Juli 1483
Ik wacht bij het raam, gekleed in mijn reismantel, mijn juwelenkistje in mijn hand, mijn dochters aan mijn zij, klaar voor vertrek. We zwijgen; we zitten al langer dan een uur zwijgend te wachten. We luisteren gespannen of we iets horen, wat dan ook, maar het enige geluid is dat van de rivier die tegen de muren slaat, en zo nu en dan een flard muziek of een lachsalvo van de straat. Elizabeth zit naast me, gespannen als de snaar van een luit en wit van angst.
Dan horen we plotseling een daverend gedreun, en komt mijn broer Lionel het heiligdom binnenstormen. Hij slaat de deur achter zich dicht en vergrendelt hem.
‘Het is mislukt,’ zegt hij, naar adem happend. ‘Onze broers zijn in veiligheid, uw zoon ook. Ze zijn gevlucht over de rivier en Richard is in de Minories ondergedoken, maar de White Tower hebben we niet kunnen innemen.’
‘Hebt u mijn zoon gezien?’ vraag ik op dringende toon.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Er zaten twee jongens. Er werden bevelen geroepen. We waren zo dichtbij dat ik ze door de deur heen hoorde roepen dat de jongens naar binnen gebracht moesten worden, naar een veiligere kamer. O God, zuster, vergeef mij. Ik was de dikte van een deur van hen verwijderd, maar we wisten die niet te rammen.’
Ik ga zitten, want mijn knieën begeven het onder me en ik laat het juwelenkistje op de grond vallen. Elizabeth ziet asgrauw. Ze draait zich om en begint de meisjes langzaam hun mantel uit te trekken, een voor een, en vouwt ze netjes op, alsof het belangrijk is dat ze niet gekreukt raken.
‘Mijn zoon,’ zeg ik. ‘Mijn zoon.’
‘We zijn door de waterpoort binnengekomen en nog voor ze ons zelfs maar zagen waren we het eerste steegje al door. Net toen we de trap op wilden gaan sloeg er iemand alarm, en hoewel we in vliegende vaart de trap naar de deur van de White Tower op zijn gevlogen, werd die voor onze neus dichtgegooid. Het scheelde maar een paar tellen. Thomas heeft op de sloten geschoten en we hebben onszelf ertegenaan gegooid, maar ik hoorde dat aan de binnenkant snel de grendels ervoor werden geschoven en toen kwamen ze in groten getale het wachthuis uit gestroomd. Richard en ik hebben het nog tegen hen opgenomen en hen vechtend een tijdje op afstand weten te houden, terwijl Thomas en de mannen van Stanley de deur probeerden te rammen of zelfs uit zijn scharnieren te tillen, maar… hij was te sterk.’
‘Dus de Stanleys waren er, zoals ze hadden beloofd?’
‘Ja, en de mannen van Buckingham ook. Het was vreemd om de witte roos weer te zien. En vreemd om vechtend een gebouw binnen te willen komen dat eigenlijk van ons is. Ik heb tegen Edward geroepen dat hij moed moest houden, dat we hem zouden komen halen, dat we hem niet in de steek zouden laten. Ik weet niet of hij het heeft gehoord. Ik weet het niet.’
‘U bent gewond,’ zeg ik, want ik zie plotseling dat hij een snee op zijn voorhoofd heeft.
Hij wrijft erover, alsof zijn bloed gewoon vuil is. ‘Dat heeft niets te betekenen. Elizabeth, ik was liever doodgegaan dan dat ik zonder hem moest terugkomen.’
‘Spreek niet over de dood,’ zeg ik rustig. ‘Bid tot God dat hem vanavond niets overkomt en dat dit hem geen angst heeft aangejaagd. Bid tot God dat ze hem alleen naar een beter beveiligde kamer in de Tower hebben gebracht en dat ze hem daar niet weghalen.’
‘Misschien is het nog maar voor een maand,’ zegt hij tegen me. ‘Dat moest ik van Richard tegen u zeggen. Uw vrienden zijn zich aan het bewapenen, koning Richard is met alleen zijn persoonlijke escorte op weg naar het noorden. Buckingham en Stanley bevinden zich in zijn gevolg; zij zullen hem overhalen niet om te keren. Zij zullen hem aansporen door te reizen naar York. Jasper Tudor komt met een leger uit Bretagne. Onze volgende aanval zal niet lang op zich laten wachten. Als de overweldiger Richard dood is, hebben wij de sleutels van de Tower in handen.’
Elizabeth komt overeind, met de mantels van haar zusjes keurig over haar arm gedrapeerd. ‘En vertrouwt u al uw nieuwe vrienden, moeder?’ vraagt ze kil. ‘Al deze nieuwe bondgenoten, die plotseling toegesneld komen, maar geen succes behalen? Die allemaal bereid zijn hun leven te wagen om Edward weer op de troon te krijgen, terwijl ze zich nog maar een paar weken geleden bij de kroning van hertog Richard allemaal te goed hebben gedaan aan drank en spijzen? Ik heb gehoord dat lady Margaret de sleep van de nieuwe koningin Anne heeft gedragen, net zoals vroeger die van u. De nieuwe koningin heeft haar op beide wangen gekust. Ze kreeg een eerbetoon bij de kroning. En nu roept ze haar mannen voor ons in het geweer? Nu is ze onze trouwe bondgenoot? De hertog van Buckingham was de beschermeling die een hekel aan u had omdat u hem aan mijn tante Katherine had uitgehuwelijkt, en hij haat u nog steeds. Zijn dat echt uw bondgenoten? Of zijn het trouwe dienaren van de nieuwe koning, die eropuit zijn u in de val te laten lopen? Want zij spelen beide rollen, en ze reizen nu met hem mee en zitten in Oxford aan aan het banket. Zij waren er niet bij in de Tower, toen er gevaar dreigde, om mijn broer te redden.’
Ik kijk haar op mijn beurt ook kil aan. ‘Ik kan mijn bondgenoten niet kiezen,’ zeg ik. ‘Om mijn zoon te redden zou ik het zelfs nog met de duivel op een akkoordje gooien.’
Ze toont me de schim van een verzuurde glimlach. ‘Misschien hebt u dat al gedaan.’