18

Ik kan me herinneren dat ik al schreeuwde voordat ik de auto tot stilstand had gebracht.

Natuurlijk kan ik me de klap herinneren... de trilling die door het stuur ging en de misselijkmakende bons. Maar wat me het scherpst voor de geest staat, is mijn eigen geschreeuw dat door de auto klonk. Oorverdovend, weerkaatst door de gesloten raampjes en onafgebroken tot ik het sleuteltje omdraaide en er eindelijk in slaagde om het portier open te doen. Toen veranderden mijn kreten in een paniekerig geprevel. Ik weet alleen nog maar dat ik aan één stuk door 'nee, nee, nee...' bleef zeggen.

Ik had bijna geen lucht meer toen ik naar de voorkant van de auto holde. Ik zag geen spoor van schade: ik heb al verteld dat de auto een oud model was, dat op heel wat meer weerstand was berekend dan de moderne auto's van tegenwoordig. Maar ik zag geen lichaam. Plotseling kreeg ik het idee dat ik over haar heen was gereden en dat haar lichaam onder de auto vast zou zitten en terwijl dat afschuwelijke idee door mijn hoofd schoot, balde mijn maag zich samen. Nu moet ik jullie wel vertellen dat ik geen type ben dat snel overstuur raakt- ik krijg vaak te horen dat ik zoveel zelfbeheersing heb — maar ik moet bekennen dat ik op dat moment dubbelsloeg en bijna moest overgeven. Toen dat gevoel eindelijk voorbij was, dwong ik mezelf om onder de auto te kijken. Ik zag niets.

Ik rende aan weerskanten langs de auto om haar te zoeken. Maar ik zag haar niet, tenminste niet meteen, en ik kreeg het vreemde gevoel dat ik me vergist had, dat het pure verbeelding was geweest.

Toen begon ik de weg af te hollen, eerst langs de ene kant en toen langs de andere, en hoopte tegen beter weten in dat ik haar alleen geschampt had, dat ze door de klap misschien alleen buiten westen was geraakt. Ik keek achter de auto en toen daar ook niet lag, wist ik dat ze maar op één plek kon liggen.

Terwijl mijn maag weer in opstand kwam, zochten mijn ogen het terrein voor de auto af. Mijn lichten waren nog steeds aan. Ik liep aarzelend een paar stappen door en op dat moment zag ik haar in de greppel liggen, een meter of twintig verder.

Ik twijfelde of ik naar het dichtstbijzijnde huis zou hollen om een ambulance te bellen of naar haar toe zou gaan. Destijds leek me dat laatste verstandiger en terwijl ik naar haar toe liep ging ik onwillekeurig steeds langzamer lopen, alsof uitstel de uitkomst minder zeker zou maken.

Het was me al direct opgevallen dat haar lichaam in een onnatuurlijke houding lag. Op de een of andere manier leek een van haar benen geknakt en het lag dwars ter hoogte van haar dijbeen over het andere been. De knie lag in een onmogelijke hoek en haar voet stond de verkeerde kant op. Een arm was onder haar lichaam gekneld en de andere lag boven haar hoofd. Ze lag op haar rug.

Haar ogen waren open.

Ik weet nog dat het niet tot me doordrong dat ze dood was, tenminste niet meteen. Maar binnen een paar seconden had ik al door dat er iets niet klopte aan de manier waarop haar ogen glansden. Ze leken niet echt... het was bijna een karikatuur van hoe ogen eruit horen te zien. Vergelijk het maar met de ogen van een pop in de etalage van een warenhuis. Maar terwijl ik naar haar stond te staren, was het volgens mij het feit dat er totaal geen beweging in haar zat, dat me echt met de neus op de waarheid drukte. In al die tijd dat ik naar haar stond te kijken, knipperde ze geen enkele keer met haar ogen.

Pas toen zag ik de plas bloed onder haar hoofd en ineens drong alles tegelijk tot me door: haar ogen, de houding van haar lichaam, het bloed...

En voor het eerst wist ik zeker dat ze dood was.

Volgens mij ben ik toen in elkaar geklapt. Ik kan me niet herinneren dat ik bewust besloot om naar haar toe te gaan, maar een ogenblik later kwam ik tot de ontdekking dat ik vlak naast haar stond. Ik legde mijn oor op haar borst, ik hield mijn oor voor haar mond en ik probeerde haar pols te voelen. Ik controleerde of er ergens nog beweging in haar zat, een spoortje van leven, een aanleiding om onmiddellijk iets te ondernemen.

Er was helemaal niets.

Later zou uit de lijkschouwing blijken — en dat kwam ook in alle kranten te staan — dat ze op slag dood was. Dat zeg ik alleen maar om jullie te bewijzen dat ik de waarheid spreek. Missy Ryan was niet meer te redden, wat ik daarna ook gedaan zou hebben.

Ik weet niet hoe lang ik naast haar heb gezeten, maar lang kan het niet geweest zijn. Ik kan me nog herinneren dat ik terugstrompelde naar de auto en de kofferbak opendeed; ik weet nog dat ik de deken vond en die over haar lichaam heb gelegd. Op dat moment leek me dat juist. Charlie vermoedde dat ik op die manier probeerde te zeggen dat het me speet en als ik eraan terugdenk, geloof ik wel dat dat er iets mee te maken had. Maar de andere reden was dat ik gewoon niet wilde dat iemand haar op dezelfde manier onder ogen zou krijgen als ik. Dus bedekte ik haar, alsof ik mijn eigen zonde wilde bedekken.

Wat er daarna gebeurde, weet ik niet precies meer. Het eerste wat ik me kan herinneren, was dat ik weer in de auto zat, op weg naar huis. Ik heb er echt geen verklaring voor, alleen dat ik niet helder kon denken. Als hetzelfde me nu was overkomen, als ik alles had geweten wat ik nu weet, dan had ik dat nooit gedaan. Dan zou ik naar het dichtstbijzijnde huis zijn gehold en de politie hebben gebeld.

Om de een of andere reden heb ik dat die avond niet gedaan.

Maar ik geloof eerlijk gelegd niet dat ik probeerde te verbergen wat ik had gedaan. Niet op dat moment, tenminste. Als ik er nu op terugkijk en probeer er begrip voor op te brengen, dan denk ik dat ik naar huis reed omdat ik daar behoefte aan had. Ik scheen geen keus te hebben; ik reed ernaartoe als een mot die door een buitenlicht wordt aangetrokken. Het was gewoon de manier waarop ik op die hele toestand reageerde.

En ik handelde evenmin juist toen ik thuiskwam. Het enige wat ik me daarvan kan herinneren, is dat ik nog nooit van mijn leven zo moe was geweest en in plaats van de telefoon op te pakken kroop ik gewoon in bed en viel in slaap.

Toen ik weer bij mijn positieven kwam, was het ochtend.

Je maakt een paar verschrikkelijke momenten door als je wakker wordt met in je onderbewustzijn de wetenschap dat er iets heel ergs is gebeurd en het nog heel even duurt voordat de herinneringen zich in hun volle kracht opdringen. Dat overkwam mij dus ook toen mijn ogen langzaam opengingen. Het was net alsof ik niet kon ademhalen, alsof alle lucht op de een of andere manier uit me was geperst. Maar zodra ik weer op adem kwam, stond alles me weer haarscherp voor de geest.

De rit.

De klap.

De manier waarop Missy er bij had gelegen toen ik haar vond.

Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht, omdat ik het gewoon niet wilde geloven. Ik weet nog dat mijn hart in mijn borst begon te bonzen en dat ik wanhopig bad dat het maar een droom was geweest. Ik had wel eerder dat soort dromen gehad, dromen die zo echt leken dat ik pas na lang nadenken besefte dat ik me vergist had. Maar dit keer was daar geen sprake van. In plaats daarvan drong de waarheid zich steeds sterker aan me op en ik begon het gevoel te krijgen dat ik in mezelf wegzonk, alsof ik op het punt stond in mijn eigen oceaan te verdrinken.

Een paar minuten later las ik het artikel in de krant.

En pas op dat moment drong tot me door dat ik misdadig had gehandeld.

Ik zag de foto's en las wat er was gebeurd. Ik kreeg onder ogen wat de politie had gezegd en dat ze hadden bezworen dat ze de dader zouden vinden, ook al zou dat nog zo lang duren. En pas toen besefte ik vol afgrijzen dat wat er was gebeurd- dat vreselijke, verschrikkelijke ongeluk - niet als een ongeluk werd beschouwd. Op de een of andere manier was het een misdaad geworden.

Vluchten na een aanrijding met dodelijke afloop, stond er in het artikel. Een strafbaar feit volgens het wetboek van strafrecht.

Ik keek naar de telefoon die me vanaf het aanrecht leek te wenken.

Ik was gevlucht.

Volgens hun opvatting was ik schuldig, zonder rekening te houden met de omstandigheden.

Maar wat er ook in dat artikel stond, ik hou toch vol dat wat ik de avond ervoor had gedaan, dat wat er toen was gebeurd, geen misdaad was. Ik had die avond echt niet bewust besloten om ervandoor te gaan. Zo helder had ik niet kunnen nadenken.

Nee, de avond daarvoor had ik geen misdaad gepleegd.

Het werd pas een misdaad daar in die keuken, toen ik naar de telefoon keek en toch de politie niet belde.

Hoewel dat artikel ervoor had geborgd dat ik behoorlijk in de rats zat, kon ik inmiddels wel weer helder denken. Ik probeer geen verontschuldigingen te bedenken, want die zijn er niet. Het werd een worsteling tussen mijn angst en de wetenschap wat me te doen stond en mijn angst kwam als overwinnaar uit de strijd.

Ik was doodsbang dat ik in de gevangenis terecht zou komen voor iets waarvan ik in mijn hart wist dat het een ongeluk was geweest en ik begon naar excuses te speken. Ik geloof dat ik mezelf wijsmaakte dat ik later wel zou bellen. Maar dat deed ik niet. Ik maakte mezelf wijs dat ik een paar dagen wilde wachten tot alles een beetje bekoeld was en dan zou bellen. Ik deed het niet. Daarna besloot ik om tot na de begrafenis te wachten.

Maar toen wist ik inmiddels dat het te laat was.