Zomer 1556
Het was een lange warme zomer, die eerste zomer in Calais. Ik begroette de zon alsof ik een heiden was die hem wilde aanbidden, en toen Daniel me vertelde dat hij overtuigd was door de nieuwe theorie dat de aarde in de onmetelijke ruimte om de zon heen draaide, en niet andersom, moest ik toegeven dat dat mij ook volstrekt logisch leek, aangezien ik mezelf voelde opengaan in de warmte.
Ik hing rond op de pleinen en op de viskade om het oogverblindende zonlicht op het rimpelende water van de haven te zien. Dat noemden ze Ie bassin du Paradis, en zo met de felle zon erop vond ik het ook echt paradijselijk. Ik greep elk excuus aan om de stad uit te gaan en door de poorten naar buiten te glippen, waar de nonchalante schildwachten keken hoe de stadsmensen in en uit gingen en de mensen van het platteland aankwamen. Ik wandelde door de moestuintjes buiten de stadsmuren om de frisse lucht van de groei in de warme aarde op te snuiven, en verlangde ernaar om nog verder te gaan, helemaal naar het strand om te zien hoe de golven tegen de kust braken, de moeraslanden over, waar de reigers hun eigen lange weerspiegeling stonden te bekijken, het platteland op, waar ik de duistere wouden tegen de lichtgroene weiden afgetekend zag staan. Er leek geen einde aan de zomer te komen, en voor mij was dit een oersaai seizoen. Daniel en ik woonden wel in hetzelfde huis, maar we moesten ons gedragen als een meisje en haar vrijer en waren zelden een moment met elkaar alleen. Ik verlangde naar zijn aanrakingen, naar zijn kussen, en naar het genot dat hij me in de nacht dat we naar Frankrijk waren gevaren had geschonken. Maar hij durfde nauwelijks bij me in de buurt te komen, want hij wist dat hij altijd weer terug moest treden, dat hij niet veel meer kon doen dan me een kus op mijn mond of mijn hand geven. Zelfs mijn geur, wanneer ik hem op de trap of in de benauwde kamertjes passeerde, maakte dat hij begon te beven, en als hij mijn vingers aanraakte wanneer hij me een bord of een glas aangaf, verlangde ik hevig naar zijn streling. Onder de nieuwsgierige blikken van zijn zussen lieten we allebei niets van ons verlangen merken, maar we konden het toch ook niet helemaal verbergen, en ik vond het vreselijk zoals hun blik van hem naar mij schoot, of andersom.
In de eerste week had ik mijn broek verruild voor een jurk, en al snel kreeg ik voortdurend onderricht over hoe een jongedame zich hoorde te gedragen. Tussen mijn vader en Daniels moeder scheen de stilzwijgende overeenkomst te bestaan dat zij me de vaardigheden zou bijbrengen waarover een jonge vrouw hoorde te beschikken. Alles wat mijn moeder me aan huishoudelijke vaardigheden had bijgebracht scheen ik bij onze vlucht uit Spanje achter me te hebben gelaten. Sindsdien had niemand me geleerd te brouwen en te bakken, boter te karnen, de wei uit kaas te drukken. Niemand had me geleerd hoe je linnengoed met bilzekruid en lavendel in een linnenkast opborg, hoe je een tafel dekte, hoe je melk afroomde. Mijn vader en ik hadden een prima leventje geleid als een werkman en zijn leerjongen. Aan het hof had ik van Will Somers leren zwaardvechten, jongleren en grappen maken; van Robert Dudley had ik geleerd wat politieke behoedzaamheid en verlangen waren, John Dee had me wiskunde bijgebracht; en van prinses Elizabeth had ik leren spioneren. Ik beschikte duidelijk niet over de benodigde vaardigheden voor het huishouden van een jonge arts. Ik was niets waard als jonge vrouw en niets als echtgenote. Daniels moeder had zichzelf de taak toegekend om mij 'onder handen' te nemen. Ze had een norse en onwillige leerling aan me. Ik had geen aanleg voor het huishouden. Ik wilde niet weten hoe je een koperen pan met zand moest schuren tot hij glinsterde. Ik wilde niet met een boender het stoepje voor het huis te lijf gaan. Ik wilde de aardappels niet zo schillen dat er bijna niets af ging en de schillen dan aan de kippen geven die we in een tuintje buiten de stadsmuren hielden. Ik wilde die dingen allemaal niet weten en ik zag ook niet in waarom ik ze zou moeten leren.
'Als je mijn vrouw bent zul je dat soort dingen toch moeten kunnen,'
zei Daniel alleszins redelijk. Ik was naar buiten geglipt om hem tegemoet te gaan, daar waar zijn route van zijn werk naar huis voor het gemeentehuis het marktplein kruiste, zodat ik even met hem kon praten voordat hij naar binnen ging en we allebei weer onder het bewind van zijn moeder vielen.
'Waarom zou ik dat moeten kunnen? Jij doet het toch ook niet?'
'Omdat ik aan het werk ben en jij voor onze kinderen moet zorgen en hun eten klaarmaken,' zei hij.
'Ik dacht dat ik een drukkerij zou beginnen, net als mijn vader.'
'En wie maakt er dan voor ons schoon, en wie kookt er?'
'Kunnen we niet een dienstmeid nemen?'
Hij proestte het uit. 'Later misschien. Maar in het begin kan ik me echt geen dienstmeid permitteren, hoor, Hannah. Ik ben niet rijk. Als ik een eigen praktijk begin moeten we alleen van mijn salaris leven.'
'En krijgen we dan een eigen huis?'
Hij haakte mijn arm door de zijne, alsof hij bang was dat ik me van hem zou losmaken als ik hoorde wat hij daarop te zeggen had.
'Nee,' zei hij eenvoudigweg. 'We gaan een groter huis zoeken, misschien in Genua. Maar ik zal mijn zussen en mijn moeder altijd onderdak bieden, en je vader ook. Jij zou toch ook niet anders willen?'
Ik zei maar niets. Eerlijk gezegd wilde ik bij mijn vader wonen, en bij Daniel. Zijn moeder en zussen vond ik slecht te verdragen. Maar ik kon moeilijk tegen hem zeggen dat ik wel met mijn vader onder één dak wilde wonen, maar niet met zijn moeder.
'Ik dacht dat we met z'n tweeën zouden zijn,' zei ik leugenachtig.
'Ik moet voor mijn moeder en mijn zussen zorgen,' zei hij. 'Dat is een heilig verbond. Dat weet je best.'
Ik knikte. Dat wist ik inderdaad.
'Zijn ze onaardig tegen je geweest?'
Ik schudde van nee. Ik kon niet klagen over hoe ze met me omgingen. Ik sliep elke avond in een rolbed in de meisjeskamer en elke avond, wanneer ik in slaap viel, hoorde ik hen in het grote bed naast me fluisteren, en ik kon me zo voorstellen dat ze het over mij hadden. De volgende ochtend trokken ze de gordijnen van het bed dicht, zodat ik hen niet kon zien terwijl ze zich aankleedden. Als ze weer tevoorschijn kwamen, gingen ze voor het spiegeltje eikaars haar kammen en vlechten, en dan wierpen ze steelse blikken opzij naar mijn groeiende haardos, die maar half door mijn muts bedekt werd. Mijn jurken en goed waren allemaal nieuw en het mikpunt van veel stilzwijgende afgunst, en werden zo nu en dan in het geniep geleend. Ze waren, kortom, net zo hatelijk en onaardig als meisjes die met elkaar werken kunnen zijn, en het kwam maar al te vaak voor dat ik
's nachts mijn gezicht in mijn stromatras drukte en uit pure gefrustreerde woede stilletjes huilde.
Daniels moeder zei nooit iets tegen me dat ik ten nadele van haar tegen haar zoon kon herhalen. Ze zei nooit iets dat ik een klaagzang kon noemen. Heel geniepig, bijna zonder woorden, gaf ze me het gevoel dat ik niet goed genoeg was voor Daniel, niet goed genoeg voor haar familie een jonge vrouw die bij elke huishoudelijke taak tekortschoot, een onhandige jonge vrouw om te zien, een ondeugdelijke jonge vrouw wat haar godsdienstbeoefening betrof, en een verzakende dochter en mogelijk een ongehoorzame echtgenote. Als ze ooit de waarheid had gesproken, zou ze gezegd hebben dat ze me niet mocht, maar ik had de indruk dat ze er absoluut op tegen was om waar dan ook de waarheid over te spreken.
'Dan kunnen we pas echt lang en gelukkig leven,' zei Daniel. 'Dan zijn we eindelijk veilig. Eindelijk samen. Je bent toch gelukkig, of niet, liefste?'
Ik aarzelde. 'Ik kan het niet goed met je zussen vinden, en in de ogen van je moeder kan ik niks goed doen,' zei ik zacht.
Hij knikte; ik vertelde hem niets nieuws. 'Ze trekken wel bij,' zei hij lief.
'Ze trekken wel bij. We moeten bij elkaar blijven. Voor jouw veiligheid, om je leven niet in gevaar te brengen, moeten we bij elkaar blijven, en dan leren we allemaal wel om ons een beetje aan te passen en gelukkig te zijn.'
Ik knikte en hield mijn vele, vele bedenkingen voor me. 'Ik hoop het,'
zei ik, en ik zag hem glimlachen.
Eind juni trouwden we, zodra al mijn jurken klaar waren en mijn haar lang genoeg was om - zoals Daniels moeder het zei - ermee door te kunnen. We trouwden in de Eglise de Notre Dame, de grote kerk van Calais, waar de hoge zuilen eruitzagen als die van een Franse kathedraal, maar uitkwamen in een prachtige Engelse klokkentoren, die er vierkant bovenop stond. Het was een christelijke bruiloft met na afloop een mis, en iedereen zorgde ervoor dat hij in de kerk nauwgezet de rituelen in acht nam. Na afloop, in de beslotenheid van ons huisje aan de Londenstraat, hielden Daniels zussen een sjaal als een choepa boven ons hoofd, terwijl mijn vader de zeven huwelijkszegeningen opzegde, voor zover hij zich die kon herinneren, en Daniels moeder een met een doek omwikkeld glas voor Daniels voeten neerlegde, zodat hij dat kapot kon stampen. Toen deden we de luiken en de deuren open en hielden een huwelijksfeestmaal voor de buren, met geschenken, en er werd gedanst.
De prangende vraag waar we als getrouwd stel zouden slapen was opgelost doordat mijn vader naar een bed was verhuisd naast de drukpers, in het kamertje dat ontstaan was doordat het plaatsje achter een afdak had gekregen. Daniel en ik sliepen in de oude kamer van mijn vader op de bovenste verdieping, met een dun wandje tussen ons en zijn slapeloze moeder aan de ene kant, en zijn nieuwsgierige zussen, die aan de andere kant wakker lagen en luisterden.
In onze huwelijksnacht vielen we als twee lichtzinnige geliefden op elkaar aan, verlangend naar iets wat we ons al te lang hadden moeten ontzeggen. Ze brachten ons met veel gelach, grappen en zogenaamde gêne naar bed, en zodra ze weg waren, deed Daniel de grendel voor de deur, de luiken dicht en trok me bij zich in bed. We wilden zo graag wat privacy dat we de dekens helemaal over ons hoofd trokken en in het warme duister kusten en streelden, in de hoop dat de dekens ons gefluister zouden dempen. Maar ik werd overweldigd door het genot van zijn aanrakingen en slaakte een zacht kreetje. Ik sloeg onmiddellijk een hand voor mijn mond.
'Het maakt niet uit,' zei hij, terwijl hij mijn vingers van mijn lippen loswurmde om ze weer te kunnen kussen.
'Jawel, het maakt wel uit,' zei ik, en daar was geen woord aan gelogen.
'Kus me,' smeekte hij.
'Nou, heel zacht dan..."
Ik kuste hem en voelde hoe zijn mond onder de mijne smolt. Hij rolde zich om tot hij onder me lag en liet mij op zich neerdalen. Zodra ik zijn hardheid tussen mijn benen voelde, kreunde ik van genot en beet ik in de rug van mijn hand, terwijl ik mezelf probeerde te leren om geen geluid te maken.
Hij draaide me zo om dat ik onder hem lag. 'Leg je hand tegen mijn mond,' spoorde ik hem aan.
Hij aarzelde. 'Dan is het net alsof ik je dwing,' zei hij ongemakkelijk. Ik lachte fluisterend. 'Als je me dwong was ik wel stiller,' zei ik voor de grap, maar hij moest er niet om lachen. Hij maakte zich van me los, liet zich op zijn rug vallen en trok me tegen zich aan, met mijn hoofd op zijn schouder.
'We wachten wel tot iedereen slaapt,' zei hij. 'Ze kunnen toch niet de hele nacht wakker blijven?'
We wachtten en wachtten, maar zijn moeder kwam pas heel laat met zware tred de trap op, en toen ze op de rand van haar bed ging zitten, hoorden we haar zuchten - gênant duidelijk-en daarna, toen ze onder de dekens kroop, hoorden we de touwen van het bed kraken. Daarna kon het gewoon niet meer. Als ik me zelfs maar omdraaide kraakte het bed zo luid dat ik zeker wist dat zij het zou horen. Ik drukte mijn mond tegen zijn oor en fluisterde: 'Laten we morgen vrijen, als iedereen de deur uit is', en toen voelde ik hem stilzwijgend instemmend knikken. Daar lagen we, brandend van verlangen, klaarwakker van wellust, zonder elkaar aan te raken, zonder elkaar zelfs maar aan te kijken, in onze huwelijksnacht.
De volgende ochtend kwamen ze de lakens halen en die hadden ze als een bebloede vlag uit het raam willen hangen om te bewijzen dat het huwelijk geconsummeerd was, maar Daniel weerhield hen ervan. 'Dat is niet nodig,' zei hij. 'Ik hou niet van die oude gebruiken.'
De meisjes zeiden niets, maar trokken hun wenkbrauwen naar me op alsof ze best wisten dat we de liefde helemaal niet bedreven hadden en vermoedden dat hij geen verlangen naar mij wist op te wekken. Zijn moeder keek me daarentegen aan alsof dit in haar ogen het bewijs was dat ik geen maagd was en dat haar zoon een hoer haar huis had binnengehaald. Het was een slechte huwelijksnacht en een zure huwelijksochtend, en het geval wilde dat ze de hele dag de deur niet uit gingen, maar gewoon thuisbleven, dus konden we die dag niet vrijen, en de avond erop ook niet, en de avond daarna weer niet.
Binnen een paar dagen had ik geleerd om als een steen onder mijn man te blijven liggen, en hij had geleerd om zo snel hij kon in alle stilte aan zijn gerief te komen. Binnen een paar weken bedreven we de liefde nog maar zo min mogelijk. De vroege belofte van onze liefdesnacht op de boot, die me duizelig had gemaakt van bevredigd verlangen, kon in een slaapkamer waar vier nieuwsgierige vrouwen lagen te luisteren niet nader verkend of vervuld worden. Ik begon er een hekel aan te krijgen als mijn verlangen opkwam en ik vervolgens bang was dat ze ons konden horen. Ik kon het niet uitstaan dat elk woord dat ik zei, elke ademteug, zelfs het geluid van mijn kussen hoorbaar was voor een kritisch en aandachtig publiek. Ik vond het vervelend dat zijn zussen wisten dat ik van hem hield, en het feit dat zij vertrouwd waren met iets wat aan ons tweeën toebehoorde bezorgde me de rülini gen. Op de eerste ochtend nadat we eindelijk de liefde hadden bedreven zag ik, toen Daniel naar beneden kwam, dat zijn moeder haar blik keurend over hem liet gaan. Het was een blik van volslagen bezitterigheid, zoals een boer naar een gezonde fokstier kijkt. De avond ervoor had ze mijn halfgesmoorde kreet van genot gehoord, en ze was opgetogen over zijn prestatie. In haar ogen was ik niet meer dan een koe die snel moest kalven, en alle eer daarvoor kwam haar zoon toe, en haar het aanzien waarmee het stichten van een gezin gepaard ging.
Daarna wilde ik niet meer tegelijk met Daniel naar beneden gaan. Ik brandde me aan de wakkere blik van zijn zussen, die van zijn gezicht naar het mijne schoten en weer terug, alsof ze eraan afwilden lezen of we door de gesmoorde fluisteringen van de nacht in een man en een vrouw waren veranderd. Óf ik stond eerder op dan de anderen en was al beneden om het aanmaakhout op de sintels van de avond ervoor te leggen, om de pap voor het ontbijt te koken voor er verder iemand op was, óf ik bleef boven tot hij zijn ontbijt op had en de deur uit was.
Als ik laat beneden kwam, stootten zijn zussen elkaar aan en fluisterden.
'Zo, dus je leeft nog volgens de tijden van het hof?' zei Mary hatelijk. Haar moeder legde haar met een handgebaar het zwijgen op. 'Laat haar, ze heeft haar rust nodig,' zei ze.
Ik keek snel even naar haar - het was de eerste keer dat ze me tegen Mary's scherpe tong verdedigd had, maar toen zag ik dat ze niet mij, Hannah, verdedigde, en zelfs niet de vrouw van Daniel - hoewel alles wat van Daniel was verlicht werd door de gloed die hij in dit huis om zich heen wierp maar dat het alleen maar kwam doordat ze hoopte dat ik zwanger was. Ze wilde nog een jongen, nog een jongen voor het Huis Israël, nog een kleine Israëli om de bloedlijn voort te zetten. En als ik die snel het leven kon schenken, terwijl zij nog jong en actief was, kon ze hem als haar eigen kind grootbrengen, in haar eigen huis, onder haar toeziend oog, en dan was het natuurlijk 'het zoontje van mijn zoon, van mijn zoon de dokter, weet u wel'.
Als ik niet drie jaar aan het hof had gediend zou ik doorlopend ruzie met mijn schoonmoeder en drie geliefde schoonzussen gemaakt hebben; maar ik had ergere dingen gezien, gehoord en meegemaakt dan zij ooit hadden kunnen dromen. Ik wist dat ik, zodra ik tegen Daniel over hen klaagde, al zijn zorgen en al zijn liefde voor hen, voor mij en voor de famiHe die hij bijeen probeerde te houden over me af zou roepen. Hij was te jong om de verantwoordelijkheid te dragen voor de veiligheid van een familie in deze moeilijke en zware tijden. Hij bekwaamde zich in zijn vak als arts; elke dag moest hij mannen en vrouwen die de dood in de ogen zagen van advies dienen. Hij wilde niet 's avonds thuiskomen bij een heksensamenkomst van vrouwen die door boosaardigheid en jaloezie werden verscheurd.
Dus hield ik mijn mond als zijn zussen grapjes ten koste van mij maakten of zelfs openlijk kritiek leverden op het brood dat ik op de markt had gekocht, op mijn verspillende keukenpraktijken, op de drukkersinkt op mijn handen, op mijn boeken op de keukentafel - ik zei niets. Ik was aan het hof geweest en had gezien hoe de hofdames met elkaar wedijverden om de aandacht van de koningin. Ik kende de boosaardigheid van vrouwen door en door, ik had alleen nooit gedacht dat ik daar thuis ook mee te maken zou krijgen.
Mijn vader zag ook wel dingen en probeerde me te beschermen. Hij had wat vertaalwerk voor me, en dan ging ik aan de toonbank in de winkel zitten en werkte van het Latijn naar het Engels of van het Engels naar het Frans, terwijl de geur van de drukpers geruststellend van het plaatsje buiten naar binnen dreef. Soms hielp ik hem met drukken, maar mevrouw Carpenter klaagde zo vreselijk als ik inkt op mijn schort kreeg - of erger nog: op mijn jurk - dat zowel mijn vader als ik vooral probeerde te voorkomen dat ze in verontwaardigde woede ontstak.
Naarmate de zomer verstreek en Daniels moeder me het lekkerste eten gunde - de borst van de schriele Franse kippetjes, de dikste, zoetste perziken - realiseerde ik me dat ze wachtte tot ik haar in vertrouwen zou nemen. Toen augustus op zijn eind liep kon ze niet langer wachten.
'Moet jij me niet iets vertellen, dochter?' vroeg ze. Ik verstijfde. Ik kromp altijd ineen als ze me 'dochter' noemde. Ik had nooit een andere moeder gewild dan de moeder die me ter wereld had gebracht. Ik vond het eerlijk gezegd zelfs onbetamelijk van deze harteloze vrouw dat ze me als een kind van zichzelf probeerde op te eisen. Ik was het kind van mijn moeder en niet van haar, en als ik een andere moeder had gewild had ik de koningin wel gekozen, die mijn hoofd op haar schoot had genomen, me over mijn krullen had geaaid en had gezegd dat ze me vertrouwde.
Bovendien kende ik Daniels moeder onderhand. Ik had haar de hele zomer in de gaten gehouden en gezien hoe ze bepaalde dingen aanpakte. Als ze me 'dochter' noemde of zei dat ik mijn haar zo netjes onder mijn muts had gekamd, was ze ergens op uit: informatie, een belofte, een soort intimiteit. Ik keek haar zonder ook maar een spoortje van een glimlach aan en wachtte.
'Heb je me niet iets te vertellen?' drong ze aan. 'Een nieuwtje dat een oude vrouw heel gelukkig zou maken?'
Toen begreep ik waar ze op uit was. 'Nee,' zei ik kortaf.
'Je weet het nog niet zeker?'
'Ik weet zeker dat ik niet in verwachting ben, als u dat bedoelt,' zei ik vlak. 'Ik ben twee weken geleden ongesteld geworden. Wilt u verder nog iets weten?'
Ze was zo gespitst op wat ik zei dat ze op mijn onbeleefde toon geen acht sloeg. 'Wat scheelt je dan?' vroeg ze. 'Daniel heeft je sinds jullie huwelijksdag minstens twee keer per week gehad. Aan hem valt niet te twijfelen. Ben je ziek?'
'Nee,' zei ik met koude lippen. Ze wist natuurlijk precies wanneer we de liefde bedreven. Ze had zonder wat voor schaamte dan ook geluisterd, en ze zou blijven luisteren. Het kwam niet eens in haar op dat ik geen genoegen aan zijn aanrakingen of kussen kon beleven wanneer ik wist dat zij met gespitste oren aan de andere kant van het flinterdunne wandje lag. Dat ik op genot had gehoopt kwam gewoonweg niet in haar op. Wat haar betrof ging het er alleen om dat Daniel genoot en dat er voor haar een kleinzoon werd gemaakt.
'Wat scheelt je dan?' vroeg ze nog een keer. 'Ik wacht al twee maanden tot je me vertelt dat je in verwachting bent.'
'Dan spijt het me dat ik u moet teleurstellen,' zei ik, net zo kil als prinses Elizabeth in een van haar hooghartige buien.
Met een plotselinge beweging pakte ze mijn pols beet en draaide die rond, zodat ik gedwongen werd me om te keren en haar aan te kijken, terwijl haar vingers in mijn huid brandden. 'Je gebruikt toch niks, hè?' siste ze. 'Je hebt toch niet een of ander drankje om niet zwanger te worden? Van die slimme vriendjes van je aan het hof? Een hoerentruc?'
'Natuurlijk niet!' zei ik kwaad. 'Waarom zou ik?'
'God mag weten wat jij wel of niet zou!' riep ze oprecht ontdaan uit, en ze duwde me van zich af. 'Waarom zou je naar het hof gaan? Waarom zou je niet met ons meegaan naar Calais? Waarom zou je zo onnatuurlijk, zo onvrouwelijk zijn, eerder een jongen dan een meisje? Waarom zou je nu wel komen - te laat - als Daniel elk ander meisje uit Calais had kunnen kiezen? Waarom zou je hierheen komen als je niet van plan bent om kinderen te krijgen?'
Ik was stomverbaasd over haar woede-uitbarsting en stond met mijn mond vol tanden. Even wist ik niets te zeggen. Toen kwamen de woorden langzaam bij me terug. 'Ik ben gevraagd om nar te worden; dat was niet mijn eigen keuze,' zei ik. 'U moet het mijn vader verwijten, als u dat durft, maar niet mij. Ik heb voor mijn eigen bescherming jongenskleren gedragen, dat weet u best. En ik ben niet met j ullie meegegaan omdat ik prinses Elizabeth had beloofd dat ik tijdens haar proces bij haar zou zijn. De meeste vrouwen zouden dat van een oprecht hart vinden getuigen, en niet van een onoprecht hart. En ik ben nu hiernaartoe gekomen omdat Daniel me bij zich wilde hebben en ik bij hem wilde zijn. En ik geloof geen woord van wat u zegt. Hij had niet zomaar elk meisje uit Calais kunnen kiezen.'
'Reken maar!' zei ze gepikeerd. 'Knappe meisjes, en nog vruchtbare meisjes ook. Meisjes die een bruidsschat meebrengen en geen broek dragen, een meisje dat deze zomer een baby in de wieg zou hebben, dat haar plaats zou kennen, dat blij zou zijn om bij mij in huis te mogen wonen en trots zou zijn om mij moeder te mogen noemen.'
Ik kreeg het heel koud, zoals wanneer je bang bent, zoals wanneer je iets verschrikkelijks heel zeker weet. 'Ik dacht dat u in het algemeen sprak,' zei ik. 'Bedoelt u dat een bepaald meisje Daniel leuk vindt?'
Mevrouw Carpenter kon nooit ergens de waarheid over spreken. Ze draaide zich om, liep naar de ontbijtpan die naast de haard hing en pakte hem van de haak alsof ze ermee naar buiten wilde gaan om hem schoon te boenen. 'Noem je dit schoon?' vroeg ze boos.
'Heeft Daniel hier in Calais een vrouw die hij leuk vindt?' vroeg ik.
'Hij heeft haar nooit ten huwelijk gevraagd,' zei ze schoorvoetend. 'Hij heeft altijd gezegd dat jullie verloofd waren en dat hij bezet was.'
'Is ze Joods of christen?' fluisterde ik.
'Christen,' zei ze. 'Maar ze zou ons geloof aannemen als Daniel met haar zou trouwen.'
'Met haar zou trouwen?' riep ik uit. 'Maar u zei net dat hij altijd gezegd heeft dat hij met mij verloofd was!'
Ze zette de pan op de keukentafel. 'Het stelde niets voor,' zei ze in een poging haar eigen indiscretie ongedaan te maken. 'Dat heeft ze alleen een keer tegen mij gezegd.'
'Dus u hebt het er met haar over gehad dat Daniel met haar zou trouwen?'
'Ik moest wel!' viel ze uit. 'Ze is naar ons toe gekomen toen hij in Padua zat, met haar buik vooruit, omdat ze wilde weten wat er voor haar gedaan zou worden.'
'Met haar buik vooruit?' herhaalde ik verdoofd. 'Is ze zwanger?'
'Ze heeft een zoon van hem,' zei Daniels moeder. 'En een mooie, gezonde jongen, hoor, precies zijn vader als baby. Niemand kan eraan twijfelen wiens kind hij is, zelfs niet als ze geen knap, lief meisje was geweest, wat ze wel is.'
Ik zeeg neer op de kruk bij de tafel en keek ontsteld naar haar op. 'Waarom heeft hij me dat niet verteld?'
Ze haalde haar schouders op. 'Waarom zou hij het je wel vertellen? Heb jij hem in die lange jaren soms alles verteld, toen je hem zo hebt laten wachten?'
Ik dacht aan lord Robert die me met zijn donkere ogen aankeek, aan zijn lippen op mijn hals. 'Ik heb niet met een ander geslapen en ik ben niet in verwachting geraakt,' zei ik zacht.
'Daniel is een knappe jonge man,' zei ze. 'Dacht je dat hij als een kuise monnik op je zou blijven wachten? Of heb je helemaal niet aan hem gedacht, terwijl je de nar uithing en gekleed als een hoer achter ik weet niet wie aan ging?'
Ik zei niets, maar luisterde naar de wrok in haar stem, zag de woede op haar roodaangelopen wangen en het speeksel van haar sissende woorden op haar lippen.
'Ziet hij zijn kind?'
'Elke zondag in de kerk,' zei ze. Ik zag dat ze even triomfantelijk glimlachte, maar dat snel probeerde te verhullen. 'En twee keer per week gaat hij, als hij tegen jou zegt dat hij moet overwerken, naar haar toe om met haar te eten en zijn kind te zien.'
Ik stond op van de tafel.
'Waar ga je heen?' vroeg ze, plotseling geschrokken.
'Ik loop hem tegemoet,' zei ik. 'Ik moet met hem praten.'
'Maak hem niet van streek,' zei ze dringend.'Niet tegen hem zeggen dat je van die vrouw weet. Aan ruziemaken heb je niets. Hij is met jou getrouwd, vergeet dat niet. Je moet een goede echtgenote voor hem zijn en voor die ander je ogen sluiten. Er hebben wel betere vrouwen dan jij hun blik afgewend en niets gezien.'
Ik dacht aan het uitdrukkingsloze verdriet op het gezicht van koningin Mary wanneer ze Elizabeth zangerig hoorde lachen als de koning haar iets in het oor fluisterde.
'Ja,' zei ik. 'Maar een goede echtgenote zijn interesseert me niet meer. Ik weet niet wat ik moet denken of wat me nog interesseert.'
Plotseling zag ik de pan staan met de veeg pap langs de zijkant. Ik pakte hem op en gooide hem tegen de achterdeur. Hij kwam met een enorme dreun tegen het hout en stuiterde op de grond. 'En u boent uw eigen rotpan maar schoon!' riep ik tegen haar geschrokken gezicht. 'En u kunt wachten tot u een ons weegt voor u een kleinzoon van me krijgt.'
Ik stormde het huis uit en de markt over, zonder de kraampjes en de bekende kooplui te zien. Ik liep de viskade over, zonder zelfs maar te horen dat de vissers naar me floten omdat ik zo hard liep en ik niets op mijn hoofd had. Ik arriveerde in grote haast bij de deur van het huis van de dokter, maar realiseerde me toen dat ik er niet op kon bonken en kon zeggen dat ik Daniel wilde zien. Ik moest geduld hebben. Ik hees mezelf op een laag stenen muurtje tegenover het huis en ging daar op hem zitten wachten. Wanneer voorbijgangers naar me glimlachten of knipoogden, keek ik hen boos aan, onbeschaamd, alsof ik mijn jongenskleren weer aanhad en vergeten was dat ik mijn rokken moest gladstrijken en mijn ogen moest neerslaan.
Ik dacht niet na over wat ik tegen hem zou zeggen en ik bedacht ook niet wat ik zou doen. Ik wachtte gewoon, zoals een hond op zijn baasje wacht. Ik had pijn en wachtte, zoals een hond die met zijn poot in een val zit en alleen maar kan wachten; zonder te begrijpen wat voor pijn het is, zonder te weten wat er gedaan kon worden. Gewoon verdragen. Gewoon wachten. Ik hoorde de klok vier uur slaan en toen half vijf, en toen pas ging de zijdeur open en kwam Daniel naar buiten. Hij riep iemand gedag en deed de deur achter zich dicht. Hij had een flacon met een groene vloeistof in zijn hand en toen hij naar de poort liep, ging hij de verkeerde kant op, weg van huis. Ik was plotseling doodsbang dat hij naar zijn geliefde ging en dat ik, als een argwanende echtgenote, erop betrapt zou worden dat ik hem bespioneerde. Ik stak meteen de straat over en rende naar hem toe.
'Daniel!'
'Hannah!' Er was niets geveinsd aan zijn blijdschap om mij te zien. Maar toen hij mijn bleke gezicht zag, zei hij: 'Is er iets? Ben je ziek?'
'Nee,' zei ik met een trillip. 'Ik wilde je alleen zien.'
'Nou, daar ben ik dan,' zei hij ontspannen. Hij trok mijn hand door zijn arm. 'Ik moet dit even naar het huis van de weduwe Jerrin brengen. Ga je mee?'
Ik knikte en ging naast hem lopen. Maar ik kon hem niet bijhouden. Mijn onderrokken waren zo wijd dat ik niet zulke grote passen kon ne-men als vroeger toen ik nog een livrei-jongen was. Ik tilde mijn rokken naar één kant op, maar ik strompelde nog steeds alsof ik een merrie in de piste was waarvan de benen samengebonden waren. Daniel hield wat in en we liepen zwijgend naast elkaar voort. Hij keek even naar me en zag wel aan mijn sombere gezicht dat er iets loos was, maar hij besloot eerst de medicijnen maar af te leveren.
De weduwe woonde in een van de oudere panden in de wirwar van straten in de oude stad. De huizen stond dicht op elkaar in het beschutting biedende gevaarte van het kasteel, en alle steegjes werden overschaduwd doordat de eerste verdieping van de huizen naar voren stak. De straatjes liepen in noordelijke en zuidelijke richting en werden gekruist door straten die van oost naar west liepen.
'Toen we hier net woonden, dacht ik dat ik nooit de weg zou vinden,'
zei hij, om maar iets te zeggen. 'Daarna leerde ik de namen van de taveernes. Dit is al tweehonderd jaar een Engelse stad, moet je weten. Op elke straathoek heb je wel een "Bush" of een "Pig and Whistle" of een "TravelIers Rest". In deze straat zit een taveerne die "The Hollybush" heet. Daar heb je 'm.' Hij wees naar het huis waar buiten een gehavend bordje heen en weer zwaaide.
'Ik ben zo terug.' Hij draaide zich om naar een smalle portiek en klopte op de deur.
'Ah, dokter Daniel!' klonk binnen de krakende stem van een vrouw.
'Kom binnen, kom binnen.'
'Nee, mevrouw, dat zal niet gaan,' zei hij met een vlugge glimlach. 'Mijn vrouw staat op me te wachten en we lopen samen terug naar huis.'
Binnen klonk een lach, vergezeld van de opmerking dat ze van geluk mocht spreken dat ze hem had, en toen kwam Daniel weer naar buiten, terwijl hij een muntstuk in zijn zak stak.
'Goed,' zei hij. 'Zullen we om de stadsmuren heen terug naar huis lopen, vrouw van me? Wat frisse zeelucht opsnuiven?'
Ik probeerde naar hem te glimlachen, maar was te verdrietig. Ik liet me door hem naar het eind van de straat en toen een weggetje in voeren. Helemaal aan het eind daarvan stond de hoog oprijzende stadsmuur, met een ondiep stenen trapje erin, waarlangs je naar boven kon. Dat klommen we op, helemaal tot we bij de vestingmuur kwamen en in noordelijke richting naar de horizon konden kijken, waar Engeland lag. Engeland, de koningin, de prinses, mijn heer: ze leken allemaal heel ver weg. Op dat moment had ik het gevoel dat ik als nar van een koningin een veel beter leven had geleid dan als nar van Daniel en zijn moeder met haar hart van steen en zijn valse zussen.
'Nou,' zei hij, terwijl we over de muur liepen en hij zijn passen regelde naar die van mij, met de meeuwen krijsend boven ons en de golven die tegen de stenen kabbelden. 'Wat scheelt eraan, Hannah?'
Ik draaide er niet omheen, zoals een vrouw zou doen. Ik zei meteen waar het op stond, alsof ik nog steeds een livrei-jongen was die het moeilijk had, en niet een bedrogen echtgenote. 'Je moeder heeft me verteld dat je hier in Calais een vrouw hebt, en een kind,' zei ik onomwonden. 'En dat je drie keer per week bij haar en haar kind langsgaat.'
Ik voelde dat hij zijn pas inhield en toen ik naar hem opkeek, was alle kleur uit zijn wangen verdwenen. 'Ja,' zei hij. 'Dat is zo.'
'Dat had je me moeten vertellen.'
Hij knikte en bracht zijn gedachten op orde.'Dat had ik moeten doen, ja. Maar als ik het je had verteld, was je dan met me getrouwd en hier bij me komen wonen?'
'Ik weet het niet. Waarschijnlijk niet, nee.'
'Dan begrijp je toch wel waarom ik het je niet verteld heb?'
'Je hebt me bedrogen en bent op grond van een leugen met me getrouwd.'
'Ik heb tegen je gezegd dat je mijn grote liefde bent, en dat is ook zo. Ik heb je gezegd dat ik vond dat we moesten trouwen om voor mijn moeder en jouw vader te kunnen zorgen, en ik vind nog steeds dat we daar verstandig aan hebben gedaan. Ik heb tegen je gezegd dat we moesten trouwen, zodat we bij elkaar konden wonen, als de kinderen van Israël, en dat je bij mij veilig was.'
'Veilig in een krot!' barstte ik uit.
Daniel deinsde achteruit: dit was de eerste keer dat ik hem ronduit had gezegd dat ik zijn huisje maar niks vond. 'Het spijt me als je zo over je thuis denkt. Ik heb je gezegd dat ik hoop later meer te verdienen.'
'Je hebt tegen me gelogen,' zei ik weer.
'Ja,' zei hij eenvoudigweg. 'Ik moest wel.'
'Hou je van haar?' vroeg ik. Ik hoorde hoe zielig mijn stem klonk en ik trok mijn hand los uit zijn arm, vol wrok dat ik door de liefde zo diep was gezonken dat ik nu jammerde om bedrog. Ik deed een stap bij hem van-daan, zodat hij niet zijn armen om me heen kon slaan en me kon troosten. Ik wilde geen verliefd meisje meer zijn.
'Nee,' zei hij bars. 'Maar toen we net in Calais waren, was ik eenzaam, en zij was mooi en hartelijk en ze was leuk in de omgang. Als ik verstandiger was geweest, was ik niet met haar meegegaan, maar dat heb ik dus wel gedaan.'
'Meer dan één keer?' vroeg ik, om mezelf pijn te doen.
'Meer dan één keer.'
'En je hebt haar tijdens het vrijen zeker niet een hand tegen haar mond gedrukt om te zorgen dat je moeder en zussen jullie niet hoorden?'
'Nee,' zei hij kortaf.
'En haar zoontje?'
Zijn gezicht klaarde meteen op. 'Hij is iets van vijf maanden,' zei hij.
'Sterk en gezond.'
'Draagt ze jouw naam?'
'Nee, ze gebruikt haar eigen naam.'
'Woont ze bij haar familie?'
'Ze is in betrekking.'
'En die mensen vinden het goed dat ze haar kind bij zich houdt?'
'Ze zijn op haar gesteld, en ze zijn oud. Ze vinden het leuk om een kind om zich heen te hebben.'
'Weten ze dat jij de vader bent?'
Hij knikte.
Ik wiegde heen en weer van de schrik. 'Weet iedereen het? Je zussen, de priester? Jullie buren? De mensen die naar ons bruiloftsmaal zijn gekomen en me geluk hebben gewenst? Iedereen?'
Daniel aarzelde. 'Het is een kleine stad, Hannah. Ja, ik denk wel dat iedereen het weet.' Hij probeerde te glimlachen. 'En nu weet vast iedereen dat jij terecht boos op me bent en dat ik je om vergeving vraag. Je moet er maar aan wennen dat je deel uitmaakt van een familie, van een stad, van het Volk. Je bent niet meer de zelfstandige Hannah. Je bent een dochter en een echtgenote, en ik hoop dat je ooit ook moeder wordt.'
'Vergeet het maar!' zei ik, en die woorden werden er door mijn woede en mijn teleurstelling uit geperst. 'Nooit.'
Hij pakte me vast en hield me dicht tegen zich aan. 'Zeg dat nou niet,'
zei hij. 'Zelfs niet als je kwaad op me bent en je wel alles wilt zeggen om mij op mijn beurt te kwetsen. Zelfs niet als ik straf verdien. Je weet dat ik op je gewacht heb, van je gehouden heb en je vertrouwd heb, zelfs toen ik dacht dat je verliefd was op een ander en nooit naar me toe zou komen. Nu ben je hier en zijn we getrouwd, en daarvoor dank ik God. En nu je hier bent gaan we ons leven inrichten, hoeveel moeite het ons ook gekost heeft om samen te kunnen zijn. Ik zal je echtgenoot en je geliefde zijn, en jij zult mij vergeven.'
Ik wurmde me los uit zijn greep en keek hem aan. Als ik een zwaard had gehad, had ik hem eraan geregen, dat zweer ik. 'Nee,' zei ik. 'Ik zal nooit meer het bed met je delen. Je bent een leugenaar, Daniel, en met een mond vol leugens heb je mij gevraagd je te vertrouwen. Je bent geen haar beter dan welke andere man ook, terwijl ik dacht dat je dat wel was. Terwijl je gezegd hebt dat je dat wel was.'
Hij had me wel willen onderbreken, maar de woorden stroomden als een stortvloed van stenen uit mijn mond. 'En ik ben wél de zelfstandige Hannah. Ik hoor niet in deze stad, ik hoor niet bij het Volk, ik hoor niet bij je moeder of je familie en je hebt me laten zien dat ik ook niet bij jou hoor. Ik wil niets van je weten, Daniel. Ik wil niets van je familie weten, en niet van je Volk. Ik zal bij niemand horen en ik zal alleen zijn.'
Ik draaide me op mijn hakken om en beende weg, terwijl er gloeiende tranen over mijn koude wangen stroomden. Ik dacht dat hij wel achter me aan zou komen, maar dat deed hij niet. Hij liet me gaan, en ik liep weg alsof ik zo over de grijze golven met hun schuimkoppen naar Engeland zou lopen, helemaal naar Robert Dudley, om hem te vertellen dat ik deze nacht nog, als hij dat wilde, zijn geliefde zou zijn, want ik had toch niets meer te verliezen. Ik had een eerbare liefde nagestreefd, en die was op louter leugens en oneerlijkheid uitgedraaid: een moeilijke weg, waarbij je aan het eind met een valse munt beloond werd.
Ik beende woedend over de muren, totdat ik het hele rondje van de stad had gedaan en op dezelfde plek waar we ruzie hadden staan maken weer over de zee uitkeek. Daniel was weg; ik had ook niet gedacht hem daar weer te zullen aantreffen. Hij was vast naar huis om te eten, waar hij zich net zo beheerst aan zijn familie had gepresenteerd als anders. Of misschien was hij bij die andere vrouw gaan eten, de moeder van zijn kind, zoals hij volgens zijn moeder twee keer per week 's avonds deed, wanneer ik bij het raam had gestaan, naar hem op de uitkijk, terwijl ik medelijden voor hem voelde omdat hij tot zo laat nog moest werken. Mijn voeten, in die stomme meisjesschoenen met hoge hakken die ik tegenwoordig moest dragen, deden pijn van mijn strafmars over de stadsmuren en ik hinkte het smalle stenen trapje af naar de sluippoort, door het poortje naar de kade. Een handjevol vissersboten maakte zich gereed om op het avondtij uit te varen en een van de kleine handelsvaartuigen die regelmatig de zee tussen Frankrijk en Engeland overstaken, was goederen aan het laden: een kar met huisraad voor een familie die terugging naar Engeland, vaten wijn voor wijnkopers in Londen, manden met late perziken, vroege pruimen, krenten, grote balen afgewerkte stof. Op de kade stond een vrouw afscheid te nemen van haar moeder; de vrouw omhelsde haar dochter en trok de kap omhoog over het hoofd van het meisje alsof ze wilde zorgen dat ze het warm zou houden tot ze weer bij elkaar konden zijn. Het meisje moest zichzelf van haar losrukken en de loopplank op rennen, en daarna leunde ze over de reling om haar hand te kussen en naar haar te zwaaien. Misschien ging het meisje in Engeland in betrekking, misschien ging ze van huis weg om te trouwen. Ik dacht met zelfmedelijden dat ik niet met de zegen van mijn moeder de wereld in was gestuurd. Niemand had rekening gehouden met mijn voorkeuren toen mijn bruiloft werd afgesproken. Mijn man was uitgekozen door de koppelaar met als oogmerk om mijn vader en mij een veilig thuis te bieden, en om Daniels moeder een kleinzoon te bezorgen. Maar voor ons bestond er geen veilig thuis, en zij had al een kleinzoon van vijf maanden. In een opwelling wilde ik naar de kapitein rennen en hem vragen wat hij wilde hebben om mij de overtocht te laten maken. Misschien vond hij het wel goed dat ik de vervoerprijs pas betaalde als ik in Londen was. Ik voelde een sterk verlangen, dat me als een mes in de buik stak, om naar Robert Dudley te gaan, om terug te gaan naar de koningin, en naar het hof waar velen mij waardeerden, waar ik door mijn heer begeerd werd, en waar niemand me ooit kon bedriegen en te schande kon maken, waar ik meesteres kon zijn over mezelf. Ik was een nar geweest: een bediende, lager dan een hofdame, minder dan een muzikant, wellicht op gelijke voet met het lievelingsschoothondje, maar zelfs in die hoedanigheid was ik vrijer en trotser geweest dan ik nu was, hier op de kade zonder geld op zak, terwijl ik nergens heen kon, behalve naar het huis van Daniel, in de wetenschap dat hij me in het verleden ontrouw was geweest en dat zo weer kon zijn.
Het schemerde al toen ik de deur eindelijk opendeed en de drempel van ons huis overging. Daniel sloeg net zijn mantel om toen ik de winkel betrad, en mijn vader stond op hem te wachten.
'Hannah!' riep mijn vader uit, en Daniel stond in twee grote passen bij me en nam me in zijn armen. Ik liet me door hem vasthouden, maar keek langs hem heen naar mijn vader.
'We wilden je net gaan zoeken. Wat ben je laat!' zei mijn vader.
'Het spijt me,' zei ik. 'Ik wist niet dat jullie je zorgen zouden maken.'
'Natuurlijk maken we ons zorgen.' Daniels moeder kwam tot halverwege de trap af en boog zich over de leuning om mij uit te foeteren. 'Een jongedame mag als het donker wordt niet meer op straat rondzwerven. Je had meteen naar huis moeten komen.'
Ik keek haar bedachtzaam aan, maar zei niets.
'Het spijt me,' zei Daniel met zijn mond heel dicht bij mijn oor. 'Ik moet met je praten. Wees niet verdrietig, Hannah.'
Ik keek naar hem op; zijn donkere gezicht stond zorgelijk gefronst.
'Is alles goed met je?' vroeg mijn vader.
'Ja hoor,' zei ik. 'Natuurlijk.'
Daniel nam de mantel van zijn schouders. 'Zeg je nou "natuurlijk"?'
klaagde hij. 'Maar de stad is vol rouwdouwers van soldaten, en jij bent nu gekleed als vrouw, je geniet niet meer de bescherming van de koningin en je weet de weg niet eens!'
Ik maakte me los uit Daniels armen en trok een kruk onder de toonbank vandaan. 'Ik heb de halve christelijke wereld doorkruist,' zei ik welwillend. 'Dan moet ik twee uurtjes in Calais toch ook wel kunnen overleven, lijkt me.'
'Je bent nu een jongedame,' hielp mijn vader me herinneren. 'Je bent geen kind meer dat voor jongen doorgaat. Je hoort 's avonds niet eens alleen op straat te zijn.'
'Je mag helemaal de straat niet op, alleen om naar de markt of de kerk te gaan,' vulde Daniels moeder aan vanaf haar plekje op de trap op een toon die geen tegenspraak duldde.
'Stil maar,' zei Daniel vriendelijk tegen haar. 'Er is Hannah niets overkomen, dat is het voornaamste. En ze heeft honger, neem ik aan. Hebben we nog iets voor haar, moeder?'
'Alles is op,' zei ze, niet erg behulpzaam. 'Je hebt zelf het laatste beetje soep genomen, Daniel.'
'Ik wist niet dat er niet meer was!' riep hij uit. 'Waarom hebben we niet wat voor Hannah bewaard?'
'Nou, we wisten toch ook niet wanneer ze thuis zou komen?' zei zijn moeder bits. 'Of dat ze misschien ergens anders zou eten?'
'Kom mee,' zei Daniel ongeduldig tegen me, en hij trok aan mijn hand.
'Waar gaan we naartoe?' vroeg ik, terwijl ik me van de kruk liet glijden.
'We gaan naar de taveerne, dan kun je daar eten.'
'Ik kan wel wat brood en een plak vlees voor haar maken,' bood zijn moeder meteen aan bij het vooruitzicht dat wij met z'n tweeën ergens zouden gaan eten.
'Nee,' zei Daniel. 'Ze moet een fatsoenlijke warme maaltijd hebben, en ik neem een kroes bier. Blijf maar niet voor ons op, moeder, en u ook niet, heer.' Hij sloeg zijn mantel om mijn schouders en duwde me naar buiten, voordat zijn moeder kon zeggen dat ze ook meeging. Voor zijn zussen konden zeggen dat ik niet naar behoren gekleed was voor een avondje uit, stonden we al buiten.
We liepen zwijgend naar de taveerne aan het eind van de straat. Aan de voorkant was een tapperij, maar achterin was een goede ontvangkamer voor reizigers. Daniel bestelde soep en brood, een bord vlees en twee kroezen licht bier, en we gingen zitten op een van de zitbanken met hoge rugleuning. Voor het eerst sinds ik in Calais was had ik het gevoel dat we langer dan een gestolen ogenblik onder vier ogen en ongestoord met elkaar konden praten.
'Hannah, het spijt me ontzettend,' zei hij zodra het dienstertje onze kroezen voor ons had neergezet en weer weg was. 'Ik heb heel, heel erge spijt van wat ik gedaan heb.'
'Weet ze dat je getrouwd bent?'
'Ja, toen we elkaar net hadden leren kennen, wist ze dat ik verloofd was, en ik heb ook tegen haar gezegd dat ik naar Engeland ging om jou te halen en dat we zouden trouwen als we weer terug waren.'
'Vindt ze het niet erg?'
'Nu niet meer,' zei hij. 'Ze is eraan gewend geraakt.'
Ik zei niets. Het leek me zeer onwaarschijnlijk dat een vrouw die verliefd geworden was op een man en een kind van hem had gekregen, het niet erg vond dat hij binnen een jaar met iemand anders trouwde.
'Wilde je niet met haar trouwen toen je wist dat ze van je in verwachting was?'
Hij aarzelde even. De herbergier kwam de soep, het brood en het vlees brengen en redderde wat rond de tafel, wat ons de gelegenheid gaf er het zwijgen toe te doen. Toen ging hij weer weg en nam ik een lepel soep en een hap brood. Ik kreeg het eten niet weg, maar ik was niet van plan om de indruk te wekken dat ik van liefdesverdriet geen hap meer door mijn keel kreeg.
'Ze is niet van het Volk,' zei Daniel eenvoudigweg. 'En ik wilde hoe dan ook met jou trouwen. Toen ik wist dat ze in verwachting was, schaamde ik me voor wat ik gedaan had; maar ze wist dat ik niet van haar hield en dat ik aan jou versproken was. Ze verwachtte niet van me dat ik met haar zou trouwen. Dus heb ik haar wat geld gegeven, als bruidsschat, en ik geef haar elke maand geld voor de opvoeding van het jongetje.'
'Je wilde met mij trouwen, maar toch ook weer niet zo graag dat je uit de buurt van andere vrouwen bleef,' merkte ik verbitterd op.
'Ja,' gaf hij toe. Hij deinsde niet terug voor de waarheid, ook al kwam die onomwonden uit de mond van een boze vrouw. 'Ik wilde met jou trouwen, maar ik ben niet uit de buurt van andere vrouwen gebleven. Maar jij dan? Is jouw geweten brandschoon, Hannah?'
Ik ging er niet op in, hoewel het een redelijke vraag was. 'Hoe heet het kind?'
Hij haalde diep adem. 'Daniel,' zei hij, en hij zag me ineenkrimpen. Ik nam een hap soep en propte er brood achteraan. Ik kauwde erop, maar eigenlijk wilde ik hem in het gezicht spugen.
'Hannah...' zei hij heel lief.
Ik zette mijn tanden in een stuk vlees.
'Het spijt me,' zei hij weer. 'We komen er wel overheen. Ze legt geen beslag op me. Ik zal het kind ondersteunen, maar ik hoef niet naar haar toe. Ik zal het jongetje missen, ik had gehoopt hem te zien opgroeien, maar als jij niet wilt dat ik haar zie, heb ik daar begrip voor. Ik geef hem wel op. We zijn nog jong, jij en ik. Je zult me wel vergeven, we krijgen zelf een kind, we zoeken een beter huis. We worden gelukkig.'
Ik at mijn mond leeg en nam er een slok bier achteraan. 'Nee,' zei ik kortaf.
'Wat?'
'Ik zei: "Nee." Morgen koop ik jongenskleren, en dan zoeken mijn vader en ik een nieuw pand voor de boekwinkel. Ik ga weer als leerjongen bij hem werken. Ik trek nooit meer hoge hakken aan, zo lang ik leef niet. Ze doen pijn aan mijn voeten. Ik zal nooit meer een man vertrouwen, zo lang ik leef niet. Je hebt me gekwetst, Daniel, je hebt tegen me gelogen en je hebt me bedrogen, en ik zal je nooit vergeven.'
Hij werd lijkbleek. 'Je kunt me niet in de steek laten,' zei hij. 'We zijn getrouwd ten overstaan van God, van onze God. Je kunt een eed aan God niet verbreken. Je kunt je belofte aan mij niet verbreken.'
Ik stond op alsof ik uitgedaagd werd. 'Jouw God interesseert me niets, en jij interesseert me ook niet. Morgen ga ik bij je weg.'
Die nacht deden we geen oog dicht. We konden nergens naartoe, alleen naar huis, en we moesten wel naast elkaar liggen, stijf als rijgpennen in het duister van de slaapkamer, met zijn moeder met gespitste oren aan de ene kant en zijn zussen vol verwachting aan de andere. De volgende ochtend nam ik mijn vader mee naar buiten en vertelde hem dat mijn besluit genomen was en dat ik niet meer de vrouw van Daniel wilde zijn. Hij reageerde op me alsof er een hoofd onder mijn schouders uit gegroeid was, alsof ik een monsterlijk vreemd wezen van een ver eiland was geworden. 'Hannah, wat ga je met je leven doen?' vroeg hij bang. 'Ik kan niet altijd bij je zijn; wie moet je beschermen als ik er niet meer ben?'
'Ik ga terug naar het hof, naar de prinses of naar mijn heer,' zei ik.
'Je heer is een bekend verrader en de prinses gaat binnen een maand met een van de Spaanse prinsen trouwen.'
'Welnee! Ze is wel wijzer. Ze kijkt wel uit om met een man te trouwen en hem te vertrouwen! Ze zal nooit haar hart aan een man geven.'
'Ze kan net zomin alleen blijven als jij.'
'Vader, mijn man heeft me bedrogen en me te schande gemaakt. Ik kan hem niet terugnemen alsof er niets gebeurd is. Ik kan niet met zijn zussen en zijn moeder onder één dak wonen, terwijl zij voortdurend achter hun hand fluisteren als hij weer een keer laat thuiskomt. Ik kan niet doen alsof ik hier thuishoor.'
'Maar kind, waar hoor je dan thuis, als het niet hier is? Als het niet bij mij is? Als het niet bij je echtgenoot is?'
Ik had mijn antwoord klaar: 'Ik hoor nergens thuis.'
Mijn vader schudde zijn hoofd. Een jonge vrouw moest altijd ergens ondergebracht worden; ze kon alleen maar leven als ze aan een of ander dienstverband vastgeklonken zat.
'Vader, laten we alstublieft ergens zelf een bedrijfje beginnen, zoals in Londen. Laat mij u in de drukkerij helpen. Laat mij bij u wonen, zodat we hier samen vredig ons brood kunnen verdienen.'
Hij aarzelde een hele poos, en plotseling zag ik hem zoals een vreemde hem zou kunnen zien. Hij was een oude man en ik haalde hem uit een huis waar hij gerieflijk had gewoond.
'Wat voor kleren ga je dragen?' vroeg hij toen.
Ik had wel hardop willen lachen, zo weinig interesseerde dat me. Maar ik realiseerde me dat het er voor hem om ging of hij een dochter had die oogde als iemand van deze wereld of dat ik voor altijd uit de pas zou lopen.
'Als u dat wilt zal ik een jurk dragen,' zei ik om hem een plezier te doen.
'Maar dan draag ik er wel laarzen onder. En eroverheen een buis en een jak.'
'En je trouwring?' stipuleerde hij. 'Je zult je huwelijk toch niet verloochenen?'
'Vader, dat heeft hij dag in dag uit verloochend.'
'Dochter, hij is je echtgenoot.'
Ik zuchtte. 'Goed dan. Maar kunnen we wel weg? Nu meteen?'
Hij legde zijn hand tegen mijn wang. 'Kind, ik dacht dat je een goede echtgenoot had die van je hield en dat je gelukkig zou zijn.'
Ik klemde mijn kaken op elkaar, zodat de tranen me niet in de ogen zouden springen, waardoor hij zou denken dat ik week werd, dat ik misschien toch een jonge vrouw was voor wie er nog een kansje op liefde bestond. 'Nee,' zei ik toen maar. Het was nog een heel gedoe, de drukpers weer ontmantelen en van het plaatsje halen. Ik had alleen mijn nieuwe jurken en ondergoed mee te ne-men, en vader had een kleine kist met kleren, maar we moesten ook de hele verzameling boeken en manuscripten en alle drukkerijbenodigdheden verhuizen: het schone papier, de vaten met inkt, de manden met boekbindgaren. Het duurde een week voordat de kruiers alles van het huis van de Carpenters naar de nieuwe winkel hadden overgebracht, en die weken moesten mijn vader en ik zwijgend aan tafel eten, terwijl Daniels zussen me vol verbijsterd afgrijzen aankeken en Daniels moeder de borden minachtend met een klap neerzette, alsof ze een paar zwerfhonden te eten gaf. Daniel liet zich niet zien; hij sliep in het huis van zijn leermeester en kwam alleen thuis om schone kleren te halen. Dan zorgde ik dat ik met mijn vader achter iets te doen had, of onder de toonbank van de winkel boeken aan het inpakken was. Hij probeerde niet tegen me in te gaan en me te smeken om te blijven, en dat was in mijn ogen, heel halsstarrig, het bewijs dat ik er verstandig aan deed bij hem weg te gaan. Ik dacht dat hij, als hij echt van me hield, wel achter me aan was gegaan en me nog een keer had gevraagd, had gesmeekt om te blijven. Ik dwong mezelf zijn koppigheid en zijn trots te vergeten en ik hoedde me ervoor om aan het leven te denken dat we onszelf beloofd hadden toen we hadden gezegd dat we de mensen zouden worden die we wilden zijn en dat we niet gebonden zouden zijn door de wetten van de Joden, van de christenen of van de wereld. Ik had een winkeltje bij de zuidelijke stadspoort gevonden: een uitstekende plek voor reizigers die Calais verlieten en door de Engelse wijk trokken om daarna Frankrijk binnen te gaan. Dit was voor hen de laatste kans om boeken in hun eigen taal te kopen, en voor degenen die een landkaart of advies over reizen door Frankrijk of de Spaanse Nederlanden wilden hadden we een ruime keus aan reisverhalen, voornamelijk verzonnen, dat moet ik erbij zeggen, maar wel geschikte kost voor lichtgelovigen. Mijn vader had in de stad al een goede naam gevestigd, en zijn vaste klanten vonden vlug de weg naar de nieuwe locatie. Meestal zat hij buiten in de zon voor de winkel op een van de krukjes, terwijl ik binnen aan het werk was, over de drukpers en het zetsel gebogen, nu er niemand was die boos op me kon worden omdat ik inkt op mijn schort had. Mijn vader was moe; zijn verhuizing naar Calais en daarna de teleurstelling over mijn mislukte huwelijk hadden hun tol van hem geëist. Ik was blij dat hij rustig kon zitten, terwijl ik werk voor twee deed. Ik leerde weer achterstevoren lezen, ik leerde weer hoe je de inktbal heen en weer moest laten gaan, hoe je het schone papier omsloeg en hoe je de hendel van de pers soepel omhoog moest halen, zodat het letterbeeld het witte papier alleen maar even kuste en dan netjes losliet. Mijn vader maakte zich vreselijke zorgen over me, over mijn onfor-tuinlijke huwelijk, en over mijn toekomst, maar toen hij zag dat ik zijn talent en zijn liefde voor boeken had geërfd, begon hij erin te geloven dat ik, zelfs als hij de volgende dag zou sterven, met het bedrijf mijn brood kon verdienen. 'Maar we moeten geld sparen, querida,' zei hij dan. 'Er moet voor jou gezorgd worden.'
Najaar 1556
De eerste maand dat we ons winkeltje hadden was ik echt dolblij dat ik aan huize Carpenter was ontsnapt. Ik zag Daniels moeder of twee van zijn zussen een paar keer op de markt of op de viskade, en dan wendde zijn moeder haar blik af alsof ze me niet zag, en zijn zussen wezen, stootten elkaar aan en staarden alsof ik een leproos was die hun stad aandeed en alsof vrijheid een ziekte was waarmee zij ook besmet konden worden als ze te dicht bij me in de buurt kwamen. Elke avond ging ik met mijn armen en benen wijd als een zeester in bed liggen, mijn handen en voeten naar de hoeken uitgestrekt, genoot ik van de ruimte en dankte ik God dat ik mezelf wederom een alleenstaande vrouw mocht noemen, met het bed helemaal voor mezelf. Elke ochtend was ik bij het wakker worden helemaal opgetogen dat ik mezelf niet naar andermans patroon hoefde te voegen. Ik kon mijn stevige wandelschoenen onder de verhullende zoom van mijn jurk aantrekken, ik kon letters zetten, ik kon naar de bakkerij gaan voor ons ontbijt, ik kon met mijn vader naar de taveerne voor de avondmaaltijd; ik kon doen waar ik zin in had, en niet wat een jonge getrouwde vrouw moest doen die het haar kritische schoonmoeder naar de zin moest maken.
Ik zag Daniel pas weer halverwege de tweede maand, en toen liep ik hem, terwijl ik de kerk uit kwam, letterlijk tegen het lijf. Ik moest inmiddels achterin zitten; als een weggelopen echtgenote verkeerde ik in zonde, en die was alleen van mij af te nemen als ik spijt betuigde en terugging naar mijn echtgenoot, als die tenminste zo goed was om mij weer terug te nemen. De priester had me zelf verteld dat ik net zo slecht was als een overspelige vrouw, of eigenlijk nog slechter, aangezien ik de zonde zelf over me had afgeroepen en er niet door een ander toe was aangespoord. Hij legde me een lijst boetedoeningen voor waar ik tot Kerstmis van het jaar daarop voor nodig zou hebben om die af te werken. Ik was nog steeds vastbesloten om een vrome indruk te wekken, dus bracht ik menige avond op mijn knieën in de kerk door, en ik ging ook altijd naar de mis, met een zwarte doek om mijn hoofd, op mijn plaatsje achterin. Dus toen ik uit het duister van de nederigste kerkbank in het licht van de kerkdeur stapte, botste ik half verblind tegen Daniel Carpenter op.
'Hannah!' zei hij, en hij stak een hand uit om me op de been te houden.
'O, Daniel.'
Even stonden we heel dicht bij elkaar en keken we elkaar aan. In die ene seconde voelde ik een schok van zuiver verlangen en wist ik dat ik hem wilde en dat hij mij wilde, maar toen deed ik een stap opzij, sloeg mijn ogen neer en mompelde: 'Excuseer me.'
'Nee, wacht,' zei hij op dringende toon. 'Is alles goed met je? En met je vader?'
Toen ik dat hoorde, keek ik op en moest ik onstuitbaar giechelen. Hij wist het antwoord op allebei die vragen natuurlijk best. Met spionnen als zijn moeder en zussen wist hij waarschijnlijk tot op de laatste letter welke bladzijden ik op de pers had liggen en wat we voor de avondmaaltijd in huis hadden.
'Ja,' antwoordde ik. 'We maken het allebei goed. Dank je.'
'Ik heb je verschrikkelijk gemist,' zei hij vlug om me tegen te houden.
'Ik wilde al die tijd al met je praten.'
'Het spijt me,' zei ik kil, 'maar ik heb niets te zeggen, Daniel. Als je me dan nu wilt excuseren...'
Ik wilde weg voordat hij een gesprek met me begon, voordat ik me door hem weer boos, gekwetst of jaloers zou voelen. Ik wilde niets voor hem voelen - geen verlangen, geen wrok. Ik wilde ongevoelig voor hem zijn, dus draaide ik me om en liep weg.
Met twee passen stond hij naast me en legde zijn hand op mijn arm.
'Hannah, we kunnen toch niet zo gescheiden van elkaar leven? Dat is niet goed.'
'Daniel, we hadden nooit moeten trouwen. Dat was niet goed, niet het feit dat we gescheiden zijn. En laat me nu gaan.'
Hij liet zijn hand langs zijn lichaam vallen, maar bleef me aankijken. 'Ik kom vanmiddag om twee uur naar jullie winkel,' zei hij ferm. 'En dan wil ik onder vier ogen met je praten. Als je de deur uit gaat, wacht ik tot je terug bent. Ik laat het er niet bij zitten, Hannah. Ik heb het recht om met je te praten.'
Er kwamen mensen door het kerkportaal naar buiten en anderen stonden te wachten om naar binnen te kunnen. Ik wilde niet nog meer aandacht trekken dan ik al gedaan had door de weggelopen bruid van Calais te zijn.
'Om twee uur dan,' zei ik, en ik maakte een kleine buiging voor hem en liep het pad af. Zijn moeder en zussen, die achter hem de kerk binnengingen, trokken hun rokken op van het plaveisel van het pad waar ik liep, alsof ze bang waren dat de zoom vies zou worden als hij langs mij heen streek. Ik glimlachte naar hen en deed alsof mijn neus bloedde. 'Goedemorgen, juffrouwen Carpenter,' zei ik opgewekt. 'Goedemorgen, mevrouw Carpenter.' En toen ik buiten gehoorsafstand was, zei ik: 'Moge God jullie naar de verdoemenis helpen.'
Daniel kwam om twee uur en ik trok hem mee naar buiten en het stenen trapje naast ons huis op, dat naar het dak van de toegangspoort in de stadsmuren liep, vanwaar je uitzicht had op de Engelse wijk en in zuidelijke richting op Frankrijk. In de luwte van de stadsmuren, vlak erbuiten, stonden nieuwe huizen, gebouwd om de groeiende Engelse bevolking onderdak te bieden. Mochten de Fransen ons ooit komen aanvallen, dan zouden deze nieuwe bewoners huis en haard moeten verlaten en de poorten binnenvluchten. Maar voor de Fransen in de buurt kwamen, konden er nog grachten via de zeepoorten onder water gezet worden, en had je acht grote forten, de aarden verdedigingswallen en een onverzettelijk verdedigingsplan. Als ze daardoorheen wisten te komen kregen ze te maken met de versterkte stad van Calais zelf, en iedereen wist dat die onneembaar was. De Engelsen hadden die zelf twee eeuwen geleden pas veroverd na een belegering die elf maanden had geduurd, waarna de burgers van Calais zich uitgehongerd hadden overgegeven. De stadsmuren hadden altijd standgehouden. Ze zouden ook altijd standhouden, want de burcht stond erom bekend dat hij noch via land, noch via zee in te nemen was. Ik leunde tegen de muur, keek in zuidelijke richting naar Frankrijk en wachtte.
'Ik heb met haar afgesproken dat ik haar nooit meer zie,' zei Daniel rustig en zacht. 'Ik heb haar een bedrag gegeven en als ik een eigen praktijk begin krijgt ze nog een bedrag van me. Daarna zal ik haar of het kind nooit meer zien.'
Ik knikte, maar zei niets.
'Ze heeft me van alle verplichtingen jegens haar ontheven, en de meester van haar huis en zijn vrouw hebben gezegd dat ze haar kind zullen adopteren en zullen grootbrengen alsof het hun kleinzoon is. Ze zal mij niet meer zien en hem zal het aan niets ontbreken. Hij zal zonder vader opgroeien. Hij zal zich mij niet eens kunnen herinneren.'
Hij wachtte tot ik zou reageren. Maar ik zei nog steeds niets.
'Ze is jong en...' Hij aarzelde en zocht naar een woord waarmee hij mij niet zou beledigen.'... beminnelijk. Ze vindt vast een andere man met wie ze kan trouwen en dan vergeet ze mij volledig, zoals ik haar vergeten ben.' Hij zweeg even. 'Er is dus geen reden waarom jij en ik niet bij elkaar zouden kunnen wonen,' zei hij overredend. 'Ik heb geen belofte gedaan, ik heb geen verplichting. Ik ben van jou, en van jou alleen.'
Ik draaide me naar hem toe. 'Nee,' zei ik, 'ik laat je vrij, Daniel. Ik wil geen echtgenoot, ik wil geen enkele man. Ik kom niet bij je terug, wat voor afspraak jullie ook hebben gemaakt. Dat deel van mijn leven is voorbij.'
'Jij bent mijn echtgenote,' zei hij. 'Met mij getrouwd volgens de wetten van het land en ten overstaan van God.'
'O! God!' zei ik laatdunkend. 'Niet van onze God, dus wat betekent dat voor ons?'
'Je vader heeft zelfde Joodse gebeden opgezegd.'
'Daniel!' riep ik uit. 'Hij kon ze zich niet eens heugen; zelfs toen hij samen met jouw moeder zijn hersens pijnigde, wisten ze zich nog niet eens alle woorden van de zegeningen te herinneren. We hadden geen rabbi, we hadden geen synagoge, we hadden niet eens twee getuigen. Het enige wat ons verbond was het geloof dat we eraan hechtten - verder was er niets. Ik ben hieraan begonnen met mijn geloof en met mijn vertrouwen in jou, en jij bent eraan begonnen met een leugen in je mond, een vrouw achter je verstopt en jouw kind in haar wieg. Welke God we er ook bij aangeroepen hebben, het stelde niets voor.'
Hij zag asgrauw. 'Je spreek als een alchemist,' zei hij. 'We hebben een bindende eed gezworen.'
'Die mocht jij helemaal niet zweren,' zei ik vinnig.
'Je draaft door met je redenering, met gekte als uitkomst,' zei hij wanhopig. 'Wat er ook goed of verkeerd aan de bruiloft was, ik vraag je om nu een huwelijk met mij aan te gaan. Ik vraag je om me te vergeven en van me te houden, als een vrouw, en niet om me als een geleerde te ontleden. Hou vanuitje hart van me, niet vanuitje hoofd.'
'Het spijt me,' zei ik. 'Dat gaat niet. Mijn hoofd en hart zijn onscheidbaar. Ik ben niet van plan om mezelf in stukken te snijden, zodat mijn hart kan doen waar het zin in heeft en mijn hoofd kan denken dat dat verkeerd is. Wat deze beslissing ook voor me betekent, ik neem hem helemaal, als een hele vrouw. Ik zal er de prijs voor betalen, maar ik kom niet bij je terug, en ook niet in dat huis.'
'Als het gaat om mijn moeder en mijn zussen.. .'begon hij. Ik stak mijn hand op. 'Alsjeblieft, Daniel,' zei ik vriendelijk. 'Ze zijn zoals ze zijn, en ik vind ze niet aardig. Maar als jij mij trouw was geweest, had ik wel een manier gevonden om met hen onder één dak te leven. Zonder onze liefde betekent het allemaal niets meer.'
'Wat ga je dan nu doen?' vroeg hij, en ik hoorde de wanhoop in zijn stem.
'Ik blijf hier met mijn vader, en als het tij keert gaan we terug naar Engeland.'
'Je bedoelt als de onoprechte prinses op de troon komt en de verrader van wie je houdt uit de Tower komt?' zei hij beschuldigend. Ik wendde mijn hoofd van hem af. 'Wat er ook gebeurt, jou gaat het niet meer aan wat ik doe,' zei ik zacht. 'Nu wil ik graag weg.'
Daniel legde zijn hand op mijn arm en ik voelde de warmte van zijn handpalm door de dunne stof van mijn mouw. Hij gloeide van ellende.
'Hannah, ik hou van je,' zei hij. 'Als jij me niet meer wilt zien, betekent dat mijn dood.'
Ik draaide me weer om en keek hem recht aan, als een jongen, niet als een vrouw die haar man aankijkt. 'Daniel, je kunt alleen jezelf er de schuld van geven,' zei ik vlak. 'Ik laat niet met me sollen. Je bent oneerlijk tegen me geweest en ik heb mijn liefde voor jou uit mijn hart en hoofd gesneden, en dat valt door niets, maar dan ook niets goed te maken. Je bent een vreemde voor me en dat zul je altijd blijven. Het is voorbij. Ga je eigen weg, ik ga de mijne. Het is afgelopen.'
Hij liet een hese snik als uit een rauwe keel horen, draaide zich op zijn hakken om en stormde weg. Ik liep zo stil en snel als ik kon terug naar de winkel, ging de trap op naar het lege slaapkamertje waar ik had gevierd dat ik vrij was, ging op mijn buik op het kleine bed liggen, trok een kussen over mijn hoofd en huilde in stilte om de liefde die ik was verloren. Dat was niet de laatste keer dat ik hem zag, maar we spraken niet persoonlijk meer met elkaar. Op zondag ving ik meestal wel een glimp van hem op in de kerk, wanneer hij zijn missaal opensloeg en nauwgezet zijn gebeden opzegde, daarbij precies alle bewegingen van de mis in acht nemend, zonder zijn ogen ook maar één keer van de hostie en de priester af te halen, zoals wij allen. Zijn moeder en zussen keken vanuit hun kerkbank ook zo nu en dan even steels naar me, en één keer zag ik een knappe, saai uitziende jonge vrouw met blond haar met een baby op haar heup, en ik vermoedde dat zij de moeder van Daniels kind was en dat Daniels moeder het op zich genomen had om haar kleinzoon mee naar de kerk te nemen. Ik wendde mijn hoofd af van hun nieuwsgierige blikken, maar ik kreeg een vreemd zwemmerig gevoel dat ik al jaren niet meer had gehad. Ik boog me naar voren en greep het gladde, door de tand des tijds versleten hout van de kerkbank vast en wachtte tot het gevoel overging, maar het werd alleen maar sterker. Mijn helderziendheid was terug. Ik had er alles voor gegeven om het aan me voorbij te laten gaan. Als ik ergens geen zin in had was het om mezelf in de kerk voor schut te zetten, vooral nu die vrouw er was met haar kindje. De golven van duisternis leken van het altaarscherm te komen, van de priester die erachter stond, van de kaarsen in de stenen boogramen, en over me heen te spoelen, zodat ik niet eens zag dat mijn knokkels wit werden toen ik de kerkbank stevig vastgreep. Toen viel ik op mijn knieën en zag ik alleen nog de rok van mijn jurk. Daarna zag ik alleen nog duisternis.
Ik hoorde het geluid van een gevecht en iemand die riep: 'Niet mijn kindje! Neem hem mee! Neem hem mee!', en ik voelde mezelf zeggen: 'Ik kan hem niet meenemen.' Toen schreeuwde de aanhoudende stem weer:
'Neem hem mee! Neem hem mee!', en op dat moment klonk er een verschrikkelijk geraas, alsof er een woud omviel, en gedender van paarden, mannen en gevaar, en ik wilde vluchten, maar ik kon nergens naartoe en schreeuwde het uit van angst.
'Stil maar,' klonk een stem. Het was de lieve stem van Daniel en ik lag in zijn armen. De zon scheen warm op mijn gezicht en er was geen duisternis, geen angst, en ook dat verschrikkelijke geraas van vallende bomen en het geklepper van hoeven op steen niet.
'Ik ben flauwgevallen,' zei ik. 'Heb ik iets gezegd?'
'Alleen "Ik kan hem niet meenemen",' zei hij. 'Had je een visioen, Hannah?'
Ik knikte. Ik had rechtop moeten gaan zitten en me van hem los moeten maken, maar ik bleef tegen zijn schouder liggen en kreeg het aanlokkelijke gevoel van veiligheid dat ik altijd bij hem had.
'Een waarschuwing?' vroeg hij.
'Iets heel ergs,' zei ik. 'O God, wat een vreselijk visioen. Maar ik weet niet wat het was. Zo gaat het altijd: ik zie genoeg om angst te voelen, maar niet genoeg om te weten waar die vandaan komt.'
'Ik had gedacht dat je je gave kwijt zou raken,' zei hij zacht.
'Blijkbaar niet. Maar dit visioen had ik liever niet gehad.'
'Stil maar,' kalmeerde hij me. Hij draaide zijn gezicht naar opzij en zei:
'Ik breng haar naar huis. Laat u ons maar. Ze heeft verder niets nodig.'
Ik realiseerde me meteen dat er achter hem een kleine kring mensen stond die de vrouw wel eens wilden zien die het in de kerk had uitgeschreeuwd en toen was flauwgevallen.
'Ze is helderziend,' zei iemand. 'Ze was vroeger de wijze nar van de koningin.'
'Dan heeft ze niet veel voorspeld...' zei iemand gniffelend, en hij maakte toen een grapje over dat ik uit Engeland was gekomen om met een man te trouwen, die ik binnen drie maanden weer in de steek had gelaten. Ik zag dat Daniel rood werd van kwaadheid, en ik ging moeizaam rechtop zitten. Hij hield me meteen steviger beet. 'Hou je rustig,' zei hij.
'Ik breng je naar huis en ik ga je een aderlating geven. Je voelt warm en koortsig aan.'
'Helemaal niet,' sprak ik hem meteen tegen. 'Er is niets aan de hand.'
Mijn vader dook naast Daniel op. 'Als we je allebei helpen, kun je dan lopen?' vroeg hij. 'Of moet ik een draagstoel laten komen?'
'Ik kan best lopen,' zei ik. 'Ik ben niet ziek.'
Samen hielpen ze me overeind en liepen we het smalle paadje over naar het weggetje dat naar de stadspoort en naar onze winkel voerde. Ik zag dat er op de hoek een groepje vrouwen stond te wachten. Daniels moeder, zijn drie zussen en de vrouw met de baby op haar heup. Ze staarde me aan zoals ik haar aanstaarde; we namen elkaar op, bestuderend, beoordelend en vergelijkend. Het was een blozende jonge vrouw met brede heupen, rijp als een perzik, met roze glimlachende lippen en blond haar, een breed gezicht dat teleurstelling ontkende, en blauwe, iets uitpuilende ogen. Ze glimlachte naar me, verlegen, half verontschuldigend, half hoopvol. De baby die ze in haar armen had was een echt Joods jongetje, met donker haar, donkere ogen, een ernstig gezichtje en een mooie olijfkleurige huid. Ik had hem meteen, zodra ik hem zag, als Daniels kind herkend, zelfs als mevrouw Carpenter het geheim niet verraden zou hebben. Toen ik naar haar keek, zag ik een schaduw achter haar, een schaduw die zodra ik mijn blik erop richtte alweer weg was. Ik had iets gezien wat op een ruiter leek, die achter haar reed en zich diep naar haar toe boog. Ik knipperde met mijn ogen, maar zag niets anders dan deze jonge vrouw, met haar kindje dicht tegen zich aan, en Daniels moeder en zussen die naar me keken, terwijl ik naar hen keek.
'Kom, vader,' zei ik vermoeid. 'Ik wil naar huis.'