Voorjaar 1478

 

 

 

 

‘Als u het maar uit uw hoofd laat om hem ter dood te brengen.’ Zijn moeder beent in haar haast om haar zoon te spreken langs me heen Edwards privévertrek in.

Ik sta op en maak een uitermate kleine reverence voor haar. ‘Mevrouw mijn moeder,’ zeg ik.

‘Moeder, ik weet niet wat ik moet doen.’ Edward zakt neer op een knie om haar zegen te ontvangen, en zij laat haar hand afwezig op zijn hoofd rusten, mechanisch bijna. Ze kent geen tederheid voor Edward; ze denkt alleen maar aan George. Ze maakt een minuscuul kniksje voor me en keert zich dan weer om naar Edward.

‘Hij is uw broer. Vergeet dat niet.’

Edward haalt zijn schouders op en kijkt ellendig uit zijn ogen.

‘Nou, hij zegt zelf anders van niet,’ merk ik op. ‘George beweert dat hij slechts Edwards halfbroer is, aangezien Edward volgens hem een onecht kind is dat een Engelse boogschutter bij u heeft verwekt. Hij spreekt net zo goed kwaad over u als over ons. Hij is erg kwistig met zijn lasterpraat. Hij zit er niet mee om ons in diskrediet te brengen. Hij noemt mij een heks, maar u noemt hij een hoer.’

‘Ik geloof er niets van dat hij dat soort dingen zegt,’ verklaart ze ronduit.

‘Moeder, dat doet hij wel,’ antwoordt Edward. ‘En hij beledigt Elizabeth en mij.’

Ze kijkt alsof dat helemaal niet zo erg is.

‘Hij ondermijnt het huis van York met zijn smadelijke aantijgingen,’ zeg ik. ‘En hij heeft een tovenaar in dienst genomen om de koning te verwensen.’

‘Hij is uw broer; u zult hem moeten vergeven,’ verklaart ze tegen Edward.

‘Hij is een verrader; hij zal moeten sterven,’ zeg ik onomwonden. ‘Wat anders? Bestaat er vergeving voor iemand die een complot smeedt om de koning te doden? Waarom doet het verslagen huis van Lancaster dat dan niet? Waarom doen de spionnen uit Frankrijk het niet? Waarom komt dan niet het eerste het beste stuk tuig van de straat met een mes uw edelste zoon om zeep helpen?’

‘George werd teleurgesteld,’ zegt ze op dringende toon tegen Edward, terwijl ze mij verder negeert. ‘Als u hem met dat meisje van Bourgondië had laten trouwen, zoals hij wilde, of als u hem die Schotse prinses had gegeven, was dit alles niet gebeurd.’

‘Ik kon hem niet vertrouwen,’ zegt Edward eenvoudigweg. ‘Moeder, ik ben er heilig van overtuigd dat hij, als hij een eigen koninkrijk had gehad, het mijne was binnengevallen. Als hij een fortuin had, zou hij dat alleen maar gebruiken om een leger op de been te brengen om mij mijn troon af te pakken.’

‘Hij is geboren om een belangrijke positie te bekleden,’ zegt ze.

‘Hij is als derde zoon geboren,’ zegt Edward, die eindelijk zo kwaad is dat hij haar de waarheid vertelt. ‘Hij kan alleen over Engeland heersen als ik doodga en als mijn zoon en erfgenaam ook doodgaat, en daarna mijn tweede zoon Richard, en daarna mijn nieuwe zoon George. Had u dat dan liever gewild, moeder? Wenst u mij dood, en mijn drie innig geliefde zonen ook? Gaat uw begunstiging van George dan zo ver? Wenst u mij kwaad toe, zoals de tovenaar die hij in dienst heeft genomen mij kwaad toewenste? Gaat u opdracht geven om gemalen glas door mijn vlees te doen en vingerhoedskruidpoeder in mijn wijn?’

‘Nee,’ zegt ze. ‘Natuurlijk niet. U bent de zoon en erfgenaam van uw vader, en u hebt uw troon veroverd. Uw zoon komt na u. Maar George is mijn zoon. Hij gaat me aan het hart.’

Edward verbijt een haastig antwoord, draait zich om naar de haard en blijft zo zwijgend staan, met zijn schouders opgetrokken. We wachten allemaal in stilte tot de koning eindelijk het woord neemt. ‘Het enige wat ik voor u en hem kan doen is hem zelf de manier laten kiezen waarop hij zal sterven. Hij moet sterven, maar als hij een Franse zwaardvechter wil, zal ik er een laten komen. Het hoeft voor hem niet de beul te zijn. Het mag ook met vergif, als hij dat wil; dat kan hij achter gesloten deuren innemen. Het mag een dolk op zijn eettafel zijn, dan kan hij het zelf doen. En het zal in alle beslotenheid geschieden: er zal geen publiek bij aanwezig zijn, zelfs geen getuigen. Het mag als hij dat wil in zijn kamer in de Tower gebeuren. Hij kan in bed gaan liggen en zijn polsen opensnijden. Er hoeft niemand bij te zijn, behalve de priester, als hij dat liever wil.’

Ze hapt naar adem. Dit had ze niet verwacht. Ik houd me roerloos en kijk naar hen allebei. Ik had niet gedacht dat Edward zo ver zou gaan.

Hij kijkt naar haar dodelijk verschrikte gezicht. ‘Moeder, het spijt me vreselijk dat u uw zoon moet verliezen.’

Ze ziet wit. ‘U zult hem vergeven.’

‘U ziet met eigen ogen dat ik dat niet kan.’

‘Ik beveel het u. Ik ben uw moeder. U zult mij gehoorzamen.’

‘Ik ben de koning. Hij kan niet tegen mij in opstand komen. Hij moet sterven.’

‘Het is uw schuld!’ valt ze tegen mij uit.

Ik spreid mijn handen. ‘George heeft zichzelf gedood, mevrouw mijn moeder. Daar kunt u Edward noch mij de schuld van geven. Hij geeft de koning geen keus. Hij is een verrader van ons bewind en een gevaar voor ons en onze kinderen. U weet wat er moet gebeuren met mensen die aanspraak maken op de troon. Zo gaat dat in het huis van York.’

Ze zwijgt. Ze loopt naar het raam en laat haar hoofd tegen het dikke glas rusten. Ik kijk naar haar rug en naar de stramme stand van haar schouders, en ik vraag me af hoe het is als je weet dat je zoon zal sterven. Ik heb haar ooit het verdriet beloofd van een moeder die weet dat ze haar zoon kwijt is. Dat zie ik nu.

‘Ik verdraag het niet,’ zegt ze met een stem die gespannen is van verdriet. ‘Hij is mijn zoon, mijn liefste zoon. Hoe kunt u mij hem afnemen? Ik zou nog liever zelf sterven dan die dag meemaken. Hij is mijn George, mijn meest geliefde zoon. Ik kan niet geloven dat u hem zijn dood in stuurt!’

‘Het spijt me vreselijk,’ zegt Edward somber. ‘Maar de enige uitweg die ik zie is dat hij sterft.’

‘Hij mag de manier waarop zelf kiezen?’ bevestigt ze. ‘U levert hem niet uit aan de beul?’

‘Hij mag de manier waarop zelf kiezen, maar hij moet sterven,’ zegt Edward. ‘Het is hij of ik, daar heeft hij zelf voor gezorgd. Natuurlijk moet hij sterven.’

Ze draait zich zonder nog een woord te zeggen om en loopt de kamer uit. Heel even, heel even slechts, heb ik medelijden met haar.

 

George, de domkop, kiest een domme dood.

‘Hij wil verdronken worden in een vat wijn.’ Anthony, mijn broer, komt na de bijeenkomst van de Geheime Raad naar me toe en treft me schommelend in de stoel in de kinderkamer aan, met mijn kleine George in mijn armen. Ik wilde dat het allemaal achter de rug was en dat de naamgenoot van mijn prinsje dood was.

‘Probeert u grappig te zijn?’

‘Nee, ik denk dat hij grappig probeert te zijn.’

‘Wat bedoelt hij daarmee?’

‘Ik neem aan precies wat hij zegt. Hij wil verdronken worden in een vat wijn.’

‘Heeft hij dat echt gezegd? Meent hij dat echt?’

‘Ik kom net uit de Geheime Raad. Als hij moet sterven wil hij in wijn verdrinken.’

‘De dood van een zuiplap,’ zeg ik. Ik vind het een vreselijke gedachte.

‘Ik neem aan dat het als grap tegen zijn broer bedoeld is.’

Ik til mijn kindje naar mijn schouder en aai hem over zijn rug alsof ik hem daarmee kan beschermen tegen de wrede wereld.

‘Ik kan wel ergere manieren bedenken om te sterven,’ merkt Anthony op.

‘En ik wel betere. Ik zou me liever laten ophangen dan in wijn onder gehouden te worden.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Misschien denkt hij dat hij de spot met Edward kan drijven, en met het doodvonnis. Misschien denkt hij dat hij Edward op die manier zal dwingen hem te vergeven, in plaats van dit dronkenmanseinde te laten voltrekken. Misschien denkt hij dat de Kerk ertegen in opstand zal komen, voor uitstel zal zorgen en dat hij dan de benen kan nemen.’

‘Dit keer niet,’ zeg ik. ‘Zijn dronkenmansgeluk is op; dan kan hij net zo goed zijn leven als een zuiplap eindigen. Waar gaan ze het doen?’

‘In zijn kamer in de Tower van Londen.’

Ik huiver. ‘Moge God hem vergeven,’ zeg ik zacht. ‘Wat een verschrikkelijke manier om te sterven.’

 

De beul voltrekt het vonnis; hij laat zijn bijl liggen, maar draagt wel zijn zwarte masker. Het is een grote man met sterke, grote handen, en hij heeft zijn leerjongen bij zich. Met z’n tweeën rollen ze een vat malvezijwijn George’ kamer binnen, en George, de zot, maakt er nog een grapje over en lacht met open mond, alsof hij nu al naar lucht hapt, terwijl zijn gezicht wit wegtrekt van angst.

Ze wrikken het deksel open en zoeken een kist waar George op kan gaan staan, zodat hij over de rand van het vat heen kan buigen en zijn angstige gezicht in het klotsende oppervlak van de wijn weerspiegeld kan zien. De hele kamer ruikt naar wijn. Hij mompelt ‘Amen’ op de gebeden van de priester, alsof hij niet weet wat hij hoort.

Hij brengt zijn hoofd omlaag naar het robijnrode oppervlak van de wijn alsof hij het op het blok legt, en hij neemt er grote slokken van, alsof hij het gevaar weg wil drinken. Dan steekt hij zijn handen omhoog ten teken dat hij er klaar voor is, en dan pakken de twee mannen zijn hoofd, houden hem bij zijn haar en zijn kraag vast, duwen hem omlaag in de wijn, tillen hem half van de vloer, zodat hij met zijn benen schopt alsof hij zwemt, en gutst de wijn door al zijn geworstel om te ontsnappen over de vloer. Terwijl de lucht in enorme kokhalzende ademteugen uit hem borrelt, stroomt de wijn om hun voeten. De priester doet een stap achteruit, bij de rode plas vandaan, en gaat verder met de gebeden van het laatste sacrament, met rustige en eerbiedige stem, terwijl de twee beulen het hoofd van de woest maaiende domste zoon van York diep in het vat houden tot zijn voeten slap hangen, er geen luchtbellen meer komen en het binnen naar een oude gelagkamer ruikt.

Die nacht sta ik om twaalf uur op in paleis Westminster en ga naar mijn kleedkamer. Boven op een langwerpige kist voor mijn bont staat een doosje met persoonlijke spulletjes. Ik maak het open. Er zit een oud zilveren medaillon in dat van ouderdom zo dof is geworden dat het zwart ziet als ebbenhout. Ik maak het slotje open, en daar is het oude stukje papier, van de onderste hoek van mijn vaders brief gescheurd. Daarop staat in bloed, mijn bloed, de naam van George, hertog van Clarence, geschreven. Ik verfrommel het stukje papier en gooi het op de sintels van het vuur. Ik kijk hoe het in de hitte van de as kromtrekt en dan plots vlam vat.

‘Ga nu,’ zeg ik als de naam van George opgaat in rook en de vloek die ik over hem heb uitgesproken voltrokken is. ‘Maar moge u de laatste York zijn die in de Tower van Londen sterft. Laat het hier eindigen, zoals ik mijn moeder heb beloofd. Laat het hiermee afgelopen zijn.’

Ik wilde dat ik onthouden had, zoals zij me heeft geleerd, dat het gemakkelijker is om het kwaad te ontketenen dan het weer terug te roepen. Elke domkop kan een wind laten opsteken, maar wie weet waarheen hij zal waaien en wanneer hij weer gaat liggen?