Voorjaar-zomer 1955
Op Hampton Court was men bezig de kamer voor te bereiden voor het kraambed van de koningin. Het kabinet achter haar slaapkamer was behangen met de mooiste wandtapijten die speciaal om hun heilige en bemoedigende taferelen waren uitgekozen. De ramen waren vergrendeld, zodat er geen zuchtje wind de kamer in kon komen. Aan de bedstijlen had men angstaanjagende riemen vastgebonden waar zij zich aan kon vastklampen, terwijl haar negenendertig jaar oude lichaam door de weeën uiteengereten werd. Het bed was opgemaakt met een schitterende kussensloop en sprei, waar de koningin en haar hofdames sinds haar huwelijksdag aan hadden zitten borduren. Naast de stenen haard lag een grote stapel houtblokken, zodat het in de kamer snikheet gestookt kon worden. De vloeren waren bedekt met tapijten, zodat elk geluid gedempt werd. De schitterende koninklijke wieg was al neergezet, met een uit tweehonderdveertig stuks bestaande luiermand voor de jongen die ergens in de komende zes weken geboren zou worden. Aan het hoofdeinde van de schitterende wieg was een vers uitgesneden om de prins welkom te heten.
Houdt 't kind dat Gij, Almachtige Heer, aan Mary schenkt, Tot Eng'lands vreugd gezond, beschermden ongekrenkt In de kamers voor het besloten kabinet kwam en ging een niet-aflatende stroom vroedvrouwen, wiegsters, verpleegsters, apothekers en artsen, en de verzorgsters renden af en aan met stapels vers gestreken linnengoed ten behoeve van de bevoorrading van de kraamkamer. Elizabeth, die inmiddels vrij door het paleis mocht rondlopen, stond naast me op de drempel van het kraamvertrek. 'Al die weken dat je hier binnen moet blijven,' zei ze vol afgrijzen. 'Net alsof je levend begraven bent.'
'Ze moet rusten,' zei ik. Diep in mijn hart was ik bang voor de koningin in die donkere kamer. Ik dacht dat ze ziek zou worden als ze zo lang geen licht en zon zou zien. Ze mocht de koning niet zien, ze mocht geen gezelschap, muziek, zang of dans om zich heen hebben. Ze zou een gevangene in haar eigen kamer zijn. En over krap twee maanden, als de baby er was, zou het er ondraaglijk heet zijn, opgesloten in die kamer, in het duister van dichte gordijnen, omringd door textiel.
Met een overdreven maagdelijke rilling deed Elizabeth een stap achteruit bij de deuropening vandaan en ging me voor het audiëntievertrek door en de galerij in. Aan de muren hingen hoge, plechtige portretten van Spaanse edellieden en prinsen. Elizabeth liep erlangs zonder haar hoofd om te draaien, alsof ze hen, door ze te negeren, zou kunnen laten verdwij nen.
'Grappig te bedenken dat ze net op het moment dat ze mij uit de gevangenis vrijlaat zelf aan haar opsluiting begint,' zei ze, terwijl ze vooral niet probeerde te laten merken hoe vrolijk dat haar stemde. 'Als ze wist hoe het was om tussen vier muren opgesloten te zitten zou ze wel iets aan deze traditie veranderen. Ik laat me nooit meer opsluiten.'
'Ze doet haar plicht voor de baby,' zei ik stellig.
Elizabeth glimlachte en bleef met sereen zelfvertrouwen bij haar eigen mening. 'Ik heb gehoord dat je lord Robert in de Tower hebt opgezocht.'
Ze pakte me bij de arm en trok me dichter naar zich toe, zodat ze kon fluisteren.
'Hij wilde wat schrijfpapier uit de oude winkel van mijn vader,' ant-woordde ik bedaard.
'Hij heeft je een boodschap voor Kat gegeven,' ging Elizabeth verder.
'Dat heeft ze me zelf verteld.'
'Die heb ik aan haar overgebracht. Iets over linten,' zei ik terneergeslagen. 'Hij gebruikt mij altijd als zijn fournituren-en boekhandelaar. Daar heeft hij me ook voor het eerst gezien, in de winkel van mijn vader.'
Ze zweeg en keek me aan. 'Dus jij weet niets, Hannah?'
'Precies,' zei ik.
'Dan zie je dit ook niet,' zei ze uitgekookt, en ze liet me los, draaide zich om en glimlachte over haar schouder naar een heer in een donker pak, die achter ons uit een zijkamer was gekomen en die langzaam achter ons aan liep.
Ik zag tot mijn verbazing dat het de koning was. Ik drukte me tegen de muur en boog, maar hij zag me niet eens, want hij hield zijn ogen strak op Elizabeth gericht. Toen hij Elizabeth even haar pas zag inhouden, waarna ze bleef staan en naar hem glimlachte, schoot hij op haar toe. Ze draaide zich echter niet om en maakte geen reverence voor hem, zoals ze wel had moeten doen. Ze liep doodkalm verder de galerij door, met enigszins wiegende heupen. Elke stap die ze zette was een uitnodiging aan ongeacht welke man om achter haar aan te komen. Toen ze aan het eind van de galerij bij de paneeldeur was gekomen, bleef ze even staan, met haar hand op de deurknop, en keek ze om - een openlijke uitnodiging aan zijn adres om achter haar aan te komen. Daarna glipte ze door de deur naar binnen, en weg was ze. Hij had het nakijken.
Het weer werd warmer en de koningin raakte iets van haar gloed kwijt. In de eerste week van mei, het laatst mogelijke tijdstip, nam ze afscheid van het hof en betrad ze via de deuren van haar privékamer het verduisterde vertrek waar ze tot de geboorte van haar zoontje moest blijven, en daarna nog zes weken, totdat ze de kerkgang weer had gemaakt. De enige mensen die haar zagen waren haar hofdames; de raad van de koningin moest het met de koning stellen, die namens haar optrad. Boodschappen werden door haar hofdames naar het privévertrek overgebracht, hoewel al werd gefluisterd dat de koningin had gevraagd of de koning haar ook alleen wilde bezoeken. Ze kon de gedachte niet aan dat ze hem drie maanden niet zou zien, hoe ongepast het ook was dat hij haar in zo'n toestand zag. Ik dacht aan de blik waarmee Elizabeth de koning had aangekeken en aan hoe hij achter haar wiegende heupen aan als een uitgehongerde hond de lange galerij door was gelopen, en het leek me heel verstandig dat de koningin hem gevraagd had bij haar op bezoek te komen, hoe de traditie bij koninklijke geboorten ook mocht luiden. Elizabeth was geen meisje dat je met je echtgenoot alleen durfde te laten, en zeker niet als je als echtgenote een heel kwartaal van het jaar opgesloten zat. De baby was wat aan de late kant; de weken verstreken en er was nog steeds geen teken. De vroedvrouwen voorspelden dat de baby sterker zou zijn doordat hij er de tijd voor nam en dat de bevalling gemakkelijker zou verlopen, die nu toch elk moment kon beginnen. Maar toen de maand mei voorbij was, hoorde je ze zeggen dat het wel een uitzonderlijk late baby was. De verzorgsters rolden hun windsels op en wilden al verse kruiden gaan halen om rond te strooien. De artsen glimlachten en opperden tactvol dat een vrouw die zo spiritueel en bovenzinnelijk was als de koningin zich misschien wel in de datum van de conceptie vergist had; misschien moesten we wel tot het eind van de maand wachten. Terwijl de lange, warme, saaie weken van wachten zich voortsleepten deed zich een ongemakkelijk moment voor toen in Londen het gerucht de ronde deed dat de koningin het leven had geschonken aan een zoon, waardoor de hele stad in vuur en vlam stond. De stad ging uit zijn dak, er werden klokken geluid en er werd gezongen op straat, en de feestgangers trokken luidruchtig naar Hampton Court - om daar te horen te krijgen dat er niets was gebeurd, dat we allemaal nog steeds aan het wachten waren, dat er niet veel anders te doen viel dan maar te wachten. Ik zat elke dag bij koningin Mary in de verduisterde kamer. Soms las ik haar in het Spaans uit de Bijbel voor, soms vertelde ik haar in het kort de nieuwtjes aan het hof, of vertelde ik wat Will nu weer had uitgespookt. Ik nam bloemen voor haar mee, haagbloemen zoals margrieten, en daarna roosjes in knop - het maakte niet uit wat, als ik haar er maar het gevoel mee gaf dat er nog een buitenwereld bestond waar zij snel weer deel van zou uitmaken. Ze nam ze met een blijde glimlach in ontvangst. 'Wat, staan de rozen al in knop?'
'Ja, majesteit.'
'Wat jammer dat ik ze dit jaar niet zal zien.'
De duisternis en stilte van de kamer tastten haar geestesgesteldheid aan, precies zoals ik al had gevreesd. Met de gordijnen dicht en de brandende kaarsen was het te donker om lang te kunnen naaien zonder barstende hoofdpijn te krijgen, en lezen viel ook niet mee. De artsen hadden bepaald dat ze niet naar muziek mocht luisteren en de hofdames wisten al snel niet meer waar ze het over moesten hebben. De lucht werd muf en drukkend, vol houtrook van het hete vuur, en de zuchten van haar opgesloten gezelschapsdames. Als ik een ochtend bij haar was geweest merkte ik dat ik hollend weer naar buiten ging, hunkerend naar frisse lucht en zonlicht.
De koningin was in de serene overtuiging dat ze aanstonds zou bevallen aan de periode van opsluiting begonnen. Net als elke vrouw die voor het eerst gaat bevallen was ze een beetje bang, temeer daar ze eigenlijk al te oud was om nog voor het eerst een kind te krijgen. Maar ze was gesteund door haar overtuiging dat God haar dit kind had gegeven, dat de baby had bewogen toen de pauselijke gezant teruggekeerd was naar Engeland, dat deze conceptie een teken van goddelijke genade was. Mary had er, als dienstmaagd van God, alle vertrouwen in gehad. Maar naarmate de dagen overgingen in weken was haar tevredenheid door de vertraging ondermijnd geraakt. De goede wensen die vanuit het hele land binnenstroomden waren net een niet-aflatende dwingende roep om een zoon. De brieven van haar schoonvader, de koning, die wilde weten wat die vertraging te betekenen had, kwamen als een verwijt op haar over. De artsen zeiden dat alle tekenen erop wezen dat de baby in aantocht was, maar toch liet hij nog op zich wachten.
Jane Dormer liep rond met een gezicht dat op onweer stond. Iedereen die naar de gezondheid van de koningin waagde te informeren werd verstoord aangekeken vanwege zo veel brutaliteit. 'Zie ik eruit als een toverkol?' vroeg ze aan een vrouw, voor mij binnen gehoorsafstand. 'Zie ik eruit als een astroloog, als iemand die kan toveren, die geboortedata kan raden? Nee? Hare majesteit gaat naar bed als dat haar goeddunkt en niet eerder, en we krijgen een prins als God ons die vergunt en niet eerder.'
Het was een verdediging waar niets tegen in te brengen was en ze wist er de hovelingen mee op afstand te houden, maar ze kon er niet mee voorkomen dat de koningin zich zelf ook steeds akeliger en ongemakkelijker ging voelen. Ik had haar al eerder ongelukkig en angstig meegemaakt en ik herkende haar hologige gezicht, dat alle glans had verloren. Elizabeth, die nu vrij was om te gaan en te staan waar ze wilde, om uit rijden te gaan waarheen ze wilde, te varen, wandelen en sport te beoefenen, werd daarentegen naarmate de zomer vorderde steeds zelfverzekerder. Ze was die vlezigheid kwijt waar haar ziekte mee gepaard was gegaan, ze bruiste van energie en levenslust. De Spanjaarden waren dol op haaralleen haar kleuren fascineerden hen al. Wanneer ze op haar grote grijze paard reed, in haar groene rijkostuum en met haar koperkleurige haar over haar schouders uitgespreid, noemden ze haar de Tovenares, en Mooie Rooie. Elizabeth glimlachte en protesteerde tegen de drukte die ze maakten, en moedigde hen daarmee juist nog meer aan. Koning Filips zei er nooit wat van, hoewel een wat voorzichtiger zwager ervoor gewaakt zou hebben dat Elizabeth het hoofd op hol werd gebracht door de vleiende woorden van zijn hof. Maar hij zei nooit iets om haar groeiende ijdelheid in te tomen. En hij had het er ook niet over dat ze moest trouwen en Engeland moest verlaten, of dat ze een bezoek moest brengen aan zijn tante in Hongarije. Nee, hij liet Elizabeth duidelijk merken dat ze een eervol, blijvend lid van het hof en opvolger van de troon was.
Ik had de indruk dat hij dit met opzet deed, maar toen ik op een dag uit het paleisraam naar een beschut gazon aan de zuidkant van het paleis keek, zag ik een stel wandelen, met de hoofden dicht bij elkaar, op de allee met taxusbomen, dat nu eens door de donkere krachtige bomen aan het zicht onttrokken werd en dan weer wel te zien was. Ik keek glimlachend toe en dacht aanvankelijk dat het een van de hofdames van de koningin was met een Spaanse hoveling, en dat de koningin wel zou moeten lachen wanneer ik haar over deze clandestiene hofmakerij vertelde. Maar toen draaide het meisje haar hoofd om en zag ik een flits onder haar donkere kap: onmiskenbaar de glinstering van koperkleurig haar. Het was Elizabeth, en de man die naast haar liep, zo dicht dat hij haar kon aanraken, maar dat niet deed, was prins Filips: Mary's echtgenoot. Elizabeth hield een open boek in haar handen, en met haar hoofd eroverheen gebogen was ze het toonbeeld van de vrome student, maar ze liep wel met die glijdende heupzwaai van een vrouw die een man naast zich heeft die zijn stappen op de hare afstemt.
Ik moest meteen denken aan de eerste keer dat ik Elizabeth had gezien, toen ze Torn Seymour, de echtgenoot van haar stiefmoeder, had uitgedaagd om haar door de tuin in Chelsea achterna te zitten. Het was inmiddels misschien wel zeven jaar later, maar ze was nog hetzelfde opgewonden warmbloedige meisje dat een donkere blik naar opzij wierp, naar de man van een andere vrouw, en hem uitnodigde om een beetje dichterbij te komen.
De koning keek achterom naar het paleis en vroeg zich af hoeveel mensen er vanachter de ramen toekeken. Volgens mij probeerde hij in te schatten hoe groot het gevaar was dat hij gezien werd, en ik dacht dat hij voor de Spaanse manier, de behoedzame manier, zou kiezen. Maar in plaats daarvan haalde hij roekeloos zijn schouders op en ging wat dichter bij Elizabeth lopen, die van verraste onschuld even schrok en toen haar lange wijsvinger onder een woord in haar boek legde, opdat ze zou weten waar ze gebleven was. Ik zag haar naar hem opkijken met een blos op haar wangen, haar ogen groot en onschuldig, maar wel met een lepe glimlach om de mond. Hij legde zijn arm om haar middel, zodat hij naast haar kon lopen en over haar schouder naar de passage in haar boek kon kijken, alsof ze de tekst allebei konden zien, alsof ze niet uitsluitend in eikaars aanraking waren geïnteresseerd, alsof ze niet volledig opgingen in het geluid van hun eigen snelle ademhaling.
Ik posteerde mezelf die avond voor de deur van Elizabeth en wachtte tot ze met haar hofdames naar de eetzaal ging voor het diner.
'Ach, nar,' zei ze vriendelijk toen ze naar buiten kwam. 'Eet je met me mee?
'Als u dat wenst, prinses,' zei ik beleefd, en ik voegde me in haar gevolg.
'Ik heb vandaag zoiets vreemds in de tuin gezien.'
'In welke tuin?' vroeg ze.
'In de zomertuin,' zei ik. 'Ik zag twee geliefden naast elkaar lopen en een boek lezen.'
'Dat waren geen geliefden,' zei ze ontspannen. 'Als je geliefden zag, mankeert er iets aan je helderziendheid, nar. Dat waren de koning en ik, die samen wandelden en lazen.'
'U leek anders net geliefden,' zei ik ronduit. 'Vanwaar ik stond leek u net een verliefd stelletje.'
Ze liet een gorgelend verrukt lachje horen. 'Nou ja,' zei ze achteloos. 'Je weet nooit hoe je op anderen overkomt.'
'Prinses, u wilt toch niet teruggestuurd worden naar Woodstock?'
vroeg ik haar met klem. We naderden de imposante dubbele deuren van de eetzaal van Hampton Court en ik wilde haar graag waarschuwen voordat we naar binnen moesten en alle ogen op haar gericht waren.
'Waarom zou ik teruggestuurd worden naar Woodstock?' vroeg ze streng. 'De koningin heeft me zelf vrijgelaten en vrijgesproken, voordat ze zichzelf opsloot, en ik weet dat ik aan welk complot ook onschuldig ben. De koning is mijn vriend en zwager, en een eerbaar man. Ik wacht, net als de rest van Engeland, tot ik me mag verheugen in de geboorte van het kind van mijn zus. Wie kan daar nu bezwaar tegen maken?'
Ik boog me naar haar toe. 'Prinses, als de koningin u vandaag samen met haar echtgenoot had gezien had ze u ogenblikkelijk naar Woodstock verbannen.'
Elizabeth lachte verward. 'O nee, dat zou hij nooit goedvinden.'
'Hij? Maar hij bepaalt niet wat er hier gebeurt.'
'Hij is de koning,' merkte ze op. 'Hij heeft tegen haar gezegd dat ik met respect behandeld moet worden, en dat word ik ook. Hij heeft tegen haar gezegd dat ik mag gaan en staan waar ik wil, en dat doe ik ook. Hij zal ook tegen haar zeggen dat ik aan het hof moet blijven, en daar blijf ik ook. En hij zal tegen haar zeggen dat ik niet gedwongen of slecht behandeld mag worden, en dat ze me ook nergens van mogen beschuldigen. Ik zal vrij zijn om af te spreken met wie ik wil, om te praten met wie ik wil, en, kortom, om alles te doen wat ik wil.'
Ik schrok ervan dat ze zover durfde te gaan in haar vertrouwelijkheid.
'U zult altijd onder verdenking staan.'
'Ik niet,' zei ze. 'Niet meer. Al vinden ze morgen tien speerpunten in mijn wasmand, dan word ik nog niet in staat van beschuldiging gesteld. Hij zal me beschermen.'
Ik was met stomheid geslagen.
'En hij is een knappe man.' Ze spinde bijna van genoegen. 'De machtigste man van de hele christelijke wereld.'
'Prinses, u speelt een zeer gevaarlijk spel,' waarschuwde ik haar. 'Ik heb u nog nooit eerder zo roekeloos gehoord. Waar is uw behoedzaamheid gebleven?'
'Als hij van me houdt kan mij niets meer gebeuren,' zei ze met zachte stem. 'En ik kan ervoor zorgen dat hij van me gaat houden.'
'Hij kan er alleen maar mee willen bereiken dat u te schande wordt gemaakt en dat haar hart breekt,' zei ik fel.
'O, hij wil helemaal niets bereiken.' Ze straalde van genoegen. 'Het stadium van dingen willen bereiken is hij allang voorbij. Ik heb hem precies waar ik hem hebben wil. Hij is niets van plan, hij denkt niets, ik durf zelfs te zeggen dat hij geen hap door zijn keel krijgt en bijna niet slaapt. Weet je dan niet hoe heerlijk het is om een man het hoofd op hol te brengen, Hannah? Nou, ik kan je vertellen dat er niets leukers bestaat. En wanneer die man de machtigste man van de hele christelijke wereld is, de koning van Engeland en prins van Spanje, en de echtgenoot van je ijskoude, arrogante, tirannieke, lelijke oude zus, dan is dat echt de allergrootste vreugde die er bestaat!'
Een paar dagen later ging ik paardrijden. Ik was de pony ontgroeid die ik van de Dudleys had gekregen, en reed nu op een van de mooie paarden van de koningin zelf, uit de koninklijke stallen. Ik wilde dolgraag naar buiten. Hampton Court mocht dan nog zo mooi en zo riant gelegen zijn, het was er deze zomer net een gevangenis, en als ik 's ochtends uit rijden ging had ik altijd het gevoel dat ik voorwaardelijk vrijgelaten werd. Iedereen ging gebukt onder de bezorgdheid van de koningin en het wachten op de baby, totdat we allemaal net teefjes waren die opgesloten zaten in de kennel en elk moment in onze eigen poten konden gaan bijten. Ik reed meestal in westelijke richting de rivier langs, met de felle ochtendzon in mijn rug, langs de tuinen en kleine boerderijen tot waar de omgeving wilder werden er steeds minder boerenhoeven stonden. Ik kon het paard aansporen om over de lage hagen te springen, en ze ging in gestrekte draf door de beekjes. Ik reed altijd ruim een uur door en keerde met tegenzin huiswaarts.
Op deze warme ochtend was ik blij dat ik vroeg op pad was, want later op de dag zou het te warm zijn om nog uit rijden te gaan. Ik voelde de warmte van de zon op mijn gezicht en trok mijn pet dieper omlaag om mijn gezicht tegen het brandende licht te beschermen. Ik reed terug naar het paleis en zag een eind verderop op de weg nog een ruiter. Als hij op weg was geweest naar de stallen of op de grote weg was gebleven, zou hij me niet opgevallen zijn, maar hij sloeg van de weg af, in de richting van het paleis, en nam een paadje dat langs de muren van de tuin liep. Zijn discrete benadering trok mijn aandacht en ik draaide me om om hem wat beter te kunnen zien. Onmiddellijk herkende ik de schouders van een geleerde. Zonder erbij na te denken riep ik: 'Heer Dee!'
Hij hield zijn paard in, keerde en glimlachte naar me, heel beheerst.
'Wat ben ik blij je te zien, Hannah Verde,' zei hij. 'Ik hoopte al dat ik je zou tegenkomen. Is alles goed met je?'
Ik knikte. 'Heel goed, dank u wel. Ik dacht dat u in Italië zat. Mijn verloofde schreef dat hij in Venetië een college van u had bijgewoond.'
Hij knikte. 'Ik ben alweer een tijdje terug. Ik ben bezig aan een landkaart van de kustlijn en ik moest in Londen zijn voor de land-en zeekaarten. Heb je een boek voor me ontvangen? Ik heb het voor de veiligheid bij je vader in Calais laten bezorgen, en hij zei dat hij het zou doorsturen.'
'Ik ben al een paar dagen niet meer in de winkel geweest, sir,' zei ik.
'Ik zal blij zijn als het er is,' zei hij nonchalant.
'Heeft de koningin u ontboden, sir?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Nee, ik ben hier op persoonlijke titel om een bezoek te brengen aan prinses Elizabeth. Ze heeft gevraagd of ik een paar manuscripten voor haar mee wilde nemen. Ze studeert Italiaans en ik heb uit Venetië een paar heel interessante oude teksten meegenomen.'
Ik had het nog steeds niet door. 'Zal ik u naar haar toe brengen?' bood ik aan. 'Dit is niet de goede route naar het paleis. We kunnen over de grote weg naar de stallen rijden.'
Net toen hij antwoord wilde geven, ging het poortje in de muur voorzichtig open en verscheen Kat Ashley in de opening.
'Ach, de nar,' zei ze vriendelijk. 'En de tovenaar.'
'U noemt ons allebei bij de verkeerde naam,' zei hij zacht en waardig, en hij steeg af. Onder Kat Ashleys arm dook een page door die het paard van John Dee kwam vasthouden. Ik realiseerde me dat hij verwacht werd, dat ze hadden afgesproken dat hij in het geheim het paleis binnen zou gaan, en ik realiseerde me ook - ik kon heel onnozel zijn - dat het beter was geweest als ik hem niet had gezien of dat ik, nu dat wel het geval was, mijn hoofd had moeten afwenden en zonder iets te zien langs had moeten rijden.
'Pak haar paard ook maar,' zei Kat Ashley tegen de jongen.
'Ik breng haar zelf wel terug naar de stal,' zei ik. 'En dan ga ik aan mijn werk.'
'Dit is je werk,' zei ze bot. 'Nu je hier bent, moet je met ons mee.'
'Ik hoef alleen maar te doen wat de koningin me opdraagt,' zei ik plompverloren.
John Dee legde voorzichtig zijn hand op mijn arm. 'Hannah, bij het werk dat ik hier kom doen kan ik jouw gave wel gebruiken. En je meester zou ook willen dat je me hielp.'
Ik aarzelde, en terwijl ik er zo bij stond, pakte Kat mijn arm en trok me zo'n beetje de ommuurde tuin in. 'Kom mee naar binnen,' zei ze. 'Zodra je binnen bent, mag je de benen nemen, maar je brengt heer Dee en mij in gevaar door hier zo open en bloot te staan bakkeleien. Kom nu mee; straks kun je weggaan, als je dat per se wilt.'
De gedachte dat ik in de gaten gehouden werd joeg me zoals altijd de stuipen op het lijf. Ik gooide de jongen mijn teugels toe en ging achter Kat aan, die naar een deurtje liep dat verscholen lag achter klimop en dat ik, ondanks al die tijd dat ik in het paleis woonde, nog nooit eerder had gezien. Ze ging ons voor een wenteltrap op en verliet die via nog een ver-scholen deur, waar een wandtapijt voor hing, tegenover de vertrekken van de prinses.
Ze klopte met een speciale roffel op de deur, en die ging onmiddellijk open. John Dee en ik gingen vlug naar binnen. Niemand had ons gezien. Elizabeth zat op een kruk bij het raam, met een luit op haar knieën, terwijl haar nieuwe Italiaanse luitleraar een paar passen verderop muziek op een standaard neerlegde. Ze zagen er net zo onschuldig uit als toneelspelers die onschuld acteerden. Ze zagen er zelfs zo onschuldig uit dat de korte haartjes in mijn nek overeind gingen staan alsof ik een bange hond was. Elizabeth keek op en zag mij staan. 'O, Hannah.'
'Ik moest van Kat mee naar binnen,' zei ik. 'Ik ga maar, denk ik.'
'Wacht even,' antwoordde ze.
Kat Ashley plantte haar dikke derriére tegen de houten deur en leunde ertegenaan.
'Denkt u dat u beter ziet als Hannah u helpt?' vroeg Elizabeth aan John Dee.
'Zonder haar kan ik niet in de toekomst kijken,' zei hij eerlijk. 'Ik heb die gave niet. Ik wilde alleen de astrologische tabellen voor u klaarmaken; meer kan ik zonder helderziende niet doen. Ik wist niet dat Hannah er vandaag bij zou zijn.'
'Als zij voor u kijkt, wat krijgen we dan te zien?'
Hij schokschouderde. 'Alles. Niets. Hoe moet ik dat weten? Maar we kunnen misschien wel de geboortedatum van de baby van de koningin zien. We weten misschien wel of het een jongen of een meisje is, of het kind gezond is en wat voor toekomst het te wachten staat.'
Elizabeth kwam naar me toe; haar ogen straalden. 'Doe het voor ons, Hannah,' fluisterde ze bijna op smekende toon. 'We willen het allemaal weten. Jij net zo goed.'
Ik zei niets. Ik wist dat de koningin in die verduisterde kamer steeds radelozer werd, en dat was niet iets wat ik haar flirterige halfzus wilde vertellen.
'Ik durf niet,' zei ik op vlakke toon. 'Heer Dee, ik ben bang. Deze leer is verboden.'
'Alles is tegenwoordig verboden,' zei hij eenvoudigweg. 'De wereld raakt in twee groepen mensen verdeeld: zij die vragen stellen en antwoorden willen horen, en zij die denken dat de antwoorden ons gegeven zijn. De prinses is iemand die vragen stelt, de koningin is iemand die denkt dat alles al bekend is. Ik verkeer in de wereld van degenen die vragen stellen, die over alles vragen stellen. Jij ook. Lord Robert ook. Vragen stellen is de levensadem; als je een antwoord moet aanvaarden waar het stof van het graf op ligt en je mag niet eens vragen waarom, is het net alsof je al dood bent. Jij stelt toch ook graag vragen, Hannah?'
'Zo ben ik opgevoed,' zei ik, alsof ik een zonde vergoelijkte. 'Maar ik heb wel geleerd wat daar de prijs van is. Ik heb gezien wat voor prijs geleerden daar soms voor moeten betalen.'
'Voor vragen die je in mijn vertrekken stelt hoefje geen prijs te betalen,'
verzekerde Elizabeth me. 'Ik geniet bescherming van de koning. We kunnen doen wat we willen. Mij kan niets gebeuren.'
'Maar mij wel!' riep ik uit.
'Kom, kind,' zei John Dee op dringende toon. 'Je bent hier onder vrienden. Heb je dan niet de moed om je door God gegeven gave uit te oefenen, in het aanschijn van de Schepper en in gezelschap van je vrienden?'
'Nee,' zei ik naar waarheid. Ik dacht aan de takkenbossen die op het stadsplein van Aragon opgestapeld hadden gelegen, aan de brandstapels in Smithfield, aan de onverzettelijkheid van de Inquisitie, die alleen wilde weten waar men bang voor was en alleen wilde zien wat men vermoedde.
'En toch woon je hier, in het middelpunt van het hof,' merkte hij op.
'Ik ben hier om de koningin te dienen, en dat doe ik omdat ik van haar hou, omdat ik haar nu niet in de steek kan laten, nu ze ligt te wachten tot haar kindje geboren wordt. En ik dien prinses Elizabeth omdat... omdat ik nog nooit zo'n vrouw heb ontmoet als zij.'
Elizabeth moest lachen. 'Je bestudeert me alsof ik een boek ben,' zei ze.
'Ik heb je wel gezien, hoor. Ik weet dat je dat doet. Je kijkt naar me alsof je van mij kunt leren hoe het is om vrouw te zijn.'
Ik knikte, maar gaf niets toe. 'Misschien.'
Ze glimlachte. 'Je houdt van mijn zus, hè?'
Ik keek haar onbevreesd aan. 'Ja. Hoe zou iemand niét van haar kunnen houden?'
'Zou je haar last dan niet willen verlichten door haar te vertellen wanneer dit langzame kindje zal komen? Het is een maand te laat, Hannah. De mensen lachen haar uit. Als ze zich in haar data heeft vergist, zou je haar dan niet willen vertellen dat het kindje in haar buik goed groeit en deze week geboren zal worden, of de volgende week?'
Ik aarzelde. 'Hoe zou ik haar kunnen zeggen dat ik zoiets weet?'
'Je gave! Je gave!' riep ze geërgerd uit. 'Je kunt toch zeggen dat je het in een visioen hebt gezien? Je hoeft er toch niet bij te zeggen dat het visioen in mijn vertrekken is opgeroepen?'
Ik dacht even na.
'En als je weer naar lord Robert gaat, zou je hem raad kunnen geven,'
zei Elizabeth zacht. 'Je zou tegen hem kunnen zeggen dat hij vrede met haar moet sluiten, omdat ze haar zoon op de troon van Engeland zal zetten en Engeland dus voor altijd een katholieke en Spaanse macht zal zijn. Je zou tegen hem kunnen zeggen dat hij niet meer op iets anders moet wachten en hopen. Je zou tegen hem kunnen zeggen dat de zaak verloren is en dat hij zich moet bekeren, om genade moet smeken en zichzelf moet bevrijden. Dat bericht zou betekenen dat hij om zijn vrijlating kan vragen. Jij zou hem dus kunnen bevrijden.'
Ik zei niets, maar door de kleur die naar mijn wangen steeg begreep ze me wel. 'Ik weet niet hoe hij het verdraagt,' zei ze zacht, terwijl ze me inkapselde met haar betovering. 'Arme Robert, die eindeloos in de Tower zit te wachten en niet weet wat de toekomst zal brengen. Als hij zou weten dat Mary de komende twintig jaar op de troon zit, en na haar haar zoon, dan zal hij toch om zijn vrijheid smeken en zichzelf weer tot een vrij man maken? Hij is nodig op zijn landgoederen, zijn mensen hebben hem nodig, hij moet aarde onder zijn laarzen voelen en wind in zijn gezicht. Hij is er de man niet naar om zich zijn halve leven als een valk met een kapje op te laten opsluiten.'
'Als hij zeker wist dat de koningin een zoon zou krijgen, zou hij dan vrij kunnen komen?'
'Als ze een prins ter wereld brengt, laat ze de meeste mensen die in de Tower zitten vrij, want dan weet ze dat haar troon veilig is gesteld. Dan zouden we het allemaal opgeven.'
Ik aarzelde niet langer. 'Dan doe ik het,' zei ik.
Elizabeth knikte kalm. 'U hebt een verduisterde kamer nodig, hè?'
vroeg ze aan John Dee.
'Verlicht met kaarsen,' zei hij. 'En een spiegel, en een tafel met een tafelkleed erover. Ik heb eigenlijk nog meer nodig, maar ik zal kijken wat we kunnen doen.'
Elizabeth liep haar privékamer in, achter het audiëntievertrek, en we hoorden dat ze de gordijnen dichttrok en een tafel voor de haard schoof. i
John Dee legde zijn astronomische tabellen op haar bureau; toen ze terugkwam, had hij een lijn door de geboortedatum van de koningin en die van de koning getrokken.
'Hun huwelijk is onder Weegschaal gesloten,' zei hij. 'Het is een verbond van grote liefde.'
Ik keek snel even naar Elizabeth, maar ze keek niet spottend bij de gedachte dat ze met haar flirt met Filips haar zus had afgetroefd, want ze was nu veel te serieus voor dat soort kleinzielige overwinninkjes.
'Zal het een vruchtbaar verbond zijn?' vroeg ze.
Hij trok een lijn door de ranke kolommen met duizelingwekkende getallen. Toen trok hij er nog een, naar beneden, en boog zich naar voren om te kunnen lezen wat er stond op de plaats waar de lijnen elkaar kruisten.
'Ik denk van niet,' zei hij. 'Maar ik weet het niet zeker. Er komen twee zwangerschappen.'
Elizabeth hapte naar adem, waardoor ze net zo klonk als een blazende kat.'Twee? Levend geboren?'
John Dee raadpleegde het getal nog een keer en bekeek toen nog een paar andere getallen onder aan de rol. 'Het is erg onduidelijk.'
Elizabeth verroerde zich niet; je zag op geen enkele manier aan haar af dat ze het heel graag wilde weten.
'Dus wie wordt de troonopvolger?' vroeg ze gespannen. John Dee trok nog een lijn, dit keer horizontaal, door de kolommen.
'Dat zou u moeten zijn,' zei hij.
'Ja, ik wéét dat ik het zou moeten zijn,' zei Elizabeth, terwijl ze haar ongeduld in toom hield. 'Ik ben nu de troonopvolger, als ik niet word afgezet. Maar wórd ik het ook?'
Hij boog zich achterover, van de pagina's af. 'Het spijt me, prinses. Het is niet duidelijk. De liefde die zij voor hem voelt en haar verlangen naar een kind vertroebelen alles. Ik heb nog nooit een vrouw gezien die zo veel van een man hield en ik heb nog nooit een vrouw gezien die zo hevig naar een kind verlangde. Haar verlangen is terug te zien in elk symbool van de tabel; het is bijna alsof ze een kind met haar verlangen tot leven kan wek-ken.'
Elizabeth knikte; haar gezicht was net een mooi masker. 'Ik begrijp het. Zou u meer kunnen zien als Hannah voor u in de toekomst zou kijken?'
John Dee draaide zich naar me om. 'Wil je dat proberen, Hannah? En kijken wat we te weten kunnen komen? Vergeet niet dat dit het werk van God is en dat we het advies van de engelen inwinnen.'
'Ik zal het proberen,' zei ik. Ik wilde eigenlijk liever niet de verduisterde kamer binnengaan en in de schimmige spiegel kijken. Maar de gedachte dat ik lord Robert het bericht kon brengen dat zijn vrijlating zou inluiden, dat ik de koningin het bericht kon brengen dat haar de grootste vreugde zou brengen sinds ze op de troon zat, was heel aanlokkelijk. Ik ging de kamer binnen. Aan weerskanten van een gouden spiegel wipten de kaarsvlammetjes op en neer. Over de tafel lag een witlinnen doek. Ik zag hoe John Dee met een donkere vlekkerige pen een vijfpuntige ster op de doek tekende, en toen in elke hoek een machtssymbool.
'De deur moet dicht blijven,' zei hij tegen Elizabeth. 'Ik weet niet hoe lang we nodig hebben.'
'Mag ik erbij zijn?' vroeg ze. 'Ik zal niets zeggen.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Prinses, u hoeft niets te zeggen, u hebt de aanwezigheid van een koningin. Nee, Hannah en ik moeten alleen zijn, samen met de engelen, mochten die naar ons toe willen komen.'
'Maar u vertelt me toch wel alles, hè?' vroeg ze met klem. 'En niet alleen de dingen waarvan u vindt dat ik ze moet weten. U vertelt me toch wel alles wat u te weten komt, hè?'
Hij knikte, deed de deur in haar gretige gezicht dicht en draaide zich weer naar mij om. Hij trok een kruk voor de spiegel bij en liet mij daar met zachte hand op plaatsnemen, waarbij hij over mijn hoofd heen naar mijn spiegelbeeld keek. 'Ben je bereid?' vroeg hij.
'Ja, ik ben bereid,' zei ik ernstig.
'Het is een groot geschenk je hier te hebben,' zei hij zacht. 'Ik zou er al mijn kennis voor overhebben om te kunnen wat jij kunt.'
'Ik wil alleen maar dat er een oplossing komt,' zei ik. 'Ik wou dat Elizabeth haar troon kon krijgen, maar dat de koningin hem ook kon behouden. Ik wil dat de koningin haar zoon krijgt en dat Elizabeth niet onterfd wordt. Ik wil met heel mijn hart dat lord Robert vrijkomt, maar geen complot tegen de koningin smeedt. Ik wou dat ik hier kon zijn, maar ook bij mijn vader.'
Hij glimlachte. 'Jij en ik zijn samenzweerders aan wie niemand iets heeft,' zei hij vriendelijk. 'Want het maakt mij niet uit welke koningin er op de troon zit, zolang ze de mensen maar toestaat hun geloof uit te oefenen. En ik wil dat de bibliotheken in ere worden hersteld en dat wetenschapsbeoefening is toegestaan, en dat dit land de zeeën gaat verkennen en zijn vleugels uitslaat naar de nieuwe landen in het westen.'
'Maar hoe kan dit werk ervoor zorgen dat dat allemaal gebeurt?' vroeg ik.
'Wij krijgen te horen wat de engelen adviseren,' zei hij zacht. 'Een betere leidraad is voor ons niet denkbaar.'
John Dee deed een stap achteruit, bij de spiegel vandaan, en ik hoorde hem met zijn zachte stem in het Latijn bidden opdat we het werk van God mochten doen en opdat de engelen tot ons zouden komen. Ik zei 'amen', met heel mijn hart, en wachtte af.
Ik vond het erg lang duren. Ik zag de kaarsen in de spiegel, de duisternis eromheen werd donkerder en de kaarsvlammetjes leken feller te worden. Toen zag ik in het midden van beide kaarsen een aureool van duisternis, en in die aureool van duisternis zat de zwarte kaarsenpit met een soort nevel eromheen. Deze anatomie van de vlam fascineerde me dermate dat ik me niet meer kon herinneren wat ik moest doen; ik staarde alleen maar in de bewegende lichtjes totdat ik merkte dat ik in slaap was gevallen. Daarna voelde ik John Dees hand zacht op mijn schouder en hoorde ik zijn stem in mijn oor zeggen: 'Drink dit op, kind.'
Het was een beker warm bier. Ik ging achteruit zitten op mijn kruk en nam er een slokje van, me bewust van een zwaar gevoel achter mijn ogen en een vermoeidheid alsof ik ziek was.
'Neem me niet kwalijk,' zei ik. 'Ik geloof dat ik in slaap gevallen ben.'
'Herinner je je dan niets?' vroeg hij nieuwsgierig.
Ik schudde van nee. 'Ik zat alleen naar de vlam te kijken en toen viel ik in slaap.'
'Je hebt gesproken,' zei hij zacht. 'Je hebt gesproken in een taal die ik niet begreep, maar ik denk dat het de taal van de engelen was. God zij geloofd, want ik denk dat je in hun taal tegen hen gesproken hebt. Ik heb het zo goed mogelijk opgeschreven en zal proberen het te vertalen... Stel je voor dat het de sleutel is voor de taal waarmee je tot God kunt spreken!' Hij zweeg.
'Heb ik niets gezegd wat u nu meteen begreep?' vroeg ik, nog steeds niet-begrijpend.
'Ik heb je in het Engels vragen gesteld en daar heb je in het Spaans op geantwoord,' zei hij. Hij zag dat ik daarvan schrok.'Stil maar,' zei hij. 'Als je al geheimen hebt, dan zijn die bij mij veilig. Je hebt niets gezegd wat iemand anders heeft kunnen horen. Maar je hebt me wel over de koningin en de prinses verteld.'
'Wat heb ik dan gezegd?' vroeg ik.
Hij aarzelde. 'Kind, als de engel die je stuurt zou willen dat je wist wat je gezegd had, had hij wel in wakende toestand tot je gesproken.'
Ik knikte.
'En dat heeft hij niet gedaan. Misschien is het beter dat je het niet weet.'
'Maar wat moet ik dan tegen lord Robert zeggen als ik hem zie?' vroeg ik. 'En wat kan ik tegen de koningin over haar baby zeggen?'
'Zeg maar tegen lord Robert dat hij binnen twee jaar vrij is,' zei John Dee kordaat. 'En dat er een moment komt waarop hij denkt dat alles wederom verloren is, maar dat dat precies het moment is waarop voor hem juist alles begint. Hij moet dan vooral niet wanhopen. En jij moet tegen de koningin zeggen dat ze hoop moet houden. Als er op de wereld een vrouw is wie een baby gegund wordt omdat ze een goede moeder zou zijn, omdat ze van de vader houdt en omdat ze naar een kind verlangt, dan is het wel deze koningin. Maar of ze niet alleen een zoon in haar hart, maar ook in haar buik krijgt, kan ik je niet vertellen. Of deze bevalling haar een kind brengt of niet, kan ik je niet vertellen.'
Ik stond op. 'Dan ga ik maar,' zei ik. 'Ik moet het paard terugbrengen. Maar, heer Dee...'
'Ja?'
'En prinses Elizabeth dan? Wordt de troon van haar?'
Hij glimlachte naar me. 'Weet je nog wat we gezien hebben toen we voor het eerst in de spiegel keken?'
Ik knikte.
'Je zei dat er een kind zou zijn, maar geen kind, en ik denk dat dat het eerste kindje van de koningin is, dat geboren had moeten worden, maar er nog steeds niet is. Je zei dat er een koning zou zijn, maar geen koning; ik denk dat dat deze Filips van Spanje is, die wij wel koning noemen, maar die geen koning van Engeland is en dat ook nooit zal worden. Je zei dat er een geheel vergeten maagdelijke koningin zou zijn, en een koningin, maar geen maagd.'
'Is dat koningin Jane, die wel een maagdelijke koningin was en nu door iedereen is vergeten, en nu Mary, die zichzelf maagd noemt en nu een getrouwde koningin is?' vroeg ik. Hij knikte. 'Het zou kunnen. Ik denk dat de tijd van de prinses nog wel zal komen. Er was meer, maar dat kan ik je niet vertellen. Ga nu maar.'
Ik knikte en liep de kamer uit. Toen ik de deur achter me dichtdeed, zag ik zijn donkere, in gedachten verzonken gezicht in de spiegel, terwijl hij zich naar voren boog om de kaarsen uit te blazen, en ik vroeg me af wat hij me nog meer had horen zeggen toen ik zo diep in trance was dat het leek of ik sliep.
'Wat heb je gezien?' vroeg Elizabeth ongeduldig zodra ik de deur had dichtgedaan.
'Niets!' zei ik. Ze keek zo vreemd dat ik er bijna om moest lachen.
'Vraagt u het maar aan heer Dee. Ik heb niets gezien; het was net alsof ik sliep.'
'Maar je hebt wel gesproken toch, of heeft hij iets gezien?'
'Prinses, ik weet het niet,' zei ik, terwijl ik naar de deur liep en alleen even inhield om een buiginkje voor haar te maken. 'Ik moet mijn paard terugbrengen naar de stallen, anders vragen ze zich af waar ze blijft en komen ze me zoeken.'
Elizabeth knikte ten teken dat ik kon gaan, en net toen ik de deur open wilde doen, werd er buiten op geklopt, met dezelfde roffel die Kat Ashley eerder al had gebruikt. Kat stond binnen een tel bij de deur en deed open. Een man liep met veerkrachtige tred het vertrek binnen en zij deed de deur goed achter hem dicht. Ik herkende sir William Pickering, een oude vriend van Elizabeth en medesamenzweerder uit de tijd van de Wyattopstand, en ik dook ineen. Ik wist niet eens dat sir William vergiffenis was geschonken en dat hij weer terug was aan het hof, maar toen realiseerde ik me dat hem waarschijnlijk nooit vergiffenis was geschonken en dat hij ook niet aan het hof mocht zijn. Dit was een geheim bezoek.
'Mevrouw, ik moet gaan,' zei ik ferm.
Kat Ashley hield me tegen. 'Je moet wat boeken naar heer Dee brengen. Hij heeft papieren voor je die je vervolgens naar sir William moet brengen, op een adres dat ik je zal vertellen,' zei ze. 'Bekijk hem nu goed, zodat hij zich je later zal herinneren. Sir William, dit is de hofnar van de koningin; zij zal u de papieren brengen die u nodig hebt.'
Als het verzoek niet van Kat Ashley was gekomen, had ik misschien niet aan de waarschuwing van lord Robert gedacht, maar mijn heer was er heel duidelijk over geweest, en zijn woorden bevestigden mijn eigen gevoel van angst over wat hier bekokstoofd werd - wat dat ook mocht zijn.
'Het spijt me,' zei ik eenvoudigweg tegen Kat Ashley, waarmee ik vermeed om zelfs maar naar sir William te kijken. Ik wilde dat hij me nooit had gezien. 'Maar lord Robert heeft me op het hart gedrukt om voor niemand boodschappen over te brengen. Dat heeft hij me bevolen. Ik moest u over de linten vertellen en daarna geen boodschappen meer Brengen. U moet mij excuseren, prinses, sir, mevrouw Ashley, maar ik kan u niet helpen.'
Ik liep snel naar de deur en liet mezelf uit voordat ze er iets tegen in konden brengen. Toen ik veilig de gang uit was, haalde ik diep adem en merkte dat mijn hart bonkte alsof ik van een gevaar was weggevlucht. Toen zag ik dat de deur dicht bleef en hoorde ik de goed geoliede grendel er zacht voor schuiven en Kat Ashleys achterwerk tegen het houten paneel bonzen, en toen wist ik dat er dus echt sprake was van gevaar. Het was inmiddels juni en de baby van koningin Mary was een maand te laat - zo lang dat iedereen zich zorgen zou kunnen gaan maken. De bloemblaadjes die van de haagdoorn vielen woeien als sneeuw over de weg. De velden stonden vol bloemen, die sterk geurden in de warme lucht. Maar we bleven toch op Hampton Court, hoewel het koninklijk hof normaal gesproken al naar een ander paleis zou zijn verkast. We wachtten, hoewel in de tuinen de rozen in bloei kwamen en elke vogel in Engeland een jong in het nest had, behalve de koningin. De koning liep met een gezicht dat op onweer stond rond, aan het Engelse hof ten prooi aan spitsvondigheden en op het Engelse platteland aan gevaar. Hij liet de wegen naar het paleis dag en nacht door wachters bewaken, en had op elke steiger aan de rivier soldaten staan. Men was bang dat als de koningin in het kraambed stierf, er duizend mannen bij de poort van het paleis zouden verschijnen om de Spanjaarden aan stukken te rijten. Het enige wat zijn veiligheid in dat geval kon garanderen was dat de nieuwe koningin, Elizabeth, hem dan gunstig gezind was. Geen wonder dat de prinses in haar donkere jurk door het hof ruiste alsof ze een zwarte kat was, de verwende bewoner van een zuivelboerderij, het buikje dik gegeten met room.
De Spaanse edellieden van het hof van de koning werden steeds prikkelbaarder, alsof hun eigen mannelijkheid door de traagheid van deze baby in twijfel getrokken werd. Ze waren doodsbang voor de kwade wil van het volk van Engeland. Ze vormden een kleine belegerde bende zonder hoop op verlossing. Alleen de komst van de baby zou hun veiligheid hebben kunnen garanderen, maar de baby deed er wel gevaarlijk lang over.
De hofdames uit het gevolg van de koningin werden chagrijnig; ze hadden het gevoel dat ze voor gek werden gezet, met hun naaiwerkjes in de hand: spuugdoekjes, slabbetjes en jurkjes voor een baby die maar niet komen wilde. De jongere meisjes, die op een vrolijk voorjaar aan het hof hadden gehoopt, met meifeesten, picknicks, maskerades en jachtpartijen, zaten mokkend bij de koningin in een muffe, verduisterde kamer, terwijl zij urenlang in stilte bad. Ze kwamen met het gezicht van een verwend kind haar kamer uit om te zeggen dat er die dag, de hele dag, niets gebeurd was; en de koningin maakte niet de indruk dat ze dichter bij haar bevallingsdatum was dan op het moment dat ze, twee maanden daarvoor, aan haar opsluiting in het kraamvertrek was begonnen. Alleen Elizabeth leek niet gebukt te gaan onder de bedrukte sfeer in het paleis en liep kwiek met haar lange passen door de tuinen, terwijl haar koperkleurige haar achter haar aan wapperde, met een boek in de hand. Er liep niemand met haar mee, niemand was openlijk met haar bevriend, niemand durfde zich nauw met deze uitermate problematische prinses te vereenzelvigen, maar iedereen was zich er meer dan ooit van bewust dat zij, zoals het er nu voor stond, de troonopvolger was. De geboorte van een zoon zou betekenen dat Elizabeth wederom ongewenst was, en een bedreiging voor ieders vrede. Maar zolang er geen zoon was, was zij de volgende koningin. En of ze nu de volgende vorstin was of een ongewenste prinses, de koning kon zijn ogen niet van haar afhouden. Elke avond boog koning Filips tijdens de maaltijd zijn hoofd naar haar alvorens zijn ogen voor het dankgebed te sluiten, en 's ochtends glimlachte hij haar toe en wenste haar een goede dag. Als er gedanst werd ging zij wel eens de dansvloer op met de jonge hofdames, en dan leunde hij achterover op zijn stoel en keek naar haar, met omfloerste blik, zonder dat je aan zijn gezicht kon aflezen wat hij dacht. In die dagen beantwoordde ze zijn blik nooit rechtstreeks; vanonder haar neergeslagen oogleden keek ze even koel en duister naar hem, en ze volgde zorgvuldig de passen van de dans, met rechte hals, terwijl haar middel op het ritme van de muziek van links naar rechts bewoog. Wanneer ze aan het eind van de dans een buiging voor de lege troon van haar zus maakte, hield ze haar gezicht naar omlaag gericht, maar wel met een glimlach van absolute triomf. Elizabeth wist dat Fjlips zijn ogen niet van haar kon afhouden, hoe neutraal hij ook probeerde te kijken. Ze wist dat Mary, die moe was en wanhopig uitzag naar haar zoon, nauwelijks een rivaal was die je de moeite van het ver-overen waard kon noemen, maar Elizabeth nam met haar jeugdige, blije trots gretig de gelegenheid te baat om haar oudere zus te vernederen door bij haar zwager een verbijsterd verlangen wakker te roepen. Op een koele avond in de eerste dagen van de maand juni liep ik net naar de grote zaal om te gaan dineren toen ik voelde dat iemand mijn hand aanraakte. Het was een kleine page, een dienaar van sir William Pickering, en ik blikte snel even omhoog de trap langs om te kijken wie hem nog meer gezien kon hebben. Daarna boog ik mijn hoofd, zodat hij me iets in het oor kon fluisteren.
'Ik moet van lord Robert zeggen dat John Dee gearresteerd is omdathij de horoscoop van de koningin heeft getrokken,' zei hij, terwijl zijn adem in mijn oor kietelde. 'Hij zei dat u alle boeken of brieven van hem moest verbranden.'
Het volgende moment was hij weg, en al mijn gemoedsrust ook. Ik draaide me om en liep de eetzaal binnen met een gezicht als een masker een bonkend hart, en terwijl ik met de rug van mijn hand koortsachtig over mijn wang wreef en aan niets anders kon denken dan aan het boek dat John Dee aan mijn vader had gestuurd en dat hij weer als een speer naar onze deur had doorgestuurd.
Toen ik die avond in bed lag, met een hart dat bonkte van angst, kon ik de slaap niet vatten. Ik kon niet bedenken wat ik moest doen om mezelf te beschermen, of om het fortuin van mijn vader te beschermen, dat nog steeds opgeslagen lag in de stoffige winkel in een zijstraat van Fleet Street. En als John Dee hun nu eens vertelde dat ik de toekomst voor hem had voorspeld? Als een of andere spion nu eens verslag uitbracht over de middag in de vertrekken van prinses Elizabeth, toen hij voor de koningin in eigen persoon de astrologische tabellen had opgesteld? Als ze nu eens op de hoogte waren van de knappe sir William, die tegen de deur geleund had gestaan en ervan verzekerd was dat ik boodschappen voor hem en Elizabeth zou rondbrengen?
Ik zag hoe de dageraad mijn raampje bleek kleurde met licht, en tegen vijf uur in de ochtend stond ik op de trappen bij de rivierpoort en tuurde ik het water af naar een passerende wherry die me naar de stad kon brengen. Ik had geluk. Een oude vletterman, die net aan zijn werkdag begon, kwam toen ik mijn hand opstak naar me toe gevaren en nam me aan boord. De soldaat die slaperig de steiger bewaakte zag niet eens dat ik niet echt een jongen in livrei was.
'Aan de rol geweest?' vroeg hij met een knipoog, want het tijdstip deed hem vermoeden dat ik bij een keukenmeid uit het paleis was geweest.
'Reken maar, en hoe,' zei ik opgewekt, en ik sprong in de boot. Ik betaalde de overtocht en klauterde bij de trap aan Fleet Street aan wal. Ik liep behoedzaam de straat in en probeerde te zien of de deur van onze winkel geforceerd was geweest. Het was nog te vroeg om door onze opdringerige buurman gezien te worden; alleen een paar melkmeisjes riepen hun koeien van het erf achter de huizen om ze naar de wei te brengen voor hun gras. Niemand besteedde aandacht aan me. Toch bleef ik een hele tijd staan aarzelen in de portiek aan de overkant, terwijl ik de straat af tuurde en me ervan vergewiste dat niemand naar me keek alvorens de smerige kasseien over te steken, de winkel binnen te gaan en de deur snel achter me dicht te doen.
Met de luiken dicht was het donker en stoffig in de winkel. Zo te zien lag alles nog op zijn plaats; hier was nog niemand geweest, ik was op tijd. Het pakje met daarop in het handschrift van mijn vader 'voor heer John Dee' was door onze buurman in ontvangst genomen en op de toonbank neergelegd, net zo belastend als een brandmerk.
Ik maakte het touwtje los en verbrak het zegel van mijn vader. Er zaten twee boeken in: het ene was een boek met tabellen waarin, voor zover ik eruit kon opmaken, de posities van de planeten en de sterren werden getoond, en het andere was een gids voor astrologie in het Latijn. Dat die twee boeken in onze winkel lagen, geadresseerd aan John Dee, een man die was gearresteerd omdat hij de sterfdatum van de koningin had voorspeld, was genoeg om zowel mijn vader als mij wegens verraad aan de galg te brengen.
Ik nam ze mee naar de lege haard en verfrommelde het pakpapier, om ze erin te verbranden, met bevende handen van de haast. Ik streek minutenlang over de tondeldoos voor die vlam wilde vatten, en met de seconde werd mijn angst groter. Toen gaf de steen een vonk, vatte de tondel vlam en kon ik een kaars aansteken, zodat ik met de vlam het papier op het rooster kon aansteken. Ik hield hem onder de hoek van het pakpapier en keek hoe de vlam eraan likte, totdat het helgeel opflakkerde. Ik pakte de boeken, van plan om er telkens een paar bladzijden uit te scheuren en die dan te verbranden. Het eerste boek, in het Latijn, fladderde open in mijn hand. Ik pakte een paar van de zachte papieren bladzijden beet. Ze gaven mee met mijn vingers alsof ze geen kracht hadden, alsof ze niet het gevaarlijkste voorwerp ter wereld waren. Ik probeerde ze van de kwetsbare rug los te scheuren, maar aarzelde toen toch. Ik kon het niet. En ik ging het niet doen ook. Ik ging op mijn hurken zitten met het boek in mijn hand, in het licht van het vuur dat opflakkerde en doofde, en toen realiseerde ik me dat ik me er, zelfs wanneer ik in levensgevaar verkeerde, niet toe kon zetten om een boek te verbranden. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Ik had mijn vader een aantal van deze boeken door de hele christelijke wereld met zich mee zien slepen, op zijn hart gebonden, in de wetenschap dat de geheimen die erin stonden tegenwoordig ketters werden genoemd. Ik had hem boeken zien kopen en verkopen, en bovendien zien lenen en uitlenen, louter en alleen om de vreugde dat de kennis die ze bevatten daarmee verspreid werd. Ik had gezien hoe blij hij was wanneer hij een ontbrekend deel vond. Ik had gezien hoe hij een zoekgeraakt deel liefdevol weer terug op zijn plank zette alsof het de zoon was die hij nooit had gehad. Boeken waren mijn broers en zussen; ik kon me nu niet tegen ze keren. Ik kon niet zo iemand worden die, wanneer hij iets zag wat hij niet begreep, het vernietigde. Toen Daniels blijdschap over de wetenschap in Venetië en Padua mijn eigen hart had doen opspringen van enthousiasme, kwam dat doordat ook ik dacht dat er een dag zou aanbreken waarop alles gekend mocht worden en er niets meer verborgen hoefde te blijven. En een van deze twee boeken kon wel eens het geheim van de hele wereld bevatten, kon wel eens de sleutel van het begrip van alle dingen betekenen. John Dee was een groot geleerde; als hij zo veel moeite deed om deze boeken in bezit te krijgen en ze in het geheim te versturen, moesten ze wel heel waardevol zijn. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om ze te vernietigen. Als ik ze verbrandde was ik niet beter dan de Inquisitie die mijn moeder had vermoord. Als ik ze verbrandde werd ik zo iemand die dacht dat ideeën gevaarlijk waren en vernietigd moesten worden.
Zo iemand was ik niet. Zelfs met gevaar voor eigen leven kon ik niet zo iemand worden. Ik was een jonge vrouw die in het middelpunt leefde van een wereld die vragen begon te stellen, die in een tijd leefde waarin mannen en vrouwen vragen heel belangrijk vonden. En wie wist waar die vragen ons zouden brengen? De tabellen die mijn vader voor John Dee had gestuurd konden wel een medicijn bevatten die de pest zou genezen, ze konden wel het geheim bevatten aan de hand waarvan je kon bepalen waar een schip zich op zee bevond, ze konden ons wel vertellen hoe je moest vliegen, of hoe we het eeuwige leven konden verkrijgen. Ik wist niet wat ik in mijn handen hield. Ik kon ze net zomin vernietigen als dat ik een pasgeboren kind zou kunnen doden: waardevol in zichzelf, en vol van een onkenbare belofte.
Met bezwaard hart pakte ik de twee boeken en stopte ze weg achter de wat meer onschuldige titels op de plank van mij n vader. Ik nam aan dat ik, als het huis werd doorzocht, wel kon volhouden dat ik van niets wist. Ik had het gevaarlijkste deel van het pakket vernietigd: het pakpapier, met de naam van John Dee erop, in het handschrift van mijn vader. Mijn vader zat ver weg in Calais en wij waren door niets rechtstreeks met heer Dee in verband te brengen.
Ik schudde mijn hoofd, doodmoe van die leugentjes om mezelf gerust te stellen. In werkelijkheid bestonden er wel tien lijnen tussen heer Dee en mij, mocht iemand die willen onderzoeken. Er bestonden wel tien lijnen tussen mijn vader en de geleerde. Ik stond bekend als de nar van lord Robert, als de nar van de koningin, als de nar van de prinses; ik was met iedereen wiens naam in gevaar was in verband te brengen. Ik kon alleen maar hopen dat ik door mijn narrenpak niet zou opvallen, dat de zee tussen Engeland en Calais mijn vader bescherming zou bieden en dat de ehgelen van heer Dee hem de weg zouden wijzen en hem zouden beschermen, zelfs als hij op de pijnbank lag, zelfs als zijn cipiers hem zijn aanmaakhoutje gaven en hem ermee naar de brandstapel zouden begeleiden. Dat was een schrale troost voor een meisje dat haar hele jeugd al op de vlucht was, dat haar geloof moest verbergen, dat haar kunne moest verbergen, dat zichzelf moest verbergen. Maar er zat voor mij nu niets anders op dan maar weer te vluchten, en mijn angst om uit Engeland te vluchten was groter dan mijn angst om gepakt te worden. Toen mijn vader me had beloofd dat dit mijn thuis zou worden, dat ik hier veilig zou zijn, had ik hem geloofd. Toen de koningin mijn hoofd in haar schoot had gelegd en mijn haar in krullen rond haar vingers had gedraaid, had ik haar vertrouwd zoals ik mijn moeder had vertrouwd. Ik wilde niet weg uit Engeland, ik wilde niet weg bij de koningin. Ik veegde het stof van mijn buis, zette mijn muts recht en glipte de straat weer op.
Ik was op tijd terug op Hampton Court voor het ontbijt. Ik rende vanaf de rivier de verlaten tuin door en ging via de staldeur het paleis binnen. Als iemand me zag, zou hij gedacht hebben dat ik 's ochtends vroeg was gaan rijden, zoals ik vaak deed.
'Goedendag,' zei een van de pages, en ik schonk hem de vriendelijke glimlach van de beroepsleugenaar.
'Goedendag,' antwoordde ik.
'Hoe maakt de koningin het vanochtend?'
'Zeer opgewekt.'
Net als de gordijnen voor de ramen van haar kraamkamer, die de zomerzon buitensloten, werd de koningin in de tiende maand van haar lange wachten met de dag bleker en valer. Elizabeths zelfvertrouwen werd daarentegen steeds groter, en daarmee leken haar aanwezigheid, haar haar en haar huid steeds meer te gaan stralen. Wanneer ze met veerkrachtige tred de kraamkamer binnenging, een kruk bijtrok om wat te babbelen, bij haar luitspel te zingen of uiterst verfijnde babykleertjes te naaien, leek de koningin tot onzichtbaarheid weg te schrompelen. Het meisje was een stralende, fonkelende schoonheid, zelfs wanneer ze met haar vuurrode hoofd zedig over haar naaiwerk gebogen zat. Naast haar, met haar hand op haar buik, altijd hopend dat het kind zou bewegen, was Mary onderhand niet veel meer dan een schim. Naarmate de dagen verstreken, de hele eindeloze maand juni lang, werd ze een schim die wachtte op de geboorte van een schim. Ze leek bijna niet meer aanwezig te zijn, en haar baby ook bijna niet. Ze smolten allebei weg.
De koning was een gedreven man. Alles stuurde hem in de richting van een bestendige trouw aan zijn vrouw: haar liefde voor hem, haar kwetsbare toestand, de behoefte om de Engelse adel te sussen en te zorgen dat de raad het Spaanse beleid gunstig gezind bleef, terwijl het land de onvruchtbare Spaanse koning beschimpte. Hij wist dit, hij was een geniaal politicus en diplomaat; maar hij kon er niets aan doen. Waar Elizabeth ging, ging ook hij. Wanneer zij uit rijden ging, liet hij zijn paard klaarmaken en galoppeerde hij achter haar aan. Wanneer zij danste, keek hij naar haar en riep hij naar de muzikanten dat ze nog een keer moesten spelen. Wanneer zij studeerde, leende hij haar boeken en corrigeerde haar uitspraak als een ongeïnteresseerde schoolmeester, terwijl hij zijn ogen voortdurend op haar lippen gericht hield, op de hals van haar jurk, op haar handen die ze op haar schoot licht in elkaar geslagen hield.
'Prinses, dit is een gevaarlijk spel,' waarschuwde ik haar.
'Hannah, dit is mijn leven,' zei ze eenvoudigweg. 'Met de koning aan mij zijde hoefik niets te vrezen. En als hij vrij en huwbaar was, kon ik me geen betere partij wensen.'
'De echtgenoot van uw zus? Terwijl ze wacht op de geboorte en de kraamkamer niet uit kan?' vroeg ik streng, geschokt. Haar neergeslagen ogen vormden spleetjes van git. 'Ik zou kunnen denken, net als zij gedacht heeft, dat een alliantie tussen Spanje en Engeland bepalend zou zijn voor de hele christelijke wereld,' zei ze op lieve toon.
'Ja, dat heeft de koningin gedacht, maar het enige wat er is gebeurd is dat ze de ketterijwetten over de hoofden van haar onderdanen heeft afgeroepen,' zei ik bijtend. 'En dat ze zichzelf eenzaamheid in een verduister-de kamer heeft bezorgd, terwijl haar hart breekt en haar zus buiten in de zon met haar echtgenoot loopt te flirten.'
'De koningin is verliefd geworden op een man die om politieke redenen met haar is getrouwd,' verkondigde Elizabeth. 'Zo dom zou ik nooit zijn. Als hij met mij trouwde was het precies omgekeerd. Ik zou dan degene zijn die om politieke redenen trouwde en hij degene die uit liefde trouwde. En dan zouden we nog wel eens zien wiens hart als eerste brak.'
'Heeft hij tegen u gezegd dat hij van u houdt?' fluisterde ik verbijsterd, en ik dacht aan de koningin, ten prooi aan eenzaamheid in de afgesloten kamer. 'Heeft hij gezegd dat hij met u zou trouwen als zij sterft?'
'Hij aanbidt me,' zei Elizabeth zacht en verheugd. 'Ik kan hem alles laten zeggen.'
Het was moeilijk om iets over John Dee te weten te komen zonder al te nieuwsgierig te lijken. Hij was gewoon weg, alsof hij er nooit geweest was, verdwenen in de verschrikkelijke kerkers van de Inquisitie in Engeland, in de St. Paul's, onder toeziend oog van bisschop Bonner, wiens gestage ondervragingen de brandstapels van Smithfield voedden met een snelheid van wel vijf arme mannen en vrouwen per week.
'Is er nog nieuws over John Dee?' vroeg ik zacht aan Will Somers op een ochtend toen ik hem liggend op een bankje had aangetroffen, zich als een hagedis koesterend in de zomerzon.
'Hij is nog niet dood,' zei hij, bijna zonder een oog open te doen. 'Sst.'
'Slaap je?' vroeg ik, want ik wilde meer horen.
'ik ben nog niet dood,' zei hij. 'In die zin hebben hij en ik iets gemeen. Maar ik lig niet op de pijnbank, en er zijn ook niet honderd stenen op mijn borst gestapeld, en ik word ook niet om twaalf uur 's nachts, bij zonsopgang en als een ruw alternatief voor het ontbijt meegenomen om ondervraagd te worden. Dus zo veel hebben we nu ook weer niet gemeen.'
'Heeft hij bekend?' vroeg ik, en mijn stem klonk fluisterzacht.
'Uitgesloten,' zei Will pragmatisch. 'Want als hij bekend had, was hij dood, en daarmee zou zijn gelijkenis met mij eindigen, want ik ben niet dood: ik slaap alleen maar.'
'Will...'
'Ik slaap diep, droom en zeg geen woord.'
Ik ging op zoek naar Elizabeth. Ik had overwogen om met Kat Ashley te praten, maar ik wist dat ze een hekel aan me had vanwege mijn dubbelhartige trouw en ik twijfelde aan haar discretie. Ik hoorde de jachthoorns schallen en wist dat Elizabeth dus uit rijden was geweest. Ik liep snel naar beneden naar de binnenplaats bij de stallen en toen ik daar aankwam, stroomden net de honden binnen, met de ruiters erachteraan. Elizabeth reed op een nieuw zwart paard, een geschenk van de koning, met haar hoed schuin op haar hoofd en met een gloeiend gezicht. Iedereen steeg af en riep om zijn stalknecht. Ik schoot naar voren om haar paard vast te houden en zei heel zacht tegen haar, zodat verder niemand me in het algehele tumult kon verstaan: 'Prinses, weet u iets over John Dee?'
Ze draaide me haar rug toe en gaf haar paard een klopje op de schouder. 'Braaf, Sunburst,' zei ze op luide toon tegen het paard. 'Goed gedaan.'
En tegen mij fluisterde ze: 'Ze houden hem gevangen voor tovenarij en calculeren.'
'Wat?' vroeg ik, dodelijk geschrokken.
Ze was de kalmte zelve. 'Ze zeggen dat hij de astrologietabel van de koningin geprobeerd heeft te trekken en dat hij geesten heeft opgeroepen om de toekomst te voorspellen.'
'Gaat hij namen noemen van anderen die dat samen met hem hebben gedaan?' fluisterde ik.
'Als ze hem van ketterij beschuldigen zou je denken dat hij onmiddellijk zal bekennen,' zei ze, terwijl ze zich met een stralende glimlach naar mij omdraaide alsof niet haar en mijn leven op het spel stonden. 'Ze zullen hem op de pijnbank leggen. Tegen die pijn kan niemand. Hij gaat praten, zo veel is zeker.'
'Ketterij?'
'Dat heb ik gehoord, ja.'
Ze gooide haar stalknecht haar teugels toe en liep steunend op mijn schouder naar het paleis.
'Komt hij op de brandstapel?'
'Ongetwijfeld.'
'Prinses, wat moeten we doen?'
Ze liet haar arm wat lager om mijn schouder zakken en greep die stevig beet, alsof ze me bij zinnen wilde brengen. Ik voelde dat haar hand geen moment trilde. 'We wachten af. En hopen dat we dit zullen overleven. Net als altijd, Hannah. Wachten, en hopen dat we het overleven.'
'Ü overleeft het wel,' zei ik, plotseling verbitterd. Elizabeth draaide haar stralende gezicht naar me toe; haar glimlach was vrolijk, maar haar ogen waren net stukjes kool. 'O ja,' zei ze. 'Tot nu toe is dat me altijd gelukt.'
Half juni schond de koningin, nog steeds zwanger, het protocol en bevrijdde zich uit de kraamkamer. De artsen konden niet zeggen dat ze er buiten slechter aan toe zou zijn en dachten dat een wandeling in de buitenlucht haar wat meer eetlust zou geven. Ze waren bang dat ze niet genoeg at om zichzelf en de baby in leven te houden. In de koelte van de ochtend of in de avondschemering wandelde ze langzaam door haar privétuin, uitsluitend vergezeld van haar hofdames en leden van haar personeel. Voor mijn ogen veranderde ze van de verrukkelijk verliefde vrouw die prins Filips van Spanje had gehuwd en vreugdevol bemind, weer in de angstige, vroegtijdig oud geworden vrouw die ze was geweest toen ik haar net had leren kennen. Haar nieuwe vertrouwen in de liefde en het geluk sijpelde uit haar weg, samen met de roze kleur van haar wangen en het blauw uit haar ogen, en ik zag dat ze teruggezogen werd in de eenzaamheid en angst van haar jeugd, bijna alsof ze een invalide was die afgleed naar de dood.
'Majesteit.' Ik kwam haar op een dag tegen in haar privétuin en liet me op een knie zakken. Ze had naar de snelstromende rivier voorbij de botensteiger staan kijken - zonder iets te zien. Een stel jonge eendjes speelde in de stroom, hun waakzame moeder vlak in de buurt, die de peddelende en deinende bolletjes dons goed in de gaten hield. Zelfs de eenden op de Theems hadden jonkies; maar de wieg van Engeland, met dat hoopvolle gedicht aan het hoofdeinde, was nog steeds leeg.
Ze richtte een niets ziende, duistere blik op me. 'O, Hannah.'
'Is alles goed met u, majesteit?'
Ze probeerde tegen me te glimlachten, maar ik zag dat haar mondhoeken omlaagwezen.
'Nee, Hannah, kind. Het is niet goed met me.'
'Hebt u pijn?'
Ze schudde haar hoofd. 'Met pijn zou ik blij zijn, met barenspijn. Nee, Hannah. Ik voel niets. Niet in mijn lichaam, niet in mijn hart.'
Ik ging wat dichter bij haar staan. 'Misschien zijn dit de grillen die zich vlak voor de bevalling aandienen,' zei ik troostend. 'Zoals sommige vrouwen alleen maar ongekookt fruit of kool willen eten.'
Ze schudde haar hoofd. 'Nee, dat denk ik niet.' Ze stak haar handen naar me uit, geduldig als een ziek kind. 'Kun jij het niet zien, Hannah? Met jouw gave? Kun jij het niet zien, en me dan de waarheid vertellen?'
Ik pakte bijna met tegenzin haar handen vast, en toen ik haar aanraakte, voelde ik een golf wanhoop die zo duister en koud was dat het leek alsof ik in de rivier die onder de steiger door stroomde was gevallen. Ze zag dat ik schrok en wist meteen wat dat betekende.
'Hij is dood, hè?' fluisterde ze. 'Ik ben hem op de een of andere manier verloren.'
'Ik weet het niet, majesteit,' stamelde ik. 'Ik ben geen arts, ik beschik niet over de kundigheid om te beoordelen of...'
Ze schudde haar hoofd, en het felle zonlicht glinsterde op het rijke borduursel van haar kap, op de gouden ringen in haar oren, op al deze wereldse rijkdom die een gebroken hart omsloot. 'Ik wist het wel,' zei ze. 'Ik had een zoon in mijn buik en nu is hij dood. Ik voel een leegte waar ik voorheen leven voelde.'
Ik hield nog steeds haar ijskoude handen vast en merkte dat ik ze warm wreef, zoals sommige mensen ook de handen van een lijk warm proberen te wrijven.
'O, majesteit!' riep ik uit. 'Er komt nog wel een kindje. Als er één is gemaakt kunt u er nog een maken. U hebt een kind gehad en het verloren; dat overkomt honderden vrouwen, en dan krijgen ze daarna nog een kind. Dat kunt u ook.'
Ik geloof dat ze me niet eens hoorde, want ze liet haar handen in de mijne liggen en keek naar de rivier alsof ze wilde dat die haar mee zou meevoeren.
'Majesteit?' fluisterde ik heel zacht. 'Koningin Mary? Allerliefste Mary?'
Toen ze haar gezicht naar me toe draaide, stonden haar ogen vol tranen. 'Het is helemaal mis,' zei ze, en haar stem klonk zacht en volkomen radeloos. 'Het is al mis sinds de moeder van Elizabeth mijn vader van ons heeft afgenomen en mijn moeders hart heeft gebroken, en dat valt gewoon niet meer goed te maken. Het gaat al verkeerd sinds Elizabeths moeder mijn vader tot de zonde heeft verleid en hem van zijn geloof heeft afgebracht, zodat hij gekweld leefde en stierf. Het is helemaal mis, Hannah, en ik kan het niet goedmaken, ook al heb ik het keer op keer geprobeerd. Het is te veel voor me. Dit verhaal kent zo veel verdriet, zonde en verlies dat ik het niet meer recht kan zetten. Dat gaat mijn krachten te boven. En nu heeft Elizabeth mijn echtgenoot van me afgepakt, mijn echtgenoot die de grote vreugde van mijn leven is - de enige vreugde van mijn leven - de enige man die ooit van me gehouden heeft, de enige van wie ik gehouden heb sinds mijn moeder er niet meer is. Ze heeft hem van me afgepakt. En nu is mijn zoon ook bij me weggegaan.'
Haar duisternis stroomde als een tochtvlaag van de diepste wanhoop door me heen. Ik greep haar handen beet alsof ze een drenkeling was, meegesleurd door een nachtelijke vloedgolf.
'Mary!'
Ze trok voorzichtig haar handen los en liep weg, wederom alleen, zoals ze altijd was geweest, en zoals ze nu dacht altijd te zullen zijn. Ik rende achter haar aan, en hoewel ze mijn voetstappen hoorde, bleef ze niet staan en draaide ze ook haar hoofd niet om.
'U kunt nog een kind krijgen,' zei ik weer. 'En u kunt uw man weer terugwinnen.'
Ze bleef niet staan en schudde ook haar hoofd niet. Ik wist dat ze haar kin hoog hield en dat de tranen over haar wangen stroomden. Ze kon niet om hulp vragen, ze kon geen hulp aanvaarden. In haar hart voelde ze de pijn van verlies. Ze was de liefde van haar vader kwijtgeraakt, ze had haar moeder verloren. Nu had ze haar kind verloren en ze raakte met de dag, ten overstaan van het hele hof, haar echtgenoot kwijt aan haar knappe jongere zus. Ik hield mijn pas in en liet haar gaan. De hele lange warme maand juli lang repte de koningin er met geen woord over waarom haar baby maar niet kwam. Elizabeth informeerde elke ochtend zeer zusterlijk bezorgd naar haar gezondheid en zei elke dag met haar lieve, heldere stem: 'Gut, wat duurt het toch lang voordat die baby geboren wordt!'
Elke dag kwamen er mensen uit Londen om te bidden voor een voorspoedige bevalling van de koningin en we stonden allemaal drie keer per dag in de kerk op om 'amen' te zeggen. Het nieuws dat deze mensen uit Londen meebrachten was het nieuws uit een stad vol gruwelen. De overtuiging van de koningin dat haar baby pas geboren zou worden wanneer Engeland gezuiverd was van ketterij, had een boosaardige wending genomen. Onder leiding van haar inquisiteurs, bisschop Bonner en consorten, werd er een wreed beleid gevoerd van geheime arrestaties en gruwelijke martelingen. Er deden geruchten de ronde over onterechte processen te-gen ketters, over dienstmeisjes die in hun onwetendheid waren opgepakt en die, wanneer ze zwoeren dat ze hun Bijbel niet wilden opgeven, naar de brandstapel werden gebracht en vanwege hun geloof levend werden verbrand. Er bestond een gruwelijk verhaal over een vrouw die zwanger was van haar eerste kind, die beschuldigd werd van ketterij en voor een rechtbank werd veroordeeld. Toen ze haar hoofd niet wilde buigen voor de bevelen van de rooms-katholieke priester, zetten ze haar op een brandstapel en staken die aan. In haar doodsangst beviel ze ter plekke van het kind, dat op de takkenbossen viel. Toen de baby tussen haar trillende bovenbenen op de grond viel en zo hard huilde dat het boven het geknetter van de vlammen uit te horen was, duwde de beul het blote kindje met een hooivork terug in de vlammen, alsof het een bos aanmaakhout was. Men zorgde er wel voor dat dit soort verhalen de koningin niet ter ore kwam, maar ik wist zeker dat ze, als ze het wist, een einde aan de wreedheid zou maken. Een vrouw die op de geboorte van haar eigen kind wachtte stuurde niet een andere zwangere vrouw naar de brandstapel. Toen ze op een ochtend aan het wandelen was, zag ik mijn kans schoon.
'Majesteit, mag ik even met u spreken?'
Ze draaide zich om en glimlachte.'Ja, Hannah, natuurlijk.'
'Het is een staatsaangelegenheid en ik ben niet bevoegd om te oordelen,' zei ikbehoedzaam. 'En ik ben een jonge vrouw, dus misschien begrijp ik het niet.'
'Wat begrijp je niet?' vroeg ze.
'Er komen heel wrede berichten uit Londen,' vatte ik de koe bij de hoorns. 'Neemt u mij niet kwalijk als ik voor mijn beurt spreek, maar er worden uit uw naam veel wreedheden voltrokken en daar vertellen uw raadsheren u niets over.'
Mijn vermetelheid zorgde voor enige beroering. Achter aan het groepje hofdames zag ik Will Somers staan, die met zijn ogen rolde in mijn richting.
'Hoezo, wat bedoel je, Hannah?'
'Majesteit, u weet dat veel vooraanstaande protestanten van dit land stilletjes naar de mis zijn gegaan en dat hun predikanten hun vrouw hebben weggestuurd en zich naar de nieuwe wetten hebben gevoegd. Alleen hun bedienden en de domme mensen in de dorpen zijn niet zo slim dat ze een leugentje vertellen wanneer ze ondervraagd worden. U wilt toch niet dat de eenvoudige mensen van uw land vanwege hun geloof verbrand worden? U zou hun toch genadig willen zijn?'
Ik verwachtte dat ze me bevestigend toe zou glimlachen, maar ze keek me juist met een fronsend gezicht aan. 'Als er families zijn die alleen maar doen alsof ze hun geloof afgezworen hebben, wil ik hun namen hebben,'
zei ze hardvochtig. 'Je hebt gelijk: het is niet mijn bedoeling om bedienden te verbranden, want ik wil dat iedereen, meesters en gewone mensen, zich weer tot de Kerk keert. Ik zou een slechte koningin van Engeland zijn als ik niet voor rijk en arm dezelfde wetten zou laten gelden. Als jij de naam kent van een predikant die er stiekem een vrouw op na houdt, Hannah, dan kun je me die beter nu meteen vertellen, anders stel je je eigen onsterfelijke ziel in de waagschaal.'
Ik had haar nog nooit zo kil gezien.
'Majesteit!'
Het was net alsof ze me niet hoorde. Ze legde haar hand op haar hart en riep uit: 'God is mijn getuige, Hannah: ik zal dit land redden van de zonde, ook al kost het vele levens. We moeten terugkeren naar God en ons van de ketterij afwenden, ook al zijn daar tientallen, honderden brandstapels voor nodig. We gaan het doen. En als jij, zelfs jij, een naam achterhoudt, moet je me die vertellen, Hannah. Er worden geen uitzonderingen gemaakt. Zelfs jij zult ondervraagd worden. Als je me die naam niet wilt vertellen, zal ik je laten ondervragen...'
Ik voelde dat de kleur uit mijn wangen wegtrok en dat mijn hart begon te jagen. Nu had ik al zo lang in leven weten te blijven, maar bracht ik mezelf toch nog in gevaar, legde ik mezelf op de pijnbank! 'Majesteit!' stamelde ik. 'Ikben onschuldig...'
Een eind achter ons klonk een gil en we draaiden ons allemaal om om te kijken. Een hofdame hield haar rokken omhoog, weg van haar stampende voeten, en kwam naar de koningin toe gerend. 'Majesteit!' kreunde ze. 'Red me! Die nar! Hij is gek geworden!'
Will Somers zat op zijn hurken, met zijn lange benen onder zich gevouwen. Naast hem in het gras zat een kikker, smaragdgroen, met zijn bolle ogen te knipperen. Will knipperde ook en spiegelde de bewegingen van de kikker.
'We doen een wedstrijd,' zei hij waardig. 'Monsieur Le Kikker en ik hebben gewed dat ik eerder aan het eind van de boomgaard ben dan hij. Maar hij traineert de boel. Hij probeert me te slim af te zijn. Ik wou dat iemand hem even met een stokje zou kietelen.'
Het hof schaterde het uit en de vrouw die had gegild had zich omge-draaid en lachte ook. Will, die als een kikker op zijn hurken zat, met zijn knieën ter hoogte van zijn oren, met uitpuilende knipperende ogen, was onweerstaanbaar geestig. Zelfs de koningin moest glimlachen. Iemand zocht een stokje, ging achter de kikker staan en gaf hem een por. Het bange beestje maakte meteen een sprong naar voren. Will deed ook een grote onverwachte sprong. Will lag meteen al duidelijk voorop. De hovelingen trokken bulderend twee lijnen bij wijze van renbaan, en iemand gaf de kikker nog een por. Dit keer schrok hij er erger van, deed drie grote sprongen voorwaarts en begon ook te kruipen. De dames wapperden met hun rokken om hem in de baan te houden en Will sprong achter hem aan, maar de kikker was duidelijk aan de winnende hand. Na nog een duwtje met de stok ging hij weer, met Will verwoed achter zich aan, terwijl de mensen schreeuwend weddenschappen sloten, de Spanjaarden hun hoofd schudden om de malligheid van de Engelsen, maar toen toch ook moesten lachen en een beurs met muntstukken naar de kikker gooiden.
'Iemand moet Will kietelen!' riep iemand. 'Hij ligt achter.'
Een van de heren zocht een stok en ging achter Will aan, die wat sneller begon te springen om erbij uit de buurt te blijven. 'Ik doe het wel!' zei ik, en ik griste hem de stok uit handen en deed net alsof ik hem een flink pak slaag gaf, waarbij de stok de grond achter Will raakte, maar geen enkele keer tegen zijn broek aan kwam.
Hij ging zo snel hij kon, maar de kikker was doodsbang en wist zo te zien dat de dikke doornhaag aan het eind van de boomgaard, doorvlochten met bonenplanten, een veilig toevluchtsoord was. Hij sprong eropaf en Will arriveerde hooguit een kikkerneuslengte later. Er steeg een daverend applaus op en er klonk gerinkel van munten. De koningin hield haar buik vast en lachte luidkeels, en Jane Dormer legde een arm om haar middel om haar te ondersteunen en glimlachte omdat haar meesteres eindelijk weer eens vrolijk was. Will stond op uit zijn opgevouwen houding, kon eindelijk zijn slungelige benen weer strekken en maakte met een glimlach op zijn gezicht een buiging. Alle leden van het hof liepen verder, lachend en pratend over de wedstrijd van Will Somers tegen de kikker, maar ik hield hem met een hand op zijn arm even tegen.
'Dank je wel,' zei ik.
Hij keek me bedaard aan; we waren allebei in geen enkel opzicht nog een nar. 'Kindje kunt een koning niet veranderende kunt hem alleen aan het lachen maken. Als je een heel goede nar bent kun je hem een doodenkele keer om zichzelf laten lachen, en daarmee maak je hem misschien tot een beter mens en een betere koning.'
'Het was dom van me,' bekende ik. 'Maar Will, ik heb vandaag een vrouw gesproken, en als jij gehoord had wat zij te vertellen had, had je moeten huilen.'
'In Frankrijk is het veel erger,' zei hij vlug. 'In Italië is het erger. Jij zou als geen ander moeten weten, kind, dat het in Spanje ook erger is.'
Dat zette me aan het denken. 'Ik ben naar Engeland gekomen met de gedachte dat dit land meer genade kende. De koningin is er de vrouw niet naar om de echtgenote van een predikant op de brandstapel te brengen.'
Hij liet zijn arm om mijn schouders vallen. 'Kind, wat ben je toch onnozel,' zei hij vriendelijk. 'De koningin heeft geen moeder die haar kan adviseren, geen echtgenoot die van haar houdt en geen kind dat haar afleiding bezorgt. Ze wil goed doen en iedereen om haar heen zegt dat ze dit land het best in het gareel kan krijgen door een paar onbelangrijke mensen die toch al voor de hel bestemd zijn op de brandstapel te zetten. Dat doet haar verdriet, maar ze zal hen offeren om de rest te redden, net zoals ze zichzelf zou offeren voor haar eigen onsterfelijke ziel. Het is jouw kunst, en mijn kunst, om te zorgen dat het geen moment in haar opkomt om ons te offeren.'
Ik keek hem aan met een gezicht dat net zo ernstig stond als hij verlangd zou hebben. 'Will, ik heb haar vertrouwd. Ik zou haar mijn leven nog toevertrouwen.'
'Heel goed van je,' zei hij zogenaamd goedkeurend. 'Je bent een echte nar. Alleen een nar vertrouwt een koning.'
In juli had het hof op reis moeten gaan en een tocht langs de voorname huizen van Engeland moeten maken om van de jacht, de feesten en de genoegens van de Engelse zomer te genieten, maar de koningin repte nog steeds met geen woord over een eventuele vertrekdatum. Ons vertrek werd dag na dag uitgesteld, in afwachting van de geboorte van de prins, en nu, twaalf weken te laat, geloofde niemand nog echt dat de prins zou komen. Niemand zei iets tegen de koningin - dat was nog wel het ergst van alles. Niemand vroeg haar hoe ze zich voelde, of ze ziek was, of ze vloeide of misselijk was. Ze had een kind verloren dat meer voor haar betekende dan voor de wereld zelf, en niemand vroeg hoe het met haar ging of of hij haar kon troosten. Ze was omringd door een muur van beleefd stilzwijgen, maar de mensen glimlachten wel als ze voorbij was, en sommigen lachten achter hun hand en zeiden dat ze een oude domme vrouw was en dat ze het uitblijven van haar menstruaties ten onrechte voor een zwangerschap had aangezien! Wat een onnozele hals! En wat had ze de koning voor schut gezet! En wat zou hij het haar kwalijk nemen dat ze hem tot de risee van de hele christelijke wereld had gemaakt!
Ze moest geweten hebben hoe er over haar gesproken werd, en aan de verbitterde stand van haar mond was ze zien dat ze gekwetst was, maar ze liep met geheven hoofd door het zomerse hof dat gonsde van kwaadaardige roddels, en nog steeds zei ze niets. Toen de koningin eind juli nog steeds geen mededeling had gedaan, pakten de vroedvrouwen al hun zwachtels weer in, borgen de geborduurde witzijden luiermand op, pakten de mutsjes in, de schoentjes, de onderjurkjes en de windsels, en droegen toen de schitterende houten wieg de kraamkamer maar uit. De bedienden haalden de wandtapijten van de muren en voor de ramen weg, de dikke Turkse tapijten van de vloer, de riemen en het weelderige beddengoed van het bed. Zonder een woord van uitleg van de artsen, van de vroedvrouwen of van de koningin zelf realiseerde iedereen zich dat er geen baby was, geen zwangerschap, en dat de zaak was afgedaan. Het hof trok in een bijna zwijgende stoet naar paleis Oatlands en nam daar zo stilletjes zijn intrek dat je bijna had gedacht dat er iemand van schaamte op een schuilplaats was gestorven.
John Dee, die beschuldigd werd van ketterij, tovenarij en calculeren, verdween in de verschrikkelijke muil van het paleis van de bisschop in Londen. Er werd gezegd dat de kolenhokken, de houtopslag, de kelders en zelfs het riool onder het paleis dienstdeden als cellen voor de honderden verdachte ketters die wachtten tot ze door bisschop Bonner ondervraagd werden. In de naburige St.PauPs-kathedraal zat de klokkentoren vol gevangenen die nauwelijks ruimte hadden om te zitten, laat staan om te liggen, onder het oorverdovende gelui van de klokken in de bogen boven hun hoofd, doodmoe van de wrede ondervragingen, gebroken door martelingen en wachtend tot ze naar buiten gehaald en op de brandstapel gezet zouden worden - een gruwelijke zekerheid. Ik hoorde niets over heer Dee, niet van prinses Elizabeth, maar ook niet via de roddels die aan het hof de ronde deden. Zelfs Will Somers, die normaal gesproken alles wist, had niet gehoord wat er met John Dee was gebeurd. Hij keek me boos aan toen ik hem ernaar vroeg en zei: 'Nar, hou je narrenmening voor je. Sommige namen kunnen tussen vrienden beter niet genoemd worden, ook al zijn ze allebei nar.'
'Ik moet weten hoe het met hem gaat,' drong ik aan. 'Het is... Het is heel belangrijk voor me.'
'Hij is verdwenen,' zei Will onheilspellend. 'Hij blijkt echt een tovenaar geweest te zijn, aangezien hij van de aardbodem verdwenen is.'
'Dood?' Mijn stem was zo zacht dat Will het niet verstaan kon hebben, maar toen hij mijn geschrokken gezicht zag, vermoedde hij wel wat ik gezegd had.
'Verloren,' zei hij. 'Verdwenen. En dat is waarschijnlijk nog erger.'
Aangezien ik niet wist wat een verloren man kon zeggen voor hij verdween, sliep ik elke nacht nog maar een paar uur en schrok bij elk geluid voor mijn deur wakker, bang dat ze me kwamen halen. Ik begon te dromen over de dag dat ze voor mijn moeder waren gekomen, en in mijn kinderangst voor haar en mijn eigen angst voor mezelf was ik er slecht aan toe.
Dat gold niet voor prinses Elizabeth. Het was alsof ze nog nooit van John Dee had gehoord. Ze leefde haar leven aan het hof met alle Tudorpracht die ze aan den dag wist te leggen, ze wandelde in de tuin, dineerde in de grote zaal, woonde de mis bij, vlak achter haar zus gezeten, en beantwoordde de blik van de koning altijd, maar dan ook altijd met een onuitgesproken belofte. Hun verlangen naar elkaar verlichtte het hof. Het was een bijna tastbare hitte. Wanneer ze het vertrek binnenkwam, kon iedereen zien dat hij zich spande als een hond die de jachthoorn hoorde. Wanneer hij achter haar stoel langs liep, huiverde zij onwillekeurig even, alsof de lucht tussen hen in haar nek had gestreeld. Wanneer ze elkaar bij toeval in de galerij tegenkwamen, gingen ze op een meter afstand van elkaar staan, alsof geen van beiden dichterbij dan een armlengte durfde te komen, en dan liepen ze langs elkaar heen, eerst de ene kant op en dan de andere, alsof ze dansten op een muziek die alleen zij konden horen. Als ze haar hoofd naar opzij draaide, keek hij naar haar hals, naar de parel die aan haar oorlel bungelde, alsof hij zoiets nog nooit eerder had gezien. Wanneer hij zijn hoofd omdraaide, keek ze steels even naar zijn profiel en dan gingen haar lippen in een zuchtje uiteen. Wanneer hij haar uit het zadel hielp, hield hij haar, nadat haar voeten de grond hadden geraakt, tegen zich aan, en als hij haar dan losliet, beefden ze allebei.
Er werd geen woord tussen hen gesproken dat de koningin niet had kunnen horen, er werd geen streling gegeven die niet iedereen kon zien. De eenvoudige nabijheid van het dagelijks leven was genoeg om hen allebei in vuur en vlam te zetten, hij met zijn handen in haar middel, zij met haar handen op zijn schouder tijdens een dans, het moment waarop ze dicht bij elkaar stonden, hun ogen aan elkaar vastgeklonken. Het was zonneklaar dat deze vrouw elke straf zou ontlopen zolang deze koning het land bestuurde. Hij kon haar niet eens buiten zijn blikveld velen, laat staan dat hij haar naar de Tower zou sturen.
De koningin moest dit allemaal aanzien. De koningin, die op het uitgemergelde af zo mager was geworden, met een platte buik, moest toezien hoe haar jongere zus de koning bij zich riep door enkel een geëpileerde wenkbrauw op te trekken. De koningin moest toezien hoe de man van wie ze nog steeds zielsveel hield, een andere vrouw op haar wenken bediende, en hoe die vrouw, Elizabeth, de ongewenste zus die Mary haar vader had afgepakt, nu haar echtgenoot verleidde. Koningin Mary verblikte of verbloosde niet. Niet toen ze zich van haar stoel naar opzij boog, glimlachend een opmerking tegen Filips maakte en zich vervolgens realiseerde dat hij haar niet eens gehoord had, zo gebiologeerd zat hij naar Elizabeth te kijken, die aan het dansen was. Niet toen Elizabeth hem een boek bracht dat ze aan het lezen was en een Latijns motto voor de opdracht formuleerde, voor de vuist weg, ten overstaan van het hele hof. Niet toen Elizabeth een wijsje voor hem zong dat ze voor hem geschreven had, niet toen Elizabeth hem tijdens de jacht voor een wedstrijdje uitdaagde en ze samen het hof achter zich lieten en een half uur wegbleven. Mary had de waardigheid van haar moeder, Catharina van Aragon, die haar eigen man zes lange jaren verliefd op een andere vrouw had meegemaakt, en de eerste drie daarvan gewoon op haar troon had gezeten en tegen hen allebei had geglimlacht. Net zoals haar moeder had gedaan glimlachte Mary naar Filips, liefdevol en begripvol, en naar Elizabeth, hoffelijk; en alleen ik, en de paar mensen die echt van haar hielden, wisten dat het haar hart brak. In augustus kreeg ik een brief van mijn vader, waarin hij me vroeg wanneer ik ook naar Calais kwam. Ik wilde er dolgraag heen. In Engeland kon ik nu de slaap niet meer vatten, het oord dat ik als mijn thuis had willen zien was niet veilig meer. Ik wilde bij mijn eigen volk zijn, ik wilde bij mijn vader zijn. Ik wilde ver uit de buurt van bisschop Bonner en de rook van Smithfield zijn.
Ik ging eerst naar Elizabeth. 'Prinses, mijn vader vraagt of ik naar hem toe kom, naar Calais. Geeft u mij toestemming om te gaan?'
Haar mooie gezichtje betrok meteen. Elizabeth was een groot verzamelaar van bedienden; ze vond het nooit prettig als er iemand wegging.
'Hannah, ik heb je nodig.'
'God zegene u, prinses, maar volgens mij hebt u ruim voldoende personeel,' zei ik met een glimlach. 'En u hebt me bepaald niet warm onthaald toen ik in Woodstock naar u toe kwam.'
'Toen was ik ziek,' zei ze geërgerd. 'En jij kwam voor Mary spioneren.'
'Ik heb nooit iemand bespioneerd,' zei ik, waarbij ik voor het gemak mijn werk voor lord Robert maar even vergat. 'De koningin heeft me naar u toe gestuurd, zoals ik u toen ook gezegd heb. Nu ik zie dat u aan het hof gerespecteerd en goed behandeld wordt, kan ik bij u weg. U hebt mij niet meer nodig.'
'Ik bepaal zelf wel welk personeel ik nodig heb en welk ik kan missen,'
zei ze meteen. 'Jou niet.'
Ik maakte mijn kleine pagebuiging. 'Alstublieft, prinses, laat u mij naar mijn vader en mijn verloofde toe gaan.'
De gedachte aan mijn huwelijk leidde haar even af, zoals ik wel gedacht had. Ze glimlachte naar me - de ware Tudor-charme scheen door haar prikkelbaarheid heen. 'O, ben je daarop uit? Je wilt je narrenpak uittrekken en naar je geliefde toe? Denk je echt dat je er klaar voor bent om een vrouw te zijn, kleine nar? Heb je me wel lang genoeg bestudeerd?'
'Als ik een goede echtgenote wilde zijn was u niet mijn studievoorbeeld,' zei ik vinnig. Ze lachte klaterend. 'Godzijdank niet, nee. Maar wat heb je dan wel van me geleerd?'
'Hoe je een man kwelt tot hij er gek van wordt, hoe je een man achter je aan krijgt zonder je hoofd zelfs maar om te draaien en hoe je zo van je paard stapt dat je je helemaal tegen hem aan kunt drukken.'
Ze gooide haar hoofd in haar nek en lachte - een luide, oprechte lach.
'Je hebt goed gekeken,' zei ze. 'Ik hoop alleen maar dat je net zo veel plezier uit deze vaardigheden put als ik.'
'Maar wat schiet je ermee op?' vroeg ik
Elizabeth keek me aan met een scherp calculerende blik. 'Het brengt je plezier,' gaf ze toe. 'En je hebt er ook echt wat aan. Jij en ik hebben veiliger kunnen liggen slapen omdat de koning verliefd op me is, Hannah. En mijn pad naar de troon is iets beter gebaand nu de machtigste man ter wereld gezworen heeft dat hij me zal steunen.'
'Heeft hij u dat beloofd?' vroeg ik verbaasd.
Ze knikte. 'Jazeker. Mijn zus wordt ernstiger verraden dan ze zelf weet. Haar halve land is verliefd op me, en haar echtgenoot nu ook. Mijn advies aan jou luidt dat je, wanneer je naar je man toe gaat, hem nooit moet vertrouwen en dat je nooit meer van hem moet houden dan hij van jou.'
Ik schudde glimlachend mijn hoofd. 'Ik ben van plan om een goede echtgenote te zijn,' zei ik. 'Hij is een goede man. Ik ben van plan om van dit hof te vertrekken, naar hem toe te gaan en een goede en betrouwbare vrouw voor hem te worden.'
'O, maar dat kun jij niet,' zei ze botweg. 'Je bent nog geen volwassen vrouw. Je bent bang voor je eigen kracht. Je bent bang voor zijn verlangen. Je bent bang voor je eigen verlangen. Je bent bang om een vrouw te zijn.'
Ik zei niets, ook al sprak ze de waarheid.
'Nou, ga ook maar, kleine nar. Maar als je verveeld raakt, en daar kun je vergif op innemen, mag je bij me terugkomen. Ik vind het fijn om jou om me heen te hebben.'
Ik boog en vertrok naar de vertrekken van de koningin. Zodra ik de deur opendeed wist ik dat er iets mis was. Het eerste wat in me opkwam was dat koningin Mary ziek was, doodziek, en dat er nog niemand bij haar was om voor haar te zorgen. Haar hofdames waren er niet, ze was helemaal alleen in haar kamer. Het was er donker en met de luiken dicht was het er ook koud, doordat de zomerse warmte niet door de dikke muren heen kon dringen. Ze zat op haar hurken op de vloer, dubbelgeslagen, met opgetrokken knieën en haar voorhoofd tegen het koude steen van de lege haard gedrukt. Alleen Jane Dormer was bij haar; ze zat in de schaduw achter haar en bleef hardnekkig zwijgen. Toen ik naar de koningin toe ging en voor haar neerknielde, zag ik dat haar gezicht nat was van de tranen.
'Majesteit!'
'Hannah, hij gaat bij me weg,' zei ze.
Ik wierp Jane een verbijsterde blik toe, en zij keek me boos aan, alsof het mijn schuld was.
'Gaat hij bij u weg?'
'Hij gaat naar de Lage Landen. Hannah, hij gaat bij me weg... bij me weg.'
Ik pakte haar handen. 'Majesteit...'
Haar ogen stonden vol tranen en waren zonder iets te zien op de lege haard gericht. 'Hij gaat bij me weg,' zei ze.
Ik liep naar Jane Dormer, die op de erkerbank met haar naald in een linnen hemd zat te prikken. 'Hoe lang is ze al zo?'
'Sinds hij het haar verteld heeft, vanochtend,' zei ze kil. 'Toen ze begon te gillen dat haar hart zou breken heeft hij haar hofdames weggestuurd, en toen hij haar tranen niet kon stelpen is hij zelf ook maar weggegaan. Hij is niet teruggekomen, en zij zijn niet teruggekomen.'
'Heeft ze niks gegeten? Heb je haar niets te eten gebracht?'
Ze keek me verontwaardigd aan. 'Hij heeft haar hart gebroken, precies zoals je had voorspeld,' zei ze toonloos. 'Herinner je je dat niet meer? Ik anders wel. Toen ik haar het portret bracht en ik heel hoopvol was en zij erg met hem ingenomen. Toen zei je dat hij haar hart zou breken, en dat heeft hij nu gedaan. Hij en zijn baby, die er eerst was en toen niet meer, hij met zijn Spaanse edellieden die zo graag tegen de Fransen willen vechten i
en die steen en been klagen over Engeland. Nu heeft hij tegen haar gezegd dat hij ten strijde trekt tegen de Fransen, maar niet wanneer hij terug zal komen; en zij kan alleen maar zeggen dat hij bij haar weggaat. En ze huilt alsof ze zal sterven van verdriet.'
'Moeten we haar niet in bed zien te krijgen?'
'Waarom?' vroeg ze streng. 'Hij zal heus niet uit wellust aan haar bed komen als hij hier niet eens uit medelijden heen komt, en zijn aanwezigheid is het enige wat haar zou kunnen helpen.'
'Vrouwe Jane, we kunnen hier niet blijven zitten kijken hoe ze huilt.'
'Wat moeten we volgens jou dan doen?' vroeg ze. 'Haar geluk ligt in handen van een man die niet genoeg om haar geeft om bij haar te blijven als ze net zijn kind en de liefde van haar volk voor hem heeft verloren. Een man die niet over genoeg gewoon medelijden beschikt om een troostend woord tot haar te spreken. We kunnen deze pijn niet verzachten met een kroes warm bier en een baksteen onder haar voeten.'
'Nou, laten we dan in elk geval zorgen dat ze die krijgt,' greep ik het voorstel aan.
'Ga jij die maar halen,' zei ze. 'Ik laat haar niet alleen. Deze vrouw is in staat om van eenzaamheid te sterven.'
Ik liep naar de koningin en knielde naast haar neer, terwijl ze nog steeds geluidloos weende en heen en weer wiegend met haar voorhoofd tegen het steen van de open haard sloeg. 'Majesteit, ik ga naar de keuken. Kan ik iets te eten ofte drinken voor u meenemen?'
Ze ging op haar hurken zitten, maar keek me niet aan. Haar voorhoofd zat onder het bloed, doordat ze ermee langs het steen geschaafd had. Ze hield haar blik op de lege haard gericht, maar ze stak wel een koud handje naar me uit en pakte de mijne. 'Ga niet bij me weg,' zei ze. 'Niet jij ook al. Hij gaat namelijk bij me weg, Hannah. Hij gaat bij me weg, en ik weet niet hoe ik nu nog verder kan leven.'
Lieve vader,
Dank u wel voor uw brief, waarin u mij gezegend hebt. Ik ben blij dat u het goed maakt en dat de winkel in Calais zo goed loopt. Ik had graag gehoor gegeven aan uw verzoek om onmiddellijk naar u toe te komen, maar toen ik naar de koningin ging om toestemming te vragen om bij haar uit dienst te treden, trof ik haar zo ziek aan dat ik nu niet bij haar weg kan, in elk geval deze maand niet. De koning is naar de Lage Landen vertrokken, en ze kan zonder hem niet gelukkig zijn. Ze is er slecht aan toe. We zijn nu op Greenwich, en het is net of het hof in rouw is. Ikblijfbij haartothij terugkomt, en hij heeft op zijn erewoord beloofd dat dat heel spoedig zal zijn. Als hij terug is, kom ik onverwijld naar u toe. Ik hoop dat u zich hierin kunt vinden, vader, en dat u aan Daniel en zijn moeder wilt uitleggen dat ik liever bij hen zou willen zijn, maar dat het mijn plicht is om in dit uur van haar diepe ongeluk bij de koningin te blijven. Ik groet u eerbiedig en hoop u snel te zien.
Uw Hannah
Lieve Daniel,
Vergeef het me, maar ik kan nog niet komen. De koningin is zo radeloos dat ik haar niet alleen durf te laten. De koning is vertrokken en ze klampt zich aan al haar andere vrienden vast. Ze is zo intens verdrietig dat ik me zorgen maak om haar geestelijke gezondheid. Vergeef me, liefste, ik kom zo snel ik kan. Hij heeft plechtig beloofd dat hij maar kort zal wegblijven, enkel om zijn belangen in de Lage Landen te verdedigen, dus we verwachten hem binnen een maand weer terug. In september of op z'n laatst oktober kan ik naar je toe komen. Ik wil je vrouw zijn, dat wil ik echt.
Hannah