de samenzwering aan het licht gekomen,' zei ik zacht. 'De bisschop is het aan de koningin komen vertellen.'

Hij draaide zich als gestoken om.'Hebben ze die ruggengraatloze jonge hond ook maar een moment uit het oog verloren?'

'De bisschop wist dat er iets bekonkeld werd. Iedereen wist dat er iets bekonkeld werd.'

Hij knikte. 'Tom Wyatt is altijd al indiscreet geweest.'

'Hij zal ervoor boeten. Ze zijn hem nu aan het ondervragen.'

'Om erachter te komen wie er nog meer bij het complot betrokken was?'

'Om hem zover te krijgen dat hij prinses Elizabeth noemt.'

Lord Robert drukte zijn vuisten aan weerskanten van het raam tegen de muur, alsof hij het steen uit elkaar wilde trekken en weg wilde vliegen.

'Hebben ze bewijzen tegen haar?'

'Meer dan genoeg,' zei ik bitter. 'De koningin ligt op dit moment op haar knieën en bidt om raad. Als ze besluit dat het Gods wil is dat ze Elizabeth moet offeren, heeft ze meer dan genoeg bewijzen.'

'Enjane?'

'De koningin doet haar best om haar te sparen. Ze heeft Jane gevraagd om zich het ware geloof te laten bijbrengen. Ze hoopt dat ze haar geloof zal verzaken, zodat ze vergeven kan worden.'

Hij lachte even. 'Het ware geloof, hè, vrouwe Jongen?'

Ik liep rood aan. 'Heer, zo praat iedereen aan het hof momenteel.'

'En jij dus ook, mijn kleine conversa, mijn nueva cristiana?

'Ja, heer,' zei ik rustig, en ik keek hem aan.

'Wat een keus voor een meisje van zestien,' zei hij. 'Arme Jane. Haar geloof of sterven. Wil de koningin een martelares van haar nichtje maken?'

'Ze wil bekeerlingen maken,' zei ik. 'Ze wil Jane redden van de dood en verdoemenis.'

'En mij?' vroeg hij zacht. 'Word ik ook gered of ben ik een niet te bekeren zondaar?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Ik weet het niet, heer. Maar als koningin Mary het advies volgt dat ze krijgt, wordt iedereen aan wiens trouw getwijfeld wordt opgehangen. De soldaten die bij de opstand hebben meegevochten staan al op de schavotten die je tegenwoordig op elke straathoek ziet.'

'Dan kan ik deze boeken maar beter vlug lezen,' zei hij droogjes. 'Misschien schijnt er dan licht aan de einder. Wat denk je, vrouwe Jongen?

Schijnt er voor jou licht aan de einder? Jij en het ware geloof, zoals jij dat noemt?'

Er werd op de deur geklopt en de wachter deed hem open. 'Is de nar zover? Kan hij vertrekken?'

'Nog heel even,' zei lord Robert haastig. 'Ik heb hem nog niet betaald. Een ogenblikje nog.'

De wachter keek ons allebei argwanend aan en deed de deur dicht en weer op slot. Er viel een korte, pijnlijke stilte.

'Heer,' barstte ik uit, 'kwelt u mij niet. Ik ben degene die ik altijd was. Ik ben de uwe.'

Hij haalde diep adem. Toen wist hij een glimlachje te produceren.

'Vrouwe Jongen, ik ben ten dode opgeschreven,' zei hij eenvoudigweg. 'Je kunt beter om me rouwen en me dan vergeten. Godzijdank heeft het je geen kwaad gedaan dat je mij hebt leren kennen. Ik heb je als gunsteling een plaats bezorgd aan het hof van de winnende kant. Ik heb je een gunst bewezen, kleine knul van me. En daar ben ik blij om.'

'Heer,' fluisterde ik ernstig, 'u kunt niet sterven. Uw leermeester en ik hebben in de spiegel gekeken en uw toekomst gezien. Er was geen twijfel over mogelijk: die kan hier niet eindigen. Hij zei dat u veilig in uw bed zou sterven en dat u een grote liefde zou kennen, de liefde van een koningin.'

Toen hij dat hoorde, fronste hij heel even zijn voorhoofd en slaakte toen een korte zucht, als een man die door valse hoop in verleiding wordt gebracht. 'Een paar dagen geleden had ik nog gesmeekt of je me niet nog meer kon vertellen. Maar nu is het te laat. De wachter komt zo. Je moet gaan. Luister goed. Ik ontsla je uit mijn dienst; je hoeft mij of mijn zaak niet meer trouw te zijn. Je werk voor mij zit erop. Je kunt aan het hof goed je brood verdienen en dan met je vrijer trouwen. Je kunt waarachtig de nar van de koningin zijn en mij vergeten.'

Ik deed een stap naar hem toe. 'Heer, ik zal u nooit kunnen vergeten.'

Lord Robert glimlachte. 'Daar ben ik je dankbaar voor, en ik ben je ook dankbaar voor de gebeden die je in het uur van mijn dood voor me zult zeggen, hoe die ook mogen luiden. In tegenstelling tot veel van mijn landgenoten maakt het me niet echt uit wat voor gebeden het zijn. Ik weet dat ze recht uit je hart zullen komen, en jouw hart is een hart dat liefde kent.'

'Moet ik nog een boodschap van u overbrengen?' vroeg ik gretig. 'Aan heer Dee? Of aan lady Elizabeth?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Geen boodschappen. Het is voorbij. Ik denk dat ik heel spoedig al mijn vrienden in de hemel zal zien. Of niet, afhankelijk van wie van ons gelijk heeft over de aard van God.'

'U kunt niet sterven!' riep ik angstig uit.

'Ik denk niet dat ze me veel keus zullen laten,' zei hij. Zijn bitterheid werd me bijna te veel. 'Lord Robert,' fluisterde ik.'kan ik niet iets voor u doen?'

'Ja,' zei hij. 'Kijk of je de koningin zover kunt krijgen dat ze Jane en Elizabeth vergeeft. Jane omdat ze nergens schuld aan heeft en Elizabeth omdat ze een vrouw is die hoort te leven. Een vrouw zoals zij is niet geboren om jong te sterven. Als ik zou weten dat ik jou die opdracht kon geven en datje daarin zou slagen, zou ik in vrede kunnen sterven.'

'En voor u?' vroeg ik.

Hij legde zijn hand weer onder mijn kin, boog zijn donkere hoofd en kuste me zacht op de mond. 'Voor mij kun je niets doen,' zei hij zacht. 'Ik ben ten dode opgeschreven. En die kus, vrouwe Jongen, mijn lieve kleine vazal, die kus was het laatste wat ik je ooit zal geven. Dat was mijn afscheid.'

Hij draaide zich om naar het raam en riep: 'Wachter!', waarop de man de deur van het slot deed. Er zat voor mij niets anders op dan maar weg te gaan en hem in dat koude kamertje achter te laten, naar het donker buiten kijkend en wachtend op het bericht dat zijn schavot gebouwd was, dat de beul klaarstond en dat zijn leven voorbij was.

Ik ging verdoofd en stil terug naar het hof, en als we vier keer per dag naar de mis gingen, zakte ik op mijn knieën en bad ik tot God dat Mary niks zou overkomen, en lord Robert ook niet.

Mijn stemming van dodelijk vermoeid pessimisme kwam de koningin wel goed uit. We leefden niet als een zegevierend hof in een zegevierende stad. Het hof hing aan een zijden draadje van zijn eigen besluiteloosheid, misselijk van de zorgen. Elke dag wandelde koningin Mary na de mis en het ontbijt langs de rivier, haar koude handen diep in haar mof, met haastige tred terwijl de koude wind haar rokken voor haar uit blies. Ik liep achter haar met mijn zwarte cape stevig om mijn schouders en mijn gezicht weggedoken in de kraag. Ik was blij met de dikke broek van mijn narrenpak en met mijn warme jak. Op die winterdagen hadden zelfs alle Spaanse prinsen van het hele rijk me niet in vrouwenkleren gekregen. Ik wist dat ze zich zorgen maakte, dus hield ik mijn mond. Ik bleef twee passen achter haar lopen, omdat ik wist dat ze graag de troostende tred van een metgezel achter zich op het bevroren grind hoorde. Ze had zo veel jaren in haar eentje doorgebracht, ze had zo veel eenzame wandelingen gemaakt dat ze zichzelf nu troostte met de gedachte dat iemand samen met haar waakte.

De wind die van de rivier kwam was zo koud dat ze niet lang kon wandelen, zelfs niet met een dikke cape om en een bontkraag om haar hals. Ze draaide zich abrupt om, en ik botste bijna tegen haar op, doordat ik met gebogen hoofd voortploegde.

'Neemt u mij niet kwalijk, majesteit,' zei ik, terwijl ik een buiging maakte en een stap opzij deed.

'Kom maar naast me lopen,' zei ze.

Dat deed ik, maar ik zei niets en wachtte tot zij het woord tot mij zou richten. Ze was een tijdje stil, totdat we bij de kleine tuindeur kwamen en de wachter die voor haar openhield. Binnen stond een dienstmeisje te wachten dat haar mantel van haar aanpakte en haar droge schoenen gaf. Ik legde mijn cape over mijn arm en stampte met mijn voeten om ze weer warm te krijgen.

'Kom met me mee,' zei de koningin over haar schouder, en ze ging me voor de stenen wenteltrap op naar haar vertrekken. Ik wist waarom ze de tuintrap had gekozen. Als we door het hoofdgebouw waren gegaan, hadden we de hal, de trap en het audiëntievertrek vol rekwestranten aangetroffen, van wie de helft voor zijn zonen of broers kwam, die net als Torn Wyatt elk moment de doodstraf konden krijgen. Koningin Mary moest elke keer dat ze naar de mis ging, elke keer dat ze naar de eetzaal ging, door een menigte betraande vrouwen heen lopen. Ze staken hun handen naar haar uit, ineengeslagen, ze riepen haar naam. Ze smeekten haar onophoudelijk om genade, en telkens weer moest ze die weigeren. Geen wonder dat ze liever alleen door de tuin liep en dan de geheime trap op glipte.

De trap kwam uit in een kleine wachtkamer, en die leidde weer naar het privévertrek van de koningin. Jane Dormer zat op de erkerbank te naaien, met een stuk of vijf vrouwen naast zich die ook bezig waren; een van de hofdames zat uit de Psalmen te lezen. Ik zag dat de koningin haar blik langs de aanwezigen liet gaan als een schooljuffrouw die een gehoorzame klas in zich opneemt, en ze knikte tevreden. Filips van Spanje zou, wanneer hij dan eindelijk kwam, een sober en vroom hof aantreffen.

'Kom, Hannah,' zei ze, en ze nam plaats naast het vuur en gebaarde me op een krukje naast haar te gaan zitten.

Ik zeeg neer, trok mijn knieën op tot onder mijn kin en keek naar haar op.

'Je moet iets voor me doen,' zei ze abrupt.

'Natuurlijk, majesteit,' zei ik. Ik wilde net opstaan, voor het geval ik een boodschap voor haar moest doen, maar ze legde haar hand op mijn schouder.

'Nee, je hoeft geen boodschap te doen,' zei ze. 'Je moet ergens voor me naar kijken.'

'Ergens naar kijken?'

'Kijken met je gaven, met je innerlijke oog.'

Ik aarzelde. 'Majesteit, ik wil het wel proberen, maar u weet dat ik daar geen zeggenschap over heb.'

'Dat weet ik, maar je hebt mij al twee keer de toekomst juist voorspeld; één keer heb je gezegd dat ik koningin zou worden en één keer heb je me gewaarschuwd dat mijn hart zou breken. Ik wil dat je me nu weer waarschuwt.'

'Waarvoor moet ik u dan waarschuwen?' Ik sprak net zo zacht als zij. Niemand in het vertrek kon ons boven het geknetter van de houtblokken in de haard uit hebben verstaan.

'Voor Elizabeth,' fluisterde ze.

Even zei ik niets en hield ik mijn blik gericht op de spelonken van rode sintels onder de grote stukken appelbomenhout.

'Majesteit, er zijn veel wijzere mensen dan ik, die u beter kunnen adviseren,' zei ik moeizaam. In het helle vuur kon ik bijna de rode gloed van het haar van de prinses zien, en haar oogverblindende, zelfverzekerde glimlach.

'Niemand die ik nog vertrouw. Niemand die jouw gave heeft.'

Ik aarzelde. 'Komt ze naar het hof?'

Mary schudde haar hoofd. 'Ze wil niet. Ze zegt dat ze ziek is. Ze zegt dat ze op sterven na dood is, zo ziek dat haar buik en haar armen en benen gezwollen zijn. Ze is te ziek om uit bed te komen. Te ziek om zich te verplaatsen. Het is een oude ziekte van haar - een echte ziekte, volgens mij. Maar hij dient zich altijd op bepaalde momenten aan.'

'Bepaalde momenten?'

'Als ze heel bang is,' zei Mary zacht, 'en als ze betrapt is. De eerste keer dat ze er last van had was toen ze Thomas Seymour ter dood zouden brengen. Volgens mij is ze nu bang dat ze van een ander complot beschuldigd zal worden. Ik ga artsen naar haar toe sturen om haar te onderzoeken en ik wil dat jij er ook heen gaat.'

'Vanzelfsprekend.' Ik wist niet wat ik anders moest zeggen.

'Ga bij haar zitten, lees haar voor, wees een vriendin voor haar zoals je ook voor mij bent geweest. Als ze zich goed genoeg voelt om naar het hof te komen, kun je met haar meereizen en haar onderweg moed inspreken. Als ze sterft, mag je haar troosten, een priester laten komen en proberen om haar aan het verstand te brengen dat ze aan haar zielenheil moet denken. Het is nog niet te laat; God kan het haar nog vergeven. Bid met haar.'

'Moet ik verder nog iets doen?' Mijn stem klonk fluisterzacht. De koningin moest zich naar voren buigen om me te verstaan.

'Haar bespioneren,' zei ze ronduit. 'Alles wat ze doet, iedereen die ze ontvangt, iedereen van haar entourage, allemaal ketters en leugenaars, iedereen. Elke naam die je hoort vallen, iedere vriend die hun dierbaar is. Schrijf me elke dag en vertel me wat je te weten bent gekomen. Ik moet weten of ze een complot tegen me aan het smeden is. Ik moet bewijzen hebben.'

Ik sloeg mijn handen strak om mijn knieën en voelde mijn benen trillen en mijn vingers beven. 'Ik kan geen spion zijn,' fluisterde ik. 'Ik kan geen jonge vrouw verraden en de dood in jagen.'

'Je dient nu geen andere meester,' hielp ze me vriendelijk herinneren.

'Northumberland is dood en Robert Dudley zit in de Tower. Je kunt toch alleen maar doen wat ik je vraag?'

'Ik ben een nar, geen spion,' zei ik. 'Ik ben uw nar, niet uw spion.'

'Je bent mijn nar en je zult me de gave van je raadgeving verstrekken,'

beval ze. 'En ik zeg: ga naar Elizabeth, dien haar zoals je mij dient en meld mij alles wat je ziet en hoort. Maar wat nog belangrijker is: wacht tot je gave zich aandient en spreekt. Ik denk dat je haar leugens wel zult doorzien en in staat zult zijn mij te vertellen wat er in haar hart omgaat.'

'Maar als ze doodziek is ...'

De harde lijnen om haar mond en ogen werden heel even wat zachter.

'Als ze doodgaat, ben ik mijn enige zus kwijt,' zei ze grimmig. 'Dan heb ik inquisiteurs naar haar toe gestuurd, terwijl ik zelf naar haar toe had moeten gaan en haar in mijn armen had moeten houden. Ik vergeet niet dat ze een baby was toen ik voor het eerst voor haar mocht zorgen, ik vergeet niet dat ze aan mijn hand heeft leren lopen.' Ze zweeg even en glimlachte bij de gedachte aan die dikke handjes die naar haar grepen om steun te vinden, en toen schudde ze haar hoofd, alsof ze de liefde die ze voor die roodharige dreumes had gevoeld van zich afwilde werpen.

'Het kan geen toeval zijn,' zei ze eenvoudigweg. 'Torn Wyatt is gearresteerd, zijn leger lijdt een nederlaag en Elizabeth moet naar bed, is te ziek om te schrijven, te ziek om mij te antwoorden, te ziek om naar Londen te komen. Ze is net zo ziek als toen Jane indertijd op de troon kwam en ik haar bij mij wilde hebben. Ze is altijd ziek als er gevaar dreigt. Ze is tegen mij aan het samenzweren en ze heeft enkel nog tegenslag gekend; ze is niet van gedachten veranderd. Ik moet weten of zij en ik samen kunnen leven als troonopvolger en koningin, als zusters; of dat mij het allerergste is overkomen en zij mijn vijand is en pas zal rusten wanneer ik dood ben.' Ze richtte haar donkere, eerlijke blik weer op mij. 'Vertel jij me dat maar,' zei ze. 'Het is geen schande om me te waarschuwen dat ze me haat en me liever dood ziet. Je mag haar meenemen naar Londen, of me schrijven dat ze inderdaad ziek is. Jij moet mijn ogen en mijn oren zijn aan haar bed, en moge God je de weg wijzen.'

Ik zwichtte voor haar overtuigingskracht. 'Wanneer moet ik weg?'

'Morgen bij zonsopgang,' zei de koningin. 'Je kunt vanavond naar je vader, als je dat wilt; je hoeft niet terug te zijn voor de avondmaaltijd.'

Ik stond op en maakte een buiginkje voor haar. Ze stak haar hand naar me uit. 'Hannah,' zei ze zacht.

'Ja, majesteit?'

'Ik wou dat ik in haar hart kon kijken en kon zien dat ze in staat is van me te houden, en in staat zich tot het ware geloof te richten.'

'Ik hoop dat ik dat ook zal zien,' zei ik vurig.

Haar mond beefde; ze hield haar tranen in. 'Maar als ze trouweloos is, moetje het me vertellen, ook al zal dat mijn hart breken.'

'Dat zal ik doen.'

'Als ze gered kan worden, zouden we samen kunnen heersen. Ze zou aan mijn zijde kunnen staan als mijn zus, als mijn voornaamste onderdaan, als het meisje dat na mij komt.'

'Als God het wil.'

'Amen,' zei ze zacht. 'Ik mis haar. Ik wil dat ze veilig bij mij is. Amen.'

Ik stuurde mijn vader een boodschap waarin ik zei dat ik bij hem langs zou komen en dat ik onze avondmaaltijd zou meenemen. Toen ik op de deur klopte, zag ik dat hij nog aan het werk was. Ik zag dat de drukkerij achter in de winkel helverlicht was. Toen hij de deur van de drukkerij opendeed en naar buiten kwam, met zijn kaars hoog in de lucht, viel het licht in de winkel.

'Hannah! Mi querida!'

Binnen een tel had hij de grendel opzijgeschoven en buitelde ik naar binnen, waar ik mijn mand met eten neerzette om hem te kunnen omhelzen en ik voor hem neerknielde om zijn zegen te ontvangen.

'Ik heb eten voor u meegenomen van het paleis,' zei ik. Hij grinnikte. 'Wat een traktatie! Nu eet ik als een koningin.'

'Ze eet heel slecht,' zei ik. 'Ze is helemaal niet iemand die eten eer aandoet. U kunt beter als een raadsman eten als u dik wilt worden.'

Hij deed de deur achter me dicht, draaide zijn hoofd om en riep naar de drukkerij: 'Daniel! Ze is er!'

'Is Daniel er?' vroeg ik zenuwachtig.

'Hij kwam me helpen om de tekst voor een medisch boek te zetten, en toen ik zei dat jij zou komen, is hij gebleven,' zei mijn vader blij.

'Er is niet genoeg voor hem,' zei ik botweg. Ik was niet vergeten dat we met ruzie uit elkaar waren gegaan.

Mijn vader glimlachte om mijn humeurigheid, maar zei niets toen de deur van de drukkerij openging en Daniel naar buiten kwam, met een schort over zijn zwarte broek aan, dat onder de zwarte inkt zat, en met vuile handen.

'Goedenavond,' zei ik zonder te glimlachen.

'Goedenavond,' antwoordde hij.

'Zo!' zei mijn vader, opgewekt door het vooruitzicht van de maaltijd. Hij trok drie hoge krukken naar de toonbank en Daniel ging de binnenplaats op om zijn handen te wassen. Ik pakte de mand uit. Een wildpastei, een brood dat nog warm was van de oven, een paar plakken rundvlees, zo van het spit en in doek gewikkeld, en een stuk of vijf malse geroosterde lamskoteletjes. Iemand had ook twee flessen goede rode wijn uit de kelder van de koningin zelf in mijn mand gestopt. Er zaten geen groenten bij, maar uit de zoete keuken had ik een kom syllabub meegepikt. We zetten de syllabub met room apart om later op te eten en stalden de rest van het feestmaal op de tafel uit. Mijn vader maakte de wijn open en ik haalde drie kroezen uit de kast onder de toonbank, en een paar messen met hoornen handvat.

'Nou, wat voor nieuws heb je?' vroeg mijn vader toen we op het eten aanvielen.

'Ik moet naar prinses Elizabeth. Ze schijnt ziek te zijn. De koningin wil dat ik haar gezelschap ga houden.'

Daniel keek op, maar zei niets.

'Waar is ze?' vroeg mijn vader.

'In haar huis in Ashridge.'

'Ga je daar alleen naartoe?' vroeg hij bezorgd.

'Nee. De koning stuurt ook haar artsen en een paar raadsheren. Ik denk dat we wel met een man of tien zijn.'

Hij knikte. 'Mooi zo. De wegen zijn volgens mij niet veilig. Veel rebellen zijn gevlucht en zijn op weg terug naar hun woonplaats, en dat zijn slechte kerels, en nog gewapend ook.'

'Ik word goed bewaakt,' zei ik. Ik knaagde op het bot van een koteletje, en toen ik opkeek, zag ik dat Daniel naar me keek. Ik legde het neer, want ik had plotseling geen eetlust meer.

'Wanneer kom je terug?' vroeg Daniel zacht.

'Als prinses Elizabeth zich goed genoeg voelt om te reizen,' zei ik.

'Heb je nog wat van lord Robert gehoord?' vroeg mijn vader.

'Ik ben ontslagen uit zijn dienst,' zei ik stijfjes. Ik hield mijn ogen op het blad van de toonbank gericht, want ik wilde niet dat zij mijn verdriet zagen. 'Hij bereidt zich voor op de dood.'

'Die is onvermijdelijk,' zei mijn vader eenvoudigweg. 'Heeft de koningin het executiebevel voor zijn broer en lady Jane getekend?'

'Nog niet,' zei ik. 'Maar dat kan nu elk moment gebeuren.'

Hij knikte. 'Het zijn barre tijden,' zei hij. 'Wie had kunnen denken dat de koningin de stad had kunnen laten herrijzen en de rebellen had kunnen verslaan?'

Ik schudde mijn hoofd.

'Ze kan dit land behouden,' zei mijn vader. 'Als ze de harten van de mensen bespeelt zoals ze nu doet, kan ze koningin zijn. Ze zou zelfs een groot koningin kunnen zijn.'

'Hebt u nog iets van John Dee gehoord?' vroeg ik.

'Hij is op reis,' zei mijn vader. 'Hij koopt in grote hoeveelheden manuscripten op. En die stuurt hij dan naar mij om ze veilig te bewaren. Hij heeft gelijk dat hij ver uit de buurt van Londen blijft, want zijn naam is gevallen. De meeste rebellen zijn vroeger bevriend met hem geweest.'

'Het waren allemaal mannen van het hof,' sprak ik hem tegen. 'Ze kenden iedereen. Koningin Mary is zelf bevriend geweest met Edward Courtenay. Er is op een gegeven moment zelfs beweerd dat ze met hem zou trouwen.'

'Ik heb gehoord dat hij de anderen verraden heeft, is dat zo?' vroeg Daniel. Ik knikte.

'Dan is hij dus geen goed onderdaan en ook geen goede vriend,' bepaalde Daniel.

'Een man die blootstaat aan verleidingen waar wij geen idee van hebben,' zei ik bijdehand. Toen moest ik aan de Edward Courtenay denken die ik kende: iemand met een weke mond en een rode huid. Een jongen die net deed alsof hij een man was, en niet eens een leuke jongen. Een opschepper die hoopte dat hij hogerop zou komen door koningin Mary of lady Elizabeth het hof te maken, of iemand anders die hem op de ladder omhoog zou helpen.

'Neem me niet kwalijk,' zei ik tegen mijn verloofde. 'Je hebt gelijk. Hij is noch een goed onderdaan, noch een goede vriend, en hij is niet eens echt een jongen.'

Zijn glimlach verwarmde zijn gezicht, en verwarmde mij. Ik pakte een stuk brood en voelde me ontspannen. 'Hoe gaat het met je moeder?'

vroeg ik belangstellend.

'Met dit koude natte weer is ze ziek geweest, maar ze is nu weer beter.'

'En je zussen?'

'Die maken het goed. Als je terug bent van Ashridge moet je eens naar ons toe komen, zodat je hen kunt ontmoeten.'

Ik knikte. Ik kon me niet voorstellen dat ik zou kennismaken met Daniels zussen.

'Binnenkort wonen we allemaal bij elkaar,' zei hij. 'Het is beter als jullie elkaar nu al ontmoeten, zodat jullie elkaar een beetje kunnen leren kennen.'

Ik zei niets. We waren niet als verloofd stel uiteengegaan, maar Daniel wilde die ruzie blijkbaar negeren, zoals hij ook aan andere geen aandacht had besteed. Onze verloving was dus nog steeds van kracht. Ik glimlachte naar hem. Ik kon me niet voorstellen dat ik bij hem in huis zou wonen en dat zijn moeder de boel bestierde zoals ze altijd had gedaan, en zijn zussen om hem, het lievelingskind, de zoon, heen redderden.

'Denk je dat ze mijn broek mooi zullen vinden?' vroeg ik uitdagend. Ik zag dat hij rood aanliep. 'Nee, niet echt,' zei hij kortaf. Hij leunde tegen de toonbank en nam een slokje wijn. Hij keek naar mijn vader. 'Ik denk dat ik die bladzijde maar even ga afmaken,' zei hij. Hij liet zich van de kruk glijden en pakte zijn drukkersschort.

'Zal ik je straks je syllabub brengen?' vroeg ik.

Hij keek me met zijn donkere ogen doordringend aan. 'Nee,' zei hij, 'ik hou niet van dingen die zoet en zuur tegelijk zijn.'

Will Somers stond op de binnenplaats bij de stallen, waar men de paarden voor onze reis stond te zadelen, en maakte grapjes met de mannen.

'Will, ga je met ons mee?' vroeg ik hoopvol.

Hij schudde zijn hoofd. 'Ik niet! Dat is me veel te koud! Voor jou lijkt het me trouwens ook niets, Hannah Green.'

Ik trok een lelijk gezicht. 'De koningin heeft me gevraagd om te gaan. Ze heeft gevraagd of ik in Elizabeths hart wil kijken.'

'In haar hart?' herhaalde hij op komische toon. 'Zie dat eerst maar eens te vinden!'

'Ik kan moeilijk weigeren,' zei ik.

'Ja, je moet gehoorzamen, er zit niets anders op.'

'En wat moet ik nu dan doen?'

'Hetzelfde.'

Ik ging wat dichterbij staan. 'Will, denk jij dat ze echt bezig was met een samenzwering om de koningin af te zetten en zelf op de troon te komen?'

Hij glimlachte - een glimlachje waaraan af te lezen was dat hij de wereld moe was. 'Nar, dat staat als een paal boven water. En jij, een nar, durft daar nog aan te twijfelen?'

'Maar als ik zeg dat ze net doet alsof ze ziek is, als ik meld dat ze een leugenaar is, stuur ik haar de dood in.'

Hij knikte.

'Will, dat kan ik een vrouw als de prinses niet aandoen. Dat zou net zijn alsof je een leeuwerik doodschiet.'

'Dan moetje maar misschieten,' zei hij.

'Dus ik moet tegen de koningin liegen en zeggen dat de prinses onschuldig is?'

'Je hebt de gave van de helderziendheid, toch?' vroeg hij.

'Jammer genoeg wel, ja.'

'Dan is nu het moment gekomen om de gave van de blindheid te cultiveren. Als je geen mening hebt, kunnen ze je er ook geen rekenschap voor laten afleggen. Je bent een onschuldige nar, dus zorg datje meer onschuld dan nar bent.'

Ik knikte, een beetje opgevrolijkt. Een van de mannen kwam met mijn paard uit de stallen en Will vouwde zijn handen tot een kommetje om me in het zadel te helpen.

'Hup, omhoog jij,' zei hij. 'Hoger en hoger. Eerst nar, nu raadgever. Wat moet je als koningin eenzaam zijn als je je voor advies tot je nar wendt.'

We hadden er drie dagen voor nodig om de vijftig kilometer naar Ashridge af te leggen; we ploegden met gebogen hoofd tegen een nattesneeuwstorm in en hadden het voortdurend steenkoud. De raadsheren, die werden aangevoerd door de neef van lady Elizabeth zelf, lord Wüliam Howard, waren bang dat we onderweg rebellen tegen zouden komen, dus moesten we het looptempo van onze wachters aanhouden, terwijl de wind over het karrenspoor joeg dat de enige begaanbare weg vormde, en de zon, bleek winters geel, tussen de donkere wolken door gluurde.

Rond het middaguur kwamen we bij het huis aan en we waren blij toen we rook uit de hoge schoorstenen zagen kringelen. We reden klepperend om het huis heen naar de stallen, maar troffen daar geen stalknechten aan die de paarden van ons konden overnemen, en er was verder ook niemand om ons te helpen. Lady Elizabeth had maar weinig personeel: één paardenmeester en een stuk of vijf jongens, en geen van hen was erop voorbereid om een stoet als de onze te verwelkomen. We lieten de soldaten daar achter - die moesten het zich verder maar zo gemakkelijk mogelijk maken - en liepen met z'n allen naar de hoofdingang van het huis. De neef van de prinses bonkte op de deur en probeerde of hij hem open kreeg, maar hij was vanaf de binnenkant vergrendeld. Hij deed een stap achteruit en keek of hij de aanvoerder van de garde ergens zag. Op dat moment realiseerde ik me dat hij heel andere orders had dan ik. Ik was hier om in haar hart te kijken, om haar weer in de genegenheid van haar zus op te nemen. Hij was hier om haar naar Londen te brengen, dood of levend.

'Klop nog eens,' zei hij bars. 'En trap hem anders open.'

De deur gaf ogenblikkelijk mee en werd na onze klop door een niet bijster enthousiast stel bedienden opengedaan, die in angstige spanning naar de voorname mannen, de artsen in hun bontjas en de gewapende mannen daarachter keken.

We beenden als ongenode vijanden de statige hal in. Het was er doodstil, de extra biezen matten op de vloer dempten het geluid van de voetstappen van de bedienden, en er hing een sterke geur van munt die de lucht zuiverde. Aan het begin van de hal stond een geducht vrouwspersoon, mevrouw Kat Ashley, de beste bediende en beschermer van Elizabeth, met haar handen onder haar formidabele boezem ineengeslagen, haar haar onder een indrukwekkende kap naar achteren getrokken. Ze bekeek het koninklijke gevolg van top tot teen, alsof we een stel piraten waren.

De raadsheren gaven hun introductiebrieven af, en de artsen deden dat ook. Ze nam ze zonder ze een blik waardig te keuren in ontvangst.

'Ik zal mevrouw zeggen dat u er bent, maar ze is te ziek om wie dan ook te kunnen ontvangen,' zei ze botweg. 'Ik zal zorgen dat er een maaltijd voor u bereid wordt; we hebben echter niet genoeg kamers om zo'n groot gezelschap onder te brengen.'

'We logeren op Hillham Hall, mevrouw Ashley,' zei sir Thomas Cornwallis behulpzaam. Ze trok haar wenkbrauwen op alsof ze dat maar niks vond en draaide zich toen om naar de deur aan het begin van de hal. Ik liep achter haar aan. Ze keerde zich ogenblikkelijk als gestoken naar me om.

'Wat is de bedoeling? Waar gaat u naartoe?'

Ik keek met een onschuldig gezicht naar haar op. 'Ik ga met u mee, mevrouw Ashley. Naar lady Elizabeth.'

'Ze kan niemand ontvangen,' bepaalde de vrouw. 'Ze is te ziek.'

'Laat mij dan aan haar voeteneind voor haar bidden,' zei ik zacht.

'Als ze zo ziek is zal ze de gebeden van de nar wel nodig hebben,' zei iemand uit de hal. 'Het kind kan engelen zien.'

Kat Ashley raakte verstrikt in haar eigen verhaal, dus knikte ze kort en mocht ik achter haar aan de deur uit lopen, door de audiëntiezaal en vandaar de privévertrekken van Elizabeth in. Voor de deur hing een zwaar damasten gordijn om het geluid van de audiëntiezaal buiten te sluiten. Voor het raam hingen dezelfde gordijnen, potdicht tegen licht en lucht. De kamer werd alleen verlicht door flakkerend kaarslicht, waarin ik de prinses met een wit gezicht en haar rode haar als een bloedvlek over het kussen uitgespreid zag liggen. Ik zag in één oogopslag dat ze echt ziek was. Haar buik was zo dik dat het wel leek alsof ze zwanger was, maar haar handen, die op de geborduurde sprei lagen, waren ook gezwollen. Haar vingers waren zo dik alsof ze een dikke oude vrouw was en niet een meisje van twintig. Haar mooie gezicht was pafferig en zelfs haar hals was dik.

'Wat heeft ze?' vroeg ik.

'Waterzucht,' antwoordde mevrouw Ashley. 'Erger dan ze ooit heeft gehad. Ze heeft rust nodig.'

'Mevrouw,' fluisterde ik.

Ze bracht haar hoofd omhoog en tuurde me vanonder dikke oogleden aan.'Wie?'

'De nar van de koningin,' zei ik. 'Hannah.'

Ze schermde haar ogen af. 'Een boodschap?' vroeg ze met ijle stem.

'Nee,' zei ik snel. 'Ik kom namens koningin Mary. Ze heeft me gestuurd om u gezelschap te houden.'

'Dat is vriendelijk van haar,' fluisterde ze. 'Zeg maar tegen haar dat ik heel ziek ben en dat ik alleen moet zijn.'

'Ze heeft artsen gestuurd om u beter te maken,' zei ik. 'Ze wachten tot ze u mogen onderzoeken.'

'Ik ben te ziek om te reizen,' zei Elizabeth, nu voor het eerst met krachtige stem. Ik beet op mijn lip om niet te laten merken dat ik moest glimlachen. Ze was ziek, niemand kon een zwelling van zijn knokkels oproepen om te voorkomen dat hij van verraad beschuldigd zou worden. Maar ze zou de troefkaart van haar ziekte als zodanig uitspelen.

'Ze heeft haar raadsheren meegestuurd om u te vergezellen,' waarschuwde ik haar.

'Wie?'

'Uw neef, lord William Howard, onder anderen.'

Ik zag dat haar gezwollen lippen zich in een verbitterd glimlachje plooiden. 'Ze moet wel heel vastberaden zijn als ze mijn eigen familie hierheen stuurt om me te arresteren,' vond ze.

'Mag ik u tijdens uw ziekte gezelschap houden?' vroeg ik. Ze wendde haar hoofd af. 'Ik ben te moe,' zei ze. 'Kom maar terug als ik beter ben.'

Ik kwam omhoog uit mijn knielhouding naast het bed en deed een stap naar achteren. Kat Ashley gaf een rukje met haar hoofd in de richting van de deur om me de kamer uit te sturen.

'En zeg maar tegen de mensen die hierheen gekomen zijn om haar op te halen dat ze op sterven na dood is!' zei ze bruut.'Jullie kunnen haar niet met het schavot dreigen, want ze glijdt uit eigen beweging al weg!' Er ontsnapte haar een snikje en ik zag dat ze uit bezorgdheid om haar prinses zo strak gespannen stond als de snaar van een luit.

'Niemand bedreigt haar,' zei ik.

Ze snoof ongelovig. 'Ze zijn gekomen om haar mee te nemen, waar of niet?'

'Ja,' zei ik schoorvoetend. 'Maar ze hebben geen arrestatiebevel.'

'Dan gaat ze niet mee,' zei ze boos.

'Ik zal tegen hen zeggen dat ze te ziek is om te reizen,' zei ik. 'Maar de artsen zullen haar toch willen onderzoeken, wat ik ook zeg.'

Ze pufte geërgerd en ging wat dichter bij het bed staan om de sprei recht te trekken. Ik zag dat Elizabeth even snel en helder onder haar dikke oogleden uit keek, en toen boog ik weer en verliet de kamer. Daarna wachtten we. Lieve hemel, wat hebben we gewacht. Ze was echt een meesteres in uitstellen. Toen de artsen zeiden dat ze goed genoeg was om te vertrekken, kon ze niet kiezen welke jurken ze zou meenemen, en daarna lukte het haar hofdames niet ze op tijd in te pakken, zodat we niet meer voor zonsondergang konden vertrekken. Vervolgens moest alles weer uitgepakt worden, omdat we toch nog een dag bleven, en de volgende dag was Elizabeth zo moe dat ze helemaal niemand kon ontvangen, en begon het hele circus van wachten op Elizabeth van voren af aan. Op een van die ochtenden, toen de grote hutkoffers met veel vertoon op de wagens werden geladen, ging ik naar lady Elizabeth toe om te kijken of ik haar ergens bij kon helpen. Ze lag op een dagbed, in een houding van dodelijke vermoeidheid.

'Alles is gepakt,' zei ze. 'En ik ben zo moe dat ik niet weet of ik de reis wel kan aanvaarden.'

De zwelling van haar lichaam was wat minder, maar het was duidelijk dat ze zich nog steeds niet goed voelde. Als ze haar wangen niet met rijstpoeder had gepoederd en de kringen onder haar ogen - eerlijk waar - niet donkerder had gemaakt, had ze er een stuk beter uitgezien. Ze zag eruit als een zieke vrouw die de rol van een zieke vrouw speelde.

'De koningin wil absoluut dat u naar Londen komt,' waarschuwde ik haar. 'Haar draagkoets is gisteren voor u gearriveerd, dus u kunt liggend reizen als u dat wilt.'

Ze beet op haar lip. 'Weet jij of ze me zal beschuldigen als we daar aangekomen zijn?' vroeg ze met heel zachte stem. 'Ik ben onschuldig, ik heb niet tegen haar samengezworen, maar velen zullen mij daarvan betichten. Het zijn allemaal lasteraars en leugenaars.'

'Ze houdt van u,' verzekerde ik haar. 'Volgens mij wil ze u zelfs nu weer in haar gunst aannemen, en in haar hart, als u haar geloof maar aanneemt.'

Elizabeth keek me recht aan, met die eerlijke Tudor-blik, net als haar vader, net als haar zus. 'Vertel je me de waarheid?' vroeg ze. 'Ben je een helderziende nar of ben je een bedrieger, Hannah Green?'

'Geen van beiden,' zei ik, en ik keek haar ook aan. 'Robert Dudley heeft mij tegen mijn wil als nar aangesteld. Ik heb nooit een nar willen zijn. Ik ben helderziend, maar over die gave heb ik geen zeggenschap. Soms zie ik dingen die ik niet eens begrijp. En meestal zie ik helemaal niks.'

'Je hebt achter Robert Dudley een engel gezien,' hielp ze me herinneren. Ik glimlachte. 'Dat klopt.'

'Hoe was dat?'

Ik giechelde, ik kon er niets aan doen. 'Lady Elizabeth, ik was zo onder de indruk van lord Robert dat ik die engel bijna niet gezien heb.'

Ze ging rechtop zitten, vergat helemaal haar pose van een zieke en lachte mee. 'Hij is heel... hij is erg... hij is inderdaad wel een man naar wie je kijkt.'

'En ik realiseerde me naderhand pas dat het een engel was,' zei ik om mezelf te verontschuldigen. 'Op het moment zelfwas ik zo overdonderd door die drie: heer Dee, lord Robert en die derde.'

'En komen je visioenen ook uit?' vroeg ze gretig. 'Je hebt ook voor heer Dee in de toekomst gekeken, toch?'

Ik aarzelde even en had het gevoel dat de grond onder mijn voeten zich in een kloof opende. 'Wie zegt dat?' vroeg ik, op mijn hoede. Ze glimlachte naar me - een blikkering van kleine witte tanden, alsof ze een slimme vos was. 'Het doet er niet toe wat ik weet. Ik vraag je wat jij weet.'

'Sommige dingen die ik gezien heb zijn uitgekomen,' zei ik naar waarheid. 'Maar soms kan ik de dingen die ik moet weten niet vertellen - heel belangrijke dingen. Dan is het een nutteloze gave. Als de gave me gewaarschuwd had, één keer maar...'

'Waarvoor?' vroeg ze.

'Voor de dood van mijn moeder,' zei ik. Ik had de woorden, zodra ik ze uitgesproken had, wel weer willen inslikken. Ik wilde deze prinses die zeer scherp van geest was niet over mijn verleden vertellen. Ik blikte even naar haar gezicht, maar ze keek me met intens medeleven aan. 'Dat wist ik niet,' zei ze vriendelijk. 'Is ze in Spanje overleden? Want jij komt toch uit Spanje?'

'In Spanje, ja,' zei ik. 'Aan de pest.' Ik voelde een felle pijnscheut in mijn buik, doordat ik over mijn moeder loog, maar ik durfde niet aan de vuren van de Inquisitie te denken terwijl deze jonge vrouw zo naar me keek. Het was alsof ze de weerspiegelde vlammen in mijn ogen had kunnen zien flakkeren.

'Wat erg voor je,' zei ze heel zacht. 'Het is moeilijk voor een jonge vrouw om zonder moeder op te groeien.'

Ik wist dat ze even aan zichzelf dacht, en aan de moeder die op het schavot was gestorven, uitgemaakt voor heks, overspelige en hoer. Ze stopte die gedachte weg. 'Maar waarom ben je dan naar Engeland gekomen?'

'We hebben hier familie. En mijn vader had een huwelijk voor me geregeld. We wilden opnieuw beginnen.'

Ze glimlachte om mijn broek. 'Weet je verloofde dat hij met een meisje gaat trouwen dat eigenlijk een halve jongen is?'

Ik zette een pruilmond op. 'Hij ziet me niet graag aan het hof, hij ziet me niet graag in livrei en hij ziet me niet graag in een broek.'

'Maar vind je hem wel leuk?'

'Als neefis hij best leuk. Maar als echtgenoot niet.'

'En heb je er zelf niets over te zeggen?'

'Niet veel,' zei ik kortaf.

Ze knikte. 'Het is voor vrouwen altijd hetzelfde liedje,' zei ze met iets van wrok in haar stem. 'De enige mensen die hun leven zelf kunnen bepalen zijn degenen die een broek dragen. Je hebt groot gelijk dat je er een draagt.'

'Ik zal hem binnenkort uit moeten laten,' zei ik. 'Ik mocht een broek aan toen ik eigenlijk nog een kind was, maar ik...' Ik zweeg. Ik wilde haar niet in vertrouwen nemen. Deze prinses had een talent - het Tudor-talent

- om ontboezemingen te ontlokken.

'Toen ik net zo oud was als jij, dacht ik dat ik nooit zou weten hoe het was om een jonge vrouw te zijn,' zei ze, waarmee ze verwoordde hoe ik er zelf over dacht. 'Ik wilde alleen maar studeren, en ik wist hoe dat moest. Ik had een fantastische leraar die me Latijn en Grieks leerde, en ook alle levende talen. Ik wilde graag in de smaak vallen bij mijn vader, en ik dacht dat hij trots op me zou zijn als ik net zo slim was als Edward. Ik schreef hem altijd brieven in het Grieks, moet je je voorstellen! Mijn grootste angst was dat ik zou moeten trouwen en uit Engeland zou worden weggestuurd. Mijn grootste hoop was dat ik een voorname, geleerde vrouw zou worden en aan het hof zou mogen blijven. Toen mijn vader stierf, dacht ik dat ik altijd aan het hof zou wonen: de lievelingszus van mijn broer, en tante van al zijn kinderen, en dat we samen het werk van mijn vader zouden voltooien.'

Ze schudde haar hoofd. 'Nee, ik zou jouw helderziende gave eigenlijk niet willen,' zei ze. 'Als ik geweten had dat er dit van mij zou worden, dat ik in de schaduw van het ongenoegen van mijn zus zou leven, dat mijn dierbare broer dood zou gaan en de erfenis van mijn vader verkwanseld zou worden...'

Elizabeth zweeg en draaide zich toen naar mij toe, haar donkere ogen vol tranen. Ze stak haar hand uit met de palm naar boven, en ik zag dat ze een beetje beefde. 'Kun je mijn toekomst zien?' vroeg ze. 'Zal Mary me als een zus begroeten en weten dat ik niets verkeerds heb gedaan? Zul jij tegen haar zeggen dat ik in mijn hart onschuldig ben?'

'Als ze dat kan, zal ze het doen.' Ik pakte haar hand, maar hield mijn ogen op het bleke gezicht gericht dat plotseling krijtwit was geworden. Ze leunde achterover in de rijk geborduurde kussens. 'Heus, prinses, de koningin wil uw vriendin zijn. Dat weet ik zeker. Ze zal heel blij zijn als ze hoort dat u onschuldig bent.'

Ze trok haar hand terug. 'Zelfs als het Vaticaan me een heilige zou noemen zou ze nog niet blij zijn,' zei ze. 'En ik zal je vertellen waarom. Het komt niet door mijn afwezigheid aan het hof, het komt niet eens door mijn twijfels over haar geloof. Het komt door de nijd die er tussen zussen bestaat. Ze zal me nooit vergeven wat ze haar moeder hebben aangedaan, en wat ze haar hebben aangedaan. Ze zal me nooit vergeven dat ik de lieveling van mijn vader was en het kleintje van het hof. Ze zal me nooit ver-geven dat ik de dochter was van wie het meest gehouden werd. Ik herinner me haar als jonge vrouw, terwijl ze aan het voeteneind van mijn bed zat, naar me keek en een kussen tegen mijn gezicht gedrukt hield, maar ondertussen wel een slaapliedje voor me zong. Ze houdt van me en ze haat me, alles door elkaar. En als ze iets niet wil, is dat een jonger zusje haar aan het hof voor gek zet.'

Ik zei niets; ze had een maar al te schrandere kijk op de zaak.

'Een jonger zusje dat mooier is dan zij,' hielp Elizabeth me herinneren.

'Een jonger zusje dat eruitziet als een echte Tudor en niet als een halfbloed Spaanse.'

Ik draaide mijn hoofd om. 'Pas op, prinses.'

Elizabeth lachte - een woest lachje. 'Ze heeft je hierheen gestuurd om in mijn hart te kijken, toch? Ze heeft er alle vertrouwen in dat God een bedoeling met haar leven heeft. Dat Hij haar zegt wat er zal gebeuren. Maar haar God doet er wel erg lang over om haar plezier te bezorgen, vind ik. Dat lange wachten op de troon, en aan het eind een opstandig koninkrijk. En nu een bruiloft, maar een bruidegom die bepaald geen haast maakt om naar haar toe te komen en die liever thuisblijft bij zijn maitresse. Wat zie je in haar toekomst gebeuren, nar?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Niets, majesteit. Ik kan niet op afroep dingen zien. En bovendien durf ik bijna niet te kijken.'

'Heer Dee denkt datje een groot zieneres zou kunnen zijn, iemand die hem zou kunnen helpen de mysteriën van de hemelen te ontsluieren.'

Ik draaide mijn hoofd om, bang dat op mijn gezicht het levendige beeld te zien zou zijn dat ik plotseling voor mijn geestesoog zag: de donkere spiegel en de woorden die uit mijn mond rolden, over de twee vorstinnen die over Engeland zouden heersen. Een kind, maar geen kind, een koning, maar geen koning, een maagdelijke koningin, helemaal vergeten, een koningin, maar geen maagd. Ik wist niet wie dat zouden kunnen zijn.

'Ik heb heer Dee al maanden niet gesproken,' zei ik, op mijn hoede. 'Ik ken hem nauwelijks.'

'Je hebt één keer tegen mij gesproken zonder dat je gevraagd was dat te doen, en toen heb je zijn naam genoemd, en die van anderen,' zei ze heel zacht.

Ik haperde geen moment. 'Dat is niet waar, mevrouw. Zoals u zich wellicht herinnert, brak de hak van uw schoen af en heb ik u naar uw kamer geholpen.'

Ze deed haar ogen half dicht en glimlachte. 'Dus je bent toch niet zo'n onnozele nar, Hannah.'

'Ik kan een havik van een handzaag onderscheiden,' zei ik kortaf. Er viel een stilte, en toen ging ze rechtop zitten en zette ze haar voeten op de grond. 'Help me eens overeind,' zei ze.

Ik pakte haar arm en ze leunde met haar volle gewicht tegen me aan. Ze wankelde een beetje toen ze ging staan, en dat was geen aanstellerij. Ze was ziek, ik voelde haar trillen en wist dat ze ziek was van angst. Ze deed een stap naar het raam toe en keek uit over de koude tuin, met aan elk blad een traan van ijs.

'Ik durf niet naar Londen,' kreunde ze zacht tegen me. 'Help me, Hannah. Ik durf niet. Heb je iets van lord Robert gehoord? Heb je echt geen boodschap voor me van John Dee? Of van iemand anders? Is er dan niemand die me kan helpen?'

'Lady Elizabeth, ik zweer u: het is voorbij. Er is niemand die u kan redden, er is geen troepenmacht die het tegen uw zus kan opnemen. Ik heb heer Dee al maanden niet gezien en de laatste keer dat ik lord Robert zag zat hij in de Tower zijn terechtstelling af te wachten. Hij dacht niet nog lang te zullen leven. Hij heeft me uit zijn dienst ontslagen.' Ik hoorde mijn stem een beetje beven en haalde diep adem om te kalmeren. 'Het laatste wat hij tegen me gezegd heeft is dat ik genade moest vragen voor lady Jane.' Ik zei er maar niet bij dat hij ook om genade voor Elizabeth had gevraagd. Ze zag er niet uit alsof ze eraan herinnerd hoefde te worden dat zij zich net zo dicht bij het blok bevond als haar nicht. Ze deed haar ogen dicht en leunde tegen de houten luiken. 'En hebt u dat voor haar gedaan? Wordt haar vergiffenis geschonken?'

'De koningin is altijd genadig,' zei ik.

Ze keek me aan met tranen in haar ogen. 'Ik hoop het oprecht,' zei Elizabeth ernstig. 'Want wat moet er anders van mij worden?'

De volgende dag kon ze er niet meer tegen. De wagens met haar hutkoffers, meubels en linnengoed waren al weg, in zuidelijke richting slingerend over de grote weg naar het noorden. Voor de deur stond de draagkoets van de koningin zelf, voorzien van kussens en kleden van de warmste wol, met vier witte muilezels ervoor gespannen en de ezeldrijver in staat van paraatheid. Elizabeth wankelde in de deuropening en leek te zullen flauwvallen, maar de artsen kwamen naast haar staan en tilden en sleepten haar zo'n beetje de draagkoets in, waar ze haar warm inpakten. Ze schreeuwde het uit alsof ze pijn had, maar volgens mij werd ze verstikt door angst. Ze was misselijk van angst. Ze wist dat ze haar proces wegens verraad tegemoet ging, en daarna haar dood.

We vorderden langzaam. Bij elke stop wist de prinses tijd te rekken, vroeg ze om een langere rustpauze, klaagde ze over het gehots, was ze niet in staat een voet op de grond te zetten om uit de draagkoets te komen, en vervolgens niet in staat om er weer in te stappen. Haar gezicht, het enige lichaamsdeel dat blootgesteld was aan de winterse wind, werd roze van de kou en raakte nog meer gezwollen. Het was geen weer om te reizen, en al helemaal geen weer voor een zieke, maar de raadsheren van de koningin duldden geen vertraging. Elizabeths eigen neef spoorde hen aan verder te reizen, en Elizabeth begreep uit hun vastberadenheid heel goed dat ze moest sterven, alsof ze het executiebevel al in hun hand hadden. Niemand zou de troonopvolger zo durven te schofferen als zij haar waagden te behandelen. Niemand zou de volgende vorst van Engeland op een donkere ochtend in een draagkoets laten stappen en hotsend over een bevroren landweg laten reizen, nog voor de zon op was. Iemand die Elizabeth op deze manier durfde te behandelen wist ongetwijfeld zeker dat zij nooit koningin zou worden.

We waren drie dagen op reis, en er leek geen eind aan te komen, want de prinses stond elke ochtend later op en had zo veel pijn in haar gewrichten dat ze pas rond het middaguur in de draagkoets kon. Elke keer dat we onderweg stopten om te eten bleef ze tot laat aan tafel zitten en wilde ze eigenlijk liever niet weer in de draagkoets. Tegen de tijd dat we bij het huis aankwamen waar we de nacht zouden doorbrengen, vloekten de raadsheren van frustratie tegen hun paarden en liepen ze stampvoetend naar hun kamer, waarbij ze de biezen matten opzijschopten.

'Wat denkt u met dat getreuzel te bereiken, prinses?' vroeg ik haar op een ochtend toen lord Howard me voor de tiende keer naar haar slaapkamer had gestuurd om te vragen of ze klaar was om te vertrekken. 'De koningin zal u echt niet sneller vergeven als u haar laat wachten.'

Ze stond er stokstijf bij, terwijl een van haar hofdames langzaam een sjaal om haar hals wikkelde. 'Daar win ik nog een dag mee,' zei ze.

'Om wat te doen?'

Ze glimlachte naar me, hoewel haar ogen donker stonden van angst.

'Ach, Hannah, als je niet weet dat de dag van morgen een kostbaar goed is heb je er nog nooit zo naar verlangd om te leven zoals ik. Ik doe op dit mo-ment alles om er nog een dag bij te krijgen, en dat zal morgen niet anders zijn. Elke dag dat we nog niet in Londen zijn is een nieuwe dag waarop ik in leven ben. Elke ochtend dat ik wakker word, elke avond dat ik ga slapen is een overwinning voor me.'

Op de vierde dag van de reis kwam een boodschapper ons op de weg tegemoet met een brief voor lord William Howard. Hij las hem en stak hem aan de voorkant in zijn buis, maar zijn gezicht stond plotseling bars. Elizabeth wachtte tot hij de andere kant op keek en kromde toen haar gezwollen vinger naar me. Ik stuurde mijn paard tot naast de draagkoets.

'Ik zou er een lief ding voor overhebben om te weten wat er in die brief staat,' zei ze. 'Ga eens voor me luisteren. Jou zien ze toch niet.'

Toen we halt hielden om te eten, zag ik mijn kans schoon. Lord Howard en de andere raadsheren stonden te kijken hoe hun paarden naar de stallen werden gebracht. Ik zag dat hij de brief uit zijn buis haalde en ik bleef even naast hem staan om mijn rijlaars recht te trekken.

'Lady Jane is dood,' verkondigde hij onomwonden. 'Ze is twee dagen geleden ter dood gebracht. En vóór haar Guilford Dudley.'

'En Robert?' vroeg ik op dringende toon, terwijl ik omhoogkwam en mijn stem het roezemoezende commentaar doorbrak. 'Robert Dudley?'

Een nar kon altijd een aardig potje breken. Hij knikte om mijn belangstelling. 'Over hem heb ik geen nieuws,' zei hij. 'Je zou zeggen dat hij samen met zijn broer is terechtgesteld.'

Ik voelde de wereld om me heen vervagen en realiseerde me dat ik elk moment kon flauwvallen. Ik zeeg neer op de koude stoep en nam mijn hoofd in mijn handen. 'Lord Robert,' fluisterde ik tegen mijn knieën.

'Heer.'

Het kón gewoonweg niet waar zijn dat hij dood was, dat zijn bruisende vitaliteit met zijn donkere ogen voor altijd verdwenen was. Het was ondenkbaar dat de beul zijn hoofd eraf kon hakken alsof hij een doodgewone verrader was, dat zijn donkere ogen, lieve glimlach en vlotte charme hem niet van het blok konden redden. Wie kon zichzelf er nu toe zetten om de mooie Robert te doden? Wie kon er nu zo'n executiebevel ondertekenen, welke beul kon dat aan? En het was des te meer ondenkbaar omdat ik een voor hem zo gunstige voorspelling had gezien. Ik had de woorden gehoord toen ze uit mijn mond waren gekomen, ik had de kaars geroken, ik had het vlammetje zien flakkeren en de spiegels gezien die weerspiegeling lieten overgaan in glinstering, helemaal tot in de duisternis van heer Dee. Ik had toen geweten dat een koningin van hem zou houden, dat hij in zijn bed zou sterven. Het was me getoond, de woorden waren tot mij gesproken. Als mijn lord Robert dood was, dan was niet alleen mijn grote liefde dood, maar had ik ook op de ergst denkbare manier geleerd dat mijn gave een hersenschim en een waanvoorstelling was. Alles was met één haal van de bijl voorbij.

Ik kwam overeind en wankelde achteruit tegen de stenen muur aan.

'Voel je je niet lekker, nar?' klonk de koele stem van een van de mannen van lord Howard. De lord keek onverschillig mijn kant op. Ik slikte de brok in mijn keel weg. 'Mag ik lady Elizabeth over lady Jane vertellen?' vroeg ik hem. 'Ze zal het willen weten.'

'Vertel het haar maar,' zei hij. 'Ik kan me voorstellen dat ze het wil weten. Binnen een paar dagen weet iedereen het. Jane en de Dudleys zijn voor een menigte van honderden mensen op het beulsblok gestorven. Het is een publieke aangelegenheid.'

'De beschuldiging?' vroeg ik, hoewel ik het antwoord al kende.

'Verraad,' zei hij toonloos. 'Zeg haar dat maar: verraad. En een greep naar de troon.'

Zonder dat er nog een woord werd gezegd draaide iedereen zich om naar de draagkoets, waar lady Elizabeth, terwijl ze haar ene hand naar mevrouw Ashley uitstak en met de andere de deurpost vasthield, moeizaam uitstapte.

'Zo komen alle verraders aan hun eind,' zei haar neef, terwijl hij naar het lijkbleke meisje keek - zijn eigen bloedverwant, die met iedereen die nu aan de galg bungelde bevriend was geweest. 'Zo komen alle verraders aan hun eind.'

'Amen,' zei een stem achter in de menigte.

Ik wachtte tot ze had gegeten en ging toen pas naar haar toe. Ze doopte haar vingers in het waterbekken dat de huisbediende haar voorhield en stak ze toen uit naar een page om ze droog te laten deppen.

'De brief?' vroeg ze zonder haar hoofd naar me om te draaien.

'Het wordt binnen een dag algemeen bekendgemaakt,' zei ik. 'Het spijt me dat ik het u moet vertellen, lady Elizabeth, maar uw nicht lady Jane Grey is ter dood gebracht en haar echtgenoot... en lord Robert Dudley ook.'

De handen die ze de page toestak bleven volkomen rustig, maar ik zag dat haar gezicht betrok. 'Dus ze heeft het gedaan,' merkte ze zachtjes op.

'De koningin. Ze heeft de moed gevonden om haar eigen familie ter dood te brengen, haar eigen nicht, een jonge vrouw die ze van kinds af aan gekend heeft.' Ze keek naar me, haar handen net zo kalm als de page die haar vingers met de doek met een geborduurd monogram erop droogdepte.

'De koningin heeft de macht van de bijl gevonden. Niemand zal kunnen slapen. Gelukkig ben ik niet schuldig aan wandaden.'

Ik knikte, maar ik hoorde nauwelijks wat ze zei. Ik dacht aan lord Robert, die met zijn donkere hoofd geheven naar buiten liep, zijn dood tegemoet. Ze trok haar handen uit de doek en wendde zich van de tafel af. 'Ik ben heel erg moe,' zei ze tegen haar neef. 'Te moe om vandaag nog verder te reizen. Ik moet rusten.'

'Lady Elizabeth, we moeten verder,' zei hij.

Ze schudde heel beslist haar hoofd. 'Ik kan niet verder,' zei ze eenvoudigweg. 'Ik ga nu rusten, en dan vertrekken we morgenvroeg.'

'Goed, maar dan wel echt vroeg,' stemde hij in. 'Bij zonsopgang, majesteit.'

Ze schonk hem een glimlachje dat niet verderging dan haar lippen.

'Uiteraard,' zei ze.

Hoe ze de reis ook rekte, er moest een keer een eind aan komen, en tien dagen nadat we waren vertrokken kwamen we laat op de avond aan bij het huis van een gewone heer in Highgate.

Ik werd ondergebracht bij de hofdames van lady Elizabeth, en zij waren tot zonsopgang bezig om haar intocht in Londen voor te bereiden. Toen ik zag hoe de witte onderkleding, de onderrokken en de maagdelijk witte jurk afgeschuierd, geperst en haar kamer binnengedragen werden, moest ik denken aan de dag waarop ze haar zus in de stad Londen had ontvangen, gekleed in de Tudor-kleuren wit en groen. Nu was ze sneeuwwit, een martelaarsbruid. Toen de draagkoets voor haar deur verscheen, was ze klaar; nu er een menigte samendromde om haar te zien, treuzelde ze geen moment.

'De gordijnen moeten zeker dicht?' vroeg lord Howard korzelig.

'Nee, open,' zei ze meteen. 'De mensen mogen me zien. Ze mogen zien in wat voor toestand ze me mijn huis uit gejaagd hebben om onder barre weersomstandigheden een reis van twee weken te ondernemen.'

'Tien dagen,' zei hij knorrig. 'En we hadden het in vijf dagen kunnen doen.'

Ze verwaardigde zich niet hem antwoord te geven, maar leunde achterover in haar kussens en tilde haar hand op ten teken dat hij kon gaan. Ik hoorde hem even zacht vloeken, en toen sprong hij in het zadel. Ik ging met mijn paard naast de draagkoets rijden, en de kleine stoet reed de binnenplaats af, de weg naar Londen op, de stad tegemoet. Londen stonk naar de dood. Op elke straathoek stond wel een galg met een gruwelijke vracht bungelend aan de dwarsbalk. Als je omhoogkeek, kon je de dode, met een gezicht als een gargouille, lippen naar achteren getrokken en uitpuilende ogen, boos op je neer zien kijken. Als het waaide, woei de stank van de lijken door de straat en zwaaiden de lichamen heen en weer, terwijl hun jas om hen heen wapperde, alsof ze nog steeds vochten voor hun leven.

Elizabeth bleef strak voor zich uit kijken, maar ze voelde de bungelende lichamen op elke straathoek wel; de helft kende ze, en allemaal waren ze gestorven tijdens een opstand die zij volgens hen had ontketend. Toen ze net in de draagkoets was gestapt, zag ze even bleek als haar witte jurk, maar tegen de tijd dat we King's Street door reden was ze zo wit als afgeroomde melk. Een paar mensen riepen haar toe 'God sta u bij, majesteit!', en dan kwam ze weer even bij zinnen en stak ze met een deerniswekkend gezicht een zwak handje naar hen op. Ze zag eruit als een martelaar die naar haar dood gesleurd wordt en in deze laan vol galgen hoefde niemand eraan te twijfelen dat ze doodsbang was. Dit was de opstand van Elizabeth, en vijfenveertig heen en weer zwaaiende lijken getuigden van het feit dat die was mislukt. Nu moest Elizabeth de rechtspraak die hen ter dood had gebracht ondergaan. Niemand twijfelde eraan dat ook zij zou sterven. Zodra men onze stoet bij Whitehall langzaam naar het paleis toe zag komen werden de poorten wijd opengedaan. Elizabeth ging rechtop zitten in de draagkoets en keek naar de voorname trap voor het paleis. Koningin Mary was er niet om haar zus te begroeten, en verder was er ook niemand van het hof. Ze arriveerde in stilzwijgende schande. Er stond één bediende op de trap en die richtte zich tot lord Howard, niet tot de prinses, alsof ze haar cipiers waren.

Lord Howard liep naar de draagkoets en stak zijn hand naar haar uit.

'Er zijn vertrekken voor u in gereedheid gebracht,' zei hij kortaf. 'U mag twee bedienden kiezen die met u meegaan.'

'Mijn hofdames moeten met me mee,' protesteerde ze meteen. 'Ik voel me niet goed.'

'De opdracht luidt: twee bedienden, meer niet,' zei hij. 'Kiest u maar.'

Onderweg had hij met kille stem tegen haar gesproken, maar nu klonk hij ook nog stekelig. We waren in Londen, met honderd ogen en oren op hem gericht. Lord Howard zorgde er wel voor dat niemand hem erop kon betrappen dat hij zijn nichtje de verraadster vriendelijk bejegende. 'Kiest u maar.'

'Mevrouw Ashley en...' Elizabeth keek om zich heen en haar oog viel op mij.

Ik deed een stap achteruit, want net zomin als iedere andere overloper wilde ik met deze tot de ondergang gedoemde prinses in verband gebracht worden. Maar ze wist dat ze via mij een kans had om de koningin te bereiken. 'Mevrouw Ashley en Hannah de nar,' zei ze. Lord Howard lachte. 'Drie narren dus,' zei hij zacht, en hij gebaarde de heren ons drieën voor te gaan naar de vertrekken van Elizabeth. Ik wachtte niet tot Elizabeth zich in haar kamers had geïnstalleerd, maar ging meteen op zoek naar mijn collega-nar, Will Somers. Hij zat in de grote zaal op een van de bankjes te dommelen. Iemand had terwijl hij sliep een mantel over hem heen gelegd; iedereen was dol op Will. Ik ging op het bankje naast hem zitten en vroeg me af of ik hem wakker zou maken.

Zonder zijn ogen open te doen zei hij: 'Mooi stel narren zijn wij; we gaan voor weken weg en we zeggen het niet eens', en hij schoot overeind en sloeg zijn armen om me heen.

'Ik dacht dat je sliep,' zei ik.

'Ik deed maar alsof,' zei hij waardig. 'Ik heb besloten dat een slapende nar grappiger is dan eentje die wakker is. Vooral aan dit hof.'

'Hoezo dan?' vroeg ik argwanend.

'Niemand lacht om mijn grappen,' zei hij. 'Ik heb geprobeerd om te kijken of ze wel om me moeten lachen als ik stil ben. En als ze liever een zwijgende nar hebben, zullen ze een slapende nar wel helemaal fantastisch vinden. En als ik slaap weet ik niet of ze lachen of niet. Dus kan ik mezelf geruststellen met de gedachte dat ik heel grappig ben. Ik droom over mijn grappen en word lachend wakker. Geestige gedachte, hè?'

'Heel geestig,' zei ik.

Hij draaide zich naar me om. 'De prinses is er, hè?'

Ik knikte.

'Ziek?'

'Heel ziek. Echt ziek, volgens mij.'

'De koningin zou haar meteen van al haar pijn kunnen genezen. Ze is chirurg geworden, gespecialiseerd in amputaties.'

'Ik hoop bij God dat het niet zover komt,' zei ik snel. 'Maar Will, vertel me: is Robert Dudley goed gestorven? Is het snel gegaan?'

'Die leeft nog,' zei hij. 'Tegen alle verwachting in.'

Ik voelde mijn hart een slag overslaan. 'Lieve hemel, ze hebben tegen mij gezegd dat hij onthoofd was.'

'Rustig maar,' zei Will. 'Kom, duw je hoofd tussen je knieën.'

Van heel ver weg hoorde ik zijn stem, die me vroeg: 'Gaat het al wat beter, meidje, met je appelflauwte?'

Ik ging weer recht zitten.

'Nu bloos je,' zag Will. 'Als je bloed zo snel stroomt, meidje van me, zul je de broek niet lang meer dragen.'

'Weetje zeker dat hij leeft? Ik dacht dat hij dood was. Dat hadden ze tegen mij gezegd, althans.'

'Hij zou wel dood moeten zijn. Hij heeft zijn vader, zijn broer en zijn arme schoonzus allemaal naar buiten zien gaan en onder zijn raam terechtgesteld zien worden, maar hij is er nog,' zei Will. 'Misschien is zijn haar wit geworden van schrik, maar zijn hoofd staat nog op zijn schouders.'

'Hij leeft dus?' Ik kon het nog steeds niet geloven. 'Weetje het zeker?'

'Voorlopig wel, ja.'

'Zou ik hem zonder problemen een bezoekje kunnen brengen?'

Hij lachte. 'De Dudleys brengen altijd problemen met zich mee,' zei hij.

'Ik bedoelde: zonder argwaan te wekken.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Het is duister geworden aan dit hof,' zei hij verdrietig. 'Alles wat je doet wekt argwaan. Daarom slaap ik ook. Ze kunnen me er niet van beschuldigen dat ik in mijn slaap complotten smeed. Ik slaap de slaap der onschuldigen. Ik zorg dat ik niet droom.'

'Ik wil hem alleen maar even zien,' zei ik. Ik wist het verlangen niet uit mijn stem te weren.'Ik wil hem alleen zien en weten dat hij leeft en zal blijven leven.'

'Hij is een man als ieder ander,' zei Will in alle redelijkheid. 'Sterfelijk. Ik kan je verzekeren dat hij vandaag leeft. Maar ik kan je niet vertellen hoe lang nog. Daar zul je het mee moeten doen.'