Voorjaar 1954

In de dagen hierna ging ik heen en weer tussen de vertrekken van de koningin en die van lady Elizabeth, maar nergens voelde ik me echt op mijn gemak. De koningin liet niets los en was vastbesloten. Ze wist dat Elizabeth moest sterven wegens verraad, maar toch kon ze het niet over haar hart verkrijgen het meisje naar de Tower te sturen. De raad ondervroeg de prinses en kwam tot de slotsom dat ze tot in de details van het complot op de hoogte was geweest, dat de helft ervan door haar was beraamd, dat ze in het noorden Ashridge voor de rebellen bezet had willen houden, terwijl zij vanuit het zuiden Londen innamen en dat ze - en dat was wel het ergste - de hulp van Frankrijk voor de opstand had ingeroepen. Het was aan de trouw van Londen te danken dat de koningin op de troon zat en de prinses was gearresteerd, en niet andersom.

Hoewel iedereen er bij haar op aandrong, voelde de koningin er niet veel voor om Elizabeth van verraad te beschuldigen, vanwege de onrust die daarmee in het land gekweekt zou worden. Ze was erg van slag door het feit dat er zo veel mensen voor de opstand van Elizabeth op de been waren gebracht, en niemand kon voorspellen hoeveel er zouden komen om haar leven te redden. Er werden nog eens dertig mannen naar huis gebracht, in Kent, om in hun eigen stad of dorp opgehangen te worden, maar het leed geen twijfel dat er honderden mensen bereid waren om hun plaats in te nemen als zij dachten dat de protestantse prinses naar het schavot gestuurd zou worden.

En wat nog veel erger was: koningin Mary kon haar eigen besluitvaardigheid niet dwingen. Ze had gehoopt dat Elizabeth als boeteling naar het hof zou komen en dat ze zich met elkaar hadden kunnen verzoenen. Ze had gehoopt dat Elizabeth inmiddels wel begrepen had dat Mary sterker was dan zij, dat ze de stad onder controle had, ook al kon Elizabeth half Kent op de been brengen. Maar Elizabeth was niet van plan om te biechten, niet van plan om haar zus om genade te smeken. Ze was trots en stijfkoppig, en hield vol dat ze onschuldig was, en Mary verdroeg de gedachte niet dat ze met leugens op haar lippen zou sterven. De koningin lag uur na uur voor haar bidstoel geknield, met haar kin op haar handen, haar ogen op het kruisbeeld gericht, en bad dat de Heer haar zou vertellen wat ze met haar zus de verraadster moest doen.

'Ze had u binnen een paar minuten al laten onthoofden,' zei Jane Dormer botweg toen de koningin uit haar geknielde positie opstond en naar de open haard liep, waar ze met haar hoofd tegen de stenen schoorsteen leunde en in de vlammen keek. 'Zodra ze de kroon op haar hoofd had gezet had ze het uwe van uw romp laten hakken. Het had haar niets geïnteresseerd of u schuldig was aan jaloezie of aan opstand. Ze had u gedood, louter en alleen omdat u de troonopvolger was.'

'Ze is mijn zus,' antwoordde Mary. 'Ik heb haar leren lopen. Ik heb haar handjes vastgehouden terwijl zij wankel haar stapjes zette. En dan zou ik haar nu naar de hel moeten sturen?'

Jane Dormer was het er niet mee eens, haalde haar schouders op en pakte haar naaiwerkje.

'Ik zal bidden voor wijze raad,' zei de koningin zacht. 'Ik moet een manier vinden om met Elizabeth te leven.'

In maart werden de koude dagen warmer en werd het vroeger licht en later donker. Het hof keek nog steeds reikhalzend uit naar wat er met de prinses zou gebeuren. Ze werd bijna dagelijks door de raadsheren ondervraagd, maar de koningin wilde haar niet persoonlijk ontvangen. 'Ik kan het niet,' zei ze kortaf, en op dat moment wist ik dat ze zich staalde om Elizabeth voor het gerecht te laten komen, en vandaar was het nog maar een klein stukje naar het schavot.

Ze hadden genoeg bewijsmateriaal om haar wel drie keer te verhangen, maar nog steeds wachtte de koningin af. Vlak voor Pasen kreeg ik tot mijn vreugde een brief van mijn vader, waarin hij me vroeg of ik een week vrijaf kon nemen van het hof en naar de winkel wilde komen. Hij zei dat hij zich niet goed voelde en dat hij iemand nodig had om de luiken voor hem open en dicht te doen, maar ik hoefde me geen zorgen te maken, het was maar een tijdelijk griepje en Daniel kwam elke dag.

De gedachte dat Daniel er voortdurend was ergerde me een beetje, maar ik ging met de brief naar de koningin en toen ze me verlof gaf, pakte ik mijn extra broek en een nieuw, schoon linnen hemd in, en ging naar de vertrekken van de prinses.

'Ik heb toestemming gekregen om naar huis te gaan, naar mijn vader,'

zei ik, en ik knielde voor haar neer.

Uit de kamer boven klonk gerinkel. Lady Margaret Douglas, een koninklijke nicht, liet haar keuken naar Elizabeths slaapkamer verplaatsen, en ze hadden er niet bij gevraagd of ze het zachtjes wilden doen. Aan het lawaai te oordelen hadden ze ook nog extra pannen gekregen om tegen elkaar te slaan. Lady Margaret, een Tudor met een zuur gezicht, zou een sterke aanspraak op de troon kunnen maken als Elizabeth zou sterven, en ze had dus alle reden om de prinses zo geïrriteerd en moe mogelijk te maken. Elizabeth kromp ineen bij het kabaal. 'Ga je weg? Wanneer kom je terug?'vroeg ze.

'Binnen een week, mevrouw.'

Ze knikte en tot mijn verbazing zag ik dat haar mond beefde, alsof ze in tranen kon uitbarsten. 'Moetje echt weg, Hannah?' vroeg ze met een klein stemmetje.

'Ja,' zei ik. 'Mijn vader is ziek, hij heeft koorts. Ik moet naar hem toe.'

Ze wendde zich van me af en veegde met de rug van haar hand langs haar ogen. 'Lieve hemel, ik lijk wel een kind dat haar kindermeisje moet missen!'

'Wat scheelt eraan?' vroeg ik. Ik had haar nog nooit zo minnetjes gezien. Ik had haar opgezwollen en ziek op bed gezien, maar zelfs toen had er slimme listigheid in haar ogen geblonken. 'Wat is er?'

'Ik ben doods-, maar dan ook doodsbang,' zei Elizabeth. 'Hannah, ik kan je dit vertellen: als angst koud en donker is, leef ik in de woestenij van Rusland. Er komt niemand bij me langs, behalve om me te ondervragen; niemand raakt me aan, behalve om me goed neer te zetten voor de ondervraging. Niemand glimlacht naar me; ze staren me aan alsof ze het liefst mijn hart willen zien. De enige vrienden die ik op de wereld heb zijn in ballingschap gestuurd, in de gevangenis gezet of onthoofd. Ik ben pas twintig, maar moederziel alleen. Ik ben nog maar een jonge vrouw, en toch heb ik niemand die van me houdt en voor me zorgt. Er komt niemand bij me in de buurt, behalve Kat en jij, en nu kom jij me vertellen dat je weggaat.'

'Ik moet naar mijn vader toe,' zei ik. 'Maar zodra hij beter is kom ik terug.'

Het gezicht waarmee ze me aankeek was niet dat van de uitdagende prinses, de gehate protestantse vijand aan dit vurig katholieke hof. Het was dat van een jonge vrouw, helemaal alleen, zonder vader of moeder, en zonder vrienden. Een jonge vrouw die de moed probeerde te vinden om haar dood onder ogen te zien, die niet lang op zich zou laten wachten.

'Kom je bij me terug, Hannah? Ik ben op je gesteld geraakt. En ik heb niemand om me heen, behalve Kat en jou. Ik vraag het je als vriendin, niet als prinses: kom je terug?'

'Ja,' beloofde ik. Ik pakte haar hand. Ze had niet overdreven toen ze zei dat ze het koud had, want ze voelde ijzig aan, alsof ze al dood was. 'Ik beloof u dat ik terugkom.'

Haar klamme vingers drukten ook de mijne. 'Je zult me wel een lafaard vinden,' zei ze. 'Maar ik zweer je, Hannah, dat ik de moed verlies als ik niet een bevriend gezicht om me heen heb. En ik denk dat ik aanstonds alle moed nodig heb die ik maar kan vergaren. Kom alsjeblieft naar me terug

-snel.'

De luiken van de winkel van mijn vader waren dicht, hoewel het pas vroeg in de middag was. Toen ik de straat in liep, versnelde ik mijn pas, en voor het eerst sloeg de angst me om het hart bij de gedachte dat hij sterfelijk was, net als Robert Dudley, en dat niemand van ons wist hoe lang we zouden leven. Daniel deed net de grendel voor het laatste luik en draaide zich om toen hij mijn snelle voetstappen hoorde.

'Mooi,' zei hij kortaf. 'Kom maar mee naar binnen.'

Ik legde mijn hand op zijn arm. 'Daniel, is hij erg ziek?'

Hij legde even zijn hand op de mijne. 'Kom maar mee naar binnen.'

Ik liep de winkel in. Op de toonbank lagen geen boeken, in de drukkerij was het stil. Ik liep de gammele trap achter in de winkel op en keek naar het kleine rolbed in de hoek van de kamer, bang dat ik hem daar zou zien liggen, te ziek om op te staan.

Op het bed lagen een stapel papieren en een hoopje kleren. Mijn vader stond ervoor. Ik zag meteen dat hij voor een lange reis aan het pakken was.

'O, nee,' zei ik.

Mijn vader draaide zich naar me om. 'We moeten weg,' zei hij. 'Hebben ze je toestemming gegeven om een week weg te blijven?'

'Ja,' zei ik. 'Maar ze venvachten me wel terug. Ik ben als een speer hiernaartoe gekomen, doodsbang dat u ziek was.'

'Dan hebben we dus een week,' zei hij, zonder acht te slaan op mijn klacht. 'Alle tijd om in Frankrijk te komen.'

'Toch niet weer?' zei ik botweg. 'U had gezegd dat we in Engeland zouden blijven.'

'Het is hier niet veilig,' zei Daniel met klem, die achter mij de kamer binnen was gekomen. 'Het huwelijk van de koningin gaat door en prins Filips van Spanje brengt de Inquisitie met zich mee. De galgen staan al klaar op de straathoeken, en elk dorp heeft wel een informant. We kunnen hier niet blijven.'

'U had gezegd dat we Engelsen zouden zijn.' Ik negeerde hem en richtte me tot mijn vader. 'En de galgen zijn voor verraders, niet voor ketters.'

'Vandaag hangt ze verraders op, morgen ketters,' zei Daniel ferm. 'Ze is erachter gekomen dat ze de troon maar op één manier veilig kan stellen, en dat is door bloed te vergieten. Ze heeft haar eigen nicht ter dood laten brengen, ze gaat haar eigen zus ter dood laten brengen. Durf jij er dan nog aan te twijfelen of ze ook maar één moment zal aarzelen voor ze jou laat verhangen?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Ze laat Elizabeth niet ter dood brengen; ze doet haar uiterste best om haar genade te schenken. Het gaat niet over Elizabeths geloof, het gaat over haar gehoorzaamheid. En wij zijn gehoorzame onderdanen. En ze is erg op me gesteld.'

Daniel pakte mijn hand en liep met me naar het bed, dat bedolven lag onder de opgerolde manuscripten. 'Zie je die? Dat zijn nu stuk voor stuk verboden boeken,' zei hij. 'Ze vormen het fortuin van je vader, en jouw bruidsschat. Toen je vader naar Engeland kwam vormden deze manuscripten zijn bibliotheek, zijn prachtige verzameling, maar nu dienen ze alleen als bewijsmateriaal tegen hem. Wat moeten we ermee doen? Ze verbranden voor ze ons verbranden?'

'We moeten ze opbergen tot er betere tijden aanbreken,' zei ik - de onverbeterlijke dochter van een bibliotheekbezitter. Hij schudde zijn hoofd. 'Ze zijn nergens veilig, en hun eigenaar is in een land dat door Spanje wordt geregeerd ook nergens veilig. We moeten weg, en we moeten ze meenemen.'

'Maar waar moeten we dan naartoe?' riep ik uit. Het was de jammer-klacht van een kind dat te lang onderweg is geweest.

'Naar Venetië,' zei hij kortaf. 'Eerst naar Frankrijk, en dan naar Italië en naar Venetië. Ik ga in Padua studeren en je vader kan in Venetië een drukkerij beginnen. Daar zullen we veilig zijn. De Italianen houden erg van wetenschap, het wemelt in de stad van de geleerden. Daar kan je vader weer teksten kopen en verkopen.'

Ik wachtte, want ik wist wat hierna kwam. 'En wij gaan trouwen,' zei hij. 'Zodra we in Frankrijk zijn, trouwen we.'

'En je moeder en je zussen dan?' vroeg ik. Met hen onder één dak moeten wonen leek me net zo erg als getrouwd zijn.

'Die zijn nu hun spullen aan het pakken,' zei hij.

'Wanneer vertrekken we?'

'Over twee dagen, bij zonsopgang. Op Palmzondag.'

'Waarom zo snel al?' zei ik, naar adem happend.

'Omdat er mensen zijn geweest die allerlei vragen kwamen stellen.'

Ik keek Daniel aan, zonder dat de woorden tot me doordrongen, maar wel al vervuld van afgrijzen, doordat ik mijn grootste angsten bewaarheid zag. 'Zijn ze voor mijn vader gekomen?'

'Ze zijn naar de winkel gekomen omdat ze John Dee zochten,' zei mijn vader zacht. 'Ze wisten dat hij boeken naar lord Robert had laten sturen. Ze wisten dat hij de prinses had gezien. Ze wisten dat hij de dood van de jonge koning had voorspeld, en dat is verraad. Ze wilden de boeken zien die ik hier voor hem in bewaring moest nemen.'

Ik sloeg mijn handen in elkaar. 'Boeken? Wat voor boeken? Zijn die hier verstopt?'

'Ze liggen veilig in de kelder,' zei hij. 'Maar als ze de vloerdelen loshalen, zullen ze die vinden.'

'Waarom verbergt u verboden boeken?' riep ik gefrustreerd uit. 'Waarom hebt u boeken voor John Dee in bewaring?'

Zijn gezicht stond vriendelijk. 'Alle boeken zijn namelijk verboden als een land naar terreur grijpt. De schavotten op de straathoeken, de lijst boeken die je niet mag lezen - dat soort dingen gaat altijd hand in hand. John Dee en lord Robert, en zelfs Daniel en ik, zelfs jij, mijn kind, zijn allemaal geleerden die doordrenkt zijn van kennis die plotseling bij wet verboden is. Als ze willen voorkomen dat wij verboden boeken lezen, moeten ze alle manuscripten verbranden. Maar als ze willen voorkomen dat wij verboden gedachten denken, zullen ze ons hoofd moeten afhakken.'

'We zijn niet schuldig aan verraad,' hield ik koppig vol. 'Lord Robert leeft nog, John Dee ook. En zij worden aangeklaagd wegens verraad, niet wegens ketterij. De koningin is genadig...'

'En wat gebeurt er als Elizabeth bekent?' vroeg Daniel vinnig. 'Als ze de namen van haar medeverraders noemt, en niet alleen Thomas Wyatt, maar ook Robert Dudley, John Dee en misschien zelfs jou? Heb je dan nooit een brief voor haar bezorgd of een boodschap voor haar gedaan?

Kun je dat zweren?'

Ik aarzelde. 'Ze bekent nooit. Ze weet welke prijs er op een bekentenis staat.'

'Ze is een vrouw.' Daarmee had ze voor hem afgedaan. 'Ze maken haar bang, vervolgens beloven ze dat haar vergiffenis geschonken zal worden, en dan bekent ze alles.'

'Je weet helemaal niets van haar, je weet niet waar je het over hebt!' viel ik uit. 'Ik ken haar. Zij is geen jonge vrouw die zich zomaar bang laat maken, en wat belangrijker is: van angst raakt ze niet in tranen. Als ze bang is, vecht ze als een felle kat. Ze is geen meisje dat het opgeeft en gaat zitten janken.'

'Ze is een vrouw,' zei hij weer. 'En ze staat in nauw contact met Dudley, Dee, Wyatt en de rest. Ik heb je hiervoor gewaarschuwd. Ik heb je gezegd dat je, als je aan het hof dubbelspel speelt, jezelf en ons allemaal in gevaar brengt, en nu heb je het gevaar tot voor onze deur gebracht.'

Ik stikte bijna van woede. 'Welke deur?' vroeg ik op dwingende toon.

'We hebben helemaal geen deur. We hebben de open weg, de zee tussen ons en Frankrijk, en dan moeten we als een familie bedelaars de oversteek naar Frankrijk maken omdat jij, als een lafaard, bang bent voor je eigen schaduw.'

Heel even dacht ik dat Daniel me zou slaan. Zijn hand schoot omhoog, maar toen bleef hij stokstijf staan. 'Ik vind het heel erg dat je me ten overstaan van je vader een lafaard noemt.' Hij spoog de woorden uit. 'Ik vind het heel erg datje zo slecht over me denkt, over je aanstaande echtgenoot, en over de man die jou en je vader van een verradersdood probeert te redden. Maar hoe je ook over me denkt, ik draag je nu op je vader te helpen met pakken en je klaar te maken.'

Ik haalde diep adem. Mijn hart bonkte nog van woede. 'Ik ga niet mee,'

zei ik ronduit.

'Dochter!' riep mijn vader uit.

Ik draaide me naar hem om. 'Gaat u maar, vader, als u dat wilt. Maar ik vlucht niet voor gevaar dat er volgens mij niet is. Ik ben gunsteling van de koningin op het paleis, ik verkeer niet in gevaar, en bovendien ben ik te onbelangrijk om de aandacht van de raad te trekken. Ik denk ook niet dat u in gevaar verkeert. Gooit u alstublieft niet weg wat we hier begonnen zijn. Zorg alstublieft dat we niet weer hoeven te vluchten.'

Mijn vader nam me in zijn armen en drukte mijn hoofd tegen zijn schouder. Heel even verlangde ik ernaar om weer het kleine meisje te zijn dat hem om hulp kwam vragen, dat geweten had dat zijn oordeel altijd juist was. 'U zei dat we hier zouden blijven,' fluisterde ik. 'U zei dat dit mijn thuis zou zijn.'

'Querida, we móéten weg,' zei hij zacht. 'Ik denk echt dat ze zullen komen: eerst voor de rebellen, dan voor de protestanten en daarna voor ons.'

Ik hief mijn hoofd op en deed een stap naar achteren. 'Vader, ik kan niet mijn hele leven op de vlucht zijn. Ik wil een thuis.'

'Dochter, wij zijn het volk dat geen thuis kent.'

Er viel een stilte. 'Ik wil niet tot het volk behoren dat geen thuis heeft,'

zei ik. 'Ik heb een thuis aan het hof, en ik heb vrienden aan het hof, en een positie. Ik wil niet naar Frankrijk en daarna naar Italië.'

Hij zweeg even. 'Daar was ik al bang voor. Ik wil je niet dwingen. Je bent vrij om je eigen beslissing te nemen, dochter. Maar mijn wens luidt dat je met me meegaat.'

Daniel zette de paar passen naar het zolderraam, draaide zich toen om en keek me aan. 'Hannah Verde, je bent mijn verloofde en ik zeg datje met me meegaat.'

Ik richtte me op en keek hem aan. 'Ik ga niet mee.'

'Dan is onze verloving ten einde.'

Mijn vader stak zijn hand op ten teken dat hij het er niet mee eens was, maar zei niets.

'Het zij zo,' zei ik. Ik verkilde.

'Is het jouw wens dat onze verloving ten einde is?' vroeg hij weer, alsof hij niet kon geloven dat ik hem afwees. Door dat vleugje arrogantie kon ik mijn besluit gemakkelijker nemen.

'Het is mijn wens dat onze verloving ten einde is,' zei ik, met een even rustige stem als hij. 'Ik ontsla je van je belofte aan mij en ik vraag je mij te ontslaan.'

'Dat is zo gebeurd,' viel hij boos uit. 'Ik ontsla je van je belofte, Hannah, en ik hoop dat je nooit reden zult hebben om dit besluit te betreuren.' Hij draaide zich om en liep naar de trap. Daar bleef hij even staan.

'Maar dat neemt niet weg dat je je vader moet helpen,' zei hij, en ik merkte dat hij nog steeds de dienst voor me wilde uitmaken. 'En als je van gedachten verandert, mag je met ons meekomen. Ik zal niet wraakzuchtig zijn. Je kunt meekomen als zijn dochter en voor mij een vreemde zijn.'

'Maar ik verander niet van gedachten,' zei ik fel. 'En jij hoeft me ook niet te vertellen dat ik mijn vader moet helpen. Ik ben een goede dochter voor hem en voor de juiste man zou ik ook een goede echtgenote zijn.'

'En wie mag die juiste man wel zijn?' vroeg Daniel spottend. 'Een getrouwd man en een veroordeeld verrader?'

'Kom, kom,' zei mijn vader vriendelijk. 'Jullie zijn het erover eens dat jullie wegen zich scheiden.'

'Ik vind het erg dat je zo slecht over me denkt,' zei ik ijzig. 'Ik zal voor mijn vader zorgen en hem helpen bij zijn vertrek wanneer jij met de kar komt.'

Daniel kletterde de trap af, en toen hoorde we de deur van de winkel dichtslaan en was hij vertrokken.

De twee dagen daarop werkten we in een bijna ononderbroken stilzwijgen door. Ik hielp mijn vader zijn boeken bij elkaar te binden; de manuscripten rolden we op en pakten we in kisten in, en die schoven we achter de drukpers in de drukkerij. Hij kon alleen de belangrijkste boeken uit zijn bibliotheek meenemen; de rest zou later volgen.

'Ik wou dat je ook meeging,' zei hij ernstig. 'Je bent veel te jong om hier alleen achter te blijven.'

'Ik geniet bescherming van de koningin,' zei ik. 'En aan het hof zijn honderden mensen die net zo oud zijn als ik.'

'Je bent een van de mensen die uitverkoren zijn om te getuigen,' zei hij op felle fluistertoon. 'Je hoort bij je volk te zijn.'

'Uitverkoren om te getuigen?' vroeg ik bitter. 'Uitverkoren om dakloos te zijn, zult u bedoelen. Uitverkoren om voortdurend je dierbaarste spullen te moeten inpakken en de rest achter te laten? Uitverkoren om de brandstapel of het touw van de beul altijd één stap voor te blijven?'

'Beter één stap voor,' zei mijn vader wrang.

De laatste dag werkten we de hele avond door, en toen hij niet wilde ophouden om even te eten, wist ik dat hij rouwde om mij, om de dochter die hij kwijt was. Bij zonsopgang hoorde ik de wielen op straat piepen, en toen ik beneden uit het raam keek, zag ik de donkere contour van de kar naar ons toe rijden, met twee stevige paarden ervoor die door Daniel werden geleid.

'Daar heb je ze,' zei ik zacht tegen mijn vader, en ik begon de kisten met boeken door de deur naar buiten te slepen. De kar hield naast me halt en Daniel trok me met zachte hand opzij. 'Dat doe ik wel,' zei hij. Hij tilde de kisten achter op de kar, en daar zag ik vier bleke gezichten: zijn moeder en zijn drie zussen. 'Hallo,' zei ik onhandig, en toen ging ik de winkel weer binnen.

Ik voelde me zo ellendig dat ik de kisten bijna niet van achter uit de drukkerij naar de kar getild kreeg, waar ik ze aan Daniel overgaf. Mijn vader deed niets. Hij stond met zijn voorhoofd tegen de muur van het huis geleund.

'De drukpers,' zei hij zacht.

'Ik zal ervoor zorgen dat hij uit elkaar gehaald, in lakens gewikkeld en veilig opgeborgen wordt,' beloofde ik hem. 'Samen met de rest. En als u besluit terug te komen, staat alles op u te wachten en kunnen we opnieuw beginnen.'

'We komen niet terug,' zei Daniel. 'Dit land wordt Spaans gebied. Hoe kan het hier dan veilig zijn? Hoe kun jij hier veilig zijn? Denk je soms dat de Inquisitie geen geheugen heeft? Denk je soms dat onze namen niet op hun lijsten van ketters en vluchtelingen voorkomen? Ze zullen hier in groten getale zijn, in alle steden van het land zullen rechtbanken ingericht worden. Denk je soms dat je vader en jij eraan zullen ontsnappen?

Nieuwkomers uit Spanje? Met de achternaam Verde? Denk je echt dat je zult doorgaan voor een Engels meisje met de naam Hannah Green? Met jouw accent, met jouw uiterlijk?'

Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht; ik drukte ze bijna tegen mijn oren.

'Dochter,' zei mijn vader.

Het was ondraaglijk.

'Goed dan,' zei ik woest, van woede en van wanhoop. 'Hou maar op! Ik ga al mee.'

Daniel deed er in zijn triomf het zwijgen toe; hij glimlachte niet eens. Mijn vader mompelde: 'Geloofd zij de Heer', en pakte een kist op alsof hij een kruier van twintig was en zette die achter op de kar. Binnen een paar minuten was alles klaar en deed ik de voordeur van de winkel met de sleutel op slot.

'We gaan de huur voor volgend jaar betalen,' besloot Daniel. 'Dan kunnen we de rest van de spullen komen halen.'

'Wil jij een drukpers door heel Engeland, Frankrijk en Italië met je meeslepen?' vroeg ik gemeen.

'Als het moet wel, ja,' zei hij.

Mijn vader klom achter op de kar en stak zijn hand naar me uit. Ik aarzelde. De drie witte gezichten van Daniels zussen draaiden zich naar me toe, uitdrukkingsloos van vijandigheid. 'Komt ze nou ineens wel mee?'

vroeg een van hen.

'Help me maar met de paarden,' zei Daniel vlug, en ik liep bij de laadklep van de kar vandaan en ging naar het hoofd van het dichtstbijzijnde paard.

We leidden ze, waarbij ze een beetje onhandig over de kasseien van het straatje glibberden, tot we bij het goed begaanbare plaveisel van Fleet Street kwamen en in de richting van de stad gingen.

'Waar gaan we naartoe?' vroeg ik.

'Naar de kade,' zei hij. 'Daar ligt een schip op het tij te wachten, en daarop heb ik voor ons overtocht naar Frankrijk geboekt.'

'Ik heb geld voor mijn overtocht,' zei ik.

Hij glimlachte me duister toe. 'Ik heb al voor je betaald. Ik wist wel dat je mee zou gaan.'

Ik verbeet me over zijn arrogantie, trok aan de teugels van het grote paard en zei: 'Nou, vort jij!', alsof het paard er schuld aan had. Toen het de gelijkmatige ondergrond van de straat onder zijn hoeven voelde, nam het een gestage tred aan en sprong ik op de bok. Een paar tellen later kwam Daniel bij me zitten.

'Het was niet mijn bedoeling om je te beledigen,' zei hij stijfjes. 'Ik bedoelde alleen maar dat ik wist dat je de juiste keus zou maken. Je kunt je vader en je volk niet alleen laten en ervoor kiezen om voor altijd tussen vreemden te leven.'

Ik schudde mijn hoofd. In het koude ochtendlicht met de mist die van de Theems omhoogwervelde, kon ik de voorname paleizen zien die uitzagen over de rivier, met hun lusthoven die tot aan de waterkant omlaagliepen. Van al die oorden had ik genoten als voorkeursgast in het gevolg van de koningin. We reden de stad binnen, die net wakker werd om aan de dag te beginnen, en ik zag de rook uit de schoorstenen van de bakkersovens kringelen; we reden langs de St. Paul's, die wederom naar wierook geurde, en toen namen we de bekende weg naar de Tower. Daniel wist dat ik aan Robert Dudley dacht toen de schaduw van de courtine over onze kleine kar viel. Ik keek op, voorbij de muur naar de grote witte toren die als een gebalde vuist naar de hemel omhoogstak, alsof hij wilde zeggen dat degene die over de Tower de scepter zwaaide, dat ook over Londen deed, en dat rechtvaardigheid en genade daar niets mee te maken hadden.

'Misschien weet hij te ontkomen,' zei Daniel.

Ik wendde mijn hoofd af. 'Ik ga weg, hè?' zei ik niet erg logisch. 'Dat zou voor jou toch genoeg moeten zijn.'

Er scheen licht achter een van de ramen - een kaarsvlammetje. Ik dacht aan de tafel van Robert Dudley, die naar het raam geschoven was, en aan zijn stoel ervoor. Ik dacht aan hem, zoals hij 's nachts de slaap niet kon vatten en zich probeerde voor te bereiden op zijn dood, terwijl hij rouwde om de mensen die hij zelfde dood in had gejaagd en vreesde voor hen die nog steeds wachtten, zoals prinses Elizabeth, die met angst en beven uitzagen naar de ochtend waarop hun verteld zou worden dat dit hun laatste dag was. Ik vroeg me af of hij voelde dat ik hier was in het donker, dat ik bij hem wegreed, dat ik ernaar verlangde bij hem te zijn, dat ik hem met elke stap die de grote paarden met hun hoeven zetten verried.

'Blijf,' zei Daniel zacht, alsof ik op mijn plaats was verschoven. 'Je kunt toch niets doen.'

Ik zwichtte, en terwijl we helemaal om de Tower heen reden, keek ik met niets ziende ogen naar de dikke muren en de grimmige toegangspoorten, totdat we eindelijk weer bij de rivier uitkwamen. Een van Daniels zussen stak achter op de kar haar hoofd omhoog. 'Zijn we er bijna?' vroeg ze, haar stem schel van angst.

'Bijna,' zei Daniel vriendelijk. 'Zegje nieuwe zus maar gedag, Hannah. Dit is Mary.'

'Hallo, Mary,' zei ik.

Ze knikte naar me en keek alsof ik een gedrocht op de kermis van Bartholomew was. Ze zag hoe mooi mijn mantel was, dat mijn goed van heel fijne kwaliteit was, en toen gleden haar ogen omlaag naar mijn glimmende laarzen, mijn geborduurde buis en broek. Zonder een woord te zeggen draaide ze zich om, liet zich op de bodem van de kar vallen en fluisterde iets tegen haar zussen. Ik hoorde hen gedempt lachen.

'Ze is verlegen,' zei Daniel. 'Het is niet haar bedoeling om onbeleefd tegen je te zijn.'

Ik wist zeker dat ze wél onbeleefd tegen me wilde zijn, maar het had geen zin hem dat te vertellen. In plaats daarvan sloeg ik mijn mantel wat dichter om me heen en keek ik naar het donker stromende water, terwijl we over de weg naar de kade sjokten.

Ik keek achterom, stroomopwaarts, en toen zag ik iets wat maakte dat ik mijn hand naar Daniel uitstak. 'Stop!'

Hij hield de teugels niet in. 'Waarom? Wat is er?'

'Stop, zeg ik toch!' zei ik abrupt. 'Ik zie iets op de rivier.'

Toen hield hij even stil, en de paarden draaiden een beetje. Ik zag de koninklijke sloep, maar zonder de vlag. De sloep van koningin Mary in eigen persoon, maar zonder de koningin aan boord, met roeiers die roeiden op de maat van een trommel, met voor in de boot een donkere gestalte, twee mannen met een capuchon op, een in de voor-en een in de achtersteven, die de oevers aftuurden op zoek naar onraad.

'Ik denk dat ze Elizabeth bij zich hebben,' giste ik.

'Dat kun je toch niet weten?' zei Daniel. Hij wierp me snel een blik toe.

'En als ze haar hebben, wat dan nog? Dat heeft niets met ons te maken. Ze gaan haar waarschijnlijk toch arresteren nu Wyatt...'

'Als ze naar de Tower afslaan hebben ze haar aan boord en leiden ze haar naar haar dood,' zei ik toonloos. 'En dan gaat lord Robert ook dood.'

Hij sloeg met de teugels om de paarden door te laten lopen, maar ik legde mijn hand op zijn pols. 'Wacht nou, ik moet het weten, verdomme,'

beet ik hem toe.

Hij wachtte even. We keken hoe de sloep keerde, tegen het aanstormende tij op zwoegde en toen in de richting van de Tower voer. De donkere waterpoort - een zwaar valhek dat de Tower tegen de rivier beschermde - ging omhoog; het bezoek was van tevoren afgesproken, zodat het in stilte en in het geheim zou verlopen. De sloep voer naar binnen, de waterpoort zakte, en het was doodstil, op het gespetter van het donkere water dat langs ons stroomde na. Het was net alsof de stille sloep en de twee donkere mannen die in de voor-en de achtersteven op de uitkijk hadden gestaan er nooit waren geweest.

Ik liet me van de kar glijden, leunde achterover tegen het voorwiel en deed mijn ogen dicht. Ik zag het tafereel helder voor me, alsof het daglicht was, met Elizabeth die argumenten aanvoerde, tijd rekte en voor elke extra minuut vocht, helemaal van de waterpoort tot aan de kamer die ze ongetwijfeld voor haar in de Tower in gereedheid hadden gebracht. Ik zag voor me hoe ze voor elk korreltje zand in de zandloper vocht, zoals ze altijd had gedaan, zoals ze altijd zou doen. Ik zag hoe ze om elke tel marchandeerde. En tot slot zag ik haar in haar kamer, waar ze uitkeek op het stukje gras waarop bij haar moeder met het scherpste Franse zwaard dat ze hadden kunnen vinden het hoofd van het lichaam was gekliefd, en ik zag haar toekijken terwijl ze het schavot bouwden dat nu ook haar sterfplek zou worden. Daniel kwam naast me staan. 'Ik moet naar haar toe,' zei ik. Ik deed mijn ogen open alsof ik wakker was geworden uit een droom. 'Ik moet gaan. Ik heb beloofd dat ik bij haar terug zou komen, en nu nadert ze haar dood. Ik mag mijn belofte aan een stervende vrouw niet verbreken.'

'Je zult met haar en hem in verband gebracht worden,' fluisterde hij fel.

'Als ze de bedienden gaan verhangen, zit jij erbij.'

Ik gaf niet eens antwoord, want ik herinnerde me plotseling iets. 'Wat zei je daarnet nou over Wyatt?'

Hij bloosde; ik zag dat ik hem ergens op betrapt had. 'Niets.'

'Jawel! Toen ik de sloep zag. Toen zei je iets over Wyatt. Nou, wat is er met hem?'

'Hij is berecht, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld,' zei Daniel abrupt. 'Ze gaan Elizabeth op grond van zijn bekentenis veroordelen.'

'Dat wist jij? En dat heb je voor me verborgen gehouden?'

'Ja.'

Ik trok mijn mantel om mijn donkere broek en liep naar de achterkant van de kar.

'Waar ga je naartoe?' Hij stak zijn hand uit en pakte me bij mijn elleboog.

'Ik ga mijn tas pakken. Ik ga naar de Tower, ik ga naar Elizabeth,' zei ik eenvoudigweg. 'Ik blijf bij haar tot haar dood, en dan kom ik jullie zoeken.'

'Je kunt niet in je eentje naar Italië reizen,' zei hij, plotseling woedend.

'Je mag me niet zo op de proef stellen. Je bent mijn verloofde; ik heb je gezegd waar we mee bezig zijn. Kijk, mijn zusjes, mijn moeder - ze gehoorzamen me allemaal. Dat moet jij ook doen.'

Ik klemde mijn kaken op elkaar en zette een hoge borst op, alsof ik in werkelijkheid een jongeman was en niet een meisje met een broek aan.

'Kijk, en ik gehoorzaam je niet,'zei ik botweg.'Kijk, ik ben geen meisje zoals je zussen. Kijk, zelfs als ik je vrouw was zou ik niet doen wat je zei. Laat me nu los. Ik ben geen meisje dat zich laat commanderen. Ik ben een dienaar van de koningin; het is verraad om mij aan te raken. Laat me gaan!'

Mijn vader klom van de kar en Daniels zus Mary tuimelde achter hem aan, haar gezicht stralend van opwinding.

'Wat is er allemaal aan de hand?' vroeg mijn vader.

'Lady Elizabeth is zojuist naar de Tower gebracht,' legde ik uit. 'We hebben de koninklijke sloep via de waterpoort naar binnen zien gaan. Ik weet zeker dat zij aan boord was. Ik heb beloofd dat ik bij haar terug zou komen. Die belofte wilde ik verbreken om met u mee te gaan. Maar nu zit ze in de Tower en is ze ter dood veroordeeld. Ik kan haar niet in de steek laten. Mijn eer verplicht me naar haar toe te gaan, en dat doe ik ook.'

Mijn vader draaide zich om naar Daniel, in afwachting van zijn besluit.

'Het heeft niets met Daniel te maken,' ging ik verder, terwijl ik de woede uit mijn stem probeerde te weren. 'U hoeft niet naar hem te kijken. Dit is mijn beslissing.'

'Wij gaan naar Frankrijk, zoals gepland,' zei Daniel rustig. 'Maar we zullen in Calais op je wachten. We zullen wachten tot Elizabeth ter dood is gebracht, en dan kom je naar ons toe.'

Ik aarzelde. Calais was een Engelse stad, onderdeel van de Engelse nederzetting die nog het enige overblijfsel was van het grote Engelse ko-ninkrijk in Frankrijk. 'Ben je in Calais dan niet bang voor de Inquisitie?'

vroeg ik. 'Als ze hierheen komen, geldt hun gezag daar ook.'

'Als de Inquisitie daar komt, vluchten we naar Frankrijk,' zei hij. 'Ik denk dat we het wel zien aankomen. Beloof je dat je naar ons toe komt?'

'Ja,' zei ik, en ik voelde mijn woede en angst van me afglijden. 'Ja, ik kan beloven dat ik, als het achter de rug is, als Elizabeth in veiligheid is, of dood, naar jullie toe kom.'

'Als ik hoor dat ze dood is kom ik terug om je te halen,' zei hij. 'En dan nemen we meteen de drukpers en de rest van de papieren mee.'

Mijn vader nam mijn handen in de zijne. 'Je komt toch echt, hè querida?' vroeg hij lief. 'Daar kan ik toch op rekenen, hè?'

'Ik hou van u, vader,' fluisterde ik. 'Natuurlijk kom ik naar u toe. Maar ik hou ook van lady Elizabeth, en zij is bang, en ik heb beloofd bij haar in de buurt te blijven.'

'Hou je van haar?' vroeg hij verbaasd. 'Van een protestantse prinses?'

'Ze is de moedigste, slimste vrouw die ik ooit ontmoet heb. Ze is net een schrandere leeuw,' zei ik. 'Ik hou van de koningin - wie zou er nu niet van haar kunnen houden? - maar de prinses is net een vlam waarbij je wel in de buurt wilt zijn. En nu moet ze bang zijn, oog in oog met de dood, en moet ik bij haar zijn.'

'Wat gaat ze doen?' vroeg een van Daniels zusjes met een verrukte fluisterstem van achter op de kar. Mary kwam naast de kar staan, en ik hoorde hun gechoqueerde gefluister.

'Geef me mijn tas en laat me gaan,' zei ik kortaf tegen Daniel. Ik liep naar de laadklep en zei tegen de rest: 'Vaarwel.'

Daniel liet mijn tas op de kasseien vallen. 'Ik kom je halen,' bracht hij me nog maar eens in herinnering.

'Ja, dat weet ik,' zei ik, met net zo weinig warmte in mijn stem als in de zijne.

Mijn vader kuste me op mijn voorhoofd en legde zijn hand op mijn kruin om me te zegenen. Daarna draaide hij zich zonder nog een woord te zeggen om en klom weer op de kar. Daniel wachtte tot hij erop zat en stak toen zijn armen naar me uit. Ik had me los willen maken, maar hij trok me dicht tegen zich aan en kuste me vurig op de mond - een kus zo vol verlangen en woede dat ik achteruitdeinsde. Pas toen hij me abrupt losliet en met een zwaai op de bok plaatsnam, realiseerde ik me dat ik die kus van hem wilde, en meer. Maar het was te laat om nog iets te zeggen, te laat om nog iets te doen. Daniel sloeg met de teugel en de kar rolde langs me heen. Daar stond ik, op een koude ochtend in Londen, met niets meer dan een kleine tas aan mijn voeten, een warme, pijnlijke mond en een belofte aan een verrader.

Die dagen en daarna weken in de Tower met de prinses waren de ergste van mijn leven in Engeland, en dat gold ook voor Elizabeth. Ze raakte in een soort trance van ongelukkig-zijn en angst, die door niets te verlichten was. Ze wist dat ze ging sterven, en ook nog op precies dezelfde plek waar ze haar moeder, Anna Boleyn, haar tante Jane Rochford, haar nicht Catherine Howard en haar nicht Jane Grey hadden onthoofd. Er was al heel veel familiebloed in die aarde getrokken, en aanstonds zou dat van haar er ook nog bij komen. Die plek op het gras binnen de muren van de Tower, in de schaduw van de Witte Toren, niet gemarkeerd door wat voor steen ook, was de sterfplek van de vrouwen van haar familie. Zodra ze er dicht bij in de buurt was voelde ze zich verdoemd; ze wist zeker dat haar roodomrande ogen naar de plek keken waar zijzelf zou sterven. De bewaker van de Tower werd meteen al bang toen hij haar dramatische aankomst zag - waar Elizabeth uit gehaald had wat erin zat door op de trap van de waterpoort te gaan zitten en te weigeren naar binnen te gaan, uit de regen. Hij raakte nog erger gealarmeerd toen ze in een angstige wanhoop wegzonk, die nog veel overtuigender was dan haar theatrale vertoning. Ze lieten haar in de tuin van de bewaarder wandelen, veilig binnen de imposante muren, maar toen stond er plotseling een jongetje met een boeketje bloemen door het hek te gluren, en de tweede dag was hij er weer. De derde dag besloten de raadsheren van de koningin in hun angst en kwaadaardigheid dat zelfs de kleine verlichting van die lichaamsbeweging niet veilig was, en moest ze terug naar haar kamers. Ze sloop heen en weer als de leeuw waarmee ik haar had vergeleken, en dan ging ze weer op bed liggen en keek urenlang zonder iets te zeggen naar het baldakijn. Ik dacht dat ze zich voorbereidde op de dood en vroeg of ze een priester wilde zien. Ze keek me aan met een blik waar totaal geen leven in school; ze keek alsof ze vanaf haar ogen naar omlaag stervende was. Alle sprankeling was uit haar verdwenen, alleen angst was nog over.

'Hebben ze gezegd dat je dat aan me moest vragen?' fluisterde ze. 'Gaat hij me het Heilig Oliesel geven? Gaat het morgen gebeuren?'

'Nee!' zei ik snel, en ik vervloekte mezelf omdat ik het alleen nog maar erger had gemaakt. 'Nee! Ik dacht alleen dat u misschien wilde bidden dat u hier ongedeerd uit zou komen.'

Ze draaide haar hoofd naar de smalle ramen, waardoor een glimp grijze lucht te zien was en die een zuchtje koude lucht binnenlieten. 'Nee,' zei ze kortaf.'Niet met de priester die zij me zal sturen. Ze heeft Jane toch ook gemarteld met het vooruitzicht dat ze vergiffenis zou krijgen?'

'Ze hoopte dat ze zich zou bekeren,' zei ik in een poging eerlijk te zijn.

'Ze heeft haar haar leven aangeboden in ruil voor haar geloof.' Haar mond vertrok van minachting. 'Dat kun je een jong meisje toch niet aandoen? Net goed dat Jane de moed had te weigeren.' Haar gezicht betrok weer en ze draaide het naar de sprei op bed.' Ik heb die moed niet. Zo denk ik niet. Ik wil leven.'

In de tijd dat ze in afwachting was van haar proces ging ik twee keer naar het hof, om mijn kleren te halen en om te horen of er nieuws was. De eerste keer zag ik de koningin heel even. Ze vroeg me koeltjes hoe het met de gevangene ging.

'Probeer haar een gevoel van boetedoening bij te brengen. Alleen dat kan haar redden. Zeg tegen haar dat ik haar, als ze bekent, zal vergeven en dat ze dan aan het beulsblok zal ontkomen.'

'Dat zal ik doen,' beloofde ik. 'Maar kunt u haar vergeven, majesteit?'

Ze sloeg haar ogen naar me op; die stonden vol tranen. 'Niet in mijn hart,' zei ze zacht. 'Maar als het kan zal ik haar redden van de verradersdood. Ik wil de dochter van mijn vader niet als misdadiger zien sterven. Maar ze moet wel bekennen.'

Tijdens mijn tweede bezoek aan het hof was de koningin in gesprek met de raad, maar ik trof wel Will, die op een bankje in de grote zaal een hond zat te aaien.

'Slaap je niet?' vroeg ik.

'Ben jij niet onthoofd?' antwoordde hij.

'Ik moest met haar mee,' zei ik kortaf. 'Ze heeft om me gevraagd.'

'Laten we hopen dat je niet haar laatste verzoek bent,' zei hij droogjes.

'Anders eet ze je nog op als galgenmaal.'

'Moet ze sterven?' fluisterde ik.

'Vast en zeker,' zei hij. 'Wyatt heeft vanaf het schavot ontkend dat ze schuldig was, maar alle bewijsmateriaal spreekt tegen haar.'

'Maar hij heeft haar toch gezuiverd?' vroeg ik hoopvol. Will moest lachen. 'Hij heeft iedereen gezuiverd. Het blijkt een opstand van één persoon geweest te zijn, en dat leger moeten we ons allemaal verbeeld hebben. Hij heeft zelfs Courtenay gezuiverd, die al bekend had! Ik denk niet dat Wyatts stem veel zal uitmaken. En we zullen hem niet nog een keer horen. Hij zal zichzelf niet herhalen.'

'Heeft de koningin haar besluit al genomen?'

'Het besluit is genomen door het bewijsmateriaal,' zei hij. 'Ze kan niet honderd man laten ophangen en hun leider sparen. Elizabeth brengt verraad voort zoals bedorven vlees maden voortbrengt. Het heeft niet veel zin om de vliegen dood te slaan en het vlees open en bloot te laten rotten.'

'Al snel?' vroeg ik dodelijk geschrokken.

'Vraag het haar zelf maar...' Hij zweeg en knikte naar de deur van het audiëntievertrek. Die ging open en de koningin kwam naar buiten. Ze glimlachte oprecht blij toen ze mij zag, en ik trad naar voren en zeeg op een knie voor haar neer.

'Hannah!'

'Majesteit,' zei ik. 'Ik ben blij u weer te zien.'

Er trok een schaduw over haar gezicht. 'Kom je van de Tower?'

'Zoals u mij opgedragen hebt,' zei ik snel.

Ze knikte. 'Ik wil niet weten hoe ze het maakt.'

Toen ik zag hoe kil ze keek, hield ik mijn mond dicht en boog ik mijn hoofd.

Ze beantwoordde mijn gehoorzaamheid met een knikje. 'Je mag met me mee. We gaan uit rijden.'

Ik sloot me aan bij haar gevolg. Er waren twee of drie nieuwe gezichten, dames en heren, maar voor het hof van een koningin was het gezelschap erg sober gekleed, en voor jonge mensen die voor hun plezier een ritje gaan maken waren ze erg stil. Het was een gespannen hof geworden. Ik wachtte tot we allemaal in het zadel zaten en in noordelijke richting de stad uit reden, langs het mooie Southampton House en het open veld in. Toen ging ik met mijn paard naast de koningin rijden.

'Majesteit, is het goed als ik bij Elizabeth blijf tot...' Ik zweeg.'... tot het einde?' maakte ik mijn zin af.

'Hou je dan zo veel van haar?' vroeg ze verbitterd. 'Ben je dan nu van haar?'

'Nee,' zei ik. 'Ik heb medelijden met haar, zoals u ook zou hebben als u haar zou zien.'

'Ik zal haar niet zien,' zei ze ferm. 'En ik durf geen medelijden met haar te hebben. Maar, goed, je mag haar gezelschap houden. Je bent een lief kind, Hannah, en ik zal niet vergeten dat we die eerste dag samen Londen binnenreden.' Ze keek even achterom. De straten van Londen zagen er nu heel anders uit, met op iedere hoek een galg, waar een verrader aan zijn nek hing, en met op elk dak kraaien die zich volvraten aan de lijken. De stank in de stad was als de wind die bij een pestepidemie woei - de geur van het Engelse verraad. 'Toen had ik nog alle hoop,' zei ze. 'Maar die komt wel terug, dat weet ik zeker.'

'Dat weet ik ook zeker,' zei ik. Loze woorden.

'Als Filips van Spanje komt zal er veel veranderen,' verzekerde ze me. 'Je zult zien: alles wordt beter.'

'Komt hij al snel?'

'Deze maand.'

Ik knikte. Dat was de datum van Elizabeths doodvonnis. Hij had gezworen dat hij niet naar Engeland zou komen zolang de protestantse prinses in leven was. Ze had niet meer dan twintig dagen te leven.

'Majesteit,' zei ik aarzelend. 'Mijn vroegere meester, Robert Dudley, zit nog steeds in de Tower.'

'Dat weet ik,' zei koningin Mary zacht. 'Samen met andere verraders. Ik wil over niemand van hen iets horen. Degenen die schuldig bevonden zijn moeten sterven om de veiligheid van het land te garanderen.'

'Ik weet dat u rechtvaardig zult zijn, en ik weet dat u genadig zult zijn,'

zegde ik haar voor.

'Ik zal zonder meer rechtvaardig zijn,' herhaalde ze. 'Maar sommige mensen, onder wie Elizabeth, hebben mijn genade verspeeld. Ze kan beter bidden dat ze die van God zal ontvangen.'

Ze tikte de flank van het paard met haar zweep aan en het hof ging over in draf. Er viel niets meer te zeggen.

Zomer 1954

We waren halverwege de maand mei - de maand van het voorgenomen huwelijk van de koningin - en het weer werd warmer, maar nog steeds was er geen schavot voor Elizabeth gebouwd en nog steeds was Filips van Spanje niet gearriveerd. Toen deed er zich op een dag plotseling een verandering voor in de Tower. Een heer uit Norfolk en zijn in blauwe livrei gestoken mannen marcheerden de Tower binnen om zich die toe te eigenen. Elizabeth liep van de deur naar het raam, dol van angst, keek reikhalzend door het smalle raam en tuurde door het sleutelgat van de deur in een poging te zien wat er gaande was. Uiteindelijk stuurde ze mij erop uit om te vragen of hij gekomen was om toezicht te houden op haar executie, en ze vroeg de wachter bij de deur of er op het grasveld een schavot werd gebouwd. Ze hielden vol dat dat niet het geval was, maar ze zond mij weg om te gaan kijken. Ze kon niemand vertrouwen, ze kon pas vrede hebben als ze het met haar eigen ogen zag, maar ze zou geen toestemming krijgen om zelf te gaan kijken.

'Vertrouw me,' zei ik kortweg.

Ze pakte mijn handen. 'Zweer dat je niet tegen me zult liegen,' zei ze. 'Ik moet weten of het vandaag gebeurt. Ik moet me voorbereiden; ik ben er nog niet klaar voor.' Ze beet op haar lip, die al gebarsten en kapot was van honderd eerdere beten. 'Ik ben pas twintig, Hannah, ik ben er nog niet klaar voor om al te sterven.'

Ik knikte en ging naar buiten. Het grasveld was leeg, er lagen geen gezaagde planken op een timmerman te wachten. Ze was nog een dag veilig. Ik bleef staan bij de waterpoort en raakte in gesprek met een van de in blauwe livrei geklede mannen. De roddel die hij me vertelde maakte dat ik als een speer terugvloog naar de prinses.

'U bent gered,' zei ik meteen toen ik door de deur van haar benauwde kamertje binnenkwam. Kat Ashley keek op en sloeg een kruis - een oude gewoonte die uit angst weer bij haar opkwam.

Elizabeth, die voor het raam geknield had gelegen en naar de rondcirkelende meeuwen had gekeken, draaide zich met bleek gezicht en rode oogleden om.'Wat?'

'U wordt vrijgelaten en aan sir Henry Bedingfield meegegeven,' zei ik.

'U gaat met hem mee naar paleis Woodstock.'

Er welde geen hoop op haar gezicht op. 'En dan?'

'Huisarrest,' zei ik.

'Word ik niet onschuldig verklaard? Mag ik niet terug naar het hof?'

'U staat niet terecht en u wordt niet ter dood gebracht,' merkte ik op.

'En u gaat weg uit de Tower. Andere gevangenen blijven hier zitten, en in veel slechtere omstandigheden.'

'Ze gaan me op Woodstock begraven,' zei ze. 'Dit is een truc om me de stad uit te krijgen, zodat ik vergeten kan worden. Als ik uit het zicht ben verdwenen, gaan ze me vergiftigen en me ver weg van het hof begraven.'

'Als de koningin u dood wilde hebben had ze wel een beul gestuurd,' zei ik. 'Dit is uw vrijheid, of in elk geval een gedeeltelijke vrijheid. Ik had gedacht dat u wel blij zou zijn.'

Elizabeths gezicht stond uitdrukkingsloos. 'Weet u wat mijn moeder haar moeder heeft aangedaan?' vroeg ze fluisterend. 'Ze heeft haar naar een buitenhuis gestuurd, en toen naar weer een ander huis - kleiner en eenvoudiger - en toen weer naar een ander huis - nog erger - totdat de arme vrouw in een vochtige ruïne aan het eind van de wereld zat, waar ze ziek is gestorven, zonder arts, hongerend, zonder geld om eten te kopen, huilend om haar dochter die niet naar haar toe mocht komen. Koningin Catharina is in armoede en ontbering gestorven, terwijl haar dochter bediende was in mijn kinderkamer, terwijl ze mij moest verzorgen. Denk je dat die dochter dat vergeten is? Dat is toch ook precies wat er met mij gaat gebeuren? Begrijp je niet dat dit de wraak van Mary is? Begrijp je niet hoe haarfijn dit is uitgedokterd?'

'U bent jong,' zei ik. 'Er kan wel van alles gebeuren.'

'Je weet dat ik ziek word, je weet dat ik nooit slaap. Je weet dat ik, sinds ze me er op tweejarige leeftijd van hebben beschuldigd dat ik een onecht kind ben, op het scherp van de snede heb geleefd. Verwaarlozing overleef ik niet. Vergif overleef ik niet, het mes van de moordenaar in de nacht overleef ik niet. En ik denk ook niet dat ik eenzaamheid en angst nog veel langer overleef.'

'Maar lady Elizabeth,' smeekte ik, 'u hebt zelf tegen mij gezegd dat elk moment dat u leeft een moment is dat u gewonnen hebt. Als u hier weggaat, hebt u voor uzelf nog een moment gewonnen.'

'Als ik hier wegga, ga ik een stille en schandelijke dood tegemoet,' zei ze toonloos. Ze draaide zich om van het raam, liep naar haar bed en knielde ervoor neer, waarbij ze haar gezicht in haar handen tegen de geborduurde sprei drukte. 'Als ze me hier hadden gedood was ik in elk geval een martelares genoemd, zou ik in de herinnering voortleven als een tweede, voornamere Jane. Maar ze hebben niet eens de moed om me naar het schavot te sturen. Ze komen in het geniep naar me toe en ik zal ergens weggestopt sterven.'

Ik wist dat ik de Tower niet kon verlaten zonder een poging te hebben gedaan om lord Robert te zien. Hij zat in dezelfde vertrekken, tegenover de toren, met zijn familiewapen door zijn vader en broer in de schoorsteenmantel gekerfd. Het leek me maar een sombere kamer om in te wonen, met uitzicht op het grasveld waar ze ter dood waren gebracht, de plek waar ook hij zou sterven.

De bewaking was verdubbeld. Voor ik naar zijn deur mocht werd ik gefouilleerd, en voor de eerste keer mocht ik ook niet met hem alleen blijven. Dat ik bij Elizabeth in dienst was had mijn reputatie van trouw aan de koningin geschaad.

Toen ze de deur opendeden, zat hij aan zijn bureau bij het raam en stroomde de avondzon warm naar binnen. Hij zat te lezen, met de bladzijden van het boekje schuin naar het licht gebogen. Toen de deur openging, draaide hij zich om op zijn stoel om te kijken wie er binnenkwam. Zodra hij mij zag, glimlachte hij - een vermoeide glimlach. Ik liep de kamer binnen en zag dat hij veranderd was. Hij was dikker geworden, zijn gezicht was opgeblazen van vermoeidheid en verveling, zijn huid was bleek van maandenlang opgesloten zitten, maar zijn donkere ogen stonden kalm en zijn mondhoeken wezen omhoog in wat ooit zijn vrolijke glimlach was geweest.

'Kijk eens aan, vrouwe Jongen,' zei hij. 'Ik heb je voor je eigen bestwil weggestuurd, kind. Waarom ben je ongehoorzaam en kom je toch terug?'

'Ik ben weggegaan,' zei ik, terwijl ik de kamer verder in liep, me ongemakkelijk bewust van de bewaker achter me. 'Maar de koningin heeft me opdracht gegeven lady Elizabeth gezelschap te houden, dus ik zit al de hele tijd bij u in de Tower, maar ik kreeg geen toestemming om naar u toe te gaan.'

Zijn donkere blik vlamde belangstellend op. 'En maakt ze het goed?'

vroeg hij, bewust op neutrale toon.

'Ze is heel ziek en angstig geweest,' zei ik. 'Ik ben nu naar u toe gekomen omdat wij morgen vertrekken. Ze wordt vrijgelaten, maar krijgt huisarrest bij sir Henry Bedingfield, en wij moeten naar paleis Woodstock.'

Lord Robert stond op van zijn stoel en liep naar het raam om naar buiten te kijken. Alleen ik had kunnen vermoeden dat er hoop in zijn hart hamerde. 'Vrijgelaten,' zei hij zacht. 'Waarom toont Mary zich zo genadig?'

Ik haalde mijn schouders op. Het was tegen de belangen van de koningin in, maar het was wel echt iets voor haar. 'Ze heeft zelfs nu nog een zwak voor Elizabeth,' zei ik. 'Ze beschouwt haar nog steeds als haar kleine zusje. Ze kan het niet over haar hart verkrijgen om haar zus naar het schavot te sturen, zelfs niet om haar nieuwe echtgenoot een plezier te doen.'

'Elizabeth heeft altijd al veel geluk gehad,' zei hij.

'En u, heer?' Er klonk onwillekeurig liefde in mijn stem door. Hij draaide zich om en glimlachte naar me. 'Ik ben rustiger nu,' zei hij.

'Of ik blijf leven of zal sterven, daar heb ik de hand niet in, en dat begrijp ik nu. Maar ik heb wel met verbazing nagedacht over mijn toekomst. Jij hebt een keer tegen me gezegd dat ik in mijn eigen bed zal sterven. Denk je dat nog steeds?'

Ik keek even ongemakkelijk naar de wachter. 'Ja,' zei ik. 'Dat denk ik, en nog wel meer ook. Ik denk dat u de geliefde van een koningin zult zijn.'

Hij probeerde te lachen, maar er was geen vreugde in dat kamertje.

'Denk je dat echt, vrouwe Jongen?'

Ik knikte. 'En de schepper van een prins die de geschiedenis van de wereld zal veranderen.'

Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Weet je dat zeker? Wat bedoel je daarmee?'

De wachter schraapte zijn keel. 'Neem me niet kwalijk,' zei hij gegeneerd. 'Geen geheimtaal.'

Lord Robert schudde zijn hoofd om de bespottelijke opmerking van de man, maar toomde zijn ongeduld in. 'Nou,' zei hij, en hij glimlachte naar me. 'Het is prettig te weten dat jij denkt dat ik niet het voorbeeld van mijn vader daar buiten zal volgen.' Hij knikte naar het grasveldje voor het raam.

'En ik raak verzoend met het gevangenisleven. Ik heb mijn boeken, ik krijg bezoek, ik word vrij goed verzorgd, ik heb geleerd om om mijn vader en mijn broer te rouwen.' Hij stak zijn hand uit naar de schoorsteenmantel en raakte even het wapen aan dat zij erin gekrast hadden. 'Ik betreur het dat ze verraad hebben gepleegd, maar ik bid dat ze nu vrede hebben.'

Achter ons werd er op de deur geklopt. 'Ik ben nog niet klaar!' riep ik uit, en ik draaide me om, maar er stond niet nog een wachter, maar een vrouw. Het was een knappe vrouw met bruin haar, een prachtige roomblanke huid en zachte bruine ogen. Ze was voornaam gekleed; ik liet snel mijn blik over haar heen gaan en zag het borduursel op haar jurk en de split van fluweel en zijde in haar mouwen. In haar ene hand hield ze nonchalant de linten van haar hoed en in de andere een mand met verse slablaadjes. Ze nam het tafereel in zich op, van mij met een hoogrode kleur en tranen in mijn ogen, mijn meester lord Robert die in zijn stoel zat te glimlachen, en toen liep ze de kamer in en stond hij op om haar te begroeten. Ze gaf hem koeltjes een kus op beide wangen en draaide zich toen met haar hand onder zijn arm naar mij om, alsof ze wilde zeggen: En wie mag jij wel zijn?

'Wie is dit?' vroeg ze. 'Ach, jij bent vast de hofnar van de koningin!'

Het duurde even voor ik antwoord gaf. Ik had nog nooit eerder bezwaar gemaakt tegen mijn titel. Maar de manier waarop zij hem uitsprak maakte dat ik even aarzelde. Ik dacht dat lord Robert zou zeggen dat ik een heilige nar was, dat ik engelen op Fleet Street zag, dat ik voor heer Dee de toekomst had voorspeld, maar hij zei niets.

'En dan bent u lady Dudley,' flapte ik eruit, gebruikmakend van het voorrecht van de nar, als ik dat dan toch moest zijn. Ze knikte. 'Je kunt gaan,' zei ze zacht, en ze draaide zich om naar haar echtgenoot.

Hij hield haar tegen. 'Ik ben nog niet klaar met Hannah Green.' Hij liet haar plaatsnemen op zijn stoel aan zijn bureau en trok mij mee naar het andere raam, buiten gehoorsafstand.

'Hannah, ik kan je niet weer in dienst nemen en ik heb je al ontslagen van je liefdeseed aan mij, maar ik zou het heel fijn vinden als je aan mij zou blijven denken,' zei hij zacht.

'Ik denk altijd aan u,' fluisterde ik.

'En als je mijn zaak onder de aandacht van de koningin zou willen brengen.'

'Heer, dat doe ik ook. Ze wil geen woord horen over de mensen die in de Tower zitten, maar ik zal het nog een keer proberen. Ik zal het blijven proberen.'

'En als er iets verandert tussen de prinses en de koningin, als je kans ziet om onze vriend John Dee te spreken te krijgen, zou ik graag van alles op de hoogte worden gebracht.'

Ik glimlachte omdat hij mijn hand even aanraakte, om zijn woorden die mij lieten weten dat hij leefde en weer naar het leven hunkerde.

'Ik zal u schrijven,' beloofde ik hem. 'Ik zal u alles vertellen wat ik kan. Ik kan de koningin niet ontrouw zijn...'

'En Elizabeth nu ook niet?' opperde hij met een glimlach.

'Ze is een fantastische jonge vrouw,' zei ik. 'Als je voor haar werkt móét je haar wel bewonderen.'

Hij lachte. 'Kind, jij wilt zo graag liefhebben en liefgehad worden dat je altijd in alle kampen tegelijk verkeert.'

Ik schudde mijn hoofd. 'Niemand zal me dat kwalijk nemen. De dienaren van de koningin houden allemaal van haar, en Elizabeth... Elizabeth is Elizabeth.'

'Ik ken haar al zo lang ze leeft,' zei hij. 'Ik heb haar met haar eerste pony leren springen. Toen was ze een heel indrukwekkend kind, en toen ze ouder werd was ze al een koninginnetje in de dop.'

'Prinses,' hielp ik hem herinneren.

'Prinses,' verbeterde hij zichzelf. 'Doe haar mijn hartelijke groeten, breng haar mijn liefde en mijn trouw over. Zeg haar dat ik graag met haar gedineerd had als dat had gekund.'

Ik knikte.

'Ze is de dochter van haar vader,' zei hij liefdevol. 'Mijn god, ik benijd Henry Bedingfïeld niet. Zodra ze hersteld is van haar angst zal ze een wilde dans met hem voeren. Hij is er de man niet naar om Elizabeth te zeggen wat ze moet doen, zelfs niet als hij de hele raad achter zich heeft staan. Ze zal hem te slim afzijn en hem hoorndol maken.'

'Echtgenoot?'Amy stond op van haar stoel aan de tafel.

'Mevrouw?' Hij liet mijn hand los en liep naar haar toe.

'Ik wil graag alleen met u zijn,' zei ze eenvoudigweg. Ik voelde een golf van pure haat jegens haar, en die ging vergezeld van een kortstondig visioen dat zo akelig was dat ik achteruitdeinsde en siste als een kat die plotseling naar een vreemde hond spuugt.

'Wat is er?' vroeg lord Robert.

'Niets,' zei ik. Ik schudde mijn hoofd om het beeld te verjagen. Het was niets - niets wat ik duidelijk kon zien, niets wat mij iets zei. Het was het beeld van Amy die op de grond gegooid werd, die weggeduwd werd van Robert Dudley, en ik wist dat mijn visioen vertroebeld werd door jaloezie en de wrok van een vrouw, waardoor er een beeld ontstond waarin zij verstoten werd, weggeduwd in een duisternis die zo zwart was als de dood.

'Niets,'zei ik weer.

Hij keek me niet-begrijpend aan, maar vroeg niet verder. 'Je moest maar eens gaan,' zei hij zacht. 'Vergeet me niet, Hannah.'

Ik knikte en liep naar de deur. De wachter deed hem voor me open, ik boog naar lady Dudley, en zij knikte me kort en geringschattend toe. Ze wilde veel te graag alleen zijn met haar man om nog beleefdheid op te brengen voor iemand die niet veel meer was dan een bediende.

'Goedendag, mevrouw,' zei ik, enkel om haar te dwingen het woord tot mij te richten.

Ik wist haar echter geen reactie te ontlokken. Ze had haar rug naar me toe gekeerd; wat haar betrof was ik al weg.

De somberheid en angst van Elizabeth weken pas toen de draagkoets zich bij de poort van de Tower aandiende en ze onder het donkere valhek door Londen in reed. Toen we de stad uit waren, ging ik met een handjevol hofdames achteraan rijden, en hoe westelijker we kwamen, hoe meer de mars op een triomftocht ging lijken. Als de mensen in de dorpjes het geratel van paardenbitten en het geklepper van hoeven hoorden, kwamen ze naar buiten gerend en huppelden en dansten ze langs de weg. Kinderen riepen dat ze opgetild wilden worden om de protestantse prinses te kunnen zien. In het stadje Windsor, nota bene in de schaduw van het kasteel van de koningin, in Eton en daarna in Wycombe stroomden de mensen uit hun huizen om naar haar te glimlachen en te zwaaien, en Elizabeth, die altijd al een zwak voor publiek had, liet haar kussens dik opschudden, zodat ze rechtop kon zitten en iedereen haar kon zien. Ze brachten haar geschenken in de vorm van voedsel en wijn, en al snel waren we overladen met taarten en zoetigheid, en met boeketjes veldbloemen. Ze sneden takken haagdoorn en meidoorn af en gooiden die voor haar draagkoets op de weg. Ze staken haar ruikertjes van sleutelbloemen en margrieten toe. Sir Henry, die langs de kleine stoet op en neer reed, probeerde de mensen die naar voren drongen uit alle macht tegen te houden; hij probeerde de kreten van liefde en trouw te stoppen, maar het was alsof hij tegen een stijgende rivier inging. De mensen aanbaden haar, en wanneer hij soldaten vooruit het dorp in stuurde om hun te verbieden hun huis uit te komen, bogen ze zich maar uit het raam en riepen haar naam. En Elizabeth draaide zich naar links en naar rechts, terwijl haar koperkleurige haar over haar schouders zwaaide en haar bleke gezicht een rode kleur vertoonde, zwaaide met haar lange slanke hand en zag er - zoals alleen Elizabeth dat kon - tegelijkertijd uit als een martelaar die naar haar terechtstelling wordt gebracht en als een prinses die zich verheugt in de liefde van haar volk.

De volgende dag, en de dag erna, verspreidde het nieuws dat de prinses in aantocht was zich voor ons uit, en in de dorpen waar we doorheen trokken luidde men de klokken van de parochiekerk. Menig priester die zijn klokken voor de protestantse prinses liet luiden vroeg zich af wat zijn bisschop ervan zou vinden, maar er waren zo veel klokkenluiders dat er niet tegen op te boksen viel, en het enige wat sir Henry nog kon doen was zijn soldaten opdracht geven om dichter bij de draagkoets te gaan lopen en er in elk geval voor te zorgen dat niemand een reddingspoging deed. Al deze vleiende gebeurtenissen waren koren op Elizabeths molen. Haar gezwollen vingers en enkels begonnen hun normale omvang alweer terug te krijgen, op haar gezicht stond een gezonde blos, haar ogen sprankelden weer en haar geest werd weer alerter, 's Avonds at en sliep ze in huizen waar ze als de troonopvolger werd onthaald, en ze lachte en liet zich vorstelijk vermaken. De volgende dag werd ze dan vroeg wakker en wilde graag verder reizen. De zon was als wijn voor haar en haar huid gloeide al snel in het licht. Ze liet haar haar elke ochtend met honderden halen borstelen, zodat het knetterend om haar schouders viel, en ze droeg haar hoed schalks schuin op het hoofd, met een groen Tudor-lint eraan. ledere soldaat kreeg een glimlach van haar, iedereen die haar het beste wenste werd toegezwaaid. Elizabeth trok door een Engeland dat vol stond met vroegezomerbloemen, en ook al was ze op weg naar de gevangenis, ze was in haar element.

Woodstock bleek een vervallen oud paleis te zijn dat jaren was verwaarloosd. Ze hadden het poorthuis voor Elizabeth in gereedheid gebracht, maar er was maar half werk verricht, zodat de wind nog steeds door de ramen en onder de kapotte vloerdelen loeide. Het was beter dan de Tower, maar ze was nog steeds onmiskenbaar een gevangene. Aanvankelijk mocht ze alleen in de vier kamers van het poorthuis komen; daarna wist ze - echt Elizabeth - haar bewegingsvrijheid zover uit te breiden dat ze door de tuinen mocht wandelen, en nog verder de grote boomgaard in. Aanvankelijk moest ze om elk vel papier en elke pen vragen, en kreeg ze er telkens maar één, maar naarmate de tijd verstreek en ze de getergde sir Henry om steeds meer dingen kwam vragen kreeg ze meer en meer vrijheden. Ze wilde per se een brief aan de koningin schrijven; ze vroeg toestemming om zich tot de raad van de koningin te richten. Toen het warmer werd, vroeg ze toestemming om ook buiten het landgoed te wandelen. Ze raakte er steeds meer van overtuigd dat ze niet door sir Henry vermoord zou worden, en hoewel ze eerst bang voor hem was geweest, kreeg ze nu een enorme minachting voor hem. Precies zoals mijn heer had voorspeld werd de arme man grijs en mager van de dwingende verzoeken van de meest in ongenade gevallen gevangene van de koningin, te weten de troonopvolger van Engeland.

Maar toen kwam er op een dag aan het begin van de zomer een boodschapper uit Londen met een pakketje documenten voor Elizabeth en een brief voor mij. Die was geadresseerd aan 'Hannah Green, bij lady Elizabeth in de Tower van Londen'. Ik herkende het handschrift niet. Lieve Hannah,

Ik schrijf je om je te laten weten dat je vader veilig in Calais is aangekomen. We hebben een huis en een winkel gehuurd en hij koopt en verkoopt boeken en documenten. Mijn moeder doet het huishouden voor hem en mijn zussen werken - de een bij een hoedenmaakster, de ander voor een handschoenenmaker en de laatste als huishoudster. Ik werk voor een chirurg, en dat is zwaar, maar hij is heel kundig en ik leer veel van hem.

Ik vind het jammer dat je niet met ons meegekomen bent en dat ik je niet heb kunnen overtuigen. Je vindt me bazig en misschien wel veeleisend. Je moet niet vergeten dat ik al enige tijd hoofd van het gezin ben en dat ik eraan gewend ben dat mijn zussen en mijn moeder doen wat hun gezegd wordt. Jij bent de verwende dochter van twee ouders geweest en eraan gewend je eigen zin te doen. In je latere leven heb je gevaarlijke ervaringen met de wereld opgedaan en nu heb je eigenlijk geen meester meer. Ik begrijp dat je niet van plan bent te doen wat ik zeg, ik begrijp dat je niet inziet waarom ik jou de wet voor zou mogen schrijven. Dat is onmeisjesachtig, maar zo ben jij nu eenmaal.

Ik zal proberen mezelf duidelijk te maken. Ik kan niet iemands werktuig worden. Ik kan niet doen wat jij wilt en jou de baas in huis laten zijn. Ik moet in mijn eigen huis heer en meester zijn, en kan me geen andere gang van zaken voorstellen. Ik vind dat ik me die ook niet zou moeten voorstellen. God heeft mij de heerschappij over jullie geslacht gegeven. Het is aan mij om die heerschappij met mededogen en zachte hand toe te passen om je te beschermen voor jouw en mijn eigen fouten. Maar ik ben voorbestemd om je meester te zijn. Ik kan het gezag over onze familie niet overdragen; die is mijn plicht en verantwoordelijkheid, en niet de jouwe. Ik wil je een voorstel doen. Ik zal een goede echtgenoot voor je zijn. Je mag het aan mijn zussen vragen, maar ik heb geen slecht humeur, ik ben geen chagrijnig man. Ik heb nog nooit mijn hand tegen een van hen opgeheven, ik ben altijd vriendelijk tegen hen. Ik heb het in me om vriendelijk tegen jou te zijn, veel vriendelijker dan jij op dit moment denkt. Ik wil zelfs vriendelijk tegen je zijn, Hannah.

Kort en goed: ik betreur het dat ik onze verloving heb ontbonden en in deze brief wil ik je dan ook vragen om die opnieuw met mij aan te gaan. Ik wil met je trouwen, Hannah.

Ik denk voortdurend aan je. Ik wil je zien, ik wil je aanraken. Ik ben bang dat ik, toen ik je ten afscheid kuste, ruw met je was en dat je mijn kus niet wilde. Het was niet mijn bedoeling om je afschuw op te wekken. Ik voelde woede en verlangen, die op dat moment door elkaar liepen, en bekommerde me er niet om wat jij misschien voelde. Ik hoop bij God dat die kus je geen angst heeft aangejaagd. Ik denk namelijk dat ik verliefd op je ben, Hannah.

Ik vertel je dit omdat ik niet weet wat ik anders aan moet met deze warm kolkende gevoelens in mijn hart en in mijn lichaam. Ik kan niet slapen en niet eten. Ik doe alles wat ik moet doen en toch vind ik geen vrede. Vergeef me als ik je hiermee beledig, maar wat moet ik doen? Ik moet het jou toch vertellen? Als we getrouwd waren zouden we dit geheim in het huwelijksbed delen, maar ik kan er niet eens aan denken dat ik met jou getrouwd zou zijn en in één bed zou slapen, want alleen de gedachte dat je mijn vrouw zou zijn brengt mijn bloed al aan het kolken.

Schrijf me alsjeblieft zodra je dit leest terug en vertel me wat je wilt. Ik zou deze brief liever verscheuren dan dat jij me erom zou uitlachen. Misschien kan ik je hem maar beter niet sturen. Dan doe ik hem bij de andere brieven die ik je geschreven heb, maar nooit verstuurd. Dat zijn er tientallen. Ik kan je niet zeggen wat ik voel. Ik kan je in een brief niet zeggen wat ik wil. Ik kan je niet vertellen wat ik voel, hoezeer ik naar je verlang.

Ik hoop bij God dat je me terugschrijft. Ik hoop bij God dat ik je duidelijk kan maken wat voor koorts mij bevangen heeft. Daniel

Een vrouw die klaar is voor de liefde zou meteen geantwoord hebben, een meisje dat klaar is voor het vrouw-zijn zou in elk geval toch iets van een antwoord hebben gestuurd. Ik las de brief zorgvuldig door en stak hem toen achter in een haardvuur en verbrandde hem, alsof ik daarmee ook mijn verlangen tot as zou verbranden. Ik had in elk geval de eerlijkheid gehad mijn verlangen te erkennen. Ik had het gevoeld toen hij me in de schemerige drukkerij had vastgehouden en het was opgevlamd toen hij me tegen zich aan had gedrukt toen we bij de kar afscheid namen. Maar ik wist dat hij, als ik hem terugschreef, me zou komen halen en dan zou ik zijn vrouw worden - een getemde vrouw. Deze man geloofde dat God hem had voorbestemd om mijn natuurlijke heer en meester te zijn. De vrouw die van hem hield zou gehoorzaamheid moeten betrachten, en ik was er nog niet aan toe om een gehoorzame vrouw te zijn. Bovendien had ik geen tijd om over Daniel na te denken, of over mijn toekomst. De boodschapper uit Londen had niet alleen voor mij berichten uit Londen gebracht, maar ook voor Elizabeth. Toen ik haar vertrekken betrad, trof ik haar in een staat van opperste beroering aan bij het vooruitzicht dat haar zus in het huwelijk zou treden en zijzelf onterfd zou worden. Ze beende als een woeste kat door de kamer op en neer. Ze had een kil bericht ontvangen van de kamerheer van de koningin, waarin hij liet weten dat Filips van Spanje zijn land had verlaten en onderweg was naar zijn nieuwe vaderland, Engeland, dat het hof hem te Winchester zou ontvangen, maar dat Elizabeth zelf niet was uitgenodigd. En dat ze mij bij ontvangst van dit bevel - alsof Elizabeths gekrenkte trots nog verder beschadigd moest worden - onmiddellijk naar de koningin en het hof moest sturen. De nar stond hoger aangeschreven dan de prinses. Mijn dienstverband bij Elizabeth moest terzijde geschoven worden, en ik kon me zo voorstellen dat dat vergeten zou worden, zoals Elizabeth momenteel ook vergeten werd.

'Dit is een regelrechte belediging,' zei ze fel.

'Het is vast niet afkomstig van de koningin,' zei ik troostend. 'Ze roept alleen haar hofhouding samen.'

'Maar ik maak deel uit van haar hof!'

Ik zei niets en zweeg diplomatiek over de vele malen dat Elizabeth ondervoorwendsel dat ze ziek was geweigerd had naar het hof toe te gaan, of de keren dat ze uitstel had gevraagd, omdat ze zo haar eigen redenen had om thuis te willen blijven.

'Ze durft Filips van Spanje niet te ontvangen met mij naast zich!' zei ze bot. 'Ze weet dat hij van de oude koningin naar de jonge prinses zal kijken en dan de voorkeur aan mij zal geven!'

Ik sprak haar maar niet tegen. Niemand zou op dat moment verlangend naar Elizabeth kijken, want ze was weer ziek en opgezwollen, en haar ogen zagen rood. Alleen haar woede hield haar op de been.

'Hij is met haar verloofd,' zei ik zacht. 'Het is geen kwestie van verlangen.'

'Ze kan me hier niet mijn leven lang laten wegrotten! Ik ga hier dood, Hannah! Ik ben doodziek geweest en er is niemand die voor me kan zorgen. Ze wil geen artsen laten komen, ze hoopt dat ik doodga!'

'Ik weet zeker dat ze dat niet...'

'Waarom word ik dan niet aan het hof ontboden?'

Ik schudde mijn hoofd. De redenering vormde net zo'n cirkel als de woedende gang die Elizabeth door de kamer maakte. Plotseling bleef ze staan en legde haar hand op haar hart.

'Ik ben ziek,' zei ze met zachte stem. 'Mijn hart fladdert van angst en ik ben zo misselijk geweest dat ik 's ochtends niet uit mijn bed kan komen. Echt, Hannah, zelfs als er niemand kijkt. Ik kan er niet meer tegen. Dit gaat zo niet langer. Elke dag denk ik dat ik het bericht krijg dat ze besloten heeft me ter dood te laten brengen. Elke ochtend denk ik bij het wakker worden dat de soldaten me zullen komen halen. Hoe lang kan ik nog zo leven, denk je, Hannah? Ik ben een jonge vrouw, ik ben pas twintig! Ik hoor uit te kijken naar een banket aan het hof ter ere van mijn eenentwintigste verjaardag, ik hoor geschenken te krijgen. Ik had onderhand verloofd moeten zijn! Hoe kunnen ze van mij verwachten dat ik die niet-aflatende angst verdraag? Niemand weet hoe dat is.'

Ik knikte. De enige die dat zou kunnen begrijpen was de koningin; want ook zij was ooit de erfgenaam geweest die iedereen haatte. Maar Elizabeth had de liefde van de koningin verzaakt en het zou haar nog veel moeite kosten om die terug te winnen.

'Gaat u toch zitten,' zei ik vriendelijk. 'Dan haal ik wat licht bier voor u.'

'Ik wil geen licht bier,' zei ze boos, hoewel haar benen het onder haar begaven. 'Ik wil mijn plaats aan het hof. Ik wil mijn vrijheid.'

'Die komen wel.' Ik pakte een kan en een beker van de buffetkast en schonk haar iets te drinken in. Ze nam er een slokje van en keek me toen aan.

'Voor jou maakt het niet uit,' zei ze vals. 'Jij bent geen gevangene. Je bent niet eens mijn bediende. Je kunt komen en gaan zoals je wilt. Ze wil jou naast zich hebben. Je zult al je voorname vrienden weer zien, op Winchester voor het bruiloftsmaal. Je krijgt vast een nieuw buis en een nieuwe broek - de huishermafrodiet. Je krijgt vast een plaatsje in het gevolg van de koningin.'

'Misschien.'

'Hannah, laat me niet in de steek,' zei ze toonloos.

'Lady Elizabeth, ik moet wel gaan; de koningin beveelt me.'

'Ze zei dat je mij gezelschap moest komen houden.'

'En nu zegt ze dat ik weg moet.'

'Hannah!' Ze zweeg, bijna in tranen.

Ik knielde langzaam neer aan haar voeten en keek op naar haar gezicht. Elizabeth was altijd zo'n mengeling van razende emotie en berekening dat ik haar zelden goed kon peilen. 'Mevrouw?'

'Hannah, ik heb hier niemand, alleen Kat en jou, en sir Henry, die idioot. Ik ben een jonge vrouw, ik ben op het hoogtepunt van mijn schoonheid en verstand, en ik leef hier alleen, als gevangene, met alleen een verzorgster, een nar en een idioot als gezelschap.'

'Dan zult u de nar nauwelijks missen,' zei ik droogjes. Ik had haar aan het lachen willen maken, maar ze keek me aan met ogen vol tranen. 'Ik zal de nar wel degelijk missen,' zei ze. 'Ik heb niemand met wie ik bevriend ben, niemand om mee te praten. Ik heb niemand die om me geeft.'

Ze kwam overeind. 'We gaan wandelen,' beval ze.

We liepen het vervallen paleis door, naar buiten door de deur die half in zijn scharnieren hing, de tuin in. Ze steunde op me en ik voelde hoe zwak ze was. Het pad was overwoekerd door gras, in alle greppels schoten de brandnetels hoog op. Elizabeth en ik liepen als twee oude vrouwtjes, aan elkaar vastgeklampt, door de verwaarloosde tuin. Heel even dacht ik dat haar angsten bewaarheid werden; dat deze opsluiting haar dood zou betekenen, zelfs als de koningin niet de beul met zijn bijl liet komen. We liepen het klaphek door en de boomgaard in. Het gras lag bezaaid met bloesemblaadjes als sneeuw, de takken bogen door onder hun romige gewicht. Elizabeth keek de boomgaard door en legde toen haar hand op mijn arm en trok me naar zich toe.

'Ik ben ten dode opgeschreven,' zei ze zacht. 'Als zij een zoon van hem krijgt, ben ik ten dode opgeschreven.' Ze draaide zich om en liep het gras over, waarbij haar armoedige zwarte jurk langs de vochtige bloemblaad-jes streek, die aan de zoom bleven kleven. 'Een zoon,' mompelde ze, terwijl ze er ondanks haar verdriet goed voor zorgde dat ze zacht bleef praten. 'Een ellendige Spaanse zoon. Een ellendige katholieke Spaanse zoon. En Engeland een buitenpost van het Spaanse rijk. Engeland, mijn Engeland, een werktuig voor Spaans beleid. De priesters komen weer terug, en de brandstapels komen terug, en het geloof en de erfenis van mijn vader worden uit de Engelse aarde gerukt nog voor ze de tijd hebben gekregen om tot bloei te komen. Opdat ze verdoemd moge worden. Verdoemd tot de hel, en haar mislukte kind met haar.'

'Lady Elizabeth!' riep ik uit.'Zegt u dat niet!'

Ze draaide zich woedend naar me om, met haar gebalde vuisten geheven. Als ik dichterbij had gestaan had ze me geslagen. Ze was zo over haar toeren dat ze niet meer wist wat ze deed. 'Zij verdoemd, en jij ook, omdat je haar steunt.'

'U moet geweten hebben dat dit kon gebeuren,' begon ik. 'Het huwelijk was afgesproken; hij kon het niet voor eeuwig uitstellen

'Waarom zou ik denken dat zij zou trouwen?' vroeg ze vinnig. 'Wie wil haar nou hebben? Oud en gewoontjes, haar halve leven voor bastaard uitgemaakt; de helft van alle prinsen van Europa heeft haar al geweigerd. Als ze dat ellendige Spaanse bloed niet had gehad, had Filips haar ook nooit genomen. Hij moet gesmeekt hebben of het niet hoefde. Hij moet op zijn knieën gegaan zijn en gebeden hebben dat hem een ander lot beschoren mocht zijn, als hij maar niet gedwongen werd om 'm in die opgedroogde maagd te steken.'

'Elizabeth!' riep ik uit. Ik was oprecht geschokt.

'Wat nou?' Haar ogen vlamden van woede. Heel even dacht ik dat ze niet wist wat ze zei. 'Waarom mag ik de waarheid niet spreken? Hij is een jonge knappe man die half Europa zal erven, en zij is een vrouw die vroegtijdig oud is, en sowieso al oud. Wat een weerzinwekkende gedachte dat die twee moeten paren, als een jonge big op een oude zeug. Een gruwel is het. En als ze op haar moeder lijkt, zal ze alleen maar dode kinderen ter wereld brengen.'

Ik legde mijn handen tegen mijn oren. 'Walgelijk bent u,' zei ik uit de grond van mijn hart.

Elizabeth draaide zich als gestoken naar me om. 'En jij bent afvallig!'

schreeuwde ze. 'Je hoort mijn vriendin te zijn en mijn vriendin te blijven, wat er ook gebeurt, wat ik ook zeg. Je bent aan me uitbesteed als nar, dus je hoort van mij te zijn. En ik spreek alleen maar de waarheid. Ik zou me schamen om achter een jonge man aan te zitten, zoals zij. Ik zou liever sterven dan een man het hof te maken die mijn zoon zou kunnen zijn. Ik zou liever nu sterven dan op haar leeftijd een ongewenste oude vrijster te zijn, nergens goed voor, die bij niemand in de smaak valt, nutteloos!'

'Ik ben niet afvallig,' zei ik rustig. 'En ik houd u gezelschap; ze heeft me niet als nar aan u uitbesteed. Ik wil graag uw vriendin zijn, maar ik kan niet naar u luisteren wanneer u haar als een viswijf uit Billingsgate loopt uit te schelden.'

Toen ze dat hoorde, slaakte ze een jammerkreet en zeeg neer op de grond, haar gezicht zo wit als appelbloesem, waarbij haar haar over haar schouders viel en ze haar handen voor haar mond sloeg. Ik knielde naast haar neer en pakte haar handen. Die waren ijskoud; ze zag eruit alsof ze elk moment kon instorten. 'Lady Elizabeth,' zei ik kalmerend, 'wees rustig. Dat huwelijk gaat plaatsvinden, daar kunt u echt niets aan veranderen.'

'Maar ik ben niet eens uitgenodigd. ..'Ze jammerde weer.

'Het is moeilijk. Maar ze is u genadig geweest.' Ik zweeg even. 'Hij had u laten onthoofden, vergeet dat niet.'

'En daar moet ik dankbaar voor zijn?'

'U zou kalm kunnen zijn. En kunnen wachten.'

Het gezicht waarmee ze naar me opkeek stond plotseling ijzig. 'Als ze een zoon van hem krijgt hoefik nergens meer op te wachten, behalve op een gedwongen huwelijk met een of andere pausgezinde prins, of op mijn dood.'

'U zei laatst nog tegen me dat elke dag dat u in leven kon blijven een overwinning was,' hielp ik haar herinneren.

Ze glimlachte er niet om. Ze schudde haar hoofd. 'In leven blijven is niet belangrijk,' zei ze zacht. 'Dat is het ook nooit geweest. Ik bleef in leven voor Engeland. Ik bleef in leven om de prinses van Engeland te zijn. Ik bleef in leven om op de troon te komen.'

Ik sprak haar niet tegen, want wat ze zei was op dat moment waar voor haar, hoewel ik Elizabeth goed genoeg meende te kennen om te weten dat ze niet alleen maar een vrouw was die in leven bleef voor haar land. Maar ik wilde haar niet een van haar vurige woedeaanvallen bezorgen. 'Doet u dat,' zei ik troostend. 'Blijft u in leven voor Engeland. Wacht af.'

De volgende dag liet ze me gaan, hoewel haar wrok net zo hevig was als die van een kind dat een traktatie aan zijn neus voorbij ziet gaan. Ik wist niet wat haar nu meer van streek maakte: de ernst van haar situatie als enige protestantse prinses in rooms-katholiek Engeland, of dat ze niet uitgenodigd was voor de grootste gebeurtenis van de christenheid sinds het Field of the Cloth of Gold. Toen ze me zonder een woord te zeggen en met een nors afgewend hoofd wegwuifde, dacht ik dat ze het die ochtend waarschijnlijk het ergst vond dat ze niet bij het feest aanwezig kon zijn. Als de mannen van sir Henry de weg naar Winchester niet hadden geweten, hadden we die wel gevonden door de mensenmassa te volgen. Het leek wel of elke man, elke vrouw en elk kind wilden zien dat de koningin eindelijk in het huwelijk trad, en de wegen waren vol boeren die hun producten naar de grootste markt van het land brachten, artiesten die langs de hele route hun kampement opsloegen, hoeren en kwakzalvers en marskramers met geneesmiddeltjes, ganzenhoedstertjes en wasvrouwen, voermannen en ruiters die reservepaarden aan een touw meevoerden. Verder waren er alle toestanden van het koninklijk hof dat zich verplaatste: de boodschappers die kwamen en gingen, de mannen in livrei, de gewapende mannen, de begeleiders en de mannen die er als bezetenen achteraan galoppeerden om zich bij de stoet aan te sluiten. De mannen van sir Henry hadden verslagen bij zich over Elizabeth voor de raad van de koningin, dus scheidden onze wegen zich bij de ingang van paleis Wolvesey, het voorname landhuis van de bisschop, waar de koningin logeerde. Ik ging linea recta naar de vertrekken van de koningin en trof daar voor elke deuropening een drom mensen aan die naar voren drong met verzoekschriften die zij wellicht zou inwilligen. Ik glipte onder ellebogen en tussen schouders door, wurmde me tussen muren met lambrisering en buikige heren, totdat ik bij de wachters voor de deur was aanbeland en voor hun gekruiste hellebaarden stond.

'De hofnar van de koningin,' kondigde ik mezelf aan. Eén man herkende me. Samen met zijn collega deed hij een stap naar voren, zodat ik achter hen langs kon schieten en de deur open kon doen, terwijl zij het gewicht van de mensenmassa tegenhielden. In het audiëntievertrek was het niet veel minder druk, maar de kleren waren hier veelal van zijde en geborduurd leer gemaakt, en de woordenwisselingen vonden niet alleen in het Engels, maar ook in het Frans en het Spaans plaats. Hier bevonden zich de eerzuchtige mannen en vrouwen van het koninkrijk die op de ladder omhoogklommen, die vochten om een plaatsje en die graag door de nieuwe koning gezien wilden worden, die zelf natuurlijk ook een hofhouding zou opzetten, waar toch in elk ge-val een paar geboren en getogen Engelsen in opgenomen zouden worden, afgezien van de honderden Spanjaarden die hij per se als zijn persoonlijk gevolg mee had willen nemen.

Ik liep langs de rand van de zaal, hoorde hier en daar een flard van een gesprek, dat in de meeste gevallen over roddels ging, en waarin er vaak over gespeculeerd werd wat de knappe jonge prins van de oude koningin zou vinden, en merkte dat ik, tegen de tijd dat ik bij de deur van haar privévertrek stond, gloeiende wangen van woede had en dat ik knarsetandde. De wachter liet me met een knikje van herkenning door, maar zelfs in het privévertrek van de koningin was de rust ver te zoeken. Er waren meer hofdames en helpers, muzikanten, zangers, begeleiders en rondhangend volk dan ik er ooit eerder had gezien. Ik keek of ik haar ergens zag, maar ze was er niet en de stoel naast de open haard die als haar troon diende, was leeg. lane Dormer zat in de erker te naaien en keek net zo vastberaden ongeïnteresseerd als op de dag dat ik haar voor het eerst had ontmoet, toen de koningin een zieke vrouw was geweest, aan een duister hof, zonder enige kans op de troon.

'Ik kom voor de koningin,' zei ik met een kleine buiging tegen haar.

'Je bent niet de enige,' zei ze stug.

'Ik heb ze gezien,' zei ik. 'Is het sinds jullie uit Londen zijn gekomen al zo?'

'Er komen elke dag meer mensen bij,' zei ze. 'Ze denken zeker dat ze niet alleen weekhartig, maar ook weekhoofdig is. Al gaf ze haar koninkrijk drie keer weg, dan nog zou ze niet in al hun behoeften kunnen voorzien.'

'Zal ik naar binnen gaan?'

'Ze is aan het bidden,' zei ze, 'maar ze wil je vast wel zien.'

Ze stond op van de erkerbank, en ik zag dat ze zich zo had geposteerd dat iedereen die door de smalle deur van de koningin naar binnen wilde eerst langs Jane moest. Ze deed de deur open en gluurde naar binnen. Daarna gebaarde ze dat ik door kon lopen.

De koningin had voor een schitterende icoon van goud en parelmoer zitten bidden, maar nu zat ze weer achteruit op haar hielen, met een kalm en glanzend gezicht. Ze straalde van vreugde toen ze daar neerknielde, zo sereen en gelukkig dat iedereen die haar zag wel begreep dat zij een bruid was op haar huwelijksdag. Ze was een vrouw die zich opmaakte voor de liefde.

Toen ze de deur achter mij dicht hoorde gaan, draaide ze langzaam haar hoofd om en glimlachte. 'Ach, Hannah! Wat ben ik blij dat je gekomen bent, je komt precies op tijd.'

Ik liep naar haar toe en knielde voor haar neer. 'God zegene uwe majesteit op deze zeer gelukkige dag.'

In een liefdevol, vertrouwd gebaar legde ze haar hand op mijn hoofd om me te zegenen. 'Ja, zeg dat wel: het is een gelukkige dag.'

Ik keek op; de gloed die om haar heen hing leek wel zo fel als zonlicht.

'Inderdaad, majesteit,' zei ik. Ik twijfelde er geen moment aan. 'Ik zie dat het een fantastische dag voor u is.'

'Dit is het begin van mijn nieuwe leven,' zei ze vriendelijk. 'Het begin van mijn leven als getrouwde vrouw, als koningin met een prins aan mijn zijde, met een land dat vrede kent en met het belangrijkste land van de hele christelijke wereld, het vaderland van mijn moeder, als bondgenoot.'

Ik keek glimlachend op, want ik lag nog op mijn knieën voor haar.

'En zal ik een kind krijgen?' vroeg ze fluisterzacht. 'Kun je dat voor me zien, Hannah?'

'Ik weet het zeker,' zei ik met een stem die net zo zacht klonk als de hare. Haar gezicht stond meteen blij. 'Zie je dat met je hart of met je gave?'

vroeg ze vlug.

'Met allebei,' zei ik maar. 'Ik weet het zeker, majesteit.'

Ze deed even haar ogen dicht, en ik wist dat ze God bedankte voor mijn stelligheid en voor de belofte op een toekomst voor Engeland, waar vrede zou heersen en waar de geloofsstrijd voorbij zou zijn.

'Nu moet ik me klaarmaken,' zei ze, en ze kwam overeind. 'Vraag Jane of ze mijn kamermeisjes naar me toe wil sturen, Hannah. Ik wil me aankleden.'

Van de daadwerkelijke huwelijksceremonie kreeg ik niet veel mee. Ik ving een glimp op van prins Filips, toen hij naar de gouden schittering van het altaar van de kathedraal van Winchester liep, maar toen ging de man die voor me stond - een corpulente heer uit Somerset - een beetje opzij, waardoor hij mij het zicht ontnam en daarna hoorde ik alleen nog maar de ten hemel stijgende stemmen van het koor van de koningin die de bruiloftsmis zongen, en vervolgens hoorde ik mensen zacht naar adem happen toen bisschop Gardiner de ineengeslagen handen van het paar omhooghield, zodat men kon zien dat het huwelijk gesloten was en dat de maagdelijke koningin van Engeland nu een getrouwde vrouw was. Ik dacht dat ik de prins bij het bruiloftsmaal wel goed te zien zou krijgen, maar toen ik op een drafje naar de grote zaal liep, hoorde ik de wapens van de Spaanse garde kletteren. Ik deed een stap naar achteren, een raamnis in, en de gewapende manschappen marcheerden langs, en daarna volgde zijn hof met alle drukte van dien, met de prins zelf in het midden. Te midden van al die bedrijvigheid gebeurde er iets met me. Het werd veroorzaakt door het geruis van zijde en fluweel, borduursel en diamanten, de donkere, volle rijkdom van het Spaanse hof. Het werd veroorzaakt door de geur van de pommade die ze in hun haar en baard hadden, en van de geparfumeerde pomander die iedere man met een gouden gesp aan zijn riem gespeld had. Het kwam door het gerinkel van de kostbare ingelegde borstpantsers van de soldaten, door het getik van de prachtig gesmede zwaarden tegen het steen van de muren. Het kwam door de radde gesprekken in hun taal, die mij, die al zo lang een vreemde in een vreemd land was geweest, als het gekoer in een duiventil van thuis in de oren klonk. Ik rook de Spanjaarden, zag hen, hoorde en en voelde hen op een manier die ik nooit eerder had ervaren, en ik wankelde achteruit, voor houvast naar de koude muur achter me tastend, terwijl ik bijna flauwviel en overweldigd werd door een gevoel van heimwee en verlangen naar Spanje dat zo sterk was dat het bijna een aanval van buikkramp leek. Ik geloof dat ik zelfs een kreet slaakte, en één iemand hoorde me, een man die me met zijn donkere, vertrouwde ogen aankeek.

'Wat scheelt eraan, knul?' vroeg hij toen hij mijn goudkleurige pagepakje zag.

'Dat is de wijze nar van de koningin,' merkte een van zijn mannen in het Spaans op. 'Een speeltje waar ze erg op gesteld is. Een jongensmeisje, en hermafrodiet.'

'Lieve hemel, een gerimpelde ouwe meid die niet eens een dienstmeid heeft,' zei iemand hatelijk, met Castiliaans accent. De prins zei: 'Sst', maar afwezig, alsof hij niet een nieuwe echtgenote verdedigde, maar een bekende beledigende opmerking afkeurde.

'Ben je ziek, kind?' vroeg hij me in het Spaans.

Een van zijn begeleiders trad naar voren en pakte mijn hand. 'De prins vraagt of je ziek bent?' vroeg hij in zorgvuldig Engels. Ik voelde mijn hand beven toen hij me aanraakte - de aanraking van een Spaanse heer op mijn Spaanse huid. Ik dacht dat hij me meteen door zou hebben, dat hij meteen zou weten dat ik elk woord dat hij sprak begreep, dat mijn tong eerder het Spaanse dan het Engelse antwoord gereed had.

'Ik ben niet ziek,' zei ik in het Engels. Ik sprak heel zacht en hoopte dat niemand de restjes van mijn accent zou horen. 'Ik schrok alleen van de prins.'

'U hebt haar alleen aan het schrikken gemaakt,' zei hij lachend, waarbij hij zich naar de prins omdraaide en Spaans sprak. 'Moge God het u vergunnen dat u ook haar meesteres aan het schrikken maakt.'

De prins knikte, zonder verder acht op mij te slaan, alsof ik een bediende was die zijn aandacht niet waardig was, en liep door.

'De kans is groter dat zij hem aan het schrikken maakt,' merkte iemand achter in het gevolg zachtjes op. 'God beware ons, maar hoe moeten we onze prins met zo'n bejaarde dame in bed krijgen?'

'En nog een maagd ook,' antwoordde iemand anders. 'Niet eens een warme en willige weduwe die weet wat ze mist. Deze koningin zal onze meester doen bevriezen; hij verwelkt naast haar bed.'

'En wat is ze saai!' hield de eerste vol.

Dat hoorde de prins, en hij bleef staan en keek achterom naar zijn gevolg. 'Genoeg,' zei hij luid en duidelijk in het Spaans, in de veronderstelling dat alleen zij hem verstonden. 'Het is geschied. Ik ben met haar in het huwelijk getreden en ik zal het bed met haar delen, en als jullie horen dat ik het niet voor elkaar krijg, mogen jullie speculeren over wat daar de oorzaak van is. Laten we in de tussentijd geen ruziemaken. Het is niet eerlijk tegenover de Engelsen om naar hun land toe te komen en dan hun koningin te beledigen.'

'Zij zijn ook niet eerlijk tegenover ons...' begon iemand.

'Een land vol idioten...'

'Arm en chagrijnig...'

'En graaiers!'

'Genoeg,'zei hij.

Ik liep achter hen aan de galerij door naar het trapje dat naar de voorname kamer voerde. Ik liep achter hen aan alsof ik aan een ketting meegetrokken werd; ik had me niet van hen los kunnen maken, al had mijn leven ervan afgehangen. Ik was weer bij mijn eigen volk, ik hoorde hen praten, ook al was elk woord dat ze zeiden lasterpraat ten aanzien van de enige vrouw die vriendelijk voor me was geweest, of ten aanzien van Engeland, mijn tweede vaderland.

Will Somers wekte me uit mijn trance. Net toen ik achter de Spanjaarden aan de grote zaal in wilde lopen pakte hij me bij de arm en schudde me even heen en weer. 'Hela, meidje? Droom je?'

'Will,' zei ik, en ik greep zijn mouw vast alsof ik mezelf houvast wilde geven.'O, Will!'

'Zo,' zei hij, en hij gaf me een klopje op mijn rug alsof ik een overspannen page was. 'Malle meid.'

'Will, de Spanjaarden..."

Hij trok me weg van de hoofdingang en legde een warme arm om mijn schouder.

'Pas op, kleine nar,' waarschuwde hij me. 'De muren van Winchester hebben oren en je weet nooit wie je beledigt.'

'Ze zijn zo...' Ik kon de juiste woorden niet vinden. 'Ze zijn zo... knap!'

riep ik uit.

Hij lachte luidkeels, liet me los en klapte in zijn handen. 'Knap, hè?

Ben je verliefd op de senors, net als hare majesteit, God zegene haar?'

'Het komt door hun...' Weer zweeg ik. 'Het komt door hun geur,' zei ik toen maar. 'Ze ruiken zo heerlijk.'

'Ach, meidje toch, het is hoog tijd dat je gaat trouwen,' zei hij zogenaamd serieus. 'Als je achter mannen aan loopt en als een teefje tijdens de jacht hun spoor opsnuift, zul je ooit toeslaan en dan ben je geen wijze nar meer.'

Hij zweeg even en nam me eens kritisch op. 'Ach, dat was ik vergeten. Jij kwam toch ook uit Spanje?'

Ik knikte. Een nar om de tuin leiden, dat had geen zin.

'Ze doen je aan je vaderland denken,' voorspelde hij. 'Dat is het, hè?'

Ik knikte.

'Nou ja,' zei hij, 'dan is dit voor jou een betere dag dan voor al die Engelsen die hun hele leven lang al een hekel aan de Spanjaarden hebben. Jij krijgt wederom een Spaanse meester. Voor ons, de rest, is het net het ein-de van de wereld.'

Hij trok me wat dichter naar zich toe. 'En hoe gaat het met prinses Elizabeth?' vroeg hij zacht.

'Boos,' zei ik. 'Bang. In juni was ze ziek; jullie zullen wel gehoord hebben dat ze wilde dat de artsen van de koningin kwamen en dat ze kwaad was toen dat niet gebeurde.'

'God behoede haar,' zei hij. 'Wie had ooit gedacht dat zij vandaag daar zou zijn, en wij vandaag hier? Wie had ooit gedacht dat deze dag zou aanbreken?'

'Vertel mij dan ook eens wat er hier allemaal gebeurd is,' begon ik.

'LordRobert?'

Ik knikte.

'Die zit nog steeds gevangen, en er is niemand aan het hof die een goed woordje voor hem kan doen, en trouwens ook niemand die daarnaar zou willen luisteren.'

Er klonk trompetgeschal; de koningin en de prins waren de zaal binnengekomen en hadden plaatsgenomen.

'De tijd verstrijkt,' zei Will. Hij zette een brede glimlach op en overdreef zijn bekende slungelige tred. 'Je zult nog verbaasd staan, kind. Ik heb leren jongleren.'

'Kun je het goed?' vroeg ik, terwijl ik in looppas overging om hem te kunnen bijhouden terwijl hij naar de grote geopende deuren beende.

'Ben je behendig?'

'Ik ben er echt heel slecht in,' zei hij, zich stilletjes verkneukelend. 'Heel komisch, hoor.'

Er klonk gebulder toen hij het vertrek betrad, en ik hield mijn pas in.

'Maar dat begrijp jij toch niet, als meisje,' zei hij achterom. 'Alle vrouwen lachen heel zuinigjes.'

Ik was Daniel Carpenter en zijn brief niet vergeten, ook al had ik die na één keer lezen al in het vuur gegooid. Ik had hem net zo goed kunnen opvouwen en in mijn buis kunnen bewaren, dicht op mijn hart, want ik herinnerde me elk woord dat hij geschreven had, alsof ik hem als een verliefd meisje elke avond had herlezen.

Ik merkte dat ik sinds de komst van het Spaanse hof steeds vaker aan hem dacht. Als je de koningin zag, kon je gewoonweg niet meer slecht over het huwelijk denken; vanaf de vroege ochtend, wanneer ze uit het huwelijksbed opstond, gloeide ze met een warmte die nog nooit eerder bij haar was waargenomen. Ze had een zelfverzekerde sereniteit over zich, ze zag eruit als een vrouw die eindelijk een veilig toevluchtsoord heeft gevonden. Ze was verliefd, ze werd bemind, ze had een raadsman die ze kon vertrouwen, een machtig man die haar geheel was toegedaan. Na een jeugd en leven als volwassen vrouw die gevuld waren met zorgen en angst kon ze nu rusten in de armen van een man die van haar hield. Ik keek naar haar en dacht dat als zo'n maagdelijke en intens spirituele vrouw als de koningin liefde kon vinden, ik dat misschien ook wel kon. Misschien betekende het huwelijk voor een vrouw wel niet de dood en het einde van haar ware persoonlijkheid, maar kon ze zichzelf dan juist ontplooien. Misschien kon een vrouw wel echtgenote zijn zonder de trots en de vitaliteit uit haar te snijden. Misschien bloeide een vrouw wel op als echtgenote, in plaats van dat ze in een keurslijf werd gedwongen. En zo bedacht ik dat Daniel misschien wel de man was tot wie ik me kon wenden, die ik kon vertrouwen; Daniel, die van me hield, die zei dat hij niet kon slapen doordat hij steeds aan mij moest denken, en wiens brief ik maar één keer had gelezen en toen in de haard had gegooid, maar die ik nooit zou vergeten - nee, ik kon hem zelfs woordelijk opzeggen. Ik moest ook aan hem denken vanwege zijn angsten en waarschuwingen, ook al had ik indertijd de spot met hem gedreven. Het Spaanse hof trok me dan wel aan als een magneet die naar het noorden zwaaide, maar ik wist dat het ook gevaarlijk voor mij was en mijn dood kon betekenen. Filips was in Engeland beslist niet zoals hij in Spanje was geweest. In Engeland was hij verzoeningsgezind, wilde hij graag vrede stichten, was hij vastbesloten om zijn nieuwe koninkrijk niet te schofferen en geen problemen over godsdienst op te rakelen. Maar dat nam niet weg dat Filips was opgegroeid in een land dat net zozeer door het bewind van zijn vader werd geregeerd als door de eisen van de Inquisitie. De wetten van Filips'

vader hadden mijn moeder op de brandstapel gebracht en mijn vader en ik zouden er ook op beland zijn, als ze ons te pakken hadden gekregen. Daniel had groot gelijk dat hij me waarschuwde, en ik vond zelfs dat hij er goed aan had gedaan om zijn familie en mijn vader het land uit te brengen. Ik kon me achter de identiteit van de nar van de koningin verschuilen, een wijs kind, een metgezel uit haar donkere dagen, maar iemand met een andere achtergrond kon erop rekenen dat hij in de toekomst toch op een gegeven moment nader onder de loep genomen werd. We waren nog in de begintijd, maar er waren al tekenen te bespeuren dat de roemruchte genadigheid van de koningin - die heel ruimhartig was ten aanzien van degenen die het op haar troon gemunt hadden - zich niet uitstrekte tot hen die haar geloof beledigden.

Ik zorgde ervoor dat ik elke dag, drie keer daags, met de koningin en haar hofdames naar de mis ging en ik nam nauwgezet al die kleine details in acht waardoor velen van mijn familie in Spanje zich hadden verraden, zoals me op het juiste moment naar het altaar omdraaien, mijn hoofd buigen wanneer de hostie omhoog werd gebracht, en ik zegde heel zorgvuldig de gebeden op. Dat viel me niet zwaar. Mijn geloof in de God van mijn volk, de God van de woestijn en het brandende braambos, de God van ballingen en onderdrukten, was nooit erg vurig of sterk geweest en zat ergens diep in mijn hart verscholen. Ik had niet het gevoel dat ik Hem verloochende door een beetje te knikken en amen te zeggen. Wat voor groot doel Hij ook voor ogen had gehad toen Hij mijn volk tot de ellendigste verschoppelingen van de christenheid had gemaakt, Hij vond het vast niet erg dat zo'n uitermate onbelangrijk hoofd een beetje op-en neerging.

Maar de aandacht die het hof voor dit soort kwesties aan den dag legde maakte dat ik Daniel zeer dankbaar was voor zijn waarschuwende woorden. Ik vond dat ik hem toch maar moest schrijven, en mijn vader ook, en dat ik de brief mee moest geven aan een van de vele soldaten die naar Calais gingen om de stad tegen de Fransen te versterken, die nu een dubbel zo grote vijand van ons waren, aangezien wij een Spaanse koning hadden. Ik zou de brief wel zorgvuldig moeten opstellen: als hij in handen viel van de vele spionnen - Engels, Frans, Spaans, Venetiaans of zelfs Zweeds - zou hij moeten kunnen doorgaan voor een onschuldige brief van een meisje aan haar geliefde. Ik moest er maar op vertrouwen dat Daniel tussen de regels door kon lezen.

Lieve Daniel,

Ik heb je niet eerder teruggeschreven, omdat ik niet wist wat ik moest zeggen, behalve dan dat ik met de prinses op Woodstock ben geweest en je geen brief kon sturen. Ik ben nu met de koningin op Winchester en we gaan aanstonds naar Londen, vanwaar ik je deze brief kan sturen.

Ik ben heel blij dat je voor je werk naar Calais moest en ik wil graag naar mijn vader en jou toe komen zodra de zaken hier voor mij veranderen, precies zoals we afgesproken hebben. Je hebt er volgens mij heel verstandig aan gedaan om te vertrekken en ik ben zeker bereid me spoedig bij jullie te voegen.

Ik heb je brief heel goed gelezen, Daniel, en ik denk vaak aan je. Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat ik liever nog niet wil trouwen, maar toen je tot me sprak zoals je in je brief gedaan hebt, en toen je me ten afscheid kuste, voelde ik geen enkele angst of weer-zin, maar een verrukking die ik niet onder woorden kan brengen, niet uit valse bescheidenheid, maar omdat ik die echt niet ken. Je hebt me geen angst aangejaagd, Daniel: je kus was heerlijk. Ik wil je graag als echtgenoot, Daniel, als ik weg kan van het hof, als het moment daar is en we er allebei aan toe zijn. Ik vind het een beetje een griezelige gedachte, de bruid zijn - ik kan er niets aan doen -, maar nu ik gezien heb hoe gelukkig de koningin in haar huwelijk is, verheug ik me er zelf ook op. Ik accepteer je verlovingsverzoek, maar ik moet me op het huwelijk nog voorbereiden.

Ik wil niet dat je in je eigen huis een werktuig wordt; het is onterecht dat je daar bang voor bent en dat je me een verlangen verwijt dat ik helemaal niet heb. Ik wil helemaal niet de baas over je spelen, maar ik wil ook niet dat jij de baas over mij speelt. Ik wil een zelfstandige vrouw zijn, en niet alleen maar een echtgenote. Ik weet dat dat niet strookt met het standpunt van je moeder, en misschien zelfs niet met dat van mijn vader, maar ik ben, zoals je al zei, gewend om mijn eigen zin te doen: zo'n vrouw ben ik nu eenmaal geworden. Ik heb veel gereisd en geleefd zoals het mij goeddunkte, en behalve een broek heb ik me blijkbaar ook de trots van een jongen aangemeten. Ik ben niet van plan die trots af te leggen wanneer ik de livrei uittrek. Ik hoop datje liefde voor mij ruimte biedt aan de vrouw die ik zal worden. Ik wil er geen doekjes om winden, Daniel, maar je moet weten dat ik niet een bediende van een echtgenoot kan zijn; ik wil zijn vriendin en kameraad zijn. Ik schrijf je om je te vragen of je zo'n echtgenote wel wilt hebben. Ik hoop dat je hier niet boos om wordt - het is moeilijk om deze dingen op te schrijven - maar we hebben vaak ruziegemaakt als we het erover hadden. Misschien kunnen we via brieven tot een vergelijk komen? En ik wil het graag met je eens kunnen zijn; als we ons gaan verloven moeten daar ideeën aan ten grondslag liggen waar we allebei mee kunnen leven.

Ik sluit hierbij een brief voor mijn vader in; hij vertelt je de rest van mijn nieuws wel. Wees ervan verzekerd dat ik het goed maak en gelukkig ben aan het hof. Mocht daar iets veranderen, dan kom ik naar je toe, zoals ik beloofd heb. Ik ben niet vergeten dat ik alleen bij je weg ben gegaan om de prinses in de Tower gezelschap te houden. Ze is nu uit de Tower vrijgelaten, maar ze zit nog steeds gevangen, en om je de waarheid te zeggen heb ik nog steeds het gevoel dat ik in dienst hoor te zijn van de koningin en van de prinses, en dat ik een van hen gezelschap hoor te houden, naar gelang mij wordt opgedragen. Mocht er hier iets veranderen, mocht de koningin me niet langer nodig hebben, dan kom ik naar je toe. Maar zo liggen mijn verplichtingen. Ik weet dat ik, als ik een gewoon verloofd meisje was, alleen maar verplichtingen ten aan-zien van jou zou hebben, maar Daniel, zo'n meisje ben ik nu eenmaal niet. Ik wil mijn dienstverband bij de koningin voltooien en dan, echt pas dan, kom ik naar je toe. Ik hoop dat je dit begrijpt. Maar ik wil me wel graag met je verloven, als we het eens kunnen worden...

Hannah

Ik las de brief over en zelfs ik, de schrijfster, moest glimlachen om de vreemde combinatie van toeschieten en weer terugtrekken. Ik wilde dat ik duidelijker kon zijn, maar dat kon alleen als ik het zelf ook duidelijker voor ogen had. Ik vouwde de brief op en stopte hem weg. Als het hof in augustus naar Londen verkaste, kon ik hem aan Daniel versturen. De koningin had een triomfantelijke intocht voor haar nieuwe echtgenoot bedacht; en de stad, die Mary altijd goedgezind was geweest en nu verlost was van de aanblik en de stank van de galgen, die namelijk waren vervangen door triomfbogen, was dolblij dat men haar te zien zou krijgen. Een Spanjaard aan haar zij kon nooit een populaire keus zijn, maar de koningin in haar goudkleurige jurk met haar blije glimlach zien, en weten dat de daad in elk geval geschied was en dat het land nu een periode van stabiliteit en vrede te wachten stond, was de meeste voorname heren van de stad zeer welgevallig. Bovendien had dit huwelijk, dat de Spaanse Nederlanden voor Engelse kooplieden toegankelijk maakte, ook zo zijn voordelen, en die waren voor de rijke mensen die hun fortuin nog verder wilden vergroten maar al te duidelijk.

De koningin en haar nieuwe echtgenoot vestigden zich in het paleis van Whitehall en begonnen de gang van zaken van hun gezamenlijke hof vast te stellen.

Op een ochtend was ik vroeg in haar privévertrek, waar ik wachtte tot ze zou verschijnen om naar de mis te gaan, maar toen kwam ze in haar nachthemd binnen en knielde zwijgend neer op de bidstoel. Uit haar stilzwijgen maakte ik op de een of andere manier op dat ze diep geroerd was, en ik knielde achter haar neer, boog mijn hoofd en wachtte. Jane Dormer kwam uit de kamer waar de koningin sliep als de koning niet bij zijn vrouw was en knielde ook met gebogen hoofd neer. Het was zonneklaar dat er iets heel belangrijks was gebeurd. Na ruim een halfuur in stilte gebeden te hebben schoof ik, terwijl de koningin nog in trance op haar knieën lag, voorzichtig naar Jane toe, leunde tegen haar schouder en fluisterde zo zacht dat de koningin er geen last van kon hebben: 'Wat is er aan de hand?'

'Ze is niet ongesteld geworden,' zei Jane met een ijl stemmetje.

'Ongesteld?'

'Haar bloeding. Ze zou in verwachting kunnen zijn.'

Ik voelde mijn maag draaien, alsof een koude hand zich eromheen sloot.'Zo snel al?'

'Eén keer is genoeg,' zei Jane cru. 'En God zegene hen, maar het is wel vaker gebeurd.'

'En ze is in verwachting?' Ik had het haar voorspeld, maar ik kon het bijna niet geloven. En ik voelde niet de blijdschap die ik had verwacht bij het vooruitzicht dat Mary's dromen uit zouden komen. 'Is ze echt in verwachting?'

Ze hoorde de twijfel in mijn stem en keek me doordringend aan. 'Waar twijfel je nu aan, nar? Aan mijn woord? Aan het hare? Of weet je soms iets wat wij niet weten?'

Jane Dormer noemde me alleen maar nar als ze boos op me was.

'Ik twijfel aan niemand,' zei ik snel. 'Ik hoop bij God dat het waar is. En niemand wil dat liever dan ik.'

Jane schudde haar hoofd. 'Niemand wil het liever dan zij,' zei ze met een knikje naar de knielende koningin. 'Ze heeft bijna een jaar voor dit moment gebeden. Laten we wel wezen: al sinds ze oud genoeg is om te bidden heeft ze gebeden dat ze een zoon voor Engeland zal baren.'