De Heug
De mensen moeten zich behelpen. Altijd, overal. En dus ook in Hendrik Ido Ambacht. Er is daar een café dat De Heug heet. Het ligt in een bocht van een lange straat, met de kont tegen de Waal aan. Het terras aan de waterkant dient ’s winters als parkeerplaats.
Op een gewone zaterdagmiddag is het druk in de zaak. Een groep mannen staat luidruchtig te darten. Aan een lange tafel zitten oude mannen te drinken. Een jong stel met een huilende baby zit bij het raam te roken. Aan de bar hangen een man of acht, en één aangeschoten vrouw. De gokkast wordt bespeeld door een lange slungel met een donkerblauwe muts. De teller staat op 250. Uit de speakers klinkt harde housemuziek.
Rinus komt binnen.
‘Hé, Rinus, hoe gaat het?’
‘Klote, schat,’ zegt Rinus tegen de aangeschoten vrouw, en hij hijst zich op een kruk naast haar. De barkeeper begint al te tappen voor de nieuwe klant zijn bestelling heeft geplaatst. Rinus haalt een pakje zware Van Nelle tevoorschijn en begint een sigaret te rollen.
‘Volgens mij krijgen we regen,’ klinkt het elders aan de bar, maar de opmerking krijgt geen vervolg. Niemand beaamt hem, niemand spreekt hem tegen.
Rinus neemt een forse slok van zijn bier en opent daarna een monoloog over jeneverstokerijen. Als je daar dicht bij in de buurt woont, word je dronken van de lucht. ‘Lekker goedkoop,’ concludeert hij.
‘Pleur op,’ zegt de aangeschoten vrouw.
Rinus bestelt nog een biertje en keert zich af van de vrouw, die verloren in haar cola-tic kijkt.
Een van de dartende mannen gooit een pijltje in de roos. Zijn kameraden joelen. Een van hen overstemt het gebulder en de muziek, en schreeuwt naar de bar dat er een rondje moet komen. Het stelletje bij het raam kijkt naar buiten, ieder voor zich, alsof ze geen twintig maar tachtig zijn, en volkomen aan elkaar gewend, terwijl hun kind in het strollertje naast de tafel nog harder begint te huilen.
De barkeeper zet de muziek harder, en begint het rondje te tappen. Aan de bar meldt zich een meisje met een melancholieke oogopslag. Ze heeft een voor driekwart leeggedronken fluitje in haar hand, en bestijgt een kruk. De man naast wie ze komt te zitten, kijkt belangstellend toe. Even later zijn ze in gesprek.
‘Ik ga straks naar mijn moeder,’ zegt het meisje.
‘Hoe is het daarmee?’ vraagt de man.
‘Niet best,’ zegt het meisje, ‘niet best.’
De man vraagt of ze nog een biertje wil. Ze denkt na, en knikt uiteindelijk. Daarna neemt ze de laatste slok uit haar fluitje en vervolgt ze het verhaal over haar moeder die ziek is. De buurman steekt twee vingers op naar de barkeeper, die net een dienblad met zes glazen bier overhandigt aan een van de darters. Het melancholieke meisje gaat in haar jaszak op zoek naar sigaretten, die ze niet vindt. Buurman biedt haar zijn pakje Drum aan; met onzekere vingers vlijt ze een pluk tabak in een vloeitje. Denkt ze aan haar moeder, aan de man naast haar, aan de bus die ze straks moet nemen? De housedreunen maken onverwachts plaats voor een schlager.
De aangeschoten vrouw laat zich traag van haar kruk glijden en begint de lange weg naar de toiletten. Buiten begint het te regenen.